Base description which applies to whole site

4.3 BIJLAGE – Defensie Industrie Strategie

De Defensie Industrie Strategie (DIS) beschrijft de mogelijkheden van de overheid om een bijdrage te leveren aan de positie van de Nederlandse Defensie Gerelateerde Industrie (DGI), in nationale en internationale netwerken voor de ontwikkeling, productie en instandhouding van materieel. Hierbij zet de overheid zich in voor een open, concurrerende, internationale markt voor defensiematerieel, het bevorderen van de mogelijkheden voor de Nederlandse DGI en het versterken van de concurrentiekracht van de DGI op kansrijke gebieden. Instrumenten die Defensie kan inzetten moeten aansluiten bij het Research and Development- (R&D) en het materieelbeleid, waarbij de operationele behoefte leidend is. De DGI is verantwoordelijk om hier flexibel op in te spelen en om kansen te benutten. In 2008 is Defensie begonnen met de uitwerking van de DIS. Hieronder worden de belangrijkste resultaten beschreven en wordt een blik geworpen op 2012.

1. Instrumenten ter bevordering van de mogelijkheden van de DGI

• Intensivering van de communicatie tussen Defensie en de industrie

Een belangrijk middel van de DIS is de intensivering van het overleg over mogelijkheden van de Nederlandse industrie bij verwervings- en instandhoudingstrajecten. Het vroegtijdig bekend maken van de behoeften van Defensie stelt de industrie beter in staat hieraan te voldoen. De Nederlandse industrie wordt door middel van jaarlijkse contactdagen op de hoogte gehouden van huidige en toekomstige materieelprojecten en uitbestedingstrajecten. Op projectniveau worden zogenaamde responsmiddagen georganiseerd. Op donderdag 29 september 2011 is een gecombineerde contactdag voor de clusters land, lucht en zee georganiseerd. Daarnaast heeft in 2011 een nadere kennismaking tussen de industrie en het Marinebedrijf plaats gehad. Hierbij stonden de mogelijkheden voor een intensievere samenwerking met de Nederlandse DGI centraal. Op 4 november 2011 wordt een nieuwe bijeenkomst georganiseerd. Ten slotte neemt Defensie deel aan platforms die op initiatief van de DGI worden georganiseerd. Deze maatregelen zijn beschreven in de brief aan de Kamer van 20 april 2010 (Kamerstuk 27 830, nr. 75) naar aanleiding van de motie over de instandhouding van materieelsystemen (3 december 2009, Kamerstuk 32 123 X, nr. 74).

• Intensivering van de relatie met de industrie op het gebied van de instandhouding

In het plan van aanpak voor de instandhouding van defensiematerieel (Kamerstuk 27 830, nr. 88 van 3 november 2010) wordt een aantal initiatieven genoemd dat bijdraagt aan een verdere intensivering van de samenwerking tussen Defensie en de Nederlandse DGI. In de clusters land, lucht en zee worden steeds vaker nieuwe samenwerkingsvormen tussen de overheid en civiele partijen gebruikt. In het in 2010 opgerichte «Strategisch beraad instandhouding» worden voor projecten in planning en in realisatie de mogelijkheden tot samenwerking tussen de Nederlandse DGI en Defensie besproken.

Een voorbeeld betreft de samenwerking met Nederlandse bedrijven op het gebied van instandhouding van materieel dat is teruggekeerd uit Afghanistan. Er zijn meerdere contracten gesloten voor de reparatie en het onderhoud van bijvoorbeeld de Viking rupsvoertuigen, de Scania wissellaadsystemen en verscheidene types kleine voertuigen. De werkzaamheden worden uitgevoerd op locatie bij de contractant, bij een Nederlandse vestiging of bij een onderaannemer. In een aantal gevallen wordt ook kennis en capaciteit van Defensie op een van deze locaties ingezet.

Daarnaast onderzoekt Defensie momenteel op grond van quick-scans de mogelijkheden voor outsourcing van de volgende onderhoudsactiviteiten:

  • kalibratie-, meet- en testapparatuur;

  • onderhoud van kleine vaartuigen;

  • onderhoud van luchtverkeersbeveiligingssystemen.

Ten slotte wordt een extern onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden van samenwerking tussen de systeemlogistieke bedrijven van de DMO en de Nederlandse DGI. De eerste resultaten daarvan worden in de tweede helft van 2011 verwacht.

Een ander voorbeeld van de samenwerking met het Nederlandse bedrijfsleven is het in het regeerakkoord opgenomen initiatief Maintenance Valley. Maintenance Valley berust op het programma «Pieken in de Delta» van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie en heeft onder meer ten doel in West-Brabant de bedrijvigheid op onderhoudsgebied, bijvoorbeeld van vliegtuigen, te stimuleren. Bij het Logistiek Centrum Woensdrecht (LCW) wordt een aanzienlijk deel van de instandhouding uitgevoerd in samenwerking met het bedrijfsleven. Hierbij wordt een steunpunt voor onderhoud en logistiek op de (West-)Europese markt ontwikkeld. Innovatieve projecten, zoals de publiek private samenwerking met Dutch Aero Services voor het onderhoud van F-100 motoren voor de F-16, zullen verder vorm geven aan de samenwerking met marktpartijen en de ontwikkeling van Maintenance Valley. Voorts worden de Nederlandse ambities voor de instandhouding van de Europese F-35 vloot nader uitgewerkt in plannen van aanpak. Hierdoor kan tijdig worden ingespeeld op de besluitvorming over de benodigde instandhoudingsfaciliteiten. De proven capability van het LCW in de samenwerking met het bedrijfsleven in de regio, zal in de toekomst een belangrijke voorwaarde zijn voor de kwalificatie als maintenance support centre, voor het (motor)onderhoud van de huidige en toekomstige vliegtuigen en helikopters van de Nederlandse krijgsmacht.

2. Instrumenten ter versterking van de concurrentiekracht van de DGI

• Orders Nederlandse DGI project Vervanging F-16 in 2010

Het bedrag dat is gemoeid met F-35 contracten voor de Nederlandse luchtvaartindustrie is in het jaar 2010 met $ 200 miljoen gestegen tot meer dan $ 1 miljard (lopende prijzen). Dit resultaat bevestigt de goede positionering van de Nederlandse luchtvaartindustrie als gevolg van de Nederlandse deelname aan het F-35 programma. In de jaarrapportage van het project Vervanging F-16 over 2011 zal de Kamer worden geïnformeerd over de stand van zaken ten aanzien van de orders van de Nederlandse industrie. De verificatie van de orders wordt uitgevoerd door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie.

• Instandhoudingsprogramma Walrusklasse onderzeeboten

Bij dit instandhoudingsprogramma wordt de Nederlandse DGI betrokken via het Dutch Underwater Knowledge Centre (DUKC). Op grond van een dienstenovereenkomst is door het DUKC een engineering-opdracht Walrus Engineering Support Project (WESP) gesloten. Inmiddels is door vijf verschillende partijen een aanzienlijke bijdrage geleverd aan dit programma via onderzoeken ten behoeve van een aantal systemen. Op een aantal deelgebieden is de conceptuele engineering-opdracht uitgebreid. In beginsel zal de detail-engineering op een soortgelijke wijze worden uitgevoerd.

• Verdediging tegen ballistische raketten

Nederland heeft een vooraanstaande positie op het gebied van radarontwikkeling en het behoud van deze kennis hierover is van strategisch belang. In dit kader is in 2002 het platform »Nederland Radarland» opgericht. Dit is een samenwerkingsverband tussen Thales Nederland, TNO, de Technische Universiteit Delft en de ministeries van Defensie en Economische Zaken, Landbouw & Innovatie. Het platform beoogt een krachtenbundeling van de belangrijkste spelers op dit gebied. Hierdoor kan Nederland zich presenteren als interessante partner bij internationale projecten. Op dit gebied zijn de raketverdedigingsmiddelen van de krijgsmacht een goed voorbeeld van technologisch hoogwaardige capaciteiten, waaraan in internationaal verband grote behoefte bestaat.

Met de radarcapaciteit aan boord van LC-fregatten heeft Nederland bij de Navo een sterke positie. Defensie wil hierin blijven investeren, door bijvoorbeeld de verdere ontwikkeling van de SMART-L radar. Bovendien draagt dit bij aan het behoud van kennis op het gebied van radar in Nederland. Bij de behoeftestelling is in een vroeg stadium wetenschappelijk onderzoek verricht naar de haalbaarheid van een Maritime Ballistic Missile Defensie (MBMD-) capaciteit. Hieraan namen deel de industrie (Thales en Raytheon Missile Systems), TNO, het Applied Physics Laboratory van de Johns Hopkins University, en verschillende Duitse, Nederlandse, Deense en Amerikaanse defensieorganisaties. Bij het Navo MBMD-programma is ook een beroep gedaan op de ondersteuning van TNO en de Nederlandse DGI. Raketverdediging bij de Navo is momenteel nog in ontwikkeling en naar verwachting zal de behoefte aan toegepast wetenschappelijk onderzoek in dit veld toenemen.

• De Maatschappelijke Innovatie Agenda Veiligheid (MIA-V)

Voordat de eerste tender in 2009 werd gepubliceerd zijn per programmalijn drie projecten (één per programmalijn) begonnen. Het betreft de projecten I-bridge, EDISON-TD en FBUH. I-bridge koppelt spraak, data, video en geo-informatie aan elkaar. Bij het project FBUH (Fysieke bescherming en uitrusting hulpverleners) zijn onder andere sensoren ontwikkeld om gasconcentraties te meten (van CH4, O2, CO) en de indoor positie evenals de houding en hartslag van de hulpverlener te kunnen bepalen. EDISON-TD betreft identiteitscontrole waarbij technieken worden gebruikt zoals documentcontrole, dactyloscopie en foto’s. In 2010 zijn FBUH en EDISON-TD voltooid. Het project I-bridge krijgt een vervolg in de versie I-bridge 3.0. De tender heeft uiteindelijk vijf projecten opgeleverd die zullen duren tot in 2011.

Daarnaast zijn in 2010 bij de MIA-Veiligheid drie sporen gevolgd. Het eerste is een tweede tender, ter waarde van € 23 miljoen. Deze tender is eind 2010 gepubliceerd en op 31 januari 2011 gesloten. Naar aanleiding van de tender zijn 74 reacties ontvangen, waarvan inmiddels 27 voorstellen door een onafhankelijke toetsingscommissie zijn gegund. Het tweede spoor betreft de publicatie van twee Small Business Innovation Research (SBIR) programma's met de thema’s Fysieke bescherming en, Training en opleiding met behulp van geavanceerde simulatie. Hiermee is respectievelijk € 2,85 miljoen en € 3 miljoen gemoeid. De SBIR met het thema Fysieke bescherming heeft 67 reacties opgeleverd en Training en opleiding 82 stuks. De voorstellen zullen door adviescommissies beoordeeld worden. Het derde spoor betreft projecten die door de stuurgroep van de MIA-Veiligheid als veelbelovend zijn aangemerkt. Het betreft een verdere ontwikkeling van I-bridge naar I-bridge 3.0 (€ 3 miljoen), twee voorstellen op het gebied van cyber security, Opleiden en trainen in Cyber security en Rijksbrede Informatiebeveiliging (beide ter waarde van € 1 miljoen), een voorstel dat is gericht op de verificatie en validatie van simulaties (€ 750 000), een verdere ontwikkeling van EDISON-TD (€ 1 miljoen) en een voorstel over serious gaming (€ 1 miljoen). Het verwervingstraject van de eerste vier projecten is inmiddels begonnen en zullen door Defensie worden begeleid. EDISON-TD wordt door het ministerie van Veiligheid en Justitie uitgevoerd en het project op het gebied van serious gaming wordt inmiddels uitgevoerd door de NLDA samen met de Politieacademie. Een deel van de technologie die bij I-bridge is ontwikkeld zal bij het landelijk crisis management systeem worden toegepast.

• Fonds Economische Structuurversterking (FES): STARS

Op 13 maart 2009 is het FES-voorstel Sensor Technology Applied in Reconfigurable systems for sustainable Security (STARS) door de Ministerraad goedgekeurd en is vanuit de FES-gelden € 18 miljoen aan het project toegewezen. De eigen bijdrage van het consortium bedraagt € 16 miljoen, waarmee de totale projectomvang op € 34 miljoen komt. Het FES-project STARS is door Defensie vanuit de MIA-V ingediend en richt zich op sensornetwerken. Het consortium achter STARS bestaat uit Thales Nederland, NXP, RECORE, TNO, TU-Delft en de Universiteit van Twente. In 2010 is het contract voor dit project gesloten en de uitvoering verloopt zoals voorzien.

Als stimuleringsinstrument voor onderzoek en innovatie is het FES-project opgeheven. Omdat het budget voor STARS gewaarborgd is, zal het project nog drie jaar voortduren. De eerste fase van het project is inmiddels succesvol voltooid. Voor de tweede fase is 20 procent van het budget gereserveerd voor de deelname van het MKB. In de eerste fase staat fundamenteel onderzoek centraal, in de tweede fase technologieontwikkeling

• Launching Customer: beoordeling van door de industrie aangedragen voorstellen

Defensie heeft ongeveer 75 door de industrie aangedragen voorstellen beoordeeld op een eventuele deelname aan (toekomstige) materieelverwervingstrajecten. Deze beoordeling heeft geleid tot een selectie van kansrijke voorstellen, die mogelijk leiden tot de aanschaf van door de industrie aangedragen producten. 49

In 2011 heeft Defensie aan Fokker Aerostructures een opdracht gegund voor de verdere ontwikkeling van de E-Lighter. In de opdracht is ook een mogelijkheid voor een serieproductie opgenomen. De kosten voor de verdere ontwikkeling en de serieproductie maken deel uit van het budget van het project Verbeterd Operationeel Soldaat Systeem (VOSS). Over de voorstudiefase van dit project is de Kamer geïnformeerd met de brief van 27 mei 2010 (Kamerstuk 32 123 X, nr. 130), de antwoorden op de schriftelijke vragen over deze brief van 10 augustus 2010 (Kamerstuk 32 123 X, nr. 146 en het Materieelprojectoverzicht van 21 september 2010, (Kamerstuk 27 830, nr. 86). Defensie treedt op als launching customer zodra de verdere ontwikkeling van de E-lighter succesvol is voltooid.

• Launching Customer: ontwikkeling van militaire producten door het Midden- en Kleinbedrijf (MKB)

De ontwikkeling van innovatieve militaire producten door het Nederlandse MKB die aansluiten bij de operationele behoefte van Defensie, verloopt moeizaam. Bij de behandeling van de defensiebegroting 2010 heeft de Tweede Kamer op 8 december 2009 een motie aangenomen van de leden Eijsink, Knops en Voordewind waarin de regering wordt verzocht een fonds in te stellen voor de ontwikkeling van dergelijke militaire producten (Kamerstuk 32 123 X, nr. 76). Voor het optreden als Launching Customer is een gebrek aan financiering voor een productontwikkelfase vaak een struikelblok. Het in de motie-Eijsink c.s. voorgestelde financieringsinstrument kan daarom een belangrijke rol vervullen om kansrijke producten tot een succes te maken. Naar aanleiding van deze motie heeft Defensie de Commissie Defensie Materieel Ontwikkeling (CODEMO) opgericht. De Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 18 november 2010 (Kamerstuk 32 500 X, nr. 42). Onder toezicht van de commissie die de projectvoorstellen beoordeelt worden in 2011 een prototype voor een mortiersimulator en akoestische sensoren ontwikkeld. Daarnaast wordt een aantal ingediende voorstellen momenteel getoetst door de commissie.

• R&D-initiatieven gericht op vooral het Midden- en Kleinbedrijf (MKB)

Om in een vroeg stadium het bedrijfsleven en kennisinstituten te betrekken bij ontwikkeltrajecten heeft Defensie een aantal initiatieven genomen. Een van die initiatieven behelst het opzetten van de Defensie Innovatie Competitie (DIC). Aan de DIC 2010 hebben meer dan 100 bedrijven deelgenomen. Hierbij stond het thema duurzaamheid en energie centraal, Op 15 oktober 2010 heeft Green Energy Technologies (GET) gewonnen met de «innovatieve airconditioner». Dit systeem is overal inzetbaar, zowel in de woestijn als in de tropen, en kent een laag elektriciteitsverbruik doordat de energie wordt geproduceerd uit restwarmte en zonnecollectoren. Bovendien levert de airconditioner drinkwater als nevenproduct. Het resultaat van de DIC 2009, System for Asset Maintenance Management heeft in 2010 geleid tot een demonstratie op de NIDV-dag.

Naast de DIC is in juni 2010 voor de vierde keer door DR&D het Innovation Game (IG) georganiseerd. Door een jury is in november 2010 het voorstel «Positiebepalend ondersteunend systeem» gekozen tot het beste technologieproject. Het betreft een samenwerkingsverband tussen TNO, Dutch Space en het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR).Het winnende consortium biedt als alternatief voor satellietnavigatie een combinatie van drie bestaande systemen. Het betreft GPS, traagheidsnavigatie en relatieve afstandsbepaling. Het consortium richt zich de komende periode op de ontwikkeling van nieuwe software, die de samenwerking tussen de systemen mogelijk maakt. Het project kan uiteindelijk resulteren in bijvoorbeeld een zenderontvanger voor de infanterist die zelfstandig opereert. Met behulp van deze zenderontvanger kan zijn positie nauwkeuriger worden bepaald. Hierdoor neemt de betrouwbaarheid van de positie toe en vermindert de afhankelijkheid van satellieten.

Het winnend project uit het IG 2009, Go4It, is inmiddels succesvol voltooid. Het eindresultaat is een bordspel dat kan worden gebruikt voor de training van personeel en het analyseren van de comprehensive approach. Het spel zal worden gebruikt door de NLDA en het Cimic Centre of Excellence. Daarnaast hebben de Navo en het ministerie van Buitenlandse Zaken belangstelling getoond.

3. Instrumenten die bijdragen aan de internationale positionering van de DGI

• Navo-expertfunctie

De Navo-expert draagt bij aan het internationaal positioneren van de Nederlandse DGI door het bevorderen van zowel deelname door bedrijven aan technische- en beleidsstudies van het Navo-verband als deelname aan internationale consortia die aanbiedingen doen voor Navo-projecten en rechtstreeks zaken doen met Navo-agentschappen. De activiteiten worden in nauwe samenwerking met de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de Navo en de Stichting NIDV uitgevoerd.

• Het Joint Investment Program (JIP) van het Europese Defensie Agentschap (EDA)

Het Joint Investment Program (JIP) van EDA is een waardevol instrument voor kennisvergaring en spreiding van kennis tussen de lidstaten. Daarnaast kunnen binnen de door het EDA geïnitieerde JIP's kansen worden benut door de DGI en de kennisinstituten.

Defensie neemt deel aan het JIP Force Protection, dat zal duren tot 2012. Met de Nederlandse bijdrage aan het JIP Force protection was een bedrag van € 4 miljoen gemoeid. Deze bijdrage heeft voor de Nederlandse partijen tot nu toe contracten ter waarde van € 6,5 miljoen opgeleverd. Ook krijgt Defensie beschikking over alle resultaten die projecten uit het programma (totale waarde van € 54 miljoen) opleveren, ook van projecten waar geen Nederlandse partij aan heeft deelgenomen. Ten slotte kunnen de tussentijdse resultaten van de projecten worden gebruikt. Hierover zal de eindevaluatie een volledig beeld geven.

In 2010 heeft Defensie besloten deel te nemen aan de JIPs Unmanned Maritime Systems (UMS). en CBRN.

Defensie draagt voor € 3,15 miljoen bij aan UMS. Dit JIP heeft vooralsnog een duur van vier jaar. Over deelname aan een nieuw project in UMS aangaande de detectie van drijvende mijnen is in juli 2011 beslist. Een positieve beslissing zou een extra financiële verplichting van € 400 000 betekenen. Het JIP CBRN verloopt voorspoedig. Naar verwachting zal in september 2011 door de ministers van Defensie van de deelnemende landen het project arrangement worden getekend, waarna de calls for proposal zullen volgen.

Ten slotte bestaat het voornemen om deel te nemen aan JIP's op het gebied van Unmanned Aerial Systems (UAS) en cyber security. Deze JIP’s moeten nog beginnen.

Tot slot

In 2008 is Defensie begonnen met de uitwerking van de DIS. De in de DIS genoemde instrumenten zijn inmiddels geconcretiseerd en verankerd in de defensieorganisatie. Momenteel kan de DIS als uitgevoerd worden beschouwd. De ministeries van Defensie en Economische Zaken, Landbouw & Innovatie zullen in 2012, in overleg met de NIDV, de DIS evalueren en actualiseren.

49

De mogelijkheden van Defensie worden begrensd door de Europese aanbestedingsregels. Ook kan Defensie niet vooruit lopen op het reguliere behoeftestellings- en verwervingsproces.

Licence