2.2.1 Belastingen
2.2.1.1 Fiscaal beleid en wetgeving
2.2.1.1.1 Algemene doelstelling
Het ontwerpen van beleid gericht op het genereren van inkomsten en het realiseren van niet-fiscale doelstellingen van het overheidsbeleid.
Omschrijving van de samenhang in het beleid
Het beleid is er op gericht om inkomsten te genereren voor de financiering van overheidsbeleid, om het fiscale instrument selectief in te zetten voor de realisatie van niet-fiscale doelstellingen van het overheidsbeleid, om structuurversterkende maatregelen te nemen en om de Belastingdienst te ondersteunen met wetgeving voor de uitvoering van de belastingwetgeving.
Verantwoordelijkheid
De minister van Financiën is verantwoordelijk voor:
• het te voeren fiscale beleid;
• het opstellen van fiscale wet- en regelgeving;
• het internationaal behartigen van de Nederlandse fiscale belangen.
Externe factoren
Het behalen van deze doelstelling hangt af van:
• de belastingmoraal;
• de politieke en economische ontwikkelingen.
2.2.1.1.2 Operationele doelstellingen
2.2.1.1.2.1 Operationele doelstelling 1
Het genereren van inkomsten.
Motivering
Het financieren van overheidsuitgaven.
Instrumenten
Het ontwerpen van fiscale wet- en regelgeving, zoals het Belastingplan.
Meetbare gegevens
Meetbaar gegeven is de realisatie van geraamde belastingontvangsten. De ontwikkeling en realisatie van de belastingontvangsten komen onder andere aan de orde in de Voorjaarsnota, de Najaarsnota en het Financieel jaarverslag van het Rijk.
2.2.1.1.2.2 Operationele doelstelling 2
Het realiseren van niet-fiscale doelstellingen van kabinetsbeleid.
Motivering
Het inzetten van het fiscale instrument is er mede op gericht om de niet fiscale doelstellingen van kabinetsbeleid te realiseren. Dit beleid wordt ontwikkeld om inkomensbeleid te voeren, om het aanbod van bepaalde voorzieningen te stimuleren, om maatschappelijk ongewenst gedrag tegen te gaan en wenselijk gedrag te stimuleren, om structuurversterkende maatregelen te nemen, om de arbeidsparticipatie te verhogen, om ondernemerschap te stimuleren, en om het vestigingsklimaat aantrekkelijker te maken.
Instrumenten
Instrumenten zijn:
• het ontwerpen en indienen van fiscale wet- en regelgeving, zoals het Belastingplan 2011 en het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2011. Gelet op de demissionaire status van het kabinet Balkenende IV past een terughoudende opstelling waar het betreft de ontwikkeling van nieuw beleid ten aanzien van deze niet fiscale doelstellingen in het Belastingplan 2011. Het Belastingplan en de aanverwante voorstellen zijn dan in de eerste plaats gericht op constructie- en fraudebestrijding, bijvoorbeeld in de sfeer van de overdrachtsbelasting en de vennootschapsbelasting, maar ook op het gebied van de gegevensuitwisseling inzake spaartegoeden, effectenbezit en verzekeringsproducten. De budgettaire opbrengst van deze maatregelen wordt aangewend voor (de gedeeltelijke voortzetting van) een beperkt aantal fiscale stimuleringsmaatregelen, zoals de faciliteiten voor speur- en ontwikkelingswerk, het MKB-tarief voor de vennootschapsbelasting en stimuleringsmaatregelen voor de eigen woning;
• het afsluiten en uitvoeren van bilaterale belastingverdragen. Nederland hoopt bijvoorbeeld belastingverdragen te kunnen sluiten met Colombia, Costa Rica en Kenia. Nederland heeft al een vrij uitgebreid netwerk van verdragen dat ook regelmatig terugkerend onderhoud vergt. In dat kader bestaat het voornemen om onderhandelingen te voeren met landen als Brazilië, India en Singapore met als doel de bestaande belastingverdragen te herzien.
Meetbare gegevens
Het inzetten van het fiscale instrument, dat er op is gericht om de niet fiscale doelstellingen van het kabinetsbeleid te realiseren, betreft in belangrijke mate ook doelstellingen van andere departementen. De mate waarin het doel bereikt wordt, wordt door de betreffende departementen verantwoord. Hierover worden in de begroting IXB daarom geen meetbare gegevens opgenomen. Omdat – gelet op de demissionaire status van het kabinet Balkenende IV – in deze begroting de focus niet ligt op nieuw beleid op niet fiscale doelstellingen, wordt hier ook niet verwezen naar doelstellingen uit de begrotingen van andere departementen.
De belastinguitgaven die onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Financiën vallen, zullen vanaf 2012 in begroting IXB van het ministerie van Financiën met de budgettaire consequenties worden opgenomen. 1
2.2.1.1.2.3 Operationele doelstelling 3
Het vereenvoudigen van wet- en regelgeving teneinde de administratieve lasten te verminderen en de taken van de Belastingdienst te vergemakkelijken.
Motivering
Gezocht wordt naar vereenvoudigen van wet- en regelgeving ter vermindering van de administratieve lasten. Daarnaast wordt de wet- en regelgeving ontworpen om de uitvoering door de Belastingdienst mogelijk te maken, te ondersteunen en zo eenvoudig mogelijk te laten verlopen.
Instrumenten
In het Belastingplan 2011 en in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2011 is, gelet op de demissionaire status van het kabinet, het aantal voorstellen op dit punt zeer beperkt. Noemenswaard is de modernisering van de zogenoemde dividendnota; met deze vereenvoudiging wordt een besparing op de administratieve lastendruk gerealiseerd van € 5 miljoen.
Overigens zal in 2010/2011 de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel uniformering loonbegrip plaatsvinden. Deze maatregel levert een substantiële AL-reductie op (€ 360 miljoen).
Meetbare gegevens
Een overzicht van de gevolgen voor de burger en het bedrijfsleven wordt gegeven in de paragraaf «Gevolgen voor bedrijfsleven en burger» in de memorie van toelichting op het Belastingplan 2011.
2.2.1.1.2.4 Operationele doelstelling 4
Het evalueren van fiscale wet- en regelgeving.
Motivering
Door de fiscale wet- en regelgeving te evalueren, wordt bezien of de uitgangspunten juist waren en of beoogde doelstellingen ook daadwerkelijk zijn gerealiseerd.
Instrumenten
Evaluatieonderzoeken
Meetbare gegevens
Het ministerie van Financiën verricht in nauwe samenwerking met de betrokken departementen periodiek evaluaties van alle belastinguitgaven zoals opgenomen in bijlage 5 van de Miljoenennota. In die bijlage wordt een overzicht gegeven van de afgeronde evaluaties in 2009/10. De mate van doelbereiking komt daarin ook aan bod. De eerste volledige evaluatiecyclus wordt in 2010 afgerond en geëvalueerd in een beleidsdoorlichting. De beleidsdoorlichting en de conclusies die het kabinet hieruit trekt zijn in juni 2010 aan de Tweede Kamer gezonden. Het kabinet Balkenende IV onderstreept het belang van de evaluaties en stelt voor om in het vervolg het uitvoeren van nieuwe evaluaties van belastinguitgaven af te stemmen qua timing en periodiciteit op de beleidsdoorlichtingen van de relevante departementale beleidsterreinen. Voor zover belastinguitgaven niet als instrument onder een bepaald beleidsartikel vallen, is een afwegingskader voorgesteld om te bepalen wanneer evaluaties van belastinguitgaven worden uitgevoerd.
2.2.1.2 Belastingdienst
Burgers en bedrijven zijn bereid hun wettelijke verplichtingen ten aanzien van de Belastingdienst na te komen (compliance).
Omschrijving van de samenhang in het beleid
De Belastingdienst bevordert compliance door goede dienstverlening te leveren, adequaat toezicht uit te oefenen en zonodig naleving strafrechtelijk af te dwingen.
De Belastingdienst stelt in zijn handelen burgers en bedrijven centraal en gaat uit van vertrouwen. De Belastingdienst stemt zijn handhaving af op houding en beweegredenen van burgers en bedrijven inzake naleving. Uit de instrumenten waarover de Belastingdienst beschikt, zal hij die kiezen die het meest bijdragen aan de compliance. Dit wordt handhavingsregie genoemd.
Verantwoordelijkheid
De minister is verantwoordelijk voor:
• de uitvoering van de heffing en inning van de rijksbelastingen en douanerechten;
• de controle op VGEM-aspecten (veiligheid, gezondheid, economie en milieu) bij invoer, doorvoer en uitvoer van goederen;
• de heffing en inning van de premies werknemers- en volksverzekeringen;
• de uitvoering van de inkomensafhankelijke bijdragen Zorgverzekeringswet;
• handhavingstaken op het gebied van de economische ordening en financiële integriteit;
• de vaststelling en de uitkering van toeslagen;
• de heffing en inning voor derden van een aantal belastingen, heffingen en overige vorderingen.
Externe factoren
De mate waarin deze doelstelling gerealiseerd wordt, hangt af van:
• de economische ontwikkelingen;
• de complexiteit van de (fiscale) wet- en regelgeving;
• Europese en internationale samenwerking;
• de autonome ontwikkeling van het werkpakket van de Belastingdienst.
Meetmethodiek
Compliant gedrag manifesteert zich in:
• zich (terecht) registreren voor belastingplicht;
• (tijdig) aangifte doen;
• juist en volledig aangifte doen;
• (tijdig) betalen.
Net als in andere landen wil de Belastingdienst de komende jaren ervaring opdoen met het meten van het effect van ingezette acties op deze aspecten 2. Als meetinstrument wordt daarvoor de zogeheten tax bar gebruikt. Deze tax bar bestaat uit het nalevingstekort (de niet of niet tijdig ontvangen belastingontvangsten als gevolg van niet registreren, niet (tijdig) aangifte doen, onjuist en/of onvolledig aangifte doen en niet (tijdig) betalen) en de compliance map (de mate van zekerheid over de juistheid en volledigheid van de belastingopbrengsten). De Belastingdienst richt zich in de uitvoering van de handhaving op die segmenten en branches die een groot nalevingstekort kennen. In 2010 is voor de belangrijkste elementen het nalevingstekort in beeld gebracht. In het bijzonder gaat het om de tijdigheid van de aangifte, juistheid en volledigheid van de aangifte en tijdigheid van betaling. Het aspect (terechte) registratie voor belastingplicht is niet in beeld gebracht omdat onbekende belastingplicht zich per definitie aan het zicht onttrekt en daardoor niet goed objectief meetbaar is. Het opsporen van onbekende belastingplicht maakt overigens wel integraal onderdeel uit van de handhavingsactiviteiten van de Belastingdienst. De resultaten zijn in de volgende tabel opgenomen.
Uitkomsten meting 2009 | |
---|---|
Percentage aangiften omzetbelasting tijdig ontvangen. | 93,6% |
Percentage aangiften loonheffingen tijdig ontvangen. | 99,6% |
Juist en volledig aangifte doen; percentage gemiste belastingopbrengst op basis van de steekproef particulieren (uitgedrukt als percentage van de totale belastingopbrengst voor dit segment) 1. | 1,2%–1,5% |
Juist en volledig aangifte doen; percentage gemiste belastingopbrengst op basis van de steekproef midden en kleinbedrijf (uitgedrukt als percentage van de totale belastingopbrengst voor dit segment) 2. | 6,2%–9,2% |
Percentage aangiften/aanslagen op tijd betaald. | 88% |
De steekproef richt zich op de juistheid en volledigheid van de aangiften. Gemiste belastingopbrengsten van onbekende belastingplichtigen en onbekende economische activiteiten worden niet gedetecteerd omdat deze geen deel uitmaken van de steekproef. Het totale fiscale belang van het segment particulieren bedraagt circa € 97 mld.
De effectgerichte benadering heeft gevolgen voor de wijze waarop de prestaties van de Belastingdienst worden gemeten en verantwoord. Tot nu toe werden de prestaties van het toezicht vooral gemeten met behulp van input- en outputindicatoren. In 2011 wordt overgegaan naar sturing met effectgerelateerde prestatie-indicatoren. Daarnaast wordt voor het jaar 2011 nog gewerkt met een aantal bekende outputindicatoren in gecomprimeerde vorm. Vanaf 2012 wordt voorzien in een volledige overgang naar effectgerichte prestatie-indicatoren.
Naast de nieuwe meting van gedragseffecten meet de Belastingdienst van oudsher de houding van burgers en bedrijven ten aanzien van het voldoen aan fiscale verplichtingen en de klanttevredenheid door middel van een set enquêtevragen in de Fiscale Monitor. Aan de geënquêteerden wordt ondermeer gevraagd of zij belastingontduiking onaanvaardbaar achten, of zij de stelling onderschrijven dat zelf belasting ontduiken uitgesloten is, en of zij van mening zijn dat belasting betalen betekent iets moeten bijdragen.
2.2.1.2.2 Operationele doelstellingen
2.2.1.2.2.1 Operationele doelstelling 1
Burgers en bedrijven dienstverlening aanbieden op de manier die hen past.
Motivering
Een goede dienstverlening ondersteunt belastingplichtigen en toeslaggerechtigden om verplichtingen na te komen en rechten te effectueren. Daarvoor is het nodig dat de dienstverlening van de Belastingdienst aansluit op de behoeften van burgers en bedrijven door te laten merken dat we hun fiscale situatie kennen, een communicatievorm aan te bieden die hen past, op het juiste moment beschikbaar te zijn en voor hen begrijpelijke taal te gebruiken.
• Afgestemd producten en dienstenaanbod;
• Kanaalsturing;
• Vooringevulde aangifte;
• Voorlichting via diverse media (krant, radio en tv, website).
Instrumenten
De communicatie met en dienstverlening aan burgers en bedrijven kennen een grote omvang en diversiteit. De effectiviteit en efficiency van communicatie en dienstverlening kunnen worden vergroot als de afstemming van de producten, diensten en kanalen verbetert. In 2010 is daarom een (meerjarig) plan van aanpak opgesteld om te komen tot een centrale regie over de verschillende dienstverleningskanalen. Op basis van dat plan is per kanaal (internet, telefonie, balie en post) een kanaalmanager uit het betrokken dienstonderdeel aangesteld. Onder centrale regie zullen zij aan de uitvoering van het plan gestalte geven. In eerste instantie wordt vooral geïnvesteerd in het optimaal inrichten van de kanalen. In volgende jaren ligt de nadruk op kanaalafstemming en -sturing.
Internet wordt in deze ontwikkelingen steeds meer gepositioneerd als voorkeurskanaal.
Meetbare gegevens 3
Prestatie-indicator in % | Waarde 2008 | Waarde 2009 | Streefwaarde 2010 | Streefwaarde 2011 |
---|---|---|---|---|
Bereikbaarheid Belastingtelefoon | 81% | 74% | 80–85% | 80–85% |
Eén contact | 91% | 91% | 90–95% | 90–95% |
Kwaliteit beantwoording fiscale vragen Belastingtelefoon (extern gemeten) | 74% | 81% | 80–85% | 80–85% |
Kwaliteit status en procesvragen Belastingtelefoon | 86% | 87% | 90–95% | 90–95% |
Tijdige reactie op complexe vragen | ||||
• binnen 2 werkdagen na dag van ontvangst en | 91% | 94% | 85–90% | 85–90% |
• binnen 4 werkdagen na dag van ontvangst | 94% | 98% | 90–100% | 90–100% |
Versnellen van de processen | ||||
• Afhandeling BTW- en loonheffingnummer <5 dagen | 98% | 95% | 95–98% | 95–98% |
• Verlenen VAR verklaring <5 dagen | 80% | 92% | 90–100% | 90–100% |
Afgehandelde bezwaren binnen AWB-termijn | 91% | 87% | 95–98% | 95–100% |
Afgehandelde klachten binnen AWB-termijn | – | 88% | 98–100% | 98–100% |
Ervaren kwaliteit dienstverlening | ||||
• ervaren duidelijkheid correspondentie | 82% | 84% | 80–85% | 80–85% |
• ervaren snelheid afhandeling | 54% | 64% | 65–70% | 65–70% |
• ervaren bereikbaarheid | 60% | 67% | 65–70% | 65–70% |
• ervaren nakomen van afspraken | 81% | 86% | 85–90% | 85–90% |
Klanttevredenheid continu | ||||
• Internet | 70–75% | 70–75% | ||
• Balie | 75–85% | 75–85% | ||
• Telefonie | 74% | 72% | 70–75% | 70–75% |
Toelichting
- • Bereikbaarheid.
De bereikbaarheidsnorm geeft het percentage weer van het aantal bellers dat daadwerkelijk verbinding heeft gekregen met de BelastingTelefoon. Daarbij wordt een gemiddelde maximale wachttijd gehanteerd van tachtig tot honderd seconden na het doorlopen van het keuzemenu. Gedurende het jaar is in een aantal maanden het aanbod zo groot dat het de capaciteit overtreft. Het vergroten van de capaciteit, gericht op afvangen van dit piekaanbod, is niet doelmatig. Daarom wordt in deze maanden de bereikbaarheidsnorm niet volledig gerealiseerd. De doelstelling van 80–85% geldt als gemiddelde jaardoelstelling.
- • Eén contact.
Door het verleggen van backoffice-werkzaamheden naar de frontoffice streeft de Belastingdienst er naar om klanten in één contact te helpen. Om meer zaken direct te kunnen afhandelen, komen er meer mogelijkheden voor de Belastingtelefoon om wijzigingen door te voeren. In niet meer dan 5 tot 10% van de gevallen wordt doorverwezen naar de backoffice (terugbelactie).
- • Kwaliteit.
De Belastingtelefoon streeft kwalitatief goede antwoorden na. Dit wordt bereikt door goed opgeleide telefoniemedewerkers zodat de inhoud (kwaliteit en actualiteit) van het antwoord niet afhankelijk is van degene die de vraag beantwoordt. Door externe bureaus wordt gemeten of de goede antwoorden (fiscaal) worden gegeven, intern wordt de juistheid van status- en procesvragen gemeten.
- • Tijdige reactie op complexe vragen.
De Belastingdienst heeft als doelstelling dat burgers en bedrijven binnen twee werkdagen vanuit de backoffice (regiokantoren) worden teruggebeld als een vraag niet direct telefonisch beantwoord kan worden. Dit geldt ook voor het proces van toeslagen.
- • Versnellen van processen.
Voor het toekennen van een omzetbelasting- en loonheffingennummer geldt als regel een termijn van vijf werkdagen. Ook voor de VAR (verklaring arbeidsrelatie) geldt dat de doelstelling is de verwerkingstijd van de standaardaanvragen te beperken tot vijf werkdagen. Met de VAR kan de belanghebbende vooraf zekerheid krijgen over de vraag of het inkomen uit een arbeidsrelatie belastbaar is als winst uit onderneming, als resultaat overige werkzaamheden of als loon uit dienstbetrekking.
- • Bezwaren en klachten.
Bezwaren en klachten worden AWB-conform behandeld. Gekozen is voor een bandbreedte omdat gelet op de omvang van het aantal bezwaarschriften volledige afdoening binnen de wettelijke termijnen in de praktijk niet altijd haalbaar is.
- • Ervaren kwaliteit.
Deze indicatoren worden jaarlijks gemeten met behulp van de Fiscale Monitor.
- • Klanttevredenheid.
De klanttevredenheid wordt voor alle kanalen gemeten. Voor 2010 wordt voor de balie en internet ervaring opgedaan door na een contact direct te vragen naar de tevredenheid over het contact. Voor telefonie wordt de tevredenheid al langer gemeten.
2.2.1.2.2.2 Operationele doelstelling 2
Door toezicht en opsporing bevordert de Belastingdienst dat burgers en bedrijven hun wettelijke verplichtingen nakomen.
Motivering
Bij de uitvoering van zijn taken laat de Belastingdienst zich leiden door rechtszekerheid, eenheid van beleid en uitvoering en rechtsgelijkheid. Kwaliteit in termen van professionaliteit, duidelijkheid en snelheid is daarbij van belang. Waar nodig richt de Belastingdienst zich op gedragsverandering. De nadruk ligt op preventieve instrumenten en toezicht in de actualiteit. De bedoeling is goed gedrag te stimuleren, fouten te voorkomen en, indien nodig, in de actualiteit bij te sturen. Bij de uitvoering wordt samenwerking gezocht. Waar mogelijk worden vormen van horizontaal toezicht toegepast.
De Belastingdienst maakt onderscheid in individuele en groepsgewijze klantbehandeling. In het segment Middelgrote/Zeer grote organisaties (MGO/ZGO) vindt individuele klantbehandeling plaats.
Voor de segmenten Particulieren (P) en Midden- en Kleinbedrijf (MKB) is gegeven de omvang van deze segmenten sprake van groepsgewijze klantbehandeling. Dat betekent dat niet meer de aangifte van een individuele belastingplichtige centraal staat maar dat gekeken wordt naar het gedrag van branches of ander gemeenschappelijke kenmerken van groepen belastingplichtigen. Binnen het segment MKB onderscheidt de Belastingdienst starters, Zelfstandigen Zonder Personeel (ZZP) en MKB ondernemingen met personeel (MKB-P). Hierbij wordt om redenen van effectiviteit en efficiency waar mogelijk gekozen voor een thematische werkwijze.
Het toezicht bij Toeslagen is gericht op het correct, dat wil zeggen op basis van de wettelijke grondslagen, uitbetalen van het juiste bedrag. Het toezichtbeleid komt tot stand in afstemming met de departementen die beleidsinhoudelijk verantwoordelijk zijn voor de inkomensafhankelijke regelingen.
Opsporing is onderdeel van handhavingsregie.
Instrumenten
Instrumenten zijn onder meer:
• horizontaal toezicht;
• handhavingscommunicatie;
• onderzoeken toezicht buiten;
• kantoortoetsen;
• strafrechtelijke onderzoeken.
Meetbare gegevens
Prestatie-indicator | Waarde 2008 | Waarde 2009 | Streefwaarde 2010 | Streefwaarde 2011 |
---|---|---|---|---|
Organisaties waarbij de mogelijkheden tot horizontalisering zijn beoordeeld (als percentage van het aantal organisaties in dit segment): • MGO • ZGO | 25–35% 65–75% | 35–45% 70–80% | ||
Organisaties waarbij de Belastingdienst zicht heeft op de kwaliteit van de opzet en bestaan van de fiscale beheersing (als percentage van het aantal organisaties in dit segment): • MGO • ZGO | 25–35% | 20–25% 40–50% | ||
Organisaties waarbij de Belastingdienst zicht heeft op de kwaliteit van de werking van de fiscale beheersing (als percentage van het aantal organisaties in dit segment). • MGO • ZGO | 15–25% | 10–15% 20–30% |
Toelichting
De Belastingdienst richt zich bij de individuele klantbehandeling in het segment MGO/ZGO op het vergroten van de zekerheid over de juistheid en volledigheid van de belastingontvangsten. De Belastingdienst ondersteunt en stimuleert organisaties om de kwaliteit van de aangifte te versterken. Zicht op de kwaliteit van de fiscale beheersing staat daarbij centraal. De Belastingdienst bespreekt met de organisatie hoe hij zijn verantwoordelijkheid invult met betrekking tot zijn aangifte. Daarbij wordt vastgesteld hoe de organisatie omgaat met fiscaliteit en of de randvoorwaarden aanwezig zijn om te komen tot een adequate beheersing daarvan. De organisatie beoordeelt daarna cyclisch de opzet, het bestaan en de werking van de interne beheersing van de (fiscaal relevante) bedrijfsprocessen en deelt de resultaten daarvan met de Belastingdienst. De Belastingdienst monitort dit proces en bepaalt in welke mate gesteund kan worden op deze interne beheersing. Periodiek wordt dit getoetst, doorgaans door de uitvoering van een steekproef. In 2011 besteedt de Belastingdienst extra aandacht aan de implementatie van horizontaal toezicht bij gemeenten en woningcorporaties.
Prestatie-indicator | Waarde 2008 | Waarde 2009 | Streefwaarde 2010 | Streefwaarde 2011 |
---|---|---|---|---|
Aantal MKB ondernemingen onder een horizontaal toezichtconvenant 1 | 2 500–7 500 | 15 000–30 000 | ||
Percentage contacten met starters: startersbezoeken en klantgesprekken (ten opzichte van het totaal aantal starters) | 15–25% | |||
Tijdigheid aangiften: Percentage bereikte belastingplichtigen na verzuim (OB) | 50–60% | |||
Tijdigheid aangiften: Percentage bereikte belastingplichtigen na verzuim (LH) | 90–95% | |||
Tijdigheid aangiften: Percentage bereikte belastingplichtigen na verzuim (IH niet winst) | 90–95% | |||
Tijdigheid betalen: Achterstand invordering | 2,2% | 2,4% | 2,5%–3,0% | 2,5%–3,0% |
Toelichting
Voor 2011 richt de Belastingdienst zich in de segmenten Particulieren en MKB op:
• Horizontaal toezicht MKB. De Belastingdienst geeft horizontaal toezicht een belangrijke plaats in zijn handhavingsaanpak voor het MKB-segment. Hiervoor streeft de Belastingdienst naar het maken van afspraken met fiscaal intermediairs. Ondermeer betekent dit dat aangiften die verzorgd worden door intermediairs aan kwaliteitseisen moeten voldoen. Aangiften worden steekproefsgewijs gecontroleerd. Horizontalisering krijgt tevens vorm door de samenwerking op te zoeken met fiscaal administratieve dienstverleners, brancheorganisaties en aanbieders van ICT-oplossingen. De Belastingdienst overlegt daarbij ondermeer over de controleerbaarheid van te ontwikkelen administratieve software.
• Juistheid en volledigheid van de aangifte. Belangrijke thema’s daarbinnen zijn de startersaanpak, vastgoed, buitenlands vermogen, arbeidsmarkt, auto, carrouselfraude en voorlopige teruggave (VT) fraude. De Belastingdienst streeft er naar om in een zo vroeg mogelijk stadium de begeleiding van startende ondernemingen vorm te geven. De aanpak richt zich op voorlichting over regelgeving en administratieve verplichtingen en het beoordelen van ondernemerschap en de kwaliteit van de administratie. Onderdeel van de thema’s is het opsporen van onbekende belastingplichtigen en het tegengaan van onterechte registratie voor belastingteruggaven.
• Tijdigheid aangifte. Een gedeelte van de burgers en bedrijven doet niet of niet altijd tijdig hun aangifte. In 2011 voert de Belastingdienst een actief beleid op het tijdig ontvangen van deze aangiften door zo snel mogelijk contact op te nemen.
• Tijdigheid betaling. Een gedeelte van de burgers en bedrijven betaalt niet of niet altijd tijdig hun belastingen. De Belastingdienst stelt daarom een grens aan de betalingsachterstand bij invordering. Het bedrag van de betalingsachterstand bij invordering wordt weergegeven als een percentage van de totale belasting- en premieontvangsten.
Prestatie-indicator | Waarde 2008 | Waarde 2009 | Streefwaarde 2010 | Streefwaarde 2011 |
---|---|---|---|---|
Toeslagen | n.v.t. | n.v.t. | Het toezicht wordt volgens planning uitgevoerd. | Het toezicht wordt volgens planning uitgevoerd. |
Percentage processen-verbaal dat leidt tot veroordeling/transactie (%) | 84 | 86 | 82–85 | 82–85 |
Toelichting
• De zorgtoeslag, huurtoeslag en kinderopvangtoeslag berusten op grondslagen die voor het overgrote deel geverifieerd kunnen worden met gegevens uit onafhankelijke registraties. Dit gebeurt in het massale toezicht. Omdat voorafgaand toezicht praktisch niet mogelijk is, vindt dat zoveel mogelijk in de loop van het toeslagjaar plaats en in ieder geval bij het definitief toekennen. Door toezicht uit te voeren, wordt gerealiseerd dat de grondslaggegevens in afdoende mate zijn geverifieerd vóór het moment van definitief toekennen. Door zowel gebruik te maken van bij andere organisaties aanwezige contra-informatie als convenanten af te sluiten met brancheorganisaties (horizontaal toezicht), worden de toezichtlasten zoveel mogelijk beperkt.
• De Belastingdienst geeft bij het selecteren van aanmeldingen voor strafrechtelijk onderzoek prioriteit aan zaken die niet alleen financieel, maar ook anderszins maatschappelijk van voldoende gewicht zijn. De doelstelling voor het percentage processen-verbaal dat leidt tot een veroordeling of een transactie door het aanleveren van kwalitatief goede zaken is een resultante van het overleg tussen het Openbaar Ministerie, de financiële toezichthouders en de FIOD (Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst). De FIOD verdeelt haar capaciteit evenredig over fiscale zaken en financieel-economische zaken (vastgoed, carrouselfraude, integriteit financieel stelsel).
Prestatie-indicator | Waarde 2008 | Waarde 2009 | Streefwaarde 2010 | Streefwaarde 2011 |
---|---|---|---|---|
Kwaliteitsscore Belastingregio’s (index) | 109 | 108 | 106–110 | 106–110 |
Kwaliteitsscore Douane (index) | 112 | 103 | 106–110 | 106–110 |
Bij het sturen op effecten is kwaliteitsbeheersing essentieel. De Belastingdienst maakt daarvoor gebruik van de fiscale kwaliteitsindex (FIX). FIX meet door middel van collegiale toetsing de kwaliteit van de heffing, controle en invordering van de verschillende belastingmiddelen, accijnzen en invoerrechten.
Prestatie-indicator | Waarde 2008 | Waarde 2009 | Streefwaarde 2010 | Streefwaarde 2011 |
---|---|---|---|---|
Aantallen onderzoeken toezicht buiten | 98 000 | 116 000 | 90 000–110 000 | 75 000–110 000 |
Aantallen behandelde aangiften IH en Vpb | 1 106 000 | 933 000 | 680 000–900 000 | 450 000–650 000 |
De Belastingdienst doet onderzoeken en behandelt aangiften daar waar deze vormen van toezicht effect sorteren. Deze traditionele producten maken naast andere instrumenten onderdeel uit van de handhavingsmix. Voor 2011 wordt verwacht dat de bij de streefwaarden weergegeven aantallen leiden tot de meest optimale handhavingsmix.
2.2.1.2.2.3 Operationele doelstelling 3
Het leveren van een bijdrage aan de bescherming van de samenleving tegen ongewenste goederen.
Motivering
Door controle op goederen die via Nederland de EU binnenkomen of verlaten, worden de risico’s op het gebied van veiligheid, gezondheid, economie en milieu (VGEM) afgedekt. Het toezicht van de Douane is gericht op het vergroten van de zekerheid over de veiligheid van deze goederenstromen en op het terugbrengen van veiligheidstekorten. Daarbij wordt samengewerkt met het bedrijfsleven en wordt de vorm en intensiteit van toezicht mede afhankelijk van bedrijfseigen controlemechanismen en kwaliteits- en veiligheidssystemen (horizontaal toezicht). Een bedrijf dat het certificaat van Authorized Economic Operator verkrijgt (gebaseerd op Europese wetgeving) voldoet aan een aantal gestelde eisen waardoor een lichter controleregime van toepassing is. Het streven is om een aanzienlijk deel van de goederenstroom door middel van deze aanpak onder toezicht te stellen. Voor de niet gecertificeerde goederenstromen hanteert de Douane een risicogerichte aanpak. Aard en omvang van de risico’s bepalen de inzet van het handhavingsniveau en bijbehorende instrumenten. Deze systematiek en manier van werken leiden tot een gedifferentieerde inzet van verschillende handhavingsvormen: van het toezicht op groepen (via het elektronisch volgen van vaar- en vliegbewegingen, cameratoezicht op groepen objecten) naar het toezicht op specifieke objecten (toezicht op entiteit- en zendingniveau). Door de handhaving op deze wijze te organiseren en alle relevante handhavingsinstrumenten in hun onderlinge samenhang in te zetten wordt bereikt dat de gehele goederenstroom op basis van risicoanalyse wordt benaderd. De controles op goederen en passagiers worden veelal in samenwerking met andere handhavingsdiensten uitgevoerd en vinden vooral plaats in de mainports (haven van Rotterdam en luchthaven Schiphol).
Instrumenten
Instrumenten zijn:
• certificering van ondernemingen die voldoen aan bepaalde (interne) beheersingseisen;
• fysieke controles op de goederenstromen;
• administratieve controles.
Meetbare gegevens
Prestatie-indicator | Waarde 2008 | Waarde 2009 | Streefwaarde 2010 | Streefwaarde 2011 |
---|---|---|---|---|
Scancontroles vracht | 93 000 | 98 000 | 90 000–110 000 | 90 000–110 000 |
Fysieke controles vracht | 94 000 | 99 000 | 90 000–110 000 | 95 000–120 000 |
Fysieke controles koeriers/post | 112 000 | 108 000 | 95 000–115 000 | 95 000–115 000 |
Controles op vluchten passagiers | 11 500–14 000 | |||
Fysieke controles ambulant buitengrens | 44 000 | 43 000 | 30 000–37 000 | 30 000–37 000 |
Uren toezicht, gebied- en objectgerelateerd | 700 000 | 491 000 | 400 000–440 000 | 475 000–525 000 |
Toelichting
• Scancontroles vracht en fysieke controles vracht zijn twee verschillende vormen van controle die elkaar kunnen opvolgen. Met de scancontroles worden grotere hoeveelheden gecontroleerd. Deze controles kunnen bij afwijkende beelden leiden tot een fysieke controle door een controlerend ambtenaar. De vaststelling van een afwijking vindt altijd plaats door middel van een fysieke controle. De bandbreedte voor fysieke controles vracht is naar boven aangepast. Dit houdt verband met de eis vanuit Brussel voor een minimum aan opnamecontroles, in combinatie met de verwachting dat de economie in 2011 zal aantrekken en daarmee het aantal te controleren goederenbewegingen.
• Met de nieuwe prestatie-indicator controles op vluchten passagiers komt de differentiatie in de controleaanpak tot uitdrukking. De Douane gaat uit van een gradatie in risico’s op vluchtniveau, met bijbehorende controledichtheid en inzet van handhavingsmiddelen. Eén van die middelen is de fysieke controle op passagiers; dit was tot en met 2010 de gehanteerde prestatie-indicator. Andere middelen zijn profiling, inzet van speurhonden en security-scan. De streefwaarde is bepaald op basis van een prognose van het aantal vluchten per risicogroep in relatie tot het beoogde handhavingpercentage voor die risicogroep. Dit handhavingpercentage varieert van 100% (de zgn. 100%-controles) tot 5% (de laag risicovluchten).
• De Douane houdt verder gebieds- en objectgerelateerd toezicht langs de kustlijn, op zee- en luchthavens. Deze vorm wordt mede ingegeven door de wens zichtbaar te zijn. De streefwaarde is teruggezet op het niveau dat gold voor 2009. De lagere bandbreedte voor 2010 hield verband met een voorgenomen overname van het toezicht op de terminals in het Rotterdamse havengebied door het bedrijfsleven (onderdeel van horizontaal toezicht). Door de economische ontwikkelingen is dit op verzoek van het bedrijfsleven uitgesteld. Dit betekent dat de Douane deze taak vooralsnog blijft uitoefenen. Er is vergeleken met 2010 geen sprake van extra toezicht, maar van continuering van het niveau van 2009.
• Controles zijn meestal integraal, wat betekent dat zowel op VGEM-aspecten als op nakoming van fiscale verplichtingen wordt gecontroleerd. Deze controles worden op verschillende momenten uitgevoerd: op het moment dat goederen worden aangeboden voor invoer (fysieke controle), na de invoer aan de hand van administratie van bedrijven (administratieve controle) en bij ambulante controles op accijns in het binnenland (fysieke controle).
2.2.1.2.2.4 Operationele doelstelling 4
Efficiënte en soepele uitvoering van de massale processen.
Motivering
De Belastingdienst maakt bij zijn werkzaamheden veel gebruik van ICT toepassingen, waarmee de verschillende bedrijfsprocessen op een snelle en efficiënte wijze worden uitgevoerd. Voor burgers en bedrijven betekent dit dat zij sneller zekerheid krijgen over hun fiscale positie. De activiteiten op dit terrein zullen in 2011 vooral worden beoordeeld op het criterium dat zij een bijdrage leveren aan de continuïteit van de bedrijfsprocessen.
Instrumenten
Informatiesystemen voor massale verwerking zoals de aangifte-, aanslag-, en invorderingssystemen.
Meetbare gegevens
Prestatie-indicator | Waarde 2008 | Waarde 2009 | Streefwaarde 2010 | Streefwaarde 2011 |
---|---|---|---|---|
Aantal zendingen zonder fouten | – | 99% | 99–100% | ≥ 99% |
Tijdige verwerking van mutaties rekeningnummers (binnen 5 werkdagen) | – | 100% | 99–100% | ≥ 99% |
Tijdige verwerking van terugbetalingen (binnen 5 werkdagen) | – | 87% | 99–100% | ≥ 99% |
Tijdige verwerking van verrekeningen van teruggaven met nog openstaande aanslagen (binnen 2 weken) | – | 100% | 99–100% | ≥ 99% |
Aangiften IB vóór 1 april ingediend; aanslag vóór 1 juli | 99,3% | 99,9% | 98–100% | 98–100% |
Tijdige verwerking eerste aanvragen en mutaties toeslagen (binnen 8 weken) | 93.6% | 97,3% | 96–100% | 96–100% |
Toelichting
• De Belastingdienst wil ervoor zorgen dat belastingplichtigen en toeslaggerechtigden de juiste berichten ontvangen. Grote stromen beschikkingen (aanslagen, toeslagen) worden voor verzending systematisch gecontroleerd op juistheid, volledigheid en inhoudelijke (fiscale) kwaliteit. Het gaat om tienduizenden verzendpartijen die goed zijn voor meer dan 100 miljoen poststukken.
• Voor het opleggen van aanslagen en het verwerken van aanvragen en mutaties toeslagen streeft de Belastingdienst jaarlijks naar een tijdige verwerking conform de daarvoor geldende termijnen.
2.2.1.3 Budgettaire gevolgen van beleid
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 3 868 142 | 3 631 482 | 3 648 721 | 3 572 726 | 3 520 524 | 3 487 527 | 3 486 475 |
Uitgaven | 3 759 696 | 3 631 482 | 3 648 721 | 3 572 726 | 3 520 524 | 3 487 527 | 3 486 475 |
Programma-uitgaven | 853 033 | 704 657 | 809 663 | 809 671 | 809 671 | 809 671 | 809 671 |
Waarvan juridisch verplicht | 704 657 | 809 663 | 809 671 | 809 671 | 809 671 | 809 671 | |
Doelstelling 2: toezicht en opsporing | |||||||
Heffings- en invorderingsrente | 843 823 | 700 000 | 800 000 | 800 000 | 800 000 | 800 000 | 800 000 |
Overige programma-uitgaven | 9 210 | 4 657 | 9 663 | 9 671 | 9 671 | 9 671 | 9 671 |
Apparaatsuitgaven | 2 906 663 | 2 926 825 | 2 839 058 | 2 763 055 | 2 710 853 | 2 677 856 | 2 676 804 |
Ontvangsten | 104 564 951 | 114 175 496 | 113 658 164 | 123 078 425 | 130 682 620 | 137 489 956 | 144 091 451 |
Programma-ontvangsten | |||||||
Algemene doelstelling | |||||||
Belastingontvangsten | 103 304 531 | 113 032 271 | 112 480 539 | 121 941 700 | 129 540 895 | 136 348 231 | 142 949 726 |
Doelstelling 2: toezicht en opsporing | |||||||
Heffings- en invorderingsrente | 867 065 | 748 500 | 772 900 | 740 000 | 747 000 | 747 000 | 747 000 |
Overige programma-ontvangsten | 360 794 | 373 753 | 383 753 | 386 753 | 384 753 | 384 753 | 384 753 |
Apparaatsontvangsten | 32 561 | 20 972 | 20 972 | 9 972 | 9 972 | 9 972 | 9 972 |
Toelichting op de budgettaire gevolgen van beleid
Verplichtingen
In 2011 zijn de geraamde verplichtingen gelijk aan de geraamde uitgaven. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichtingen bij de uitgaven.
Uitgaven
Programma-uitgaven
De programma- uitgaven ad € 809,6 mln bestaan voor het grootste deel uit betalingen aan de heffing- en invorderingsrente, namelijk € 800 miljoen De overige programma- uitgaven ad € 9,6 mln hebben betrekking op onder andere vergoeding van proceskosten ad € 2,5 miljoen en rente-uitgaven in verband met het depotstelsel ad € 5,0 miljoen
Apparaatsuitgaven
De apparaatsuitgaven betreffen de Belastingdienst (€ 2,82 miljard) en het directoraat-generaal Fiscale Zaken (€ 13,8 miljoen). De apparaatuitgaven van de Belastingdienst betreffen personeel (€ 1,7 miljard) en materieel (€ 1,1 miljard). Het apparaatbudget van de Belastingdienst betreft de uitvoeringskosten voor het primaire proces en de ondersteuning daarvan. Het primaire proces omvat de Belastingregio’s, Douane, Toeslagen, FIOD, BelastingTelefoon, de Centrale Administratie en het directoraat-generaal Belastingdienst. De ondersteuning betreft de huisvesting en de facilitaire dienstverlening, ICT en kennis en communicatie.
Belastingontvangsten
De belastingontvangsten in de tabel budgettaire gevolgen zijn netto-ontvangsten. De netto ontvangsten zijn gelijk aan de totale belastingontvangsten minus de afdrachten aan het Gemeentefonds en het Provinciefonds op grond van de Financiële verhoudingswet, en minus de afdracht aan het BTW-Compensatiefonds. In onderstaande tabel staat de aansluiting van de Miljoenennota 2011 met de begroting IXB. De Miljoenennota bevat een toelichting op de belastingontvangsten.
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Totale belastingontvangsten | 124 893 702 | 135 742 671 | 134 578 115 | 143 742 332 | 151 389 241 | 158 114 266 | 164 413 457 |
Afdracht Gemeentefonds | – 17 685 704 | – 18 464 709 | – 18 110 864 | – 17 820 020 | – 17 861 952 | – 17 797 863 | – 17 640 592 |
Afdracht Provinciefonds | – 1 326 381 | – 1 457 663 | – 1 142 512 | – 1 085 960 | – 1 090 028 | – 1 071 806 | – 926 773 |
Afdracht BTW-Compensatiefonds | – 2 577 086 | – 2 788 028 | – 2 844 200 | – 2 894 652 | – 2 896 366 | – 2 896 366 | – 2 896 366 |
Belastingontvangsten IXB | 103 304 531 | 113 032 271 | 112 480 539 | 121 941 700 | 129 540 895 | 136 348 231 | 142 949 726 |
Overige programma-ontvangsten
De overige programma-ontvangsten zijn ontvangen schikkingen en boetes (€ 199,5 miljoen) en terug te ontvangen kosten van vervolging (€ 184,3 miljoen).
Apparaatsontvangsten
De apparaatsontvangsten ad € 21 miljoen bestaan o.a. uit ontvangsten in verband met werkzaamheden die de Belastingdienst voor andere overheidsorganisaties uitvoert en uit ontvangsten voor uitleen van personeel.
Grafiek budgetflexibiliteit
Toelichting
In de programma-uitgaven van de Belastingdienst zit geen budgetflexibiliteit; ze zijn voor honderd procent juridisch verplicht. Deze uitgaven vloeien voort uit bestaande wet- en regelgeving en/of uit uitspraken van het Europese Hof van Justitie.
2.2.1.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Onderzoek onderwerp | AD of OD 1 | Start | Afgerond | Vindplaats | |
---|---|---|---|---|---|
Beleidsdoorlichting | Evaluatie van de vijfjaarscyclus van de evaluatie van de belastinguitgaven | OD 4 | 2008 | 2010 | www.rijksbegroting.nl |
Effectenonderzoek ex post | |||||
Overig evaluatie- onderzoek |
Onderzoek onderwerp | AD of OD | Start | Afgerond | Vindplaats | |
---|---|---|---|---|---|
Beleidsdoorlichting | Bijdrage ter verhoging van de compliance | AD | 2009 | 2010 | |
Effectenonderzoek ex post | Effect uitvoering toezicht MGO/ZGO en Toeslagen op doelstelling compliance | AD | 2010 | 2011 | |
Effect uitvoering toezicht Douane op doelstelling compliance | AD | 2011 | 2012 | ||
Overig evaluatieonderzoek | Fiscale Monitor | AD OD 1 OD 2 | jaarlijks | www.belastingdienst.nl | |
FIX | OD 2 OD 3 | Jaarlijks | Beheersverslag | ||
Audits kleine middelen (nader te bepalen) | OD 2 | Jaarlijks | Beheersverslag | ||
Periodieke audits grote ICT-projecten | OD 2 OD 4 | Jaarlijks | Beheersverslag | ||
Audits procesbeheersing (nader te bepalen) | OD 2 OD 3 OD 4 | Jaarlijks | Beheersverslag |
2.2.2. Financiële markten
2.2.2.1 Algemene doelstelling
Een integer en stabiel financieel stelsel waarin de financiële markten goed functioneren, voldoende toegankelijk en transparant zijn en een gunstige internationale concurrentiepositie kennen.
Omschrijving van de samenhang in het beleid
Om de keuze aan financiële producten tegen gunstige voorwaarden en concurrerende prijzen te stimuleren en het vertrouwen in het financiële stelsel te bevorderen zorgt de minister voor wet- en regelgeving voor het toezicht op de financiële sector zodat consumenten met voldoende informatie en vertrouwen financiële producten kunnen afnemen en ondernemingen kunnen functioneren in een gunstig vestigingsklimaat. De afgelopen jaren hebben geïllustreerd wat het wegvallen van zekerheden betekent. Goed functionerende, internationaal concurrerende financiële markten en een integer financieel stelsel zijn essentieel en kenmerken zich doordat marktverstoringen worden voorkomen of opgelost, de financiële sector niet misbruikt wordt voor witwassen of de financiering van terrorisme en het betalingsverkeer goed functioneert. Ter bevordering van het betalingsverkeer draagt de minister ook de verantwoordelijkheid voor een ongestoorde muntvoorziening.
Verantwoordelijkheid
De minister is verantwoordelijk voor:
• Het functioneren van het financiële bestel. Concreet betekent dit dat de minister verantwoordelijk is voor de institutionele structuur van het toezicht, de wet- en regelgeving die hieraan ten grondslag ligt en voor de besluitvorming over eventuele besteding van publieke middelen bij een crisis. Het daadwerkelijke toezicht wordt uitgevoerd door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);
• Ongestoorde voorziening van voldoende munten.
Externe factoren
Het behalen van deze doelstelling is onderhevig aan politieke, economische en internationale ontwikkelingen.
2.2.2.2 Budgettaire gevolgen van beleid
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 44 538 843 | 152 971 540 | 78 169 | 70 506 | 65 838 | 65 838 | 65 838 |
waarvan garantieverplichtingen | 44 363 369 | 152 899 131 | |||||
Garantie verhoging plafond kredietfaciliteit AFM | |||||||
Garantieregeling bancaire leningen | 44 360 869 | 152 899 131 | |||||
Garantie Nederlands Bureau der Motorrijtuigverzekering | 2 500 | ||||||
waarvan verplichtingen uit hoofde van | |||||||
het Depositogarantiestelsel/icesave | 10 174 | ||||||
Uitgaven | 351 554 | 87 409 | 78 169 | 70 506 | 65 838 | 65 838 | 65 838 |
Waarvan juridisch verplicht | |||||||
Doelst. 1 Goed functionerende financiële markten | |||||||
Uitkering Deposito Garantiestelsel (DGS)/icesave | 199 054 | ||||||
Bijdrage toezicht AFM | 28 931 | 27 992 | 26 883 | 26 370 | 26 008 | 26 008 | 26 008 |
Bijdrage toezicht DNB | 18 950 | 28 515 | 23 712 | 18 210 | 17 958 | 17 958 | 17 958 |
Platform CentiQ | 3 107 | 3 842 | 2 700 | 2 300 | |||
Rechtspraak Financiële Markten | 550 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 |
Overige programma-uitgaven 1 | 531 | 1 454 | 1 030 | 770 | 770 | 770 | 770 |
Doelst. 2 Integer financieel stelsel | |||||||
Caribbean Financial Action Taskforce | 42 | 32 | 32 | 32 | 32 | 32 | 32 |
Doelst. 3 Ongestoorde muntcirculatie | |||||||
Muntcirculatie 2 | 10 111 | 14 515 | 14 765 | 14 765 | 14 165 | 14 165 | 14 165 |
Afname munten in circulatie | 81 593 | ||||||
Apparaatsuitgaven | 8 685 | 10 059 | 8 047 | 7 059 | 5 905 | 5 905 | 5 905 |
Ontvangsten | 132 212 | 415 635 | 392 960 | 262 404 | 183 513 | 183 513 | 6 437 |
Doelst. 1 Goed functionerende financiële markten | |||||||
Premieontvangsten garantieregeling bancaire leningen | 115 983 | 407 210 | 361 523 | 255 967 | 177 076 | 177 076 | |
Overige programma-ontvangsten | 6 789 | 3 241 | 26 253 | 1 253 | 1 253 | 1 253 | 1 253 |
Doelst. 3 Ongestoorde muntcirculatie | |||||||
Ontvangsten muntwezen | 9 440 | 5 184 | 5 184 | 5 184 | 5 184 | 5 184 | 5 184 |
Toename munten in circulatie |
Uitgaven
Bijdrage Toezicht
De kosten van het toezicht op de financiële markten worden grotendeels gedragen door marktpartijen. De Staat neemt, naast een aantal specifieke werkzaamheden van de toezichthouders, in het algemeen de financiering van handhavingsactiviteiten van de toezichthouders die een algemeen belang dienen voor zijn rekening.
Mede naar aanleiding van door het College van Beroep voor het bedrijfsleven gedane uitspraken is opnieuw gekeken naar de bekostigingssystematiek. De Tweede Kamer is hierover onder meer bij brief van 18 maart 2010 geïnformeerd. Uit de brief blijkt de wenselijkheid van een aanpassing van bestaande systeem. Daar wordt thans aan gewerkt.
Platform CentiQ
Uitgangspunt voor de begroting van platform CentiQ is dat het ministerie van Financiën samen met een aantal spilpartners het platform gezamenlijk financiert. Het ministerie van Financiën is de initiatiefnemer en heeft daarom de eerste jaren relatief gezien meer bijdragen dan de andere deelnemers (onder andere ministeries, ZBO’s, branchevertegenwoordigers en een universiteit). Voor de komende jaren neemt de bijdrage van het ministerie van Financiën af.
Rechtspraak financiële markten
De minister van Financiën heeft een betalingsverplichting voor de tuchtrechtspraak voor accountants op grond van artikel 21, eerste lid van de Wet tuchtrechtspraak accountants. Deze wet is halverwege 2009 in werking getreden. Deze cijfers zijn gebaseerd op de begroting van 2010. De begroting van de accountantskamer zal in het najaar vóór 1 december worden ingediend.
Muntcirculatie
Muntcirculatie bestaat uit uitgaven die betrekking hebben op de muntproductie, de subsidie aan het Geld- en Bankmuseum en de vergoeding van de kosten van het Nationaal Analysecentrum voor Munten. De muntproductie in de jaren 2011 en verder is afhankelijk van de ontwikkelingen in de muntvraag.
Toename/afname in munten in circulatie
Het in omloop brengen van reguliere euromunten leidt tot ontvangsten voor de Staat en tegelijkertijd tot een schuld aan het publiek. Wanneer er meer munten in omloop worden gebracht dan dat er uit omloop terugkomen neemt het aantal munten in circulatie toe. Deze toename leidt tot een netto ontvangst omdat de nominale waarde van de munten wordt ontvangen door de Staat. Wanneer er minder munten in omloop worden gebracht dan dat er uit omloop terugkomen, leidt dit tot een afname van munten in circulatie en tot een netto uitgave, omdat de nominale waarde wordt terugbetaald. Met de invoering van de euro deed ook de migratie van deze munten haar intrede. De realisaties van voorgaande jaren laten een wisselend beeld zien met zowel positieve als negatieve resultaten. Om deze reden wordt een stelpost van nul opgenomen voor zowel de ontvangst als de uitgave aan munten in circulatie.
Ontvangsten
Premieontvangsten garantie bancaire leningen
In 2011 worden premies ontvangen uit hoofde van de garantieregeling bancaire leningen. De premies worden ontvangen voor de verstrekte en geëffectueerde garanties.
Ontvangsten muntwezen
De ontvangsten muntwezen hebben betrekking op de uitgifte van bijzondere euromunten, de afdracht van de Koninklijke Nederlandse Munt (KNM) aan de Staat, van de totale nominale waarde van uitgegeven muntsets, de bijzondere euromunten en van royalty’s. Royalty’s zijn vergoedingen die de Staat ontvangt voor dukaten die KNM produceert en verkoopt. De ontvangsten muntwezen hebben tevens betrekking op verkocht metaalschroot: dit betreft metaal van vernietigde euromunten die als gevolg van beschadiging niet meer bruikbaar zijn voor de circulatie.
Overige programmaontvangsten
Opbrengst Bank Nederlandse Antillen
Door de transitie naar nieuwe staatkundige verhoudingen op 10-10-2010 zal de Bank Nederlandse Antillen (BNA) worden opgeheven. De boedel an de BNA wordt verdeeld tussen de BES (Nederland) en St Maarten en Curaçao. In 2011 zal het Nederland toekomende deel (€ 25 mln.) ontvangen worden.
Grafiek budgetflexibiliteit
Toelichting bij juridisch verplicht operationele doelstelling 1
De uitgaven voor deze doelstelling zijn geen van allen juridisch verplicht, echter wel bestuurlijk gebonden. De overheid heeft zich namelijk gecommitteerd om bij te dragen aan de kosten van het toezicht.
Toelichting bij juridisch verplicht operationele doelstelling 2
Deze uitgave betreft een bijdrage in de kosten van een regionale organisatie die in het Caribische gebied witwassen en het financieren van terroristen bestrijdt. Nederland betaalt mee uit hoofde van de overzeese gebiedsdelen van het Koninkrijk der Nederlanden. Nederland heeft toegezegd om in ieder geval tot 2012 bij te dragen aan de kosten voor het lidmaatschap.
Toelichting bij juridisch verplicht operationele doelstelling 3
Muntcirculatie bestaat uit uitgaven die betrekking hebben op de productie van munten en de subsidie aan het Geld- en Bankmuseum evenals een vergoeding van de kosten gemaakt door het Nationaal Analysecentrum voor Munten. Deze uitgaven zijn juridisch verplicht. De overige uitgaven zijn beleidsmatig gereserveerd en zijn nodig voor de aankoop van metaal voor reguliere circulatiemunten en bijzondere munten, alsmede de ontwerp-, distributie- en promotiekosten bij de uitgifte van een bijzondere munt.
2.2.2.3 Operationele doelstellingen
2.2.2.3.1 Operationele doelstelling 1
Goed functionerende, stabiele financiële markten die voldoende toegankelijk en transparant voor de gebruikers en internationaal concurrerend zijn.
Motivering
Marktverstoringen voorkomen of, indien nodig, oplossen. Daarnaast moet gestreefd worden naar stabiliteit van de financiële ondernemingen. Ingeval van een (dreigende) crisis moeten de nodige maatregelen tijdig en adequaat genomen worden. Beoogde effecten van dit beleid zijn onder meer:
• stimuleren dat de door transparantie beschikbare informatie (beter) wordt benut en daarmee de huidige regelgeving effectiever is;
• dat consumenten en zakelijke klanten vertrouwen hebben in de financiële sector;
• het reduceren van de schuldenproblematiek;
• (reeds bestaande) initiatieven ter verbetering van de financiële geschooldheid bundelen, stimuleren en meer toegankelijk maken;
• groei van de markt voor financiële producten op verantwoorde wijze zodat de consument de eigen verantwoordelijkheid beter waarmaakt, hetgeen het voor aanbieders van financiële producten aantrekkelijker maakt om zich in Nederland te vestigen.
Instrumenten
Wet en regelgeving:
Algemeen:
• De gebeurtenissen in en na 2008 hebben verregaande gevolgen gehad op financiële markten en daarbuiten. De toekomstvisie financiële markten zal de basis vormen van de hervormingen op het gebied van financiële markten (Kamerstuk: 32 013 nr. 1). In internationaal verband en in overleg met marktpartijen, toezichthouders en centrale banken zal worden bezien welke maatregelen getroffen kunnen worden om het financieel systeem weerbaarder te maken;
• Wijzigingen in de institutionele relatie tussen de minister en DNB/ AFM als uitvloeisel van de kaderwetgeving ZBO’s en wijzigingen met betrekking tot de governance bij de toezichthouders naar aanleiding van de reactie van de minister op het rapport van de Commissie Scheltema, het plan van aanpak van DNB en de visie toezicht op toezicht. Het wetsvoorstel (ter wijziging van de Bankwet 1998 en de Wet op het financieel toezicht) zal naar verwachting eind 2010 naar de Tweede Kamer worden gezonden.
• Stimuleren van het Nederlandse vestigingsklimaat voor financiële instellingen. Ondanks de kredietcrisis verdient een gezond vestigingsklimaat aandacht, en kan dit op terreinen worden verbeterd, niet alleen voor buitenlandse ondernemingen die in Nederland actief zijn, maar ook voor in Nederland gevestigde instellingen. Zo wordt gewerkt aan de introductie van de algemene pensioeninstelling, die Nederlandse pensioenuitvoerders in staat moet stellen om de mogelijkheden voor het betreden van de Europese pensioenmarkt optimaal te benutten.
Prudentieel:
• Een versterkt prudentieel toezichtregime in Nederland en in Europa. Ook in 2011 zal actief worden deelgenomen aan de Europese discussie en onderhandelingen over aanpassingen en uitbreidingen van het prudentieel toezichtregime, bijv. op het terrein van kapitaaleisen voor banken (de Capital Requirements Directive/CRD), verzekeraars (Solvency II) maar ook op nieuwe gebieden, zoals het toezicht op hedge funds en andere investeringsfondsen;
• Het depositogarantiestelsel (DGS) herzien. De huidige ex post financiering zal worden vervangen door (gedeeltelijke) ex ante financiering. Er zal een fonds worden gevormd, dat wordt gevuld door periodieke premies die mede afhankelijk zijn van het individuele risicoprofiel van de banken. Ook zal worden gewerkt aan een faciliteit die portefeuilleoverdracht van deposito’s van de failliete bank mogelijk moet maken. In 2010 is gestart met de werkzaamheden voor deze aanpassingen. Het is de bedoeling om in 2011 de relevante wet- en regelgeving gereed te hebben, en voor te leggen aan de Tweede Kamer. Naast deze nationale ontwikkelingen zal in Europees verband worden gesproken over aanpassing van de Europese richtlijn inzake depositogarantiestelsels.
• Verbetering van crisismanagementprocedures en de ontwikkeling van wet- en regelgeving ter versterking van het crisismanagement. Naar aanleiding van de kredietcrisis zijn er op mondiaal, Europees en nationaal niveau trajecten gestart ter verbetering van het crisismanagement. Naar verwachting zal in het voorjaar van 2011 de Europese Commissie met wetgevingsvoorstellen komen ten aanzien van crisispreventie, -management en -oplossingen voor de financiële sector. Op nationaal niveau zullen in 2011 wet- en regelgeving worden voorbereid ter versterking van het nationale crisismanagement;
• Implementatie van de Elektronischgeldrichtlijn, de verdere ontwikkeling van SEPA volgen en nieuwe innovatieve betaalproducten monitoren;
Markt en gedrag:
• We zijn in Europa bezig regels te maken voor derivaten waaronder Credit Default Swaps naar aanleiding van de kredietcrisis. Dit zal leiden tot een beter inzicht in handelsposities bij toezichthouders, iets wat ook voor het toezicht op Credit Default Swaps belangrijk zal zijn. Verwacht wordt dat de Commissie in juni 2010 een concreet voorstel zal komen dat meer transparantie op de derivatenmarkt zal creëren. Daarna wordt verder onderhandeld en vervolgens zal, doorlopend in 2011, implementatie in Nederlandse wetgeving plaatsvinden.
• Versterkte consumentenbescherming. In 2011 zal vanuit Europa worden ingezet op harmonisatie en versterking van regelgeving aangaande verplichte informatieverstrekking en verkooppraktijken inzake pakketproducten voor retailbeleggingen (zogenaamde packaged retail investment products). Ook bestaande richtlijnen die zien op de verkoop en advisering van verzekeringen (Insurance Mediation Directive) en beleggingsdiensten (Markets in Financial Instruments Directive) worden in 2011 tegen het licht gehouden en herzien. Nationaal ligt de focus op het centraal stellen van het klantbelang door financiële instellingen: zijn er nog aanvullende regels en bevoegdheden van de toezichthouder nodig om dit af te dwingen? Daarnaast wordt enkele reeds eerder ingevoerde provisieregels geëvalueerd: de focus ligt hierbij op vraag of het marktgedrag daadwerkelijk is gewijzigd onder invloed van deze regelgeving.
• Versterkt financieel inzicht en financiële vaardigheden van consumenten. Een belangrijke voorwaarde voor goed functionerende financiële markten is dat consumenten hun financieel beheer – nu en met een lange termijn horizon – beter op orde hebben. Consumenten moeten in staat gesteld worden de juiste keuzes te maken. Om dit te bereiken wordt ingezet op bewustwording en is er speciale aandacht voor inkomensterugval, preventie van (problematische) schulden en pensioenbewustzijn. Daarnaast wordt er gestreefd naar structurele inbedding van financiële educatie in het onderwijs.
• Voorkomen overkreditering bij hypotheekverstrekking. In 2011 zal een nieuw toetskader voor hypothecaire kredietverlening in werking treden. Het toetskader wordt ingevoerd middels een Algemene maatregel van Bestuur. In deze AMvB wordt onder andere de mogelijkheid beperkt om meer te lenen dan de Loan-to-income norm. Daarnaast wordt de maximale lening beperkt tot 112% van de waarde van de woning met een aflossing in 7 jaar tot 100%.
Meetbare gegevens
Gebaseerd op het halfjaarlijkse scorebord van de interne markt van de Europese Commissie. Het percentage geeft aan welk deel van de Europese richtlijnen uit het Actieplan Financiële Diensten , die op dat moment van kracht zijn, zijn omgezet in nationale wetgeving. Bij bepaling van het percentage is, waar relevant, alleen rekening gehouden met dat deel van de richtlijn dat door Financiën moet worden geïmplementeerd.
Gebaseerd op de bevinding van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code. Onder toepassing van de code en codebepalingen wordt verstaan: het één op één naleven van een codebepaling of het geven van uitleg bij afwijking daarvan. Onder naleving wordt verstaan het in grote lijnen voldoen aan de code.
2.2.2.3.2 Operationele doelstelling 2
Het bevorderen van een integer financieel stelsel waardoor integriteitinbreuken bij financiële instellingen worden voorkomen en wordt tegengegaan dat cliënten financiële instellingen misbruiken om geld wit te wassen of terrorisme te financieren.
Motivering
Een integer financieel stelsel is noodzakelijk voor het vertrouwen van burgers en ondernemingen in de financiële markten. Signalen van financiële instellingen, zoals meldingen van ongebruikelijke transacties, zijn waardevol omdat zij politie en justitie op het spoor brengen van criminele activiteiten. Met een tijdige opsporing van criminele activiteiten kan tevens worden voorkomen dat de criminele gelden opnieuw worden geïnvesteerd. Ook mogelijke aanwending van criminele gelden ter verwerving van invloed in bedrijven die deel uitmaken van de officiële economie, of in het bestuur wordt hierdoor tegengegaan.
• Bevorderen informatie-uitwisseling. De informatie-uitwisseling tussen de toezichthouders (AFM en DNB) en andere overheidsorganisaties met een taak ten aanzien van de integriteit van de financiële sector (waaronder Belastingdienst) dient te worden bevorderd. Voorstellen om de reikwijdte van de geheimhoudingsplicht van de toezichthouders in het kader van integriteittoezicht te preciseren zullen in samenwerking met alle betrokkenen nader (wettelijk) worden uitgewerkt.
• Nationale Regiegroep Aanpak Misbruik,Vastgoed. De Regiegroep dient effectieve drempels te creëren om het misbruik in de vastgoedsector tegen te gaan en de pakkans te verhogen door gerichte fiscale en strafrechtelijke handhaving. De regiegroep vastgoed zal haar werkzaamheden afronden en de resultaten presenteren.
• Financiële instellingen en ethiek. Het ministerie van Financiën zal een beleidsnota opstellen over de consequenties die verbonden kunnen worden aan de maatschappelijke opvattingen over de betrokkenheid van instellingen in ethisch beladen sectoren.
• Follow up FATF-evaluatie Nederland. De Financial Action Task Force (FATF) zal in februari 2011 de evaluatie van Nederland vaststellen. Nederland zal moeten bepalen op welke wijze gevolg wordt gegeven aan eventuele verbetervoorstellen die FATF naar aanleiding van de evaluatie doet. Los van punten voortkomen uit deze evaluatie zullen de Wet toezicht trustkantoren en de Wwft op zowel technische als inhoudelijke punten worden aangepast.
• Herziening FATF-standaarden. De FATF heeft de derde ronde van landenevaluaties nagenoeg afgerond. De FATF-standaarden (de aanbevelingen op het gebied van witwasbestrijding en bestrijding van terrorismefinanciering waaraan landen moeten voldoen) zullen naar aanleiding van de derde ronde worden herzien.
Instrumenten
Meetbare gegevens
Deze tabel laat het aandeel van het totaal aantal meldingen zien, die gedaan zijn door meldplichtige instellingen op basis van hun eigen risicoafweging. In het verleden stond deze eigen afweging niet centraal. Het grootste deel van de meldingen vond toen plaats op basis van (door de regelgever bepaalde) parameters.
2.2.2.3.3 Operationele doelstelling 3
Het voorzien in een ongestoorde muntcirculatie door middel van een adequate en kostenefficiënte muntvoorziening, alsmede het uitbrengen van bijzondere en herdenkingsmunten.
Motivering
Om een goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen wordt voldaan aan de muntvraag van het publiek.
Instrumenten
Exclusieve bevoegdheid van de Staat om, op grond van de Muntwet 2002, munten in omloop te brengen. De productie is uitbesteed aan de Koninklijke Nederlandse Munt (KNM) en DNB is gemandateerd voor de distributie en het in circulatie brengen van de munten.
Meetbare gegevens
Prestatie-indicator | Basiswaarde (2005) | Realisatie 2009 | Streefwaarde 2010 | Streefwaarde 2011 | Streefwaarde 2012 | Streefwaarde 2013 |
---|---|---|---|---|---|---|
Muntvoorziening ten opzichte van de marktvraag | 100% | 100% | 100% | 100% | 100% | 100% |
Uitgifte bijzondere munten | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 |
Als permanent aan de marktvraag wordt voldaan, is de voorziening ten opzichte van de vraag 100%. In de praktijk zullen ook voorraden en buitenlandse in- en uitstromingen invloed hebben op de daadwerkelijke productie van munten.
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 1 | 20101 | |
---|---|---|---|---|---|---|
2 euro | 332 | 341 | 6 503 | 5 463 | 225 | 166 |
1 euro | 332 | 393 | 224 | 166 | 185 | 166 |
50 eurocent | 510 | 363 | 293 | 202 | 285 | 202 |
20 eurocent | 510 | 393 | 293 | 202 | 285 | 202 |
10 eurocent | 510 | 393 | 293 | 202 | 285 | 202 |
5 eurocent | 80 605 | 60 318 | 75 764 | 74 304 | 70 335 | 70 235 |
2 eurocent | 595 | 378 | 338 | 235 | 335 | 235 |
1 eurocent | 545 | 378 | 332 | 235 | 335 | 235 |
Totaal | 83 939 | 62 957 | 84 040 | 81 009 | 72 270 | 71 643 |
Bron: KNM
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009* | 2010* | |
---|---|---|---|---|---|---|
2 euro | 76 526 | 84 226 | 101 921 | 104 081 | 102 000 | 104 000 |
1 euro | 110 665 | 124 165 | 148 047 | 158 757 | 148 000 | 158 000 |
50 eurocent | 117 635 | 108 635 | 106 280 | 112 520 | 102 000 | 112 000 |
20 eurocent | 75 350 | 54 750 | 46 616 | 32 010 | 32 000 | 32 000 |
10 eurocent | 109 562 | 82 282 | 51 128 | 25 528 | 20 000 | 25 000 |
5 eurocent | 60 442 | 50 422 | 25 360 | 12 256 | 25 000 | 12 000 |
2 eurocent | 143 226 | 182 226 | 185 410 | 179 290 | 185 000 | 180 000 |
1 eurocent | 115 171 | 142 771 | 87 554 | 22 278 | 88 000 | 22 000 |
Totaal | 808 577 | 829 477 | 752 316 | 646 720 | 702 000 | 645 000 |
Bron: KNM
2.2.2.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Onderzoek onderwerp | AD of OD | Start | Afgerond | Vindplaats | |
---|---|---|---|---|---|
Beleidsdoorlichting | Functioneren financiële markten (invloed wet- en regelgeving) (OD1) 1 | OD 1 | 2011 | 2011 | |
Integriteit financieel stelsel (OD2) 2 | OD 2 | 2011 | 2011 | ||
Effectenonderzoek ex post | |||||
Overig evaluatieonderzoek | Evaluatie toezicht accountants | OD 1 | 2010 | 2011 | |
FATF evaluatie | OD 2 | 2010 | 2011 |
2.2.3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector
2.2.3.1 Algemene beleidsdoelstelling
Optimaal financieel resultaat bij de realisatie van publieke doelen bij investeren in en verwerven, afstoten en beheren van de financiële en materiële activa van de staat.
Omschrijving van de samenhang in het beleid
De minister van Financiën ziet in algemene zin toe op een verantwoorde en doelmatige besteding van overheidsmiddelen. Hierbij streeft de minister van Financiën naar een optimale inzet van financiële en materiële activa bij de realisatie van publieke doelstellingen.
De publieke doelstellingen worden met inzet van zo min mogelijk (financiële) middelen gerealiseerd of gegeven de hoeveelheid middelen wordt een zo hoog mogelijke kwaliteit nagestreefd.
Bedrijfseconomische expertise wordt ingezet bij staatsdeelnemingen, complexe investeringsprojecten en transacties van de rijksoverheid, publiek-private samenwerking (PPS) in Nederland en de financiële deelnemingen die in het kader van de kredietcrisis zijn verworven.
Verantwoordelijkheid
De minister van Financiën is verantwoordelijk voor:
• een optimaal financieel resultaat bij het beheren, aangaan en afstoten van staatsdeelnemingen met inachtneming van de betrokken publieke belangen;
• het toetsen en adviseren op bedrijfseconomische doelmatigheid bij het realiseren van publieke investeringsprojecten die in samenwerking met de markt worden verwezenlijkt, zodat vakdepartementen in staat worden gesteld de projecten binnen budget, op tijd en met de gewenste kwaliteit te realiseren;
• het beheren en verbeteren van de duurzame waarde en het afstoten dan wel afwikkelen van de tijdelijke overheidsinvesteringen in de gesteunde en overgenomen financiële instellingen;
• het beheren van de Illiquid Asset Back-up Facility binnen de contractvoorwaarden.
Externe factoren
De mogelijkheden om de algemene beleidsdoelstelling te behalen worden mede bepaald door andere partijen. Zo is de minister van Financiën bij de staatsdeelnemingen als aandeelhouder gebonden aan het Burgerlijk Wetboek en de Corporate Governance Code. Daarnaast lopen de publieke en financiële belangen van de staat als aandeelhouder niet altijd parallel met de belangen van eventuele medeaandeelhouders, de raad van bestuur en de raad van commissarissen van een staatsdeelneming.
Bij publieke investeringsprojecten kunnen er omstandigheden of beleidsuitgangspunten binnen het Rijk zijn waardoor het publieke doel niet op de meest efficiënte wijze wordt gerealiseerd. Nog verder op afstand staan decentrale overheden en semi-publieke partijen in de zorg en onderwijs, waardoor de invloed van de minister van Financiën beperkt is.
2.2.3.2 Budgettaire gevolgen van beleid
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 58 803 151 | 3 684 354 | 645 857 | 330 857 | 323 449 | 301 449 | 262 449 |
Voorwaardelijke verplichting Capital Relief Instrument | 32 611 091 | ||||||
Fonds Financiële Sructuurversterking | |||||||
Garanties en vrijwaringen (FCI , NS en WST) | 1 060 447 | ||||||
Meerjarenverplichting aan ING | 19 818 996 | 367 000 | 330 000 | 317 000 | 311 000 | 289 000 | 250 000 |
Verplichtingen counter indemnity | 950 000 | ||||||
Uitgaven | 9 285 937 | 6 445 454 | 3 339 457 | 2 334 957 | 1 897 049 | 1 631 049 | 1 460 049 |
Programma-uitgaven | 9 237 444 | 6 415 850 | 3 330 400 | 2 325 900 | 1 889 400 | 1 623 400 | 1 452 400 |
Juridisch verplicht | 9 237 444 | 6 415 850 | 3 330 400 | 2 325 900 | 1 889 400 | 1 623 400 | 1 452 400 |
Doelstelling 1 Aangaan, beheer en afstoten van staatsdeelnemingen | |||||||
Dotatie begrotingsreserve TenneT | 4 800 | 4 800 | 4 800 | 4 800 | 4 800 | 4 800 | |
Uitkering superdividend NS | 1 400 000 | ||||||
Verwerving vermogenstitels | 429 667 | ||||||
Doelstelling 2 PPS en Activabeleid | |||||||
PPS | 324 | 4 950 | |||||
Onderhouds- en beheerskosten GOB | |||||||
Doelstelling 3 Beheer van financiële instellingen (BFI) | |||||||
Kapitaalversterkingen ING, AEGON en SNS REAAL | |||||||
Eventuele schade-uitkeringen Capital Relief Instrument | |||||||
Mandatory Convertible Note | 2 600 000 | ||||||
Kapitaalconversie Fortis | 1 350 000 | ||||||
Tweede herkapitalisatie ABN AMRO | 1 230 000 | ||||||
Kasschuif tweede herkapitalisatie ABN AMRO | – 302 000 | 302 000 | |||||
Doelstelling 4 back-up faciliteit ING | |||||||
Management fee | 58 754 | 47 000 | 44 000 | 36 000 | 29 000 | 24 000 | 19 000 |
Funding fee | 3 903 293 | 4 029 000 | 2 978 000 | 2 284 000 | 1 855 000 | 1 594 000 | 1 428 000 |
Overige programma-uitgaven | |||||||
Regeling BF | 13 918 | 2 100 | 1 600 | 1 100 | 600 | 600 | 600 |
Afkoop exploitatiebijdrage Westerscheldetunnel | 881 464 | ||||||
Uitvoeringskosten tijdelijke regeling subsidie tankstations | 24 | ||||||
Apparaatsuitgaven | 48 493 | 29 604 | 9 057 | 9 057 | 7 649 | 7 649 | 7 649 |
Personeel en materieel | 3 686 | 4 900 | 4 281 | 4 281 | 2 873 | 2 873 | 2 873 |
Uitvoeringskosten staatsdeelnemingen | 44 807 | 24 704 | 4 776 | 4 776 | 4 776 | 4 776 | 4 776 |
Ontvangsten | 16 130 388 | 7 046 851 | 4 235 414 | 3 411 815 | 2 918 215 | 2 498 715 | 2 252 601 |
Programma-ontvangsten | 16 130 388 | 7 046 851 | 4 235 414 | 3 411 815 | 2 918 215 | 2 498 715 | 2 252 601 |
Doelstelling 1 Aangaan, beheer en afstoten van staatsdeelnemingen | |||||||
Opbrengst onttrekking vermogenstitels | 1 400 000 | ||||||
Dividend staatsdeelnemingen | 537 238 | 558 360 | 297 060 | 376 460 | 376 860 | 377 360 | 377 360 |
Rente en aflossing div. leningen | 71 014 | 67 006 | 62 999 | ||||
Winstafdracht DNB | 1 279 950 | 1 394 000 | 698 000 | 549 000 | 492 000 | 338 000 | 281 000 |
Afdrachten Holland Casino | – 11 952 | 10 000 | 35 000 | 45 000 | 45 000 | 45 000 | 45 000 |
Afdrachten Staatsloterij | 94 787 | 90 000 | 90 000 | 90 000 | 90 000 | 90 000 | 90 000 |
Premie-ontvangsten garantie Tennet | 4 800 | 4 800 | 4 800 | 4 800 | 4 800 | 4 800 | |
Opbrengst verkoop vermogenstitels | 1 320 924 | ||||||
Doelstelling 3 Beheer van financiële instellingen (BFI) | |||||||
Dividend financiële instellingen | |||||||
Aflossing kapitaalversterkingen ING, Aegon en SNS Reaal | 6 185 000 | 500 000 | |||||
Couponbetaling en/of boetebetaling kapitaalversterking ING, Aegon en SNS Reaal | 1 250 845 | 154 715 | |||||
Terug te vorderen uitvoeringskosten staatsdeelnemingen | 11 772 | 8 110 | |||||
Premie-inkomsten Capital Relief Instrument | 28 214 | 165 746 | |||||
Renteontvangsten Mandatory Convertible Note | |||||||
Premie-inkomsten counter indemnity | 19 114 | 25 555 | 25 555 | 25 555 | 25 555 | 6 441 | |
Doelstelling 4 Back-up faciliteit ING | |||||||
Verwachte portefeuille ontvangsten | 3 819 253 | 3 741 000 | 2 717 000 | 2 069 000 | 1 680 000 | 1 453 000 | 1 313 000 |
Garantie fee | 129 260 | 103 000 | 96 000 | 80 000 | 65 000 | 52 000 | 43 000 |
Additionele fee | 13 535 | 77 000 | 65 000 | 52 000 | 42 000 | 35 000 | 28 000 |
Additionele garantie fee | 154 000 | 144 000 | 120 000 | 97 000 | 78 000 | 64 000 | |
Overig | |||||||
BF/PPM | 548 | ||||||
Overige programmaontvangsten | |||||||
Tijdelijke regeling subsidie tankstations |
Toelichting op de budgettaire gevolgen van beleid
Dotatie begrotingsreserve Tennet
Op 25 februari 2010 heeft Tennet de overname van het transportnet van E.on (Transpower) definitief afgerond. Om de overname te kunnen financieren heeft de staat een garantie verstrekt van € 300 miljoen met een looptijd van tien jaar. De garantie is marktconform geprijsd. De staat ontvangt jaarlijks een premie van € 4,8 miljoen. Deze premie wordt afgestort in een interne begrotingsreserve.
Uitkering superdividend NS
De Nederlandse Spoorwegen (NS) heeft in 2009 extra dividend aan de staat uitgekeerd 1. De uitgave betreft de betaling aan Prorail van het in 2009 ontvangen superdividend.
Kapitaalversterkingen ING, Aegon en SNS Reaal
In 2008 heeft de staat als gevolg van de kredietcrisis kapitaal verschaft aan ING, Aegon en SNS Reaal. Een deel hiervan is in 2009 vroegtijdig terugbetaald. Over het uitstaande kapitaal betalen de instellingen een coupon die gekoppeld is aan hun dividend: is er geen dividend, dan wordt de coupon ook niet betaald. Met de instellingen is afgesproken dat ze het bestaande dividendbeleid zouden handhaven.
Dividend financiële instellingen
Onder de post «dividend financiële instellingen» zijn de geraamde dividendopbrengsten opgenomen van de financiële instellingen waarin de staat aandeelhouder is geworden ten tijde van de kredietcrisis. Dit aandeelhouderschap is van tijdelijke aard. Het gaat om ASR Nederland, ABN AMRO Group en RFS.
Voor 2010 is de dividendopbrengst geraamd op nul. De instellingen hebben in 2009 in te beperkte mate winst gemaakt; om die reden is besloten om in 2010 af te zien van een dividenduitkering. Een interimdividend wordt evenmin verwacht in 2010. In de komende periode zal duidelijker worden hoe de financiële markten zich zullen ontwikkelen, welke impact de recessie en de regulering rondom de banken zal hebben en hoe dit zal doorwerken in het rendement. Vanwege deze onzekerheid is er voor ASR Nederland en ABN AMRO geen dividendraming opgenomen voor de jaren 2011 tot en met 2015. Met ASR Nederland en ABN AMRO zijn afspraken gemaakt over het uitkeren van de winst en het vaststellen van de hoogte van het dividend.
Het belang van de staat in RFS is zeer klein en heeft betrekking op onverdeelde activa en passiva van het oude ABN AMRO-concern die zijn achtergebleven in RBS. Indien verkopen leiden tot (boek-)winst, komt deze pro rata toe aan de consortiumpartners (RBS, Banco Santander en de staat). RBS kan sinds 30 juni 2010 echter geen dividenduitkeringen doen in verband met maatregelen opgelegd door de Europese Commissie. RFS heeft zich verplicht om redelijke inspanningen te verrichten om dit alsnog te bewerkstelligen, maar het is op dit moment niet duidelijk wanneer dat zal lukken.
Premie-inkomsten Capital Relief Instrument (CRI)
Als onderdeel van de herkapitalisatie heeft de staat een deel van de Nederlandse hypothekenportefeuille bij ABN AMRO gegarandeerd, waardoor minder risicodekkend kapitaal nodig is bij ABN AMRO. ABN AMRO draagt de eerste verliezen van dit Capital Relief Instrument zelf en eventuele verliezen daarboven zullen tussen de staat en ABN AMRO worden gedeeld op een 95%/5%-basis. De maximale exposure voor de staat is circa € 31,7 miljard. Als tegenprestatie betaalt ABN AMRO de staat een jaarlijkse premie. De kans dat de garantie tot een schadebetaling leidt is dermate klein, dat er geen concrete uitgaven worden begroot.
Renteontvangsten Mandatory Convertible Note
Een deel van het kapitaal in ABN AMRO is verstrekt in de vorm van Mandatory Convertible Notes. Deze instrumenten zijn inmiddels geconverteerd naar gewoon aandelenkapitaal. Er vloeien hier geen renteopbrengsten meer uit voort.
Premie-inkomsten counter indemnity
Op grond van de wettelijke regeling voor splitsing zijn wederzijdse aansprakelijkheden ontstaan bij de afsplitsing van HBU (Newbank) uit het oude ABN AMRO, nu RBS N.V. Deze transactie was opgelegd door de Europese Commissie. Indien RBS N.V. niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen, kunnen crediteuren onder specifieke voorwaarden tot maximaal € 950 miljoen claimen bij HBU, Hiervoor heeft ABN AMRO een vrijwaring afgegeven. Aangezien ABN AMRO het risico van uitbetaling niet zelf kan lopen, is er een counter indemnity door de staat afgegeven. Hiervoor betaalt ABN AMRO een premie aan de staat.
Resterende deel uit kapitalisatieplan
In november 2009 heeft de Tweede Kamer ingestemd met een definitief kapitalisatieplan van in totaal € 6,88 miljard ten behoeve van ABN AMRO en Fortis Bank Nederland. Het grootste deel van dit plan is inmiddels uitgevoerd. Het in 2011 opgenomen bedrag heeft betrekking op RFS en moet beschikbaar worden gehouden.
IABF
Door de macro-economische ontwikkelingen is de raming van de IABF aangepast (o.a. de dollar-euro koers is van invloed).
Grafiek budgetflexibiliteit
Toelichting
De uitgaven van de vier de operationele doelstellingen zijn 100% juridisch verplicht, aangezien deze voortvloeien uit contractuele verplichtingen.
Voor operationele doelstelling 1 zijn de uitgaven bestemd voor het aangaan en beheer van de deelnemingen. Bij operationele doestelling 2 betreft het uitgaven ter stimulering van een doelmatige besteding van activa binnen het Rijk.
De operationele doestellingen 3 en 4 betreffen uitgaven als gevolg van contractuele verplichtingen voor het beheer van de door de staat gesteunde en overgenomen financiële instellingen en het beheer van de back-up faciliteit van ING.
2.2.3.3 Operationele doelstellingen
2.2.3.3.1 Operationele doelstelling 1
Aangaan, beheer en afstoten van staatsdeelnemingen in lijn met bedrijfseconomische principes en met het oog op het verantwoord behartigen van publieke belangen.
Motivering
Het bij de deelneming betrokken publiek belang vormt de rechtvaardiging voor het participeren in het risicodragend vermogen van een onderneming door de staat. Daarbij betracht de staat terughoudendheid. Deelnemingen worden alleen aangegaan indien een participatie van aantoonbaar aanvullende waarde is voor de verwezenlijking van het publieke belang, naast het (bestaande) publiekrechtelijke instrumentarium van wet- en regelgeving. De criteria voor het aangaan van een deelneming zijn verder uiteengezet in de Nota deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2007.
Aan het beheer wordt invulling gegeven door toe te zien op o.a. de strategie, investeringsbeslissingen, de vermogenspositie en het bezoldigingsbeleid van de staatsdeelnemingen. Daarnaast vraagt de staat van zijn deelnemingen ook transparantie over het beleid van de ondernemingen ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bij de invulling van het beheer van staatsdeelnemingen vormt de bedrijfseconomische doelmatigheid een belangrijk aandachtspunt.
– bevoegdheden die de minister van Financiën als aandeelhouder heeft op basis van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de statuten van de onderneming
– de gedragsregels uit de Corporate Governance Code;
– bedrijfseconomische, juridische en corporate governance-expertise;
– structureel en incidenteel overleg met bestuurders en commissarissen van de staatsdeelnemingen;
– overleg met betrokken vakdepartementen over de mate waarin en de wijze waarop de relevante publieke belangen worden geborgd.
Instrumenten
Bovenstaande instrumenten zijn verschillend van aard. De bevoegdheden die voortvloeien uit het Burgerlijk Wetboek vormen de basis van de (formele) zeggenschap die de staat als aandeelhouder heeft. De overige instrumenten hebben een meer informeel karakter, zijn richtinggevend (zoals de Corporate Governance Code) of dienen als randvoorwaarde om de taak als aandeelhouder te kunnen vervullen (zoals de beschikbaarheid over en/of toegang tot de benodigde kennis).
De staat heeft bij het aangaan van een deelneming nog geen vennootschapsrechtelijke instrumenten ter beschikking omdat de staat op dat moment nog geen aandeelhouder is. Wel neemt de staat de bevoegdheden van het aandeelhouderschap als uitgangspunt wanneer er voorbereidende gesprekken plaatsvinden voor het mogelijk aangaan van een deelneming.
Meetbare gegevens
Indicator 1 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 |
---|---|---|---|---|---|
Percentage deelnemingen dat de Corporate Governance Code «comply-or-explain» toepast | 100% | 100% | 100% | 100% | 100% |
Percentage van deelnemingen dat minimaal een C-rating heeft conform de richtlijnen van het Global Reporting Initiative (GRI) | 90% | 100% | 100% | 100% | 100% |
Percentage deelnemingen waarvan het beloningsbeleid conform de methodiek 2 is vastgesteld | 90% | 100% | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
Percentage van deelnemingen met dividend pay-out ratio 3 van ten minste 40% | 70% | 80% | 90% | 90% | 90% |
Percentage van deelnemingen met een met een minimum return on equity (RoE) van 8% | 60% | 65% | 70% | 80% | 80% |
Deelnemingen met volwaardige bedrijfsactiviteiten en waarvan het aandeelhouderschap in het beheer is van de minister van Financiën zijn meegenomen in de kengetallen. Voor beloningsbeleid zijn Thales en KLM buiten beschouwing gelaten vanwege de beperkte toepasbaarheid van de methodiek.
Kamerstukken II 2008/09, 28 479, nr. 39
Het beleid van de staat als aandeelhouder dient zowel publieke als (daaraan gerelateerde) bedrijfsecnomische doelen. Echter, publieke belangen zijn vaak niet in een kwantitatief meetbare prestatie-indicator te vertalen, zeker niet voor alle staatsdeelnemingen gezamenlijk. De bedrijfseconomische doelen zijn dit veelal wel, maar liggen niet altijd binnen de directe invloedsfeer van de staat als aandeelhouder. Bovenstaande indicatoren zijn meetbaar en liggen (min of meer) binnen de directe invloedssfeer van de staat als aandeelhouder.
2.2.3.3.2 Operationele doelstelling 2
Het binnen budget, op tijd en met de gewenste kwaliteit realiseren van publieke transacties, met name investeringsprojecten, die in samenwerking met de markt worden verwezenlijkt.
Motivering
Het realiseren van publieke doelen binnen budget, op tijd en met de gewenste kwaliteit is het doel bij publieke transacties. Om dit te bereiken is het noodzakelijk om de kosten, opbrengsten en risico’s inzichtelijk te maken in relatie tot te leveren producten en diensten gedurende de levensduur van een project. De daaruit voortvloeiende kennis kan door het kabinet/de vakminister worden gebruikt bij het maken van weloverwogen, bedrijfseconomisch verantwoorde investeringsbeslissingen.
Vanwege de complexiteit en de vaak grote financiële en publieke belangen is de minister van Financiën betrokken bij de realisatie van transacties die in publiek-private samenwerking worden verwezenlijkt. Onder het aandachtsgebied vallen onder meer:
• DBFM(O), Design Build Finance Maintain (Operate), bij gebouwen en infrastructuur op Rijksniveau en van gemeenten, provincies, onderwijsinstellingen en zorginstellingen. Daarbij wordt een grens gehanteerd van € 25 miljoen voor gebouwen en € 60 miljoen voor infrastructuur (grenzen waarboven het toepassen van het vergelijkingsinstrument PPC, de Public Private Comparator op Rijksniveau, verplicht is gesteld);
• complexe rijksprojecten of -taken met een aanmerkelijk politiek en/of materieel belang. Onder dit aandachtsgebied vallen projecten zoals de Joint Strike Fighter en Anders Betalen voor Mobiliteit;
• transacties met inzet van middelen van het Rijk, zoals rechten en activa, waarbij in samenwerking met private partijen een publiek doel gerealiseerd wordt. Gebieden die hieronder vallen zijn (overtollige) gronden en veiling van gebruiksrechten (CO2-emissierechten en frequenties).
DBFM(O)
Financiën is verantwoordelijk voor het «systeem» dat ervoor moet zorgen dat DBFM(O) in Nederland structureel goed verankerd en toegepast wordt. Vanuit deze verantwoordelijkheid heeft Financiën onder meer de volgende rollen:
• Formuleren van DBFM(O) beleid(suitgangspunten) en stellen van de kaders waar binnen vakdepartementen beslissen over DBFM(O) en DBFM(O) toepassen;
• toetsen op transparante en goede besluitvorming over en toepassing van DBFM(O) door de vakdepartementen binnen de kaders;
• coördineren van de samenhang en consistentie tussen de verschillende sectoren, waaronder het zijn van een aanspreekpunt voor sectoroverstijgende zaken.
De vakdepartementen zijn binnen dit DBFM(O)-beleid en -systeem primair verantwoordelijk voor de besluitvorming over en toepassing van DBFM(O) alsmede de verantwoording daarover bij hun eigen projecten. Op rijksniveau zijn in het kabinet Balkenende IV afspraken gemaakt over de toepassing van DBFM(O). Bij de zogenoemde decentrale sectoren (zorghuisvesting, onderwijshuisvesting en infrastructuur van decentrale overheden) heeft het Rijk een fasciliterende rol ten aanzien van de implementatie van DBFM(O). In dit kader is voor bevorderen van DBFM(O) bij onderwijshuisvesting eind 2008 een Servicecentrum Scholenbouw opgericht. OCW en Financiën hebben toegezegd het Servicecentrum tot 31 december 2010 te subsidiëren. Op dit moment wordt er gekeken naar de wijze waarop DBFM(O) bij onderwijshuisvesting gestimuleerd kan worden na 2010.
Complexe projecten
De minister van Financiën is in zijn rol als bewaker van de schatkist betrokken bij projecten die een grote financiële of politieke impact hebben. Naast het bewaken van de budgettaire kaders heeft Financiën bij complexe projecten een adviserende en toezichthoudende rol ten aanzien van de vraag hoe dergelijke projecten binnen de geldende publieke voorwaarden zo efficiënt mogelijk kunnen worden gerealiseerd.
Transacties met inzet van middelen van het Rijk
Financiën toetst of transacties waarbij niet geldelijke middelen worden ingezet binnen het Rijk op bedrijfseconomisch verantwoorde wijze plaatsvinden en adviseert daarbij. Binnen deze rol richt Financiën zich op de inzet van de volgende middelen:
• Rijksgronden. Het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) realiseert de ruimtelijke en financiële doelen voor het Rijk door (gebieds)ontwikkeling, beheer en aan- en verkoop van rijksgronden en -gebouwen. Financiën is opdrachtgever voor beheer en verkoop van overtollige rijksgronden en eigenaar van het RVOB. Vanuit deze positie is Financiën betrokken bij het beheer, ontwikkeling en aan- en verkoop van overtollige gronden van het Rijk;
• Schaarse vergunningen. De minister van Financiën speelt op twee manieren een rol bij verdeling van schaarse vergunningen, zoals CO2-emissierechten en frequenties voor mobiel internet en radio. In de eerste plaats moet de minister van Financiën op basis van de Comptabiliteitswet bij voorstellen/voornemens/toezeggingen met financiële gevolgen voor het Rijk, een oordeel geven. In de tweede plaats worden de opbrengsten doorgaans aan de algemene middelen toegevoegd. De primaire verantwoordelijkheid voor de verdeling van de vergunningen ligt bij de vakdepartementen.
• Inzet van kennis en kunde, op de gebieden projectfinanciering, het beoordelen van business cases, strategische vormgeving project, risicomanagement, projectbeheersing, privaat-recht, aanbestedingsstrategie en de werking van zowel de publieke als de private sector;
• PPS-code: de beheercode binnen de rijksoverheid gericht op een doelmatige en rechtmatige inzet van het instrument van publiek-private samenwerking bij de realisatie en de exploitatie van met name (meerjarige) investeringsprojecten.
Instrumenten
Meetbare gegevens
Om de doelmatige contractkeuze te meten is het aantal goed uitgevoerde Public Private Comparators (PPC) een indicator. Een PPC bevat een kostenvergelijking, waarbij de realisatie van een project in een DBFMO-variant wordt vergeleken met de realisatie van hetzelfde project in een traditionele variant.
Kengetallen | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 t/m juli |
---|---|---|---|---|---|
V&W-infra | |||||
uitgevoerde ppc's | 6 | 5 | 3 | 5 | 2 |
PPC's met meerwaarde DBFM(O) | 5 | 2 | 1 | 5 | 2 |
> Gekozen voor DBFM(O | 1 (20%) | 1 (50%) | 1 (100%) | 1 (20%) | 0 (0%) |
> Besluit nog te nemen | 0 (0%) | 1 (50%) | 0 (0%) | 2 (40%) | 2 (100%) |
> Gekozen voor niet DBFM(O)-contract | 4 (80%) | 0 (0%) | 0 (0%) | 2 (40%) | 0 (0%) |
VROM-Rijksgebouwendienst | |||||
uitgevoerde ppc's | 2 | 5 | 3 | 3 | 2 |
PPC's met meerwaarde | 0 | 3 | 2 | 3 | 2 |
> Gekozen voor DBFM(O) | 3 (100%) | 2 (100%) | 2 (67%) | 2 (100%) | |
> Besluit nog te nemen | 0 (0%) | 0 (0%) | 0 (0%) | 0 (0%) | |
> Gekozen voor niet DBFM(O)-contract | 0 (0%) | 0 (0%) | 1 (33%) | 0 (0%) | |
Defensie | |||||
uitgevoerde ppc's | 0 | 0 | 1 | 0 | 0 |
PPC's met meerwaarde | 0 | 0 | 1 | 0 | 0 |
> Gekozen voor DBFM(O) | 1 (100%) | ||||
> Besluit nog te nemen | 0 (0%) | ||||
> Gekozen voor niet DBFM(O)-contract | 0 (0%) | ||||
Scholen | |||||
uitgevoerde ppc's | 1 | 0 | 1 | 3 | 2 |
PPC's met meerwaarde | 1 | 0 | 1 | 3 | 1 |
> Gekozen voor DBFM(O) | 1 (100%) | 0 (0%) | 0 (0%) | 0 (0%) | |
> Besluit nog te nemen | 0 (0%) | 0 (0%) | 0 (0%) | 1 (100%) | |
> Gekozen voor niet DBFM(O)-contract | 0 (0%) | 1 (100%) | 3 (100%) | 0 (0%) | |
Zorg | |||||
uitgevoerde ppc's | 1 | 0 | 0 | 0 | 0 |
PPC's met meerwaarde | 1 | 0 | 0 | 0 | 0 |
> Gekozen voor DBFM(O) | 0 (0%) | ||||
> Besluit nog te nemen | 0 (0%) | ||||
> Gekozen voor niet DBFM(O)-contract | 0 (0%) | ||||
Decentrale overheden | |||||
uitgevoerde ppc's | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
PPC's met meerwaarde | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
> Gekozen voor DBFM(O) | |||||
> Besluit nog te nemen | |||||
> Gekozen voor niet DBFM(O)-contract |
Bron: Vakdepartementen: Vakdepartementen geven aan als ze een PPC hebben uitgevoerd en wat de uitkomst is. Op basis van deze informatie is de tabel tot stand gekomen.
Deze tabel laat het aantal uitgevoerde PPC’s zien over de laatste 5 jaar en hoe vaak bij een positieve uitkomst voor DBFM(O) voor DBFM(O) is gekozen. De tabel zal in de volgende begroting worden uitgebreid met twee nieuwe indicatoren: (i) het aantal projecten binnen het Rijk waarvoor een PPC uitgevoerd zou moeten worden versus het aantal waarvoor de PPC daadwerkelijk is uitgevoerd alsmede (ii) de gerealiseerde meerwaarde door DBFM(O). De voortgang en prestaties op het gebied van DBFM(O) worden uitvoeriger beschreven in de tweejaarlijkse DBFM(O) voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer.
2.2.3.3.3 Operationele doelstelling 3
Het beheren/verbeteren van de duurzame waarde en het afstoten dan wel afwikkelen van de tijdelijke overheidsinvesteringen in de gesteunde en overgenomen financiële instellingen.
Motivering
In het streven naar stabiliteit in de financiële sector is de Staat in 2008 aandeelhouder geworden in enkele financiële instellingen in Nederland, te weten Fortis Bank Nederland, Fortis Corporate Insurance (FCI), ASR Nederland en RFS Holdings (ABN Amro Bank). FCI is inmiddels verkocht. Op 1 april 2010 zijn Fortis Bank Nederland en het aan de staat toekomende deel van ABN AMRO samengevoegd onder de nieuwe houdstervennootschap ABN AMRO Group. Voor RFS wordt verwezen naar paragraaf 2.2.3.2. Bij het beheer van deze deelnemingen zullen de belangen van de staat als aandeelhouder goed behartigd worden, mede door een daarop gerichte governancestructuur, waarbij een evenwichtige bevoegdheidsverdeling tussen aandeelhouder, bestuur en raad van commissarissen in de statuten is vastgelegd. Daarnaast richt het beheer van deze specifieke deelnemingen, gezien het uitzonderlijke karakter, zich voornamelijk op een toekomstige exit van de staat. Hierin verschilt operationele doelstelling 3 van operationele doelstelling 1.
Het Fonds Financiële Structuurversterking dient voor de stabiliteit in de financiële sector in Nederland. Vanwege de rol als vermogensverschaffer heeft de staat door dit fonds een belang in Aegon, SNS en ING. Bij het behartigen van dit belang dient de achtergrond van de kapitaalinjectie, namelijk het versterken van de stabiliteit van de financiële sector in Nederland, expliciet in overweging genomen te worden. In 2009 en 2010 zijn reeds delen van deze kapitaalstortingen terugbetaald. Ook in 2011 zal de Staat meewerken aan mogelijke verdere terugbetalingen.
Instrumenten
• De bevoegdheden van de Staat op basis van boek 2 Burgerlijk Wetboek en de Comptabiliteitswet;
• Bedrijfseconomische en corporate governance-expertise.
Meetbare gegevens
Indicator | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | |
---|---|---|---|---|---|---|
De deelneming past de Corporate Governance Code «comply-or-explain» toe | AA: ASR: | Ja Ja | Ja Ja | Ja Ja | Ja Ja | Ja Ja |
De deelneming heeft minimaal een C-rating conform de maatstaven van het Global Reporting Initiative (GRI) | AA: ASR: | Nee Ja | Ja Ja | Ja Ja | Ja Ja | Ja Ja |
Voor de deelneming is een nieuw en duurzaam beloningsbeleid vastgesteld | AA: ASR: | Ja Ja | Ja Ja | Ja Ja | Ja Ja | Ja Ja |
De deelneming hanteert een pay-out ratiovan ten minste 40% | AA: ASR: | Ja Ja | Ja Ja | Ja Ja | Ja Ja | Ja Ja |
Er is bij bovenstaande indicatoren aangesloten bij de indicatoren die worden gebruikt bij operationele doelstelling 1. Er is echter géén indicator opgenomen die betrekking heeft op een gewenste return on equity. Het beheer van de overheidsinvesteringen in de financiële instellingen richt zich, in tegenstelling tot het beheer van de reguliere deelnemingen, voornamelijk op een toekomstige exit van de staat. Vanwege het tijdelijke karakter van de deelnemingen is een jaarlijkse return on equity geen geschikte financiële maatstaf. Er wordt gestreefd naar een financieel gezonde beheer- en exit-strategie voor de tijdelijke financiële deelnemingen. Het succes hiervan kan bij verkoop vastgesteld worden.
2.2.3.3.4 Operationele doelstelling 4
Behalen van een zo optimaal mogelijk financieel resultaat voor de Illiquid Asset Back-up Faciliteit binnen de contractvoorwaarden en onder aanvaardbaar risico.
Motivering
Begin 2009 hebben de staat en ING Groep N.V. (ING) overeenstemming bereikt over een back-up faciliteit die betrekking heeft op de gesecuritiseerde hypothekenportefeuille van ING (Kamerstuk 2008/09, 31 371, nr. 95). De Staat is bij het tot stand komen van deze transactie geadviseerd door een extern bureau. Dit bureau heeft de achter de gesecuritiseerde hypothekenportefeuille liggende hypotheekproducten doorgelicht. Op basis van deze analyse is de prijs voor de transactie tot stand gekomen.
De initiële prijs, de contractvoorwaarden, ontwikkelingen in de rente, wisselkoers en wanbetaling bepalen voor een groot deel het totale resultaat dat op de transactie kan worden behaald. Binnen de mogelijkheden van het contract kan in de fase na ondertekening nog enigszins worden bijgestuurd.
Meetbare gegevens
Na afloop van elk jaar (ex post) wordt het resultaat op de transactie verantwoord.
Risicofactoren
De belangrijkste risicofactor is wanbetaling op de onderliggende hypotheekproducten. Deze factor wordt voor een groot deel bepaald door de ontwikkeling van de huizenprijzen in de VS. Een depreciatie in de huizenmarkt leidt tot een hogere mate van wanbetaling en tot lagere opbrengsten bij gedwongen verkoop. Daarnaast kunnen ook andere factoren hier een rol spelen, zoals de werkloosheid in de VS. Een hogere mate van wanbetaling heeft een negatieve impact op de portefeuilleontvangsten. De overige risicofactoren (rente- en valutaontwikkelingen en vervroegde aflossing) zijn contractueel grotendeels afgedekt.
2.2.3.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Onderzoek onderwerp | AD of OD* | A. Start B. Afgerond | Vindplaats | |
---|---|---|---|---|
Beleidsdoorlichting | Beleidsonderzoek bijdrage PPS aan doelmatig investeringsbeleid | OD 2 | A./B. 2010 | |
Effectenonderzoek ex post | ||||
Overig evaluatieonderzoek | Evaluatie Deelnemingenbeleid | OD 1 | A./B. 2007 | Kamerstuk 28 165, nr. 69 |
Pps voortgangsrapportage 2007/2008 | OD 2 | A./B. 2008 | Kamerstuk 28 753, nr. 12 | |
Pps voortgangsrapportage 2008/2009 | OD 2 | A./B. 2010 | Kamerstuk 28 753, nr. 20 |
2.2.4 Internationale Financiële Betrekkingen
2.2.4.1 Algemene beleidsdoelstelling
Een financieel-economisch gezond en welvarend Europa en een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling.
Omschrijving van de samenhang in het beleid
Nederland is als open economie gebaat bij een welvarend Europa en een evenwichtige wereldeconomie. Bovendien hecht Nederland waarde aan een evenwichtige ontwikkeling van lage- en middeninkomenslanden. Om een bijdrage te leveren aan een welvarend Europa en een evenwichtige internationale economische ontwikkeling is Nederland lid van de E(M)U en aandeelhouder van verschillende internationale financiële instellingen (IFI’s).
Verantwoordelijkheid
De minister is verantwoordelijk voor:
• De Nederlandse inbreng op financieel-economisch terrein binnen de E(M)U;
• De Nederlandse inbreng binnen de internationale financiële instellingen 6.
Externe factoren
Het beleid van de EU en internationale financiële instellingen wordt bepaald door een groot aantal landen (waaronder Nederland). De invloed van Nederland op dit beleid is beperkt, omdat het behalen van de Nederlandse doelstellingen sterk afhankelijk is van die andere landen en van onvoorziene omstandigheden.
Meetbare gegevens
Omdat het behalen van de algemene beleidsdoelstelling zo sterk afhangt van zaken die niet direct door Nederland te beïnvloeden zijn, is het geven van streefwaarden of prestatie-indicatoren niet zinvol. De onderstaande groeicijfers zijn desalniettemin opgenomen als kengetallen om een beeld te geven van de internationale economische situatie.
Kengetallen (in procenten) | Waarde 2007 | Waarde 2008 | Waarde 2009 | Raming 2010 | Raming 2011 |
---|---|---|---|---|---|
Reële BBP groei van het Eurogebied | 2,8 | 0,6 | – 4,1 | 0,9 | 1,5 |
Reële BBP groei van de Europese Unie | 2,9 | 0,7 | – 4,2 | 1 | 1,7 |
Reële groei van de wereldeconomie | 5,2 | 3,0 | – 0,6 | 4,1 | 4,3 |
Groei van het volume van de wereldhandel | 7,2 | 2,8 | – 10,9 | 6,7 | 6,2 |
Bron: Economie Forecast Spring 2009, Europese Commissie, mei 2010 en World Economic Outlook, IMF, april 2010.
2.2.4.2 Budgettaire gevolgen van beleid
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 16 632 437 | 39 294 954 | 3 409 961 | 116 014 | 115 903 | 2 163 584 | 115 903 |
Betalingsverplichtingen | 2 764 | 4 708 451 | 610 916 | 2 569 | 2 458 | 726 613 | 2 458 |
Garantieverplichtingen | 16 629 673 | 34 586 503 | 2 799 045 | 113 445 | 113 445 | 1 436 971 | 113 445 |
Uitgaven | 98 151 | 1 860 236 | 2 049 774 | 1 172 041 | 453 673 | 197 080 | 245 448 |
Programma-uitgaven | 95 370 | 1 857 500 | 2 047 205 | 1 169 472 | 451 215 | 194 622 | 242 990 |
Juridisch verplicht | 1 857 500 | 2 047 205 | 1 096 765 | 344 445 | 33 890 | ||
Doelst. 1 Gezonde en stabiele monetaire en budgettaire ontwikkeling van de EU en haar lidstaten. | |||||||
Instrument: lening aan Griekenland | 1 800 000 | 1 705 000 | 913 000 | 286 000 | |||
Deelname EFSF | 1 715 | ||||||
Doelst. 2 Effectieve en efficiënte IFI's | |||||||
Instrument: deelneming multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen | 95 370 | 55 785 | 342 205 | 256 472 | 165 215 | 194 622 | 242 990 |
Apparaatsuitgaven | 2 781 | 2 736 | 2 569 | 2 569 | 2 458 | 2 458 | 2 458 |
Ontvangsten | 12 338 | 52 771 | 128 937 | 166 394 | 701 278 | 1 681 833 | 1 674 834 |
Doelst. 1 Gezonde en stabiele monetaire en budgettaire ontwikkeling van de EU en haar lidstaten. | |||||||
Renteontvangsten lening Griekenland | 42 017 | 119 316 | 157 358 | 177 344 | 153 400 | 87 803 | |
Aflossingen lening Griekenland | 515 454 | 1 524 015 | 1 586 366 | ||||
Doelst. 2 Effectieve en efficiënte IFI's | |||||||
Ontvangsten IFI's | 12 338 | 10 754 | 9 621 | 9 036 | 8 480 | 4 418 | 665 |
Toelichting op de budgettaire gevolgen van beleid
Verplichtingen
De verplichtingenraming vloeit voort uit de onderhandelingen over financiële bijdragen aan internationale financiële instellingen, zoals kapitaalverhogingen van banken en middelenaanvullingen van concessionele fondsen.
Er worden betalingsverplichtingen en garantieverplichtingen onderscheiden. Betalingsverplichtingen komen volgens een af te spreken kaspatroon tot betaling. Regel hierbij is dat voor nieuwe verplichtingen budgettair een stelpost wordt opgenomen.
De raming voor garantieverplichtingen heeft betrekking op het zogenaamde garantiekapitaal van de internationale financiële instellingen (het deel van de verplichting dat waarschijnlijk niet tot betaling komt, het «callable capital»), op garantie-overeenkomsten tussen de Staat en DNB (onder meer de Nederlandse deelneming in IMF) en deelneming in de door de BIS te verstrekken kredietfaciliteiten.
In volgende tabel is een specificatie van de verplichtingenraming voor 2011–2015 opgenomen. Naast de verplichtingen betreffende internationale financiële instellingen heeft een klein deel van de betalingsverplichtingen ook betrekking op apparaatsuitgaven. Uit de tabel blijkt dat de verplichtingen van jaar tot jaar qua aantal en omvang kunnen wisselen.
2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | |
---|---|---|---|---|---|
Betalingsverplichtingen | |||||
* Internationale financiële instellingen: | |||||
– IDA | 608 347 | 652 635 | |||
– Wereldbank | 54 454 | ||||
– IFC | 17 066 | ||||
* Apparaatsuitgaven | 2 569 | 2 569 | 2 458 | 2 458 | 2 458 |
Totale betalingsverplichtingen | 610 916 | 2 569 | 2 458 | 726 613 | 2 458 |
Garantieverplichtingen | |||||
* Internationale financiële instellingen: | |||||
– Wereldbank | 1 323 526 | ||||
– EBRD | 225 600 | ||||
* Garantie aan DNB | |||||
– BIS (kredietfaciliteiten) | 113 445 | 113 445 | 113 445 | 113 445 | 113 445 |
– deelname IMF | 2 460 000 | ||||
Totale garantieverplichtingen | 2 799 045 | 113 445 | 113 445 | 1 436 971 | 113 445 |
Verplichtingen totaal | 3 409 961 | 116 014 | 115 903 | 2 163 584 | 115 903 |
Uitgaven
De geraamde programma-uitgaven hebben enerzijds betrekking op aangegane verplichtingen, als uitkomst van reeds afgeronde internationale onderhandelingen, en anderzijds op stelposten voor nieuwe verplichtingen van onderhandelingen die nog niet zijn afgerond of die nog zullen plaatsvinden.
Lening Griekenland
Er is een leningenprogramma gestart voor Griekenland. Dit was noodzakelijk met het oog op de financiële stabiliteit in de eurozone. Het programma betreft een gezamenlijk programma van het IMF en de lidstaten van de eurozone. Op 7 mei 2010 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de Nederlandse deelname (d.d. 3 mei 2010, kenmerk BFB 2010–450M). Voor Nederland gaat het om een aandeel in dit programma van maximaal € 4,7 miljard over de periode 2010–2013.
Bijdragen multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen
Daarnaast draagt Nederland in het kader van de ontwikkelingssamenwerking via algemene bijdragen bij aan multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen. Deze bijdragen zijn direct na ondertekening meerjarig en onvoorwaardelijk verschuldigd. Er is geen directe koppeling tussen de programma-uitvoering en de storting van de jaarbijdrage. Daarom wordt de omvang van de jaarlijkse storting mede bepaald in het licht van de veranderende beschikbaarheid van middelen gedurende het jaar. Het parlement wordt over mogelijke aanpassingen geïnformeerd en begrotingsmutaties worden ter autorisatie voorgelegd. Zo wordt bijgedragen aan het ieder jaar effectief en doelmatig realiseren van de 0,8% BNP-doelstelling.
Voor een deel van de verplichtingen- en uitgavenramingen geldt dat door wisselkoersinvloeden de realisaties kunnen afwijken van de ramingen; dit deel van de realisaties is daarmee niet beleidsmatig te beïnvloeden.
Aangezien de kasuitgaven (volgend uit de betalingsverplichtingen) veelal over een reeks van jaren plaatsvinden, kent de uitgavenraming minder scherpe pieken dan de meerjarenreeks van betalingsverplichtingen.
Ontvangsten
De ontvangstenraming betreft grotendeels de ontvangst van de lening aan Griekenland. Griekenland betaalt voor de verstrekte leningen in de eerste drie jaar een rentevergoeding die is samengesteld uit de 3 maands euribor rente plus een opslag van 300 basispunten (vanaf het vierde jaar komen hier nog 100 basispunten bij). Daarnaast wordt bij uitkering van iedere lening een service fee betaald van 50 basispunten. Voor de financiering van (het Nederlandse deel van) deze leningen trekt het Agentschap geld aan op de financiële markten tegen het voor Nederland geldende rentepercentage; dat is fors lager dan de vergoeding die Griekenland betaalt. Na een grace-periode van 3 jaar zal Griekenland in 2013 beginnen met afbetalen.
De ontvangsten van de Internationale Financiële Instellingen betreffen voornamelijk de ontvangsten van de Europese Investeringsbank (EIB) van het aan Nederland toekomende saldo op de zogenaamde speciale rekeningen bij de EIB. Op deze rekeningen worden bedragen geboekt die toekomen aan de EIB-lidstaten die oorspronkelijk een bijdrage hebben aan een in het kader van het Europese Ontwikkelingsfonds uitgeleende hoofdsom. Na aflossing door lenende landen op de leningen wordt het aan Nederland toekomende deel van die aflossing geparkeerd op de speciale rekening. Halfjaarlijks wordt het Nederlandse tegoed door de EIB overgemaakt.
Grafiek budgetflexibiliteit
Toelichting bij juridisch verplicht
Alle verplichtingen vloeien voort uit operationele doelstelling 1 en 2. Alle verplichtingen die voortvloeien uit operationele doelstelling 1 zijn 100% juridisch verplicht en kunnen niet voor andere doeleinden worden ingezet. Voor wat betreft operationele doelstelling 2 zijn er over alle betalingsverplichtingen voor 2011 bindende akkoorden gesloten met de desbetreffende IFI’s. De verplichtingen zijn daarom ook voor 100% juridisch verplicht.
2.2.4.3 Operationele doelstellingen
2.2.4.3.1 Operationele doelstelling 1
Het bevorderen van een gezonde en stabiele monetaire en budgettaire ontwikkeling van de Europese Unie en haar lidstaten.
Motivering
De Nederlandse economie wordt door zijn openheid en relatief beperkte grootte sterk beïnvloed door economische ontwikkelingen van de handelspartners waaronder de lidstaten van de Europese Unie. Verreweg het grootste deel van de Nederlandse export en import gaat naar of komt uit andere Europese landen. Een sterke Europese economie heeft daarmee een directe weerslag op de Nederlandse economie. Mede om die reden is Nederland gebaat bij een gezonde financieel economische ontwikkeling en een stabiele budgettaire en monetaire ontwikkeling in de Europese Unie en haar lidstaten, waarbij ook de financiële stabiliteit binnen de eurozone gewaarborgd is. Het ministerie van Financiën speelt in Nederland op dit gebied een belangrijke rol en maakt daarbij gebruik van de hierna genoemde beleidsinstrumenten.
• Actieve deelname aan multilateraal toezicht ter bevordering van de begrotingsdiscipline van lidstaten en een stabiele macro-economische omgeving in de EMU;
• (Pro)actieve deelname bij initiatieven om de economische beleidscoördinatie in de EU en de EMU verder te versterken;
• Standpuntinname van Nederland in onderhandelingen over de EU-begroting;
• Standpuntinname van Nederland bij aanvragen voor Exchange Rate Mechanism (ERM-II) en voor euro-invoering;
• Bijdragen aan de totstandkoming van stabilisatiemechanismen, zoals de lening aan Griekenland, the European Financial Stability Mechanism en the European Financial Stability Facility.
Instrumenten
Meetbare gegevens
Omdat het behalen van de doelstelling zo sterk afhangt van zaken die niet direct door Nederland te beïnvloeden zijn, is het geven van prestatie-indicatoren niet zinvol. De onderstaande BBP-groeicijfers en de ontwikkelingen rondom schuld en tekort voor de EU-27 en het eurogebied alsmede het aantal lidstaten dat zich in de buitensporige tekort procedure bevindt zijn desalniettemin opgenomen als kengetallen, omdat zij een beeld geven van de economische situatie in Europa.
Kengetallen (in procenten) | Waarde 2007 | Waarde 2008 | Waarde 2009 | Raming 2010 | Raming 2011 |
---|---|---|---|---|---|
Overheidstekort, % BBP van het Eurogebied | – 0,6 | – 2,0 | – 6,3 | – 6,6 | – 6,1 |
Overheidstekort, % BBP van de Europese Unie | – 0,8 | – 2,3 | – 6,8 | – 7,2 | – 6,5 |
Overheidsschuld, % BBP van het Eurogebied | 66,0 | 69,4 | 78,7 | 84,7 | 88,5 |
Overheidsschuld, % BBP van de Europese Unie | 58,8 | 61,6 | 73,6 | 79,6 | 83,8 |
Aantal lidstaten met een buitensporig tekort | 11 | 6 | 20 | 24 | 24 |
Bron: Ecomic Forecast Spring 2009, Europese Commissie, mei 2010.
2.2.4.3.2 Operationele doelstelling 2
Het bevorderen van effectiviteit en efficiency van internationale financiële instellingen (IFI’s) en het bijdragen aan een inhoudelijk debat over de wereldeconomie in internationale fora.
Motivering
Internationale financiële instellingen beïnvloeden internationale financieel-economische ontwikkelingen. Goed beleid van deze instellingen draagt bij aan een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling en de ontwikkeling van lage- en middeninkomenslanden. Internationaal debat over de wereldeconomie bevordert ook een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling en de ontwikkeling van lage- en middeninkomenslanden. Met behulp van de onderstaande instrumenten probeert Nederland hier een bijdrage aan te leveren.
• Deelname in IFI’s. Nederland houdt toezicht op financiële soliditeit van IFI’s en spreekt mee over de rol van IFI’s bij de bevordering van economische ontwikkeling, armoedebestrijding en financieel-economisch evenwicht. In dit kader worden in 2011 het kapitaal van de Wereldbank en de quotamiddelen van het IMF verhoogd en een herverdeling van de stemgewichten overeengekomen. Een adequate Nederlandse representatie wordt van groot belang geacht. Ook wordt een besluit verwacht over eventuele actualisatie van het mandaat van het IMF. Hierbij wordt veel aandacht geschonken aan de efficiency en effectiviteit van de IFI’s. Sturing vanuit de G20 zal hierbij een belangrijke rol spelen.
• Maken van internationale economische analyses die vereist zijn om de internationale beleidsdiscussie en respons te kunnen beïnvloeden. Dit gebeurt via discussies in de Ecofin, Eurogroep, Working Party 3 (van de OESO) en discussies bij het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank.
Instrumenten
Meetbare gegevens
Omdat het behalen van de doelstelling zo sterk afhangt van zaken die niet direct door Nederland te beïnvloeden zijn, is het geven van prestatie-indicatoren niet zinvol.
2.2.4.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Onderzoek onderwerp | AD of OD* | A. Start B. Afgerond | Vindplaats | |
---|---|---|---|---|
Beleidsdoorlichting | Beleidsdoorlichting van de inzet van Nederland bij het bevorderen van een gezonde en stabiele monetaire en budgettaire ontwikkeling van de Europese Unie en haar lidstaten | OD 1 | A. 2009 B. 2010 | www.rijksbegroting.nl |
Beleidsdoorlichting van het internationale financiële en monetaire stelsel en de rol die Nederland daarin speelt | OD 2 | A. 2009 B. 2010 | www.rijksbegroting.nl | |
Beleidsdoorlichting van de inzet van Nederland bij het bevorderen van een gezonde en stabiele monetaire en budgettaire ontwikkeling van de Europese Unie en haar lidstaten | OD1 | A. 2014 B. 2015 | ||
Beleidsdoorlichting van het internationale financiële en monetaire stelsel en de rol die Nederland daarin speelt | OD2 | A. 2014 B. 2015 | ||
Effectenonderzoek ex post | ||||
Overig evaluatieonderzoek |
2.2.5. Exportkredietverzekering en investeringsgaranties
2.2.5.1 Algemene doelstelling
Het bieden van mogelijkheden voor verzekering van betalingsrisico’s die zijn verbonden aan export en investeringen in het buitenland ter aanvulling op de markt.
Omschrijving van de samenhang in het beleid
De Nederlandse Staat biedt ter aanvulling op de private markt, evenals de meeste andere westerse landen en opkomende economieën, faciliteiten aan waarmee de Nederlandse exporteurs en de betrokken financiers dergelijke betalingsrisico’s kunnen afdekken bij de Staat. Zodoende wordt voorkomen dat Nederlandse exporteurs orders mislopen met alle negatieve effecten op bijvoorbeeld de werkgelegenheid en het concurrentievermogen van dien.
Per 1 januari 2010 is de stelselwijziging in werking getreden, waardoor de Staat niet langer optreedt als herverzekeraar en Atradius Dutch State Business als verzekeraar. In plaats daarvan treedt de Staat op als verzekeraar en Atradius Dutch State Business als uitvoerder, op naam en voor rekening en risico van de Staat. Als gevolg van de inwerkingtreding van deze wijziging van de Kaderwet, is de Tijdelijke Regeling herverzekering investeringen (TRhi) niet langer geldig. Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe regeling investeringverzekeringen, welke eind 2010 geïmplementeerd zal zijn.
Naar aanleiding van de kredietcrisis is een aantal exportondersteunende maatregelen geïnitieerd, sommige met een tijdelijk karakter. Het landenbeleid van de reguliere EKV is flexibeler gemaakt. Voor met name kleinere transacties is er de mogelijkheid om af te wijken van het landenbeleid, mits voldoende zekerheden worden gevestigd. Daarnaast is het voor banken mogelijk om middels de exportkredietgarantiefaciliteit (EKG) de verzekering onder de financieringspolis om te zetten in een garantie (Kamerbrief 31 371 nr. 274). Aangrenzend aan de EKV is de «Tijdelijke aanvullende Staatskredietverzekering» (TASK) opgezet. Deze faciliteit richt zich op kortlopende kredietverzekering, de zogenaamde omzetpolissen. Deze risico’s worden normaliter door private kredietverzekeraars gedekt, maar kwamen door de verslechterde marktomstandigheden in het gedrang. Voorzien is dat TASK 31-12-2010 eindigt en na die datum niet meer aangevraagd kan worden. De budgettaire effecten zullen nog merkbaar zijn in 2011. Verder is in de tweede helft van 2009 de faciliteit werkkapitaaldekking geïnitieerd. Deze faciliteit biedt exporteurs de mogelijkheid om de aan een exporttransactie gerelateerde voorfinanciering in dekking te brengen.
Verantwoordelijkheid
De minister van Financiën is verantwoordelijk voor de exportkrediet- en investeringsverzekeringen en de TASK. De minister van Economische Zaken is medebeleidsverantwoordelijk.
Externe factoren
Het behalen van de doelstelling hangt onder andere af van de ontwikkelingen in de private verzekeringsmarkt, afspraken die worden gemaakt in de verschillende internationale fora en de financiële resultaten.
2.2.5.2 Budgettaire gevolgen van beleid
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | – 4 970 709 | 13 435 212 | 11 950 136 | 11 950 136 | 11 950 136 | 11 970 136 | 11 970 136 |
waarvan betalingsverplichtingen | 15 367 | 14 392 | 14 080 | 14 080 | 14 080 | 34 080 | 34 080 |
waarvan garantieverplichtingen | – 4 986 076 | 13 420 820 | 11 936 056 | 11 936 056 | 11 936 056 | 11 936 056 | 11 936 056 |
Reguliere EKV | – 5 051 312 | 11 332 276 | 11 332 276 | 11 332 276 | 11 332 276 | 11 332 276 | 11 332 276 |
Omzetpolissen | 15 236 | 1 484 764 | |||||
TRhi | 50 000 | 453 780 | 453 780 | 453 780 | 453 780 | 453 780 | 453 780 |
MIGA | 0 | 150 000 | 150 000 | 150 000 | 150 000 | 150 000 | 150 000 |
Uitgaven | 272 595 | 174 892 | 134 580 | 134 580 | 134 580 | 154 580 | 154 580 |
Programma-uitgaven | 259 976 | 160 500 | 120 500 | 120 500 | 120 500 | 140 500 | 140 500 |
Juridisch verplicht | 152 475 | 114 475 | 114 475 | 114 475 | 133 475 | 133 475 | |
Doelst. 1 Verzekeringsfaciliteiten | |||||||
Schade-uitkering EKV | 255 986 | 160 000 | 120 000 | 120 000 | 120 000 | 120 000 | 120 000 |
Schade-uitkering TRhi | 0 | 500 | 500 | 500 | 500 | 500 | 500 |
Schade-uitkering MIGA | |||||||
Uitgaven Seno-Gom | 3 990 | 20 000 | 20 000 | ||||
Apparaatsuitgaven | 12 619 | 14 392 | 14 080 | 14 080 | 14 080 | 14 080 | 14 080 |
Personeel en materieel | 1 107 | 1 486 | 1 474 | 1 474 | 1 474 | 1 474 | 1 474 |
Kostenvergoeding Atradius DSB | 11 512 | 12 906 | 12 606 | 12 606 | 12 606 | 12 606 | 12 606 |
Ontvangsten | 223 489 | 151 050 | 104 050 | 104 050 | 93 550 | 69 250 | 69 250 |
Programma-ontvangsten | 223 489 | 151 050 | 104 050 | 104 050 | 93 550 | 69 250 | 69 250 |
Doelst. 1 Verzekeringsfaciliteiten | |||||||
Premies EKV | 36 190 | 40 000 | 40 000 | 40 000 | 40 000 | 40 000 | 40 000 |
Premies TRhi | 791 | 1 250 | 1 250 | 1 250 | 1 250 | 1 250 | 1 250 |
Premies omzetpolissen | 44 | ||||||
Schaderestituties EKV | 182 474 | 69 800 | 62 800 | 62 800 | 52 300 | 28 000 | 28 000 |
Ontvangsten Seno-Gom | 3 990 | ||||||
Overige programma-ontvangsten | 40 000 |
Toelichting op de budgettaire gevolgen van beleid
De financiële resultaten van de faciliteit worden sterk beïnvloed door externe factoren.
In de begroting is een stelpost opgenomen voor de jaarlijks maximaal te verstrekken garanties.
Het beeld aan de inkomstenzijde van de begroting wordt in de eerste plaats bepaald door de verzekeringspremies die worden opgebracht door de Nederlandse exporteurs. De vraag naar polissen is daarmee een belangrijke externe factor. Daarnaast vloeien inkomsten voort uit schuldenregelingen die, al dan niet in het kader van de Club van Parijs, zijn gesloten met debiteuren die in het verleden niet aan hun betalingsverplichtingen hebben voldaan. Aan de uitgavenkant zijn de schade-uitkeringen afhankelijk van het betaalgedrag van (debiteuren in) derde landen.
Voor de tijdelijke maatregel die toeziet op omzetpolissen is een voorziening geraamd van € 40 miljoen. Mocht deze voorziening maximaal worden uitgekeerd, dan komt de helft ten laste van het ministerie van Economische Zaken.
In 2009 is de vergoedingsregeling voor Atradius Dutch State Business opnieuw vastgesteld voor de jaren 2010 – 2014. Het bedrag in de begroting is de totale maximale vergoeding. Deze is lager dan de vergoeding over 2005 – 2009.
Onderstaande grafiek laat de ontwikkeling zien van het totaal door de Staat (her)verzekerde bedrag. Dit bestaat uit het uitstaande obligo voor Exportkredietverzekering (EKV) en de Tijdelijke Regeling herverzekering investeringen (TRhi). Hierbij is een uitsplitsing gemaakt naar definitieve en voorlopige verzekeringen, dat wil zeggen polissen respectievelijk dekkingstoezeggingen.
Cumulatief uitstaand obligo
Grafiek budgetflexibiliteit
Toelichting
Van de programmagelden uit de operationele doelstelling is 95% juridisch verplicht. De geraamde uitgaven hebben het karakter van een verzekering: het ontstaan en het moment van uitgave staan niet volledig vast, maar in geval van schade is de Staat op basis van in het verleden afgesloten overeenkomsten verplicht uit te keren.
2.2.5.3 Operationele doelstelling 1
Het creëren en handhaven van een gelijk speelveld voor bedrijven.
Motivering
Niet alleen de meeste traditionele westerse landen, maar ook steeds meer opkomende economieën, zoals China, Brazilië en India, beschikken over een exportkredietverzekeringfaciliteit. Om te borgen dat Nederlandse exporteurs internationaal onder gelijke voorwaarden kunnen concurreren, is het van belang om door middel van internationaal overleg binnen de geëigende kaders een gelijk speelveld te creëren en te handhaven. Zo worden in internationaal verband afspraken gemaakt over minimum premies en maximale looptijden, over onderwerpen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en over schuldhoudbaarheid (verantwoord leenbeleid). Om marktverstoring en een race to the bottom te voorkomen geldt daarnaast de eis dat de faciliteit gemeten over een langere periode kostendekkend moet zijn. Kostendekkendheid wil zeggen dat op de lange termijn de premiebetalingen door de Nederlandse exporteurs voldoende dienen te zijn om alle schade-uitkeringen die niet teruggevorderd kunnen worden plus de uitvoeringskosten van de faciliteit te dekken.
• Verzekeringsfaciliteiten;
• Risk Management Framework;
• Actieve deelname aan internationale fora;
• Meetinstrumenten.
Instrumenten
Verzekeringsfaciliteiten
De Verzekeringsfaciliteiten kunnen worden onderverdeeld in Exportkredietverzekering (EKV), de Tijdelijke Regeling herverzekering investeringen (TRhi) en het Multilateral Investment Guarantee Agency (MIGA).
De TRhi wordt momenteel herzien en eind 2010 zal de nieuwe regeling investeringen geïmplementeerd zijn. Deze verzekeringsfaciliteiten zorgen ervoor dat de Staat aanvullend aan de markt kan opereren. Hierbij streeft de Staat naar een efficiënte en klantgerichte uitvoering. Binnen de EKV zijn er regelingen die ook wanneer er binnen de reguliere EKV geen dekkingsmogelijkheden zijn, er onder voorwaarden bekeken kan worden of een transactie toch doorgang kan vinden, eventueel gekoppeld aan een schenking.
Risk Management Framework
De Staat hanteert het risk management framework om de risico’s verbonden aan de faciliteit te monitoren en te beheersen. Indien nodig kan met behulp van obligoswaps en credit default swaps het risico actief worden gestuurd. Om de risico's op portefeuilleniveau in kaart te brengen is een portefeuillemodel ontwikkeld en geïmplementeerd. Daarnaast zal er gewerkt blijven worden aan de verdere ontwikkelingen van het model.
Actieve deelname aan internationale fora
Dit instrument wordt ingezet met het oog op het creëren en in standhouden van een gelijk speelveld voor bedrijven. Zo worden binnen de OESO afspraken gemaakt over maatschappelijk verantwoord ondernemen, schuldhoudbaarheid en premies.
Te gebruiken meetinstrumenten
Om een indicatie te krijgen waar Nederland internationaal staat en vanuit de wens om aan te sluiten bij de behoeften van de exporteurs wordt jaarlijks een benchmark uitgevoerd, die is opgezet om de concurrentiepositie van de EKV inzichtelijk te maken. De benchmark kan aanleiding zijn tot beleids- en beheersmaatregelen en productvernieuwing.
Nederland heeft daarnaast een model voor bedrijfseconomische resultaatbepaling (BERB) ontwikkeld dat inzicht geeft in de mate van kostendekkendheid. Hierbij is het streven om gemeten over een langere periode uit te komen op een kostendekkend niveau (= ≥ 0). Zoals gemeld in het Jaarverslag 2009 is over de periode 1999–2009 een positief resultaat van circa € 92 miljoen behaald. Kanttekening hierbij is dat in het model uitgegaan is van het bijna volledig recupereren van de uitgekeerde schade bij de betere landenklassen. Mocht dit niet lukken, zal het resultaat ongunstiger uitkomen.
Meetbare gegevens
De doeltreffendheid van de uitvoering van de verzekeringsfaciliteiten wordt vanaf 2011 gemeten aan de hand van de behandelduur van verzekeringsaanvragen. Tot 2010 is gemeten aan de hand van de doorlooptijd, wat een optelling is van de behandelduur en de duur van de informatie-navraag. Gebleken is echter dat de duur van de informatienavraag zeer sterk kan fluctueren, al naar gelang de aard en complexiteit van de verzekeringsaanvraag door exporteurs. In sommige gevallen is informatie zelfs nog niet beschikbaar op het moment dat een aanvraag wordt ingediend, omdat exporteurs in een vroegtijdig stadium wel al een indicatie willen hebben of dekking mogelijk zal zijn, zonder precies alle informatie te hebben om de aanvraag af te kunnen ronden. Vanwege deze omstandigheden is de behandelduur een betere indicatie van in hoeverre exporteurs tijdig worden bediend bij het aanvragen van een exportkredietverzekering.
Basiswaarde (2004) | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Behandelduur | 43 | 34 | 34 | 34 | 34 | 34 |
2.2.5.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Onderzoek onderwerp | AD of OD | Start | Afgerond | Vindplaats | |
---|---|---|---|---|---|
Beleidsdoorlichting | EKV faciliteit | AD/OD | 2013 | 2013 |
2.2.7 Beheer materiële activa
2.2.7.1 Algemene doelstelling
Het Rijk verwerft, bezit en beheert (on)roerende zaken die nodig zijn voor de realisatie van rijksdoelstellingen. Als ze niet meer nodig zijn voor de realisatie van rijksdoelstellingen worden ze vervreemd. Ook levert het Rijk een bijdrage aan gebiedsontwikkeling, al dan niet met inzet van rijksvastgoed, wanneer dit bijdraagt aan de realisatie van rijksdoelstellingen.
Bij het verwerven, beheren en vervreemden en het leveren van een bijdrage aan gebiedsontwikkeling wordt doelmatigheid nagestreefd.
Omschrijving van de samenhang in het beleid
Om doelmatigheid te realiseren dient het Rijk:
• Goed georganiseerd op de vastgoedmarkt te opereren;
• Onroerende zaken voor/van het Rijk op een efficiënte manier te verwerven, te beheren en te vervreemden en te participeren in de planvorming voor (complexe) ruimtelijke projecten;
• Roerende zaken voor/van het Rijk op een efficiënte manier te verwerven, te bewaren, te vervreemden en te vernietigen;
• De inzet van zijn (financiële) middelen zo efficiënt mogelijk te organiseren.
Verantwoordelijkheid
De minister van Financiën is verantwoordelijk voor:
• Het creëren van randvoorwaarden en faciliteiten;
• Het leveren van een bijdrage aan de samenwerking en afstemming met andere departementen;
• Het privaatrechtelijk verwerven, beheren en vervreemden van onroerende zaken;
• Het leveren van een bijdrage aan complexe gebiedsontwikkelingsprojecten met meerdere rijksbelangen;
• De bewaring, verkoop en eventueel vernietiging van overtollige – en in beslag genomen roerende zaken.
De verantwoordelijkheid voor de doelmatigheid van het verwerven, van het beheer van onroerende zaken en van bijdragen aan gebiedsontwikkelingsprojecten wordt gedeeld met andere ministers. Hetzelfde geldt voor de verwerving en het beheer van roerende zaken. De minister van Financiën is verantwoordelijk voor de baten-lastendiensten Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) en Domeinen Roerende Zaken.
Externe factoren
De algemeen economische situatie en de ontwikkeling van de grondprijzen hebben geen invloed op de mogelijkheid om doelmatig te handelen. Wel zijn ze van invloed op het al dan niet bereiken van gestelde doelen, zowel financieel als ruimtelijk. Bij de complexere grondreallocaties is het proces van belangenafstemming van grote invloed op de snelheid van realisaties.
Indicatoren
Omdat er op overkoepelend niveau geen maatschappelijke effecten zijn (outcome), worden hier geen indicatoren genoemd.
2.2.7.2 Budgettaire gevolgen van beleid
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 98 851 | 309 878 | 94 268 | 91 089 | 90 741 | 90 524 | 90 524 | |
Uitgaven | 95 854 | 102 878 | 94 268 | 91 089 | 90 741 | 90 524 | 90 524 | |
Programma-uitgaven | 73 034 | 76 594 | 69 092 | 66 192 | 66 192 | 66 192 | 66 192 | |
Waarvan juridisch verplicht | 49 415 | 49 413 | 49 413 | 49 413 | 49 413 | 49 413 | ||
Doelst. 1 Optimaal handelen in Vastgoed | ||||||||
Anticiperende aankopen en gebiedsontwikkeling | 0 | 10 000 | 10 000 | 10 000 | 10 000 | 10 000 | 10 000 | |
Doelst. 2 Beheer/verkoop Onroerend | ||||||||
Onderhoud en beheerskosten | 14 642 | 14 079 | 8 779 | 6 779 | 6 779 | 6 779 | 6 779 | |
Zakelijke lasten | 51 742 | 49 415 | 49 413 | 49 413 | 49 413 | 49 413 | 49 413 | |
Overige programma-uitgaven | 6 650 | 3 100 | 900 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Doelst. 3 Bewaring/vervreemding Roerend | ||||||||
Beheerskosten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Apparaatsuitgaven | 22 820 | 26 284 | 25 176 | 24 897 | 24 549 | 24 332 | 24 332 | |
Ontvangsten | 237 597 | 320 129 | 219 138 | 156 638 | 154 238 | 153 336 | 152 836 | |
Programma-ontvangsten | 237 306 | 319 950 | 218 959 | 156 459 | 154 059 | 153 157 | 152 657 | |
Doelst. 1 Optimaal handelen in Vastgoed | ||||||||
Anticiperende aankopen en gebiedsgerichte ontwikkeling | 3 491 | 408 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Doelst. 2 Beheer/verkoop Onroerend | ||||||||
Verkoop onroerende zaken | 79 115 | 196 545 | 84 045 | 31 545 | 31 545 | 31 545 | 31 545 | |
Beheersontvangsten | 99 728 | 100 014 | 98 014 | 88 014 | 85 614 | 84 712 | 84 212 | |
Overige programma-ontvangsten | 55 130 | 35 400 | 35 400 | 35 400 | 35 400 | 35 400 | 35 400 | |
Doelst. 3 Bewaring/vervreemding Roerend | ||||||||
Verkoop roerende zaken | – 158 | – 12 417 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | |
Apparaatsontvangsten | 291 | 179 | 179 | 179 | 179 | 179 | 179 |
Toelichting op de budgettaire gevolgen van beleid
Verplichtingen
In 2011 zijn de geraamde verplichtingen gelijk aan de geraamde uitgaven. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichtingen bij de uitgaven.
Uitgaven
Anticiperende aankopen en gebiedsontwikkeling
Departementen kunnen gebruik maken van de leenfaciliteit voor anticiperend en ontwikkelingsgericht handelen in vastgoed. Hiervoor is vanaf 2010 jaarlijks een bedrag van € 10 miljoen beschikbaar. Dit bedrag mag ieder jaar worden verhoogd met maximaal het bedrag dat in dat jaar wordt betaald aan rente en aflossing op eerder uitgegeven leningen. Het aldus verhoogde bedrag bedraagt maximaal € 25 miljoen per jaar.
Onderhoud- en beheerskosten
De post onderhoud- en beheerskosten betreft voor € 7,3 miljoen onderhoud van grond en gebouwen, kapitaalinvesteringen en beheerskosten. De overige uitgaven ad € 1,5 miljoen betreffen het vliegveld Twente.
Zakelijke lasten
Het RVOB betaalt het eigenarendeel van de zakelijke lasten over onroerende zaken die eigendom zijn van het Rijk. Indien in de betreffende panden overheidsdiensten zijn gehuisvest, betaalt het RVOB eveneens het gebruikersdeel. Onder deze categorie vallen twee grote posten: onroerendezaakbelasting en waterschapslasten.
Overige programma-uitgaven
De genoemde € 0,9 miljoen betreft de door het Rijk te maken plankosten in een beperkt aantal gebiedsontwikkelingsprojecten.
Apparaatsuitgaven
De apparaatsuitgaven bestaan hoofdzakelijk uit bijdragen aan de projectdirectie Vastgoed en aan de baten-lastendienst RVOB.
Ontvangsten
Verkoop onroerende zaken
In het kader van het Regeerakkoord Balkenende IV is voor de jaren 2008 tot en met 2011 voor € 140 miljoen aan extra ontvangstentaakstellingen ingeboekt. Hiervan heeft € 25 miljoen betrekking op 2011, waarmee de taakstellingen volledig worden gerealiseerd.
Beheersontvangsten
Onder beheersontvangsten worden inkomsten geraamd voortkomend uit o.a. pacht, erfpacht, huur, zand- en grondwinning van onroerende zaken die in het bezit zijn van het Rijk.
Overige programma-ontvangsten
Hiertoe worden onder meer de volgende opbrengsten geraamd: renteontvangsten; opbrengsten uit onbeheerde nalatenschappen; opbrengsten uit de werking van het anti- speculatiebeding; vergoeding van de Rijksgebouwendienst ter compensatie van het door het RVOB betaalde eigenarendeel van de onroerendezaakbelasting.
Verkoop roerende zaken
De verkoop van roerende zaken brengt jaarlijks € 1,5 mln op. Het gaat in de praktijk om de verkoopopbrengsten van o.a. in beslaggenomen goederen en overtolligstellingen van het Rijk.
Grafiek budgetflexibiliteit
Toelichting
Operationele doelstelling 1
De uitgaven zijn bestemd voor het verstrekken van geldleningen aan departementen conform het Beleidskader voor anticiperend en ontwikkelingsgericht handelen in vastgoed (Kamerstuk: 27 581 nr. 29).
Operationele doelstelling 2
Van de totale programma-uitgaven € 59,1 miljoen is € 49,4 miljoen (84%) juridisch verplicht. De overige € 9,7 miljoen (16%) betreft uitgaven die als complementair noodzakelijk/bestuurlijk verplicht zijn aan te duiden. Concreet gaat het daarbij om uitgaven die noodzakelijk zijn voor het in stand houden van en het beheer van onroerende zaken van het Rijk en de bijdrage van het Rijk aan complexe gebiedsontwikkelingsprojecten met meerdere rijksbelangen.
2.2.7.3 Operationele doelstellingen
2.2.7.3.1 Operationele doelstelling 1
De samenwerkende departementen handelen goed georganiseerd en doelmatig op de vastgoedmarkt.
Motivering
De vastgoedtaken zijn binnen het Rijk verdeeld over verschillende ministeries. Naarmate de departementen effectiever samenwerken kunnen kansen op de vastgoedmarkt beter worden benut en kunnen beleidsdoelstellingen waarvoor vastgoed belangrijk is, met een hoger rendement worden gerealiseerd.
• Ondersteuning van en deelname aan de Raad voor Vastgoed Rijksoverheid (RVR) 7 en ondersteuning van het Ambtelijk en Ministerieel Opdrachtgevers Beraad;
• Uitvoering van het RVR werkprogramma 2011–2014. Dit werkprogramma wordt zo snel mogelijk aan de Tweede Kamer aangeboden;
• Het initiëren van wijziging van bestaande – en/of het tot stand brengen van nieuwe kaders en randvoorwaarden ten behoeve van het doelmatig omgaan met vastgoed;
• Beschikbaar stellen leenfaciliteit voor anticiperend en ontwikkelingsgericht handelen in vastgoed aan departementen. Hiervoor is met ingang van 2010 jaarlijks een bedrag van € 10 miljoen beschikbaar. Dit bedrag mag ieder jaar worden verhoogd met maximaal het bedrag dat in dat jaar wordt betaald aan rente en aflossing op eerder uitgegeven leningen. Het aldus verhoogde bedrag bedraagt maximaal € 25 miljoen per jaar.
Instrumenten
Meetbare gegevens
Doordat het Rijk op de vastgoedmarkt een unieke partij is kan de doelmatigheid van zijn optreden niet objectief op outcome niveau worden vastgesteld. Wel zal de stand van de uitvoering van het werkprogramma van de RVR, waarin alle maatregelen worden beschreven die naar huidig inzicht bijdragen aan een efficiëntere doelbereiking, worden gemeten.
Eens per 5 jaar zal bovendien extern worden geëvalueerd welke extra maatregelen nodig zijn om tot een grotere doelbereiking te komen.
Nagegaan zal worden of de bereikte besparingen in de vastgoedsector vanaf 2011 kunnen worden gemeten.
2.2.7.3.2 Operationele doelstelling 2
Het doelmatig inzetten, dat wil zeggen verwerven, beheren, ontwikkelen en vervreemden, van rijksvastgoed en het leveren van een bijdrage aan complexe gebiedsontwikkelingsprojecten voor de realisatie van (meervoudige) rijksdoelen en een optimaal financieel resultaat.
Motivering
De minister van Financiën vertegenwoordigt het Rijk als privaatrechtelijke eigenaar. Dit vertaalt zich in het aankopen, beheren, ontwikkelen en verkopen van onroerende zaken voor/van het Rijk. Hierbij wordt gestreefd naar een optimale prijsvorming zonder de maatschappelijke belangen uit het oog te verliezen.
Als onroerende zaken overtollig zijn, wordt eerst bezien of zij elders binnen de overheid kunnen worden gealloceerd. Als dit niet kan, worden ze verkocht op de markt. Daarnaast voert het ministerie het beheer over grote arealen grond en water in Nederland.
De minister van Financiën vertegenwoordigt het Rijk (mede) in opdracht van andere bewindspersonen in complexe gebiedsontwikkelingsprojecten met meervoudige ruimtelijke doelstellingen. Hierbij wordt gestreefd naar een optimale inzet van rijksvastgoed en/of financiële bijdragen van het Rijk.
Instrumenten
De instrumenten die het RVOB ter beschikking staan zijn: aankoop, beheer, verkoop en de participatie in de planvorming voor complexe gebiedsontwikkelingsprojecten.
Het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf is een baten-lastendienst. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de baten-lastenparagraaf in deze begroting (zie paragraaf 4.2).
Meetbare gegevens
In 2010 zal onderzocht worden welke indicatoren een getrouw beeld kunnen geven van de voortgang bij / het resultaat van het streven om onroerende zaken optimaal te verwerven, te beheren, te ontwikkelen en te vervreemden. Indicatoren met betrekking tot de doelmatigheid van de uitvoering komen aan de orde in de paragraaf betreffende de baten-lastendiensten.
2.2.7.3.3 Operationele doelstelling 3
Op een financieel en maatschappelijk verantwoorde manier vervoeren, bewaren, vernietigen en vervreemden van roerende zaken van het Rijk.
Motivering
De minister van Financiën vertegenwoordigt het Rijk in eigendomsrechtelijke verhoudingen. Dit vertaalt zich in de zorg voor de bewaring, de verkoop en eventuele vernietiging van overtollige of in beslaggenomen roerende zaken.
Instrumenten
Om de integriteit en de efficiëntie van de bewaring, vervreemding en vernietiging van overtollige en in beslaggenomen roerende zaken te waarborgen, is de uitvoering van de doelstelling belegd bij de baten-lastendienst Domeinen Roerende Zaken.
Meetbare gegevens
Omdat operationele doelstelling 3 geen effecten op outcomeniveau heeft, worden hier geen prestatie-indicatoren opgenomen. Indicatoren met betrekking tot de doelmatigheid van de uitvoering komen aan de orde in de paragraaf betreffende de baten-lastendiensten.
2.2.7.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Onderzoek onderwerp | AD of OD | Start | Afgerond | Vindplaats | |
---|---|---|---|---|---|
Beleidsdoorlichting | |||||
Beoordeling gehele rijksvastgoedstelsel/is het Rijk een sterke speler op de vastgoedmarkt en heeft het zijn vastgoedactiviteiten goed georganiseerd? | OD 1 | 2011 | 2011 | ||
Efficiënt beheren en vervreemden van onroerende zaken van het Rijk. | OD 2 | 2011 | 2011 | ||
Roerende Zaken van het Rijk worden op een efficiënte manier bewaard, vervreemd en vernietigd. | OD 3 | 2010 | 2010 | ||
Effectenonderzoek ex post | |||||
Overig evaluatieonderzoek | Evaluatie Financieel Kader RVOB | OD2 | 2012 | 2012 |
Toelichting
Besloten is om de voor 2010 geplande beoordeling van het gehele rijksvastgoedstelsel aan te houden en het eventueel later alsnog doorgaan van die beoordeling afhankelijk te stellen van de resultaten van de brede heroverwegingen c.q. een Regeerakkoord (Zie jaarverslag IXB (Kamerstuk: 32 360 IXB, nr.1), Inmiddels zijn in de brede heroverwegingen vergaande voorstellen gedaan voor een clustering van de vastgoeddiensten die het rijksvastgoedstelsel aanzienlijk zou veranderen en die met een aanzienlijke besparing gepaard zou gaan. De besluitvorming over die voorstellen wordt nu eerst afgewacht: mocht het zinvol zijn, dan wordt in 2011 de beoordeling van het rijksvastgoedstelsel uitgevoerd.
De evaluatie van het Financieel Kader RVOB is aangekondigd in de inleiding van dit kader, dat ter kennisneming aan de Eerste en Tweede Kamer is toegestuurd (zie kamerstuk: 32 275 nr. A).
2.2.8 Begrotingsbeleid en regeldruk
2.2.8.1 Algemene doelstelling
Het budgettaire beleid creëert de randvoorwaarden om maatschappelijke ambities, nu en in de toekomst, te verwezenlijken. De overheid is betrouwbaar en consistent in de aanwending van de middelen en zorgt voor een doelmatige, doeltreffende en rechtmatige besteding. Binnen deze doelstelling wordt ook de regeldruk voor bedrijven merkbaar verminderd.
Omschrijving van de samenhang in het beleid
Burgers en bedrijven moeten kunnen rekenen op de overheid. Bepaalde overheidsdiensten en -voorzieningen moeten ook in de toekomst geleverd kunnen worden. Daarvoor moeten overheidsfinanciën houdbaar en dus toekomstbestendig zijn.
De overheid moet met een beperkt budget haar omvangrijke takenpakket uitvoeren. Belastinggeld moet dus goed worden besteed, dit houdt in doelmatig, doeltreffend en rechtmatig. Het uitgeven en innen van overheidsgeld moet niet worden verstoord door schommelingen in de economische groei en tegelijkertijd die schommelingen niet onnodig versterken. Dit wordt bereikt door een trendmatig begrotingsbeleid.
Overheidsregels zijn nodig, maar de belemmering van bedrijfsactiviteiten door regels voor bedrijven moet merkbaar omlaag. Ondernemerschap wordt gestimuleerd door de vermindering van regeldruk, zoals de vermindering van administratieve lasten, toezichtslasten, inhoudelijke nalevingskosten en door de vereenvoudiging van aanvraagprocedures voor vergunningen en subsidies.
Verantwoordelijkheid
De minister van Financiën is verantwoordelijk voor:
• Het opstellen van het algemeen financieel-economisch beleid en het begrotingsbeleid;
• De doelmatigheid en doeltreffendheid van uitgaven (samen met departementen);
• De rechtmatigheid van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten (systeemverantwoordelijk);
• Coördinatie van het programma Vermindering van regeldruk voor bedrijven (de minister van Economische Zaken is medeverantwoordelijk).
Externe factoren
Het succes is afhankelijk van de effectiviteit van de begrotingsregels en de politieke wil om de in het Coalitieakkoord gestelde prioriteiten te realiseren.
Voor het terugdringen van de regeldruk voor bedrijven is een constructieve samenwerking met het bedrijfsleven essentieel. Daarnaast zal een merkbare reductie ook vragen dat de overheden op het supranationale en decentrale niveau een dergelijke inspanning plegen.
2.2.8.2 Tabel budgettaire gevolgen van beleid
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 38 557 | 33 815 | 28 193 | 24 113 | 22 607 | 22 577 | 22 589 |
Uitgaven | 37 421 | 33 815 | 28 193 | 24 113 | 22 607 | 22 577 | 22 589 |
Apparaatsuitgaven | 25 868 | 28 760 | 24 972 | 24 113 | 22 607 | 22 577 | 22 589 |
Doelst. 3 Verminderen regeldruk voor bedrijven | |||||||
Programma uitgaven | 11 553 | 5 055 | 3 221 | ||||
Waarvan juridisch verplicht | 4 000 | 2 300 | 2 700 | ||||
Ontvangsten | 6 671 | 5 866 | 5 931 | 6 006 | 6 092 | 6 092 | 6 092 |
Apparaatsontvangsten | 6 671 | 5 866 | 5 931 | 6 006 | 6 092 | 6 092 | 6 092 |
Toelichting tabel budgettaire gevolgen van beleid
Verminderen van regeldruk voor bedrijven
Het integrale programma voor de vermindering van regeldruk bedrijven wordt gezamenlijk door de ministeries van Economische Zaken en Financiën gecoördineerd. Het beschikbare meerjarige programmabudget wordt op dit begrotingsartikel verantwoord. De uitgaven in 2011 zullen vooral betrekking hebben op samenwerking met en facilitering van decentrale overheden om regeldruk bij gemeenten, provincies en waterschappen te verminderen; dit gebeurt onder meer met de voucherregeling voor gemeenten.
Grafiek budgetflexibiliteit
Toelichting
Van de programmamiddelen voor regeldruk bedrijven is in 2011 een bedrag van € 2,7 miljoen juridisch verplicht (84%).
2.2.8.3 Operationele doelstellingen
2.2.8.3.1 Operationele doelstelling 1
Het handhaven van de uitgaven- en inkomstenkaders en daarmee het streven naar de doelstellingen voor het EMU-saldo en de EMU-schuld.
Motivering
Budgettaire discipline is belangrijk, immers budgettaire discipline draagt bij aan de doelmatige realisatie van de prioriteiten van het kabinet Balkenende IV zoals vastgelegd in begroting en Coalitieakkoord. De budgettaire kaders dragen ook bij aan een gelijkmatige economische groei (conjuncturele stabilisatie) tijdens de kabinetsperiode. De groei van de uitgaven ligt vast, waardoor procyclisch beleid wordt vermeden. De inkomsten mogen meebewegen met de economische groei, waardoor de lasten dalen in laagconjunctuur en stijgen in hoogconjunctuur. Het kabinet Balkenende IV heeft in 2009 en 2010 in reactie op de economische crisis gekozen voor het stimuleren van de Nederlandse economie en het versterken van de financiële sector. Als gevolg hiervan zijn de overheidsfinanciën verslechterd. Consolidatie van deze overheidsfinanciën behoeft op korte termijn aandacht, temeer om ook op lange termijn houdbare overheidsfinanciën te kunnen waarborgen.
• Bijhouden van de uitgavenontwikkeling en ervoor zorgen dat het uitgavenkader niet wordt overschreden;
• Het bijhouden van de lastenontwikkeling onder andere door het opstellen van belasting-/premieramingen en het toetsen van het inkomstenkader.
Instrumenten
Meetbare gegevens
2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|
EMU – saldo (% BBP) | – 5,4% | – 5,8% | – 4,0% |
EMU – schuld (% BBP) | 60,8% | 64,4% | 66,0% |
Uitgavenkader (in € mld.) | 0,4 | 0,0 | – 3,0 |
Bron: Miljoenennota Kamerstuk 32 500
2.2.8.3.2 Operationele doelstelling 2
Gestelde overheidsdoelen worden zo doelmatig mogelijk bereikt, waarbij de overheidsmiddelen rechtmatig worden besteed.
Motivering
Het oplossen van maatschappelijke problemen en het vervullen van wensen van burgers kost bijna altijd geld. Hiervoor moeten belastingen en premies worden geheven. Het parlement en de belastingbetaler moeten erop kunnen rekenen dat er zuinig wordt omgegaan met dit belastinggeld. Daarbij moeten zij de zekerheid kunnen hebben dat het geld aan de afgesproken doelen en op de afgesproken wijze wordt uitgegeven, dus dat de uitgaven rechtmatig zijn. Dit is mogelijk door een efficiënte en effectieve inrichting van het beleids-, uitvoerings- en bedrijfsvoeringsproces.
Instrumenten
Bevorderen doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid:
• Het beoordelen van beleidsvoorstellen op doelmatigheid en doeltreffendheid door toetsing van de Inspectie der Rijksfinanciën;
• Departementen aanzetten om ex-ante beleidsevaluaties (waaronder kosten-batenanalyses) te laten uitvoeren;
• Initiëren en uitvoeren van interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO’s);
• Bevorderen naleving van de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek en beleidsinformatie 2006 (RPE).
Bevorderen doelmatigheid van de bedrijfsvoering:
• Implementatie van het Rijksbreed bindend kader voor uniformering en vereenvoudiging van de uitvoering en verantwoording van subsidies. Eenvoudige en uniforme subsidievoorwaarden leiden tot doelmatiger subsidiebeheer en minder administratieve lasten;
• Aanpassing van comptabele wet- en regelgeving, zodat deze de doelmatigheid beter ondersteunt en aansluit bij de flexibilisering van de Rijksdienst. Bij interdepartementale samenwerkingsvormen en bij interdepartementale uitbesteding de verantwoording zo efficiënt mogelijk regelen;
• Vereenvoudiging van de rechtmatigheidsnormen. Implementatie van de uitkomsten van de evaluatie van het experiment tolerantiegrenzen. Vastleggen van de normen in de Comptabiliteitswet met het oog op eenduidigheid en uniformaliteit in de oordeelsvorming en rapportering door de departementen en de Algemene Rekenkamer over rechtmatigheid aan de Tweede Kamer;
• Evaluatie van het experiment Verbetering verantwoording en begroting, waarbij het jaarverslag en de begroting zo worden ingericht dat meer focus en politieke relevantie ontstaat en de verantwoordingslasten afnemen. In 2011 wordt de evaluatie en bespreking met de Tweede Kamer afgerond;
• Evaluatie van de Rijksauditfunctie. Om de kwaliteit van de auditfunctie bij de departementen in een rijksbreed perspectief te zien worden naast de Rijksauditdienst (RAD) ook de andere departementale auditdiensten en de samenwerkingsverbanden onderzocht. In totaal worden 11 onderzoeksobjecten geëvalueerd. De evaluatie wordt door een onafhankelijk bureau uitgevoerd;
• In 2010 is de vierde nationale verklaring afgegeven betreffende de verantwoording over de EU landbouwfondsen in 2009, de operationele onderdelen van de financiële beheersystemen (programmaperiode 2007–2013) bij: de EU structuurfondsen, het EU visserijvonds en de EU migratiefondsen. In het streven naar vermindering van de administratieve lasten en de controledruk zal nationaal een evaluatie worden uitgevoerd bij de structuurfondsen (programmaperiode 2007–2013). Daarnaast worden in Europees verband de mogelijkheden onderzocht welke vereenvoudiging in het financieel management mogelijk zijn binnen de sector verordeningen en via de lopende herziening van het financieel reglement van de Europese Unie.
• Baten-lastendiensten. Begeleiden van kandidaat-diensten en stimuleren van ontwikkeling en gebruik van doelmatigheidsindicatoren bij bestaande baten-lastendiensten, zodat meer inzicht ontstaat in de doelmatigheid. Stimulering van gebruik van doelmatige bekostiging- en besturingsmethodieken.
Meetbare gegevens
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Rechtmatigheidsfouten in het totaal van de uitgaven, ontvangsten en verplichtingen | < 1% | < 1% | < 1% | < 1% | < 1% | < 1% | < 1% |
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Aantal beleidsdoorlichtingen 1 | 33 | 9 | 51 | 42 | 24 | 25 | 11 |
2.2.8.3.3 Operationele doelstelling 3
Het stimuleren van ondernemerschap door het merkbaar en substantieel verminderen van regeldruk voor bedrijven. Daarbij staat de beleving van de ondernemer centraal en worden bedrijven actief betrokken bij het identificeren van problemen en het formuleren van oplossingen.
Motivering
Wet- en regelgeving beschermen publieke belangen. Tegelijkertijd kunnen teveel regels, te complexe regels of een te rigide uitvoering ervan ten koste gaan van de ruimte om te ondernemen. Het gaat dus om het vinden van een balans: regelen waar het moet, vrijlaten waar het kan. In 2011 wordt onverminderd geïnvesteerd in het verminderen van regeldruk voor bedrijven en het verbeteren van haar dienstverlening.
Het ministerie van Financiën is samen met het ministerie van Economische Zaken verantwoordelijk voor de vermindering van regeldruk voor bedrijven.
• Diverse meetmethodieken die de hoogte van de regeldruk voor ondernemers inzichtelijk maken. Deze bieden een uitstekende basis voor het vinden van meetbare vereenvoudigvoorstellen. Voorbeelden zijn het (verbeterde) Standaardkostenmodel voor de administratieve lasten, het meetmodel voor toezichtlasten en de meetmethode voor nalevingskosten;
• Om na te gaan of en in welke mate de beleving van regeldruk bij ondernemers aan veranderingen onderhevig is, is een belevingsmonitor ontwikkeld;
• Bewijs van Goede Dienst (normenkader) waarmee het Rijk wil stimuleren dat overheden hun dienstverlening aan ondernemers verbeteren;
• Samenwerking met en facilitering van decentrale overheden om regeldruk bij gemeenten, provincies en waterschappen te verminderen. Hiervoor is onder meer een gemeentefaciliteit (voucher-regeling) en een toolkit voor gemeenten ontwikkeld.
• Internationale kennisuitwisseling (netwerk EU-landen, OESO, Wereldbank) en monitoring van het Actieprogramma van de Europese Commissie (25% reductie op administratieve lasten voor 2012);
• De Commissie Regeldruk Bedrijven volgt het kabinetsprogramma Balkenende IV voor regeldrukvermindering kritisch en met voorstellen komt om de regeldruk in het bedrijfsleven verder structureel te verminderen;
• Het onafhankelijke adviescollege Advies College Toetsing Administratieve Lasten (ACTAL).
Instrumenten
Indicatoren
Meetbare gegevens
In april 2010 is de eindrapportage Regeldruk Bedrijven opgeleverd (Kamerstukken 29 515–318). Onderstaande indicatoren zijn gebaseerd op afronding van het programma Regeldruk Bedrijven conform deze rapportage. Afhankelijk van voornemens van het nieuwe kabinet, zullen deze indicatoren aangepast worden.
Indicatoren | Realisatie 2008 | Realisatie 2009 | Streefwaarde 2010 | Streefwaarde 2011 |
---|---|---|---|---|
– Een netto verlaging van administratieve lasten (cumulatief in procenten). | in 2008 met 4,2%; cumulatief vanaf 1 maart 2007 9,2% | 12% | 15% | 20% 1 |
– Vermindering lasten van rijkstoezicht | n.v.t. | 3% | nvt 2 | 12% |
– Vermindering nalevingskosten | – | € 235 mln. | nvt2 | € 544 mln. |
De reductie van administratieve lasten zal tot netto 20% in 2011 oplopen door maatregelen die reeds genomen zijn en gewoon kunnen en zullen worden uitgevoerd. Daarnaast zijn er maatregelen voorbereid waarover onder meer de Nederlandse politiek of Brusselse gremia nog moet beslissen. Deze maatregelen kunnen het totaal aan per 2011 gerealiseerde reducties op 22% brengen.
2.2.8.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Onderzoek onderwerp | AD of OD | Start | Afgerond | Vindplaats | |
---|---|---|---|---|---|
Beleidsdoorlichting | Doorlichting begrotingssystematiek (Studiegroep Begrotingsruimte) | AD | 2010 | 2010 | www.rijksbegroting.nl |
Regeldruk Bedrijven | OD 3 | 2010 | 2011 | ||
Effectenonderzoek ex post | |||||
Overig evaluatieonderzoek | Jaarlijkse beoordeling Nederlands Stabiliteitsprogramma door EFC/Ecofin | OD 1 OD 2 | jaarlijks | Voor 2008: EFC/Ecofin: 2007–2008 21501/07, nr. 599 | |
Jaarlijkse IMF-artikel IV consultatie | OD 1 OD 2 | jaarlijks | |||
Review van Wereldaanpak regeldruk bedrijven | OD 3 | 2008 | 2009 | http://www.imf.org/external/pubs/cat/longres.cfm?sk=22005.0: |
Toelichting
De Studiegroep Begrotingsruimte, een ambtelijke adviescommissie, heeft in 2010 een advies uitgebracht over het te voeren begrotingsbeleid en de begrotingsdoelstelling voor de volgende kabinetsperiode. Belangrijke bouwsteen voor dit advies is een evaluatie van het gevoerde begrotingsbeleid en de werking van de begrotingssystematiek in de afgelopen jaren, in de vorm van een beleidsdoorlichting. Deze beleidsdoorlichting wordt samen met het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte gepubliceerd. Voor deze beleidsdoorlichting wordt gebruik gemaakt van de jaarlijkse evaluaties van het gevoerde begrotingsbeleid en de begrotingsdoelstellingen van de Europese Commissie (EFC/ECOFIN) en het Internationaal Monetair Fonds (IMF, artikel IV-consultatie).