Inleiding
Voor u ligt de Begroting 2011 van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Deze begroting bestaat uit de volgende onderdelen:
1. Beleidsagenda;
2. Beleidsartikelen en de niet-beleidsartikelen;
3. Bedrijfsvoeringsparagraaf;
4. Diensten die een baten-lastenadministratie voeren;
5. Diverse bijlagen, waaronder het Financieel Beeld Zorg en de verdiepingsbijlage.
Gezien de demissionaire status van het kabinet dat deze begroting opstelt, is gekozen voor een beperkte technische invulling van de beleidsagenda 2011. Daar waar de beleidsagenda’s in voorgaande jaren uitgebreid ingingen op de prioriteiten uit het kabinetsprogramma Balkenende IV, aangevuld met prioriteiten van de minister, is de opzet dit jaar sober van aard. Er zal vooral worden ingegaan op eventuele relevante beleidsarme ontwikkelingen die de begroting in financiële zin raken. In de artikelen wordt, zoals in andere jaren, de relevante financiële en beleidsinformatie die samenhangt met de voorgenomen uitgaven vermeld.
Behalve beleidsartikelen bevat deze begroting ook zogenoemde niet-beleidsartikelen (artikel 98 en 99). De opbouw van deze niet-beleidsartikelen wijkt af van de hierboven genoemde beleidsartikelen. Artikel 98 bevat de uitgaven die niet specifiek aan een van de beleidsartikelen zijn toe te rekenen. Het gaat daarbij om ministerie- en zorgbrede apparaatsuitgaven, zoals voor het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), de adviesraden, de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de zorg-ZBO’s. Daarnaast worden in artikel 98 de uitgaven aan internationale samenwerking en de uitgaven aan het strategisch onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Nederlands Vaccin Instituut (NVI) verantwoord.
Artikel 99 ten slotte is een technisch-administratief artikel.
Groeiparagraaf
Hieronder wordt kort aangegeven wat de belangrijkste verbeteringen in deze begroting zijn ten opzichte van de begroting 2010:
• Ten opzichte van de begroting 2010 is een wijziging aangebracht in de structuur van artikel 41 (Volksgezondheid).
De operationele doelstellingen «Meer mensen kiezen voor een gezonde leefstijl» (OD 1 van artikel 41) en «Het voorkomen van gezondheidsschade door ongevallen» (voorheen OD 3 van artikel 41) zijn samengevoegd. Reden hiervoor is dat het in beide gevallen om gedragsbeïnvloeding gaat ter bevordering van een gezonde leefstijl en het beschermen van consumenten tegen gezondheidsschade als gevolg van ongevallen. Burgers hebben daarbij hun eigen verantwoordelijkheid om zich te beschermen tegen risico’s die ze zelf kunnen beperken, maar de overheid stelt de kaders en heeft, samen met andere partijen, een stimulerende rol. Beide terreinen kennen soortgelijke instrumenten en richten zich op dezelfde settings (werk, school, kinderopvang, wijk, sport, etcetera) en dezelfde doelgroepen (ouders en verzorgers van jonge en schoolgaande kinderen, jongeren, werkenden, ouderen, etcetera). Vanwege deze overeenkomsten tussen de operationele doelstellingen is er voor gekozen om deze samen te voegen tot één operationele doelstelling met de naam «Meer mensen kiezen voor een gezonde leefstijl» (operationele doelstelling 1);
• Onder artikel 42 is een nieuwe operationele doelstelling aangemaakt. Het betreft de uitgaven van voorzieningen voor zorg en welzijn op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES-eilanden).
Experiment Verbetering verantwoording en begroting
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft sinds het jaarverslag 2007 meegedaan aan een experiment ter verbetering van de verantwoording en de begroting. Doel van dit experiment was om de politieke zeggingskracht en focus van de stukken te vergroten en de verantwoordingslasten terug te brengen. Dit had vooral gevolgen voor de wijze waarop beleidsinformatie werd opgenomen in het jaarverslag. Met het behandelen van de jaarverslagen 2009 door de Tweede Kamer eindigt formeel dit experiment. Hoewel deze behandeling door de val van het kabinet Balkenende IV is uitgesteld tot het einde van 2010 (tegelijkertijd met de behandeling van deze begroting), is de begroting 2011 dus niet meer opgesteld volgens het regime van dit experiment.
In samenwerking met de Algemene Rekenkamer wordt dit experiment geëvalueerd door het Ministerie van Financiën en de deelnemende departementen. Begin 2011 zal aan de hand van deze evaluatie met de Tweede Kamer worden besproken in hoeverre deze experimentele werkwijze rijksbrede invoering verdient.
Verantwoordelijkheid, medebetrokkenheid en apparaatsuitgaven Jeugd en Gezin
Verantwoordelijkheid minister voor Jeugd en Gezin
In artikel 42 Gezondheidszorg en artikel 43 Langdurige zorg zijn de uitgaven opgenomen voor de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-ggz) en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapten voor jeugdigen (jeugd-lvg). De minister voor Jeugd en Gezin is inhoudelijk verantwoordelijk voor deze Zvw en AWBZ gefinancierde zorg.
Medebetrokkenheid minister voor Jeugd en Gezin
In het constituerend beraad van 22 februari 2007 is vastgesteld dat de minister voor Jeugd en Gezin medebetrokken is bij een aantal beleidsterreinen waarvoor andere bewindspersonen primair verantwoordelijk zijn. Een en ander is vervolgens nader toegelicht (kamerstuk 31 001 nr. 3).
Medebetrokkenheid betekent dat de minister voor Jeugd en Gezin door de primair verantwoordelijke bewindspersonen op deze terreinen actief geïnformeerd wordt over en vanuit het kabinet als eerste betrokken wordt bij beleidsonderwerpen en dossiers die raken aan de verantwoordelijkheid van de minister van Jeugd en Gezin voor een integraal jeugd- en gezinsbeleid. Ook betekent het dat de minister voor Jeugd en Gezin pro-actief alle zaken aankaart bij zijn collega-bewindspersonen, en bij bovengenoemde onderwerpen in het bijzonder, die hij in het belang van de jeugd en het gezin acht.
De minister voor Jeugd en Gezin is voor dit begrotingshoofdstuk medebetrokken bij het beleid ten aanzien van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo), de Zvw, de AWBZ en huiselijk geweld.
Apparaatsuitgaven Jeugd en Gezin
Het Programmaministerie voor Jeugd en Gezin heeft geen eigen ambtelijk apparaat. De ambtenaren zijn gehuisvest bij de departementen waar de beleidsonderwerpen voor de oprichting van het programmaministerie onder vielen. De apparaatskosten van de directie Jeugdzorg en die van de directie Jeugd en Gezin worden verantwoord in de begroting en het jaarverslag van het Ministerie van VWS (artikel 98 onder de post Personeel en materieel kernministerie). De apparaatskosten van de Inspectie Jeugdzorg zijn onder een aparte post van datzelfde artikel opgenomen.
Begrotingsuitgaven en premiegefinancierde zorguitgaven
In de begroting zijn zowel begrotings- als de premiegefinancierde uitgaven (hierna: premie-uitgaven) opgenomen. Beide uitgaven vallen onder de zogenoemde collectieve uitgaven. Er is een belangrijk verschil tussen beide uitgaven. Bij de begrotingsuitgaven voert VWS zelf het beheer over de middelen die bij de begroting beschikbaar gesteld zijn. Dat wil zeggen: VWS gaat alle verplichtingen aan en heeft alle uitgaven zelf gedaan. Bij de premie-uitgaven is dat anders; hieraan liggen individuele beslissingen ten grondslag van de partijen die bij de zorg betrokken zijn: patiënten/cliënten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars.
VWS is bij de premie-uitgaven verantwoordelijk voor de randvoorwaarden en de regelgeving en ziet toe op de toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de gezondheidszorg. De Nederlandse gezondheidszorg is in belangrijke mate een zaak van het particuliere initiatief. Daarmee wordt bedoeld dat zorg verlenen de primaire verantwoordelijkheid is van private zorgaanbieders en dat voor die zorgverlening betaald wordt binnen privaatrechtelijke verhoudingen tussen patiënten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars.
De premie-uitgaven maken geen deel uit van het wetslichaam en de begrotingsstaten. Deze uitgaven zijn als beleidsinformatie opgenomen in de toelichting bij de begrotingsartikelen. In de toelichting bij de artikelen 41 tot en met 44 zijn bij de beschrijving van het instrumentarium daarom de premiegerelateerde instrumenten herkenbaar gemaakt door ze te coderen met een (P). De instrumenten in de overige artikelen zijn allemaal begrotingsgerelateerd. De begrotingsuitgaven en de premie-uitgaven zijn in aparte budgettaire tabellen opgenomen.
De tabellen met zorguitgaven geven een beeld van de verwachte premie-uitgaven op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) op het beleidsdomein van het betrokken beleidsartikel. Deze premie-uitgaven zijn uitgesplitst naar de verschillende sectoren die binnen het beleidsartikel vallen. De beschikbare autonome volumegroei voor 2010 en volgende jaren is in de raming van de verschillende beleidsartikelen verwerkt. Hiermee kan onder andere de verwachte demografische groei worden opgevangen.
De bijlage Financieel Beeld Zorg geeft een beeld van de totale uitgaven en financiering van de zorg in Nederland. De belangrijkste mutaties in de begrotingsuitgaven en premiegefinancierde zorguitgaven in het afgelopen jaar zijn vermeld in de verdiepingsbijlage.
Prestatie-indicatoren in de begroting
In de begroting 2011 is een aantal prestatie-indicatoren opgenomen.
De motie-Douma (kamerstuk 29 949 nr. 11) spreekt uit dat de doelstellingen in de begroting zoveel mogelijk in termen van maatschappelijke effecten en in daarbij passende indicatoren geformuleerd moeten worden. In de begroting zijn daarom de algemene doelstellingen van de beleidsartikelen en de operationele doelstellingen binnen die artikelen zoveel mogelijk geformuleerd in termen van maatschappelijke effecten (outcome). Het is echter niet mogelijk gebleken om dat bij alle doelstellingen te doen. Dat geldt ook voor de bijbehorende prestatie-indicatoren. In dat geval zijn waar mogelijk outputindicatoren opgenomen.
De indicatoren bij de doelstellingen geven een gewenst maatschappelijk effect weer. Hierdoor hebben deze indicatoren een macrokarakter en zijn ze maar gedeeltelijk te beïnvloeden. De belangrijkste functie van de indicatoren is dat zij een positieve of negatieve trend kunnen weergeven. Een negatieve trend kan de aanleiding zijn om maatregelen te treffen. Inhoudelijk moeten de indicatoren overigens ook met enige terughoudendheid beoordeeld worden: zij geven een indicatie van de uitkomsten van het beleid weer.
Waar mogelijk is de realisatie van de indicatoren over 2010 opgenomen in de begroting, alsmede de streefwaarde voor 2011. Het is echter niet altijd mogelijk om een (historische) trend of (toekomstige) tussenstreefwaarden op te nemen. Bijvoorbeeld, omdat het jaarlijks verzamelen van de gegevens niet opweegt tegen de te maken kosten. In een aantal gevallen betekent dit dat de indicatoren één keer in de twee tot vier jaar verzameld worden. Dit is bijvoorbeeld het geval als de indicator afkomstig is uit de Zorgbalans (die om de twee jaar verschijnt) of uit de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (die om de vier jaar verschijnt). Ook een aantal rapportages van het Sociaal en Cultureel Planbureau wordt niet jaarlijks opgesteld. In deze gevallen is de frequentie waarmee de indicator verzameld wordt in de toelichting bij de indicator vermeld.
Comply or Explain overzicht
In onderstaande tabel wordt per artikel kort uitgelegd waarom bij enkele doelstellingen geen indicator geformuleerd is en welke aanvullende informatie gebruikt wordt om de resultaten van het beleid te kunnen volgen.
Algemeen Voor veel van de operationele doelstellingen geldt dat de indicatoren slechts betrekking hebben op een deel van de instrumenten. In deze gevallen zijn de belangrijkste instrumenten wel voorzien van een prestatie-indicator. | |
41 Volksgezondheid | Algemene doelstelling Het volksgezondheidsbeleid wordt gemeten met de indicatoren absolute levensverwachting en levensverwachting in goed ervaren gezondheid. Het RIVM brengt vierjaarlijks de Volksgezondheid Toekomst Verkenningen en tweejaarlijks de Zorgbalans uit, die inzicht bieden in de toestand en de toekomstige ontwikkeling van de volksgezondheid. |
Operationele doelstellingen 2 en 5 Voor deze operationele doelstellingen wordt geen prestatie-indicator opgenomen. Reden hiervoor is dat de resultaten van dit beleidsterrein niet zinvol in één of enkele indicatoren samengevat kunnen worden. | |
42 Gezondheidszorg | Algemene doelstelling Bij de algemene doelstelling ten aanzien van de curatieve zorg is geen prestatie-indicator opgenomen. Het is namelijk niet mogelijk om de werking van het gehele stelsel van curatieve zorg in Nederland in een of enkele indicatoren samen te vatten. Het stelsel is daarvoor te veelzijdig. De prestaties van het stelsel worden gemonitord met de zorgbalans (zie hiervoor www.rivm.nl). De zorgbalans schetst aan de hand van ongeveer honderd indicatoren een beeld van de kwaliteit, de toegankelijkheid en de betaalbaarheid van de Nederlandse gezondheidszorg. Ook geven de volgende evaluaties en monitors inzicht in de werking van het gezondheidszorgstelsel: evaluatie verplicht eigen risico, monitor cure en de marktscan zorgverzekeringsmarkt. |
Operationele doelstelling 4 Voor deze operationele doelstelling is nog geen prestatie-indicator opgenomen, omdat het hier gaat om nieuw beleid en ervaringscijfers ontbreken. | |
43 Langdurige zorg | Algemene doelstelling Bij de algemene doelstelling ten aanzien van de langdurige zorg is geen prestatie-indicator opgenomen. Het is namelijk niet mogelijk om de werking van het gehele stelsel van langdurige zorg in Nederland in een of enkele indicatoren samen te vatten. Het stelsel is daarvoor te veelzijdig. In het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording legt de hele sector verpleging, verzorging en thuiszorg door middel van het kwaliteitskader verantwoorde zorg verantwoording af over de activiteiten in het kader van de langdurige zorg. Over het verslagjaar 2009 kunnen gehandicaptenorganisaties op vrijwillige basis verslag doen van de gehouden zorginhoudelijke kwaliteitsmeting. Vanaf verslagjaar 2010 zijn deze instellingen verplicht om aan de hand van het kwaliteitskader verslag te doen in het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording. De prestaties van het totale gezondheidszorgstelsel worden gemonitord met de Zorgbalans, het document dat eens per twee jaar verschijnt en waarmee inzicht wordt verkregen in de ontwikkeling van de toegankelijkheid, betaalbaarheid en de kwaliteit van het Nederlandse zorgstelsel. In dit document zijn ook indicatoren met betrekking tot de langdurige zorg opgenomen. |
44 Maatschappelijke ondersteuning | Algemene doelstelling Voor mensen met een beperking onderzoekt het Nivel de participatie voor de domeinen sociale contacten, wonen, werk, vrijetijdsbesteding, vervoer en opleiding. Deze participatie wordt weergegeven met het participatie-indexcijfer voor zelfstandig wonende mensen met een lichamelijke beperking van 15 jaar en ouder, gebaseerd op gegevens over de feitelijke participatie binnen de verschillende domeinen. |
Operationele doelstelling 1 Voor deze operationele doelstelling is geen prestatie-indicator opgenomen. De voortgang van het beleid wordt gemeten met de kengetallen percentage Wmo-cliënten dat aangeeft dat de Wmo ondersteuning bijdraagt aan het langer zelfstandig blijven en het percentage Wmo-cliënten dat aangeeft dat de Wmo ondersteuning bijdraagt aan meedoen in de samenleving. | |
Operationele doelstelling 4 Voor deze operationele doelstelling is geen prestatie-indicator opgenomen. Een prestatie-indicator voor de maatschappelijke opvang zal worden bepaald aan de hand van het «plan van aanpak maatschappelijke opvang fase 2», dat vermoedelijk in het najaar van 2010 wordt vastgesteld met de G4. Op basis van het advies over het stelsel vrouwenopvang (2010) zal een (nieuwe) prestatie-indicator voor de vrouwenopvang worden geformuleerd. Deze indicator zal in de begroting 2012 worden opgenomen. | |
47 Oorlogsgetroffenen en herinnering WO II | Algemene doelstelling Bij de algemene doelstelling is geen prestatie-indicator opgenomen, omdat de doelstelling verschillende, uiteenlopende elementen bevat die zich moeilijk in één of enkele indicatoren laten weergeven. |
Beleidsartikelen
Budgetflexibiliteit
In de begroting 2011 wordt inzicht gegeven in de budgetflexibiliteit op het niveau van de operationele doelstellingen van de beleidsartikelen. Dit gebeurt in een aparte tabel die volgt na de tabel budgettaire gevolgen van beleid in de tweede paragraaf van ieder artikel. Daarbij worden de verplichtingen gekarakteriseerd aan de hand van de categorieën «juridisch verplicht», «bestuurlijk gebonden» en «niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden».
Onder de tabel met budgetflexibiliteit wordt per operationele doelstelling eveneens aangegeven wat de plannen/voornemens zijn die gedekt worden door het kopje «niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden» voor zover de budgetflexibiliteit groter dan € 0,5 miljoen is. Daarmee wordt invulling gegeven aan de motie Bakker (kamerstuk 30 391 nr. 3).
De VWS-begroting bevat een aantal grote inkomensregelingen, rijksbijdragen en specifieke uitkeringen die – bij ongewijzigd beleid – meerjarig vastliggen. U kunt hierbij denken aan de Zorgtoeslag. Daarnaast zijn er instellingen die een instellingssubsidie ontvangen en zijn er bijdragen aan baten-lastendiensten. In de begroting zijn deze posten als meerjarig verplicht aangemerkt.
Afspraken en convenanten met andere overheden, met zelfstandige bestuursorganen, met rechtspersonen met een wettelijke taak en met private partijen zijn, evenals toezeggingen aan de Tweede Kamer en afspraken met andere bewindslieden, als bestuurlijk gebonden opgenomen.
Met betrekking tot het niet-beleidsartikel 98 is de budgetflexibiliteit voor de doelstellingen «Beheer en toezicht stelsel», «Internationale samenwerking bevorderen» en «Verzameluitkering VWS» toegelicht. Van de overige posten op dit artikel is de budgetflexibiliteit niet toegelicht. Gezien het karakter van de uitgaven heeft dat geen toegevoegde waarde.
Artikel 99 is een technisch-administratief artikel en bevat hoofdzakelijk nog onverdeelde posten. Het begrip budgetflexibiliteit is hierop niet van toepassing.
Tabel geraamde uitgaven per operationele doelstelling
De begroting van VWS bevat een aantal brede beleidsartikelen. Daarom is bij iedere operationele doelstelling in de beleidsartikelen een meerjarige tabel opgenomen met een samenvatting van de belangrijkste voorgenomen uitgaven.
De tabellen zijn ingedeeld naar de volgende categorieën/instrumenten: inkomensregelingen, rijksbijdragen, specifieke uitkeringen, instellingssubsidies/structurele subsidies, projectsubsidies, opdrachten, bijdragen aan ZBO’s en RWT’s, bijdragen aan baten-lastendiensten en bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken.
Per categorie/instrument worden de belangrijkste voorgenomen uitgaven genoemd. Met deze tabel per operationele doelstelling wordt tevens invulling gegeven aan de motie Schippers (kamerstuk 29 800 nr. 55).
Artikeloverstijgende budgetten
De VWS-begroting bevat enkele uitgaven die betrekking hebben op verschillende artikelen, bijvoorbeeld de programma-uitgaven aan Zorgonderzoek Nederland Medische wetenschappen (ZonMw), of het beleid ter versterking van de positie van de cliënt. Daarnaast speelt dit ook bij enkele apparaatskosten, zoals die van de IGZ en die van de zogeheten zorg-ZBO’s.
De artikeloverstijgende programma-uitgaven zijn niet over de beleidsartikelen verdeeld, maar budgettair opgenomen onder de meest relevante operationele doelstelling van de beleidsartikelen, zoals artikel 41 Volksgezondheid (bijvoorbeeld ZonMw).
De artikeloverstijgende apparaatsuitgaven van onder meer het kerndepartement, de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ), het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), de adviesraden en de zorg-ZBO’s staan vermeld in artikel 98.
Vermindering administratieve lasten/regeldruk
In september 2009 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van het VWS-programma ter vermindering van administratieve lasten en regeldruk (kamerstuk 29 515 nr. 295). De gerealiseerde en voorgenomen maatregelen leidden op dat moment tot een vermindering van 32% van de gemeten administratieve lasten voor professionals, instellingen en bedrijven. De meest recente stand van zaken is een besparing van circa 27% (zie ook «Eindrapportage aanpak vermindering regeldruk», kamerstuk 29 515 nr. 318).
De vermindering van administratieve lasten voor cliënten/burgers is ongewijzigd en bedraagt circa 26% in uren en circa 75% aan «out of pocketkosten».
Een deel van de voorgenomen maatregelen stond gepland voor 2011, maar zijn door de val van het kabinet (nog) niet gerealiseerd. VWS zet nog steeds in op de realisatie van deze maatregelen, maar evenzeer op de verdere verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening en de aanpak van ervaren lasten.
Op dit moment wordt een verkenning uitgevoerd naar de wijze waarop een toekomstige aanpak van de vermindering van administratieve lasten en regeldruk vorm gegeven kan worden. De Tweede Kamer zal hier zo spoedig mogelijk na het aantreden van een nieuw kabinet over worden geïnformeerd.