Base description which applies to whole site

2.2. DE BELEIDSARTIKELEN

11 Goed functionerende economie en markten

Algemene doelstelling

Het scheppen van voorwaarden voor een goed functionerende economie en goed functionerende markten, waaronder de markt voor elektronische communicatie.

Goed functionerende markten dragen in belangrijke mate bij aan de economische groei en innovatie. In een goed functionerende markt reageren vraag en aanbod effectief op elkaar. Consumenten en bedrijven profiteren daarvan. Op goed functionerende markten ontstaat een optimale prijs – kwaliteitverhouding van goederen en diensten en hebben gebruikers keuzevrijheid. Het slim benutten van en zorgdragen voor hoogwaardige elektronische communicatie netwerken en digitale infrastructuren waar de Nederlandse samenleving op kan bouwen én vertrouwen draagt bij aan het economisch groeivermogen en een goed functionerende economie.

Rol en Verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is op grond van de Telecommunicatiewet verantwoordelijk voor het stellen van regels voor vaste en mobiele communicatienetwerken. Daarnaast ziet de Minister van EZ het als een taak eventuele belemmeringen voor het goed functioneren van markten te verminderen of weg te nemen en heeft hij een systeemverantwoordelijkheid voor de statistische informatievoorziening van rijkswege. Hieruit vloeien de volgende verantwoordelijkheden voort:

Stimuleren

  • Het stimuleren van een goede balans tussen de belangen van bedrijven en consumenten met generiek consumentenbeleid waarbij de Wet handhaving consumentenbescherming centraal staat.

Financieren

  • Het bijdragen aan het goed functioneren van markten door het financieren van TenderNed (het elektronisch aanbestedingssysteem) en diverse organisaties op het gebied van metrologie, normalisatie, accreditatie en markttoezicht.

  • Het financieren van een deel van de exploitatie van het Agentschap Telecom en het verrichten van uitgaven voor opdrachten inzake beleidsvoorbereiding en evaluaties voor frequentiebeleid en veiligheid.

  • Het financieren van het CBS om het van overheidswege verrichten van statistisch onderzoek ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap en het openbaar maken van de op grond van zodanig onderzoek samengestelde statistieken mogelijk te maken.

(Doen) uitvoeren

  • Het tegengaan van mededingingsbeperkende gedragingen met de Mededingingswet en mededingingsbeleid in alle sectoren van de Nederlandse economie.

  • Het reguleren van de postmarkt met de Postwet 2009 waardoor een toegankelijke en betaalbare basisvoorziening voor de post is gewaarborgd (universele postdienst).

  • Het opstellen van verkeersregels voor het gebruik van de ether, door afspraken te maken in internationaal verband voor harmonisatie en door – in geval van schaarste – te bepalen op welke wijze het spectrum wordt verdeeld.

  • Het inzetten op het realiseren van hoogwaardige en innovatieve breedbandige mobiele communicatie en omroeptoepassingen door verruiming van gebruiksmogelijkheden van het spectrum en door de uitgifte van beschikbare frequentieruimte.

Regisseren

  • Het bevorderen van goed functionerende markten door het scheppen van randvoorwaarden via wet- en regelgeving.

  • Het scheppen van voorwaarden waarbinnen concurrentie kan plaatsvinden door middel van de Waarborgwet, de Winkeltijdenwet, de Aanbestedingswet, de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie en de Metrologiewet.

  • Het uitwerken van de in het najaar van 2013 uitgekomen middellange termijnvisie op de ontwikkeling van telecommunicatie en Internet met als doel beleid en regelgeving te kunnen laten meegroeien met de ontwikkelingen in de markt en de behoeftes in de samenleving.

Beleidswijzigingen

In het voorjaar van 2013 is het wetsvoorstel voor de Stroomlijningswet Autoriteit Consument en Markt (ACM) bij de Tweede Kamer ingediend. Dit wetsvoorstel zal naar verwachting in 2014 in werking treden. Het wetsvoorstel strekt tot stroomlijning en vereenvoudiging van bevoegdheden, handhavingsinstrumenten en procedures van de ACM. Dit zal leiden tot een verbetering van de effectiviteit en efficiëntie van het markttoezicht van de ACM en tot meer duidelijkheid voor de onder toezicht gestelde ondernemingen. In 2014 zal daarnaast een voorstel voor een gestroomlijnde methodiek van doorbelasting van toezichtskosten aan onder toezicht gestelde ondernemingen worden afgerond. Deze systematiek zal in 2015 van kracht worden.

In april 2013 is het voorstel tot het verminderen van het aantal verplichte bezorgdagen van zes naar vijf in de Universele Postdienst (UPD) bij de Tweede Kamer ingediend. Dit wetsvoorstel zal naar verwachting in 2014 in werking treden. Daarnaast worden verdere voorstellen voorbereid om de eisen aan de UPD meer in lijn te brengen met de behoeften van gebruikers, met name door het verminderen van het aantal verplichte postvestigingen en brievenbussen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

VERPLICHTINGEN

228.384

216.601

196.702

191.962

183.692

179.745

172.192

UITGAVEN

233.701

218.325

197.794

192.047

184.688

177.793

171.340

Waarvan juridisch verplicht (percentage)

   

98%

       
               

Subsidies

 

1.700

1.700

1.400

100

1.100

1.100

• Digitalisering regionale radio

 

1.700

1.700

1.400

100

1.100

1.100

Opdrachten

14.884

8.656

12.446

14.911

15.186

14.318

14.121

• Onderzoek en Opdrachten

2.603

2.580

2.339

2.347

2.373

2.373

2.373

• PIANOo/TenderNed

7.022

2.058

6.218

6.857

6.517

6.511

6.511

• Beleidsvoorbereiding en evaluaties Frequenties en Veiligheid

5.259

4.018

3.889

5.707

6.296

5.434

5.237

Bijdragen aan agentschappen

10.984

13.673

11.165

10.189

9.658

8.998

8.697

• Agentschap Telecom

10.984

11.186

10.386

10.189

10.123

10.058

9.990

• Agentschap NL

 

71

         

• Agentschap DICTU

 

2.416

779

       

• Nog te verdelen taakstelling

       

– 465

– 1.060

– 1.293

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

205.019

189.810

168.594

161.822

155.854

149.509

143.677

• Metrologie

15.171

14.419

14.092

13.895

13.778

13.713

13.231

• Raad voor Accreditatie

93

215

296

105

147

140

140

• ACM

2.901

1.329

421

401

374

374

376

• CBS

186.854

173.847

153.785

147.421

146.242

145.975

142.966

• Nog te verdelen taakstelling

       

– 4.687

– 10.693

– 13.036

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

2.814

4.486

3.889

3.725

3.890

3.868

3.745

• Nederlands Normalisatie Instituut (NEN)

898

1.150

1.153

1.038

1.203

1.181

1.058

• Internationale organisaties

1.916

3.276

2.676

2.627

2.627

2.627

2.627

• Raad van deskundigen voor de nationale meetstandaarden

 

60

60

60

60

60

60

               

ONTVANGSTEN

82.680

3.856.411

52.265

52.265

43.434

30.200

30.200

• High Trust

32.060

31.300

31.300

31.300

31.300

30.200

30.200

• Diverse ontvangsten

50.620

3.825.111

20.965

20.965

12.134

   

Budgetflexibiliteit

Subsidies: Het bedrag dat geraamd is in 2014 voor deze subsidie vloeit voort uit een verplichting die in het verleden is aangegaan; deze is dus 100% juridisch verplicht.

Opdrachten: Het geraamde bedrag voor uitgaven uit hoofde van opdrachten is voor 77% juridisch verplicht, het betreft uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen en uitgaven die op grond van de Aanbestedingswet worden gedaan door PIANOo en TenderNed.

Bijdragen aan agentschappen: Het budget betreft de financiering van de opdracht 2014 aan Agentschap Telecom en is 100% juridisch verplicht.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s: Van de totaal voor 2014 geraamde uitgaven voor artikel 11 is circa € 169 mln bestemd voor bijdragen aan ZBO's/RWT's. Hiervan is 100% niet flexibel inzetbaar in 2014 als gevolg van overeenkomsten met betrokken organisaties.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties: Over de contributies aan (inter)nationale organisaties zijn meerjarige afspraken gemaakt, de bedragen zijn voor 71% juridisch verplicht.

Toelichting op de financiële instrumenten

Subsidies

Digitalisering regionale radio

Dit betreft de uitfinanciering van de in 2011 afgegeven subsidiebeschikking aan de Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking. Dit zal worden aangewend voor investeringen in digitale radio voor regionale publieke omroepen.

Een indicatie voor het succes van de introductie van digitale radio is de penetratiegraad van digitale radio-ontvangers in huishoudens. Dit wordt gemonitord in de jaarlijkse uitgave «De Digitale Economie» van het CBS. Als in 2016 (een jaar voordat de verlengde vergunningen voor commerciële etherradio aflopen) bij de dan geplande evaluatie blijkt dat digitale radio (via de TDAB technologie) zoveel succes heeft dat het op relatief korte termijn de distributie via de analoge FM kan vervangen, wordt een afschakelmoment van de analoge FM vastgesteld (TK, 24 095, nr. 241). Belangrijke indicator voor dit succes is het percentage huishoudens dat over een TDAB-ontvanger beschikt en daarmee toegang heeft tot TDAB. Als dit in meer dan 50% van de huishoudens het geval is, ligt het in de rede om de analoge FM op termijn af te schakelen.

Indicator

Referentiewaarde 2012

Peildatum

Raming 2014

Streefwaarde

Planning

Bron

Penetratiegraad van digitale radioontvangers in huishoudens

3,9%

2012

15%

50%

2016

CBS

Opdrachten

Onderzoek en opdrachten

Dit betreft onderzoeksopdrachten die dienen ter ondersteuning van het beleid op het gebied van onder andere het marktordeningsbeleid, consumentenbeleid, aanbestedingsbeleid, Europese zaken en strategie.

PIANOo en TenderNed (aanbestedingsbeleid)

De in 2013 in werking getreden Aanbestedingswet beoogt een eenduidig en helder regelgevend kader te schetsen van de voorwaarden waaronder aanbestedende diensten hun opdrachten voor concurrentie moeten openstellen.

Een belangrijk element in het aanbestedingsbeleid vormt TenderNed. TenderNed is het elektronische aanbestedingssysteem, waardoor alle openbare (overheids)opdrachten op één centrale plaats te vinden zijn. TenderNed levert een belangrijke bijdrage aan de professionalisering van de overheidsinkoop en leidt daarnaast tot een vermindering van de administratieve lasten voor ondernemers. Ondernemers kunnen dankzij de verplichting voor aanbestedende diensten om op TenderNed te publiceren alle openbare (overheids)opdrachten vinden op één centrale plaats.

Daarnaast streeft Nederland ernaar dat ook op Europees niveau wordt gekomen tot vereenvoudiging en modernisering van de Europese aanbestedingsregels. Nederland participeert in de onderhandelingen tot herziening van de Europese aanbestedingsregels.

Beleidsvoorbereiding en evaluaties Frequenties en Veiligheid

De begrote bedragen (in totaal rond € 2,7 mln) zijn voor opdrachten met betrekking tot de volgende onderwerpen ten aanzien van frequenties:

  • De huidige vergunningen in de 2 GHz (UMTS) band lopen op 1 januari 2017 af. Het uitgiftebeleid voor de frequenties in deze band krijgt in 2014 zijn uitwerking.

  • De (her)uitgifte van frequenties voor omroeptoepassingen voor publieke en commerciële radio en televisie. Begin 2017 lopen de huidige DVBT-vergunningen (digitale ethertelevisie) van Digitenne (KPN) en de Publieke Omroep in het UHF-spectrum af. In 2014 worden voorbereidingen getroffen om de bestemming en de heruitgifte van dit spectrumdeel in goede banen te leiden.

  • Het bijdragen aan de besluitvorming op Europees niveau met betrekking tot de frequentiebanden die (geharmoniseerd) beschikbaar moeten worden gesteld voor mobiel breedband.

  • Het voorbereiden van de Wereld Radio Conferentie (WRC-15). Een WRC vindt eens in de vier jaar plaats en bepaalt de internationale kaders voor het nationale frequentiebeleid. Bijvoorbeeld de allocatie van additioneel spectrum voor mobiel breedband vindt hier plaats.

De begrote bedragen (in totaal rond € 1,2 mln) zijn daarnaast voor opdrachten met betrekking tot de continuïteit van netwerken internetveiligheid en cybersecurity:

  • Het versterken van de continuïteit van de telecommunicatienetwerken via onder andere bijdragen aan pilots om te komen tot regional roaming.

  • Het verhogen van internetveiligheid ondermeer in samenwerking met het Platform Internetveiligheid. Betreft onderwerpen als aanpak van botnets, veiligheid van hotspots, het verbeteren van de intrinsieke veiligheid van hard- en software, standaardisatie van privacyvoorwaarden en de veiligheid van mobiele toepassingen.

  • Uitvoering van het programma Digiveilig dat er op is gericht om eindgebruikers (met name individuele gebruikers, MKB en ZZP-ers) bewust te maken van een veilig internetgebruik en hen voor te lichten over, en tools te bieden voor, veilig internetten en veilig online zakendoen. Onderdeel hiervan vormt het mede organiseren van de campagne Alert Online als onderdeel van de Nationale Cybersecurity Strategie.

  • EZ verzorgt de Interdepartementale Coördinatie van de onderzoeksprogrammering Nationale Cybersecurity Research Agenda. EZ draagt hier voor € 200.000 aan bij.

  • EZ zal als vervolg op de 24 mei 2013 gepubliceerde brief aan de Tweede Kamer over e-privacy (TK, 32 761, nr. 49) een aantal acties in gang zetten voor de bewustwording van de eindgebruiker en de bedrijven van het belang van privacybescherming. De uitgaven hiervoor vallen deels onder het budget voor het lopende programma Digivaardig&Digiveilig.

Kengetal

2009

2010

2011

2012

Ambitie 2020

Concurrentie markt mobiele telefonie (HHI-index)

3.874

3.802

3.721

3.721

dalend

Bron: TNO

* betreft de waarde tot en met het 3e kwartaal 2012. Publicatie van het definitieve kengetal volgt in juni 2013

Toelichting

De Herfindahl-Hirschman Index (HHI) geeft een indicatie van de marktconcentratie, die afhankelijk is van enerzijds het aantal partijen in de markt (hoe meer partijen, des te lager de HHI) en anderzijds de marktaandelen van deze partijen (hoe groter het marktaandeel van de marktleiders, des te hoger de HHI). Bij dalingen van de HHI kan dus gesproken worden van toegenomen concurrentie. De betreffende HHI kijkt alleen naar de markt op netwerkniveau, dat wil zeggen dat het alleen naar de marktaandelen kijkt van partijen met een eigen netwerk. In de markt voor mobiele telefonie zijn echter ook partijen aanwezig die zelf diensten aanbieden, maar dat doen via de netwerken van de drie grote aanbieders. Het streven is dat door uitgifte van frequenties voor nieuwe mobiele toepassingen ook nieuwe partijen de markt kunnen betreden. Met de veiling voor frequenties voor de nieuwe generatie mobiele telecommunicatie is er een nieuwe netwerkaanbieder bij gekomen. Naarmate deze netwerkaanbieder marktaandeel gaat verwerven en vergroten zal de HHI-waarde kunnen dalen.

Bijdragen aan agentschappen

Agentschap Telecom

Agentschap Telecom draagt zorg voor de toelating tot het spectrum en ziet toe op het juiste gebruik daarvan. De begrote bedragen hebben betrekking op deze taken. De voornaamste taken zijn voorlichting in het kader van het antennebeleid, juridische procedures en een bijdrage voor werkzaamheden in het kader van vergunningvrije toepassingen.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

Metrologie

Met de Metrologiewet worden nationale meetstandaarden beschikbaar gesteld, die de basis vormen van een internationaal herleidbare metrologische infrastructuur. Het gebruik van gecontroleerde meetinstrumenten bij het leveren van goederen draagt onder andere bij aan eerlijke handel en consumentenbescherming.

VSL B.V. ontwikkelt, beheert en onderhoudt de nationale meetstandaarden. Verispect B.V. houdt toezicht op de Metrologiewet en de Waarborgwet. In beide gevallen gaat het om een overeenkomst voor onbepaalde tijd.

Raad voor Accreditatie

De Raad voor Accreditatie (RvA) is een ZBO dat controleert of een keuringsinstantie, certificeringsinstantie, inspectie-instantie of een laboratorium aan de accreditatienormen voldoet. De taken van de Raad voor Accreditatie zijn vastgelegd in de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie. De RvA ontvangt jaarlijks een bijdrage van de Staat voor de kosten die de RvA maakt in het kader van Europese en internationale activiteiten die relevant zijn voor de accreditatie sector als geheel.

Autoriteit Consument en Markt (ACM)

Sinds 1 april 2013 is de uitoefening van het markttoezicht op de niet-financiële markten opgedragen aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De ACM voert de wettelijke taken uit die voorheen toekwamen aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit, Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit en Consumentenautoriteit. De ACM is belast met het generieke mededingingstoezicht (Mededingingswet), generieke consumentenbescherming (Wet handhaving consumentenbescherming) en het sectorspecifieke markttoezicht in de sectoren energie, telecommunicatie, post en vervoer.

De apparaatsuitgaven van de ACM zijn geraamd op artikel 40, voor zover de kosten van de ACM niet worden doorbelast naar marktorganisaties die onder het ACM-toezicht vallen. Het bedrag geraamd op artikel 11 betreft de geraamde kosten van de leden van het bestuur van de ACM.

ConsuWijzer is het informatieloket van de ACM en biedt op laagdrempelige wijze informatie over de rechten en plichten van consumenten. ConsuWijzer geeft advies op maat over de stappen die de consument kan nemen om zijn recht te halen. Dit kan variëren van een bezoek aan de winkelier, het schrijven van een brief aan de leverancier tot het aanhangig maken van een geschil bij de Geschillencommissie of de rechter. Daarnaast heeft ConsuWijzer als doel om de ACM te voorzien van toezichtsinformatie (signaalfunctie). Voor meting van de effectiviteit van ConsuWijzer.nl wordt onderzocht wat het percentage consumenten is dat stappen heeft ondernomen na een bezoek aan de website. Tevens wordt de klanttevredenheid gemeten.

In de tweede helft van 2014 zullen tot slot de voorbereidingen worden gestart voor de externe evaluatie van de ACM die in de loop van 2015 moet zijn afgerond.

Kengetal

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Streefwaarde

Planning

Bron

Percentage consumenten dat stappen heeft ondernomen na bezoek ConsuWijzer

46%

2011

47%

48%

2015

ACM

Klanttevredenheid Consuwijzer

7,4

2011

7,2

7,2

2015

ACM

Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)

Het CBS wil een toonaangevend kennisinstituut zijn dat kan inspelen op de vraag naar statistische informatie van beleid, wetenschap en maatschappij. Dit door het samenstellen en publiceren van onbetwiste, samenhangende, actuele statistische informatie die relevant is voor praktijk, beleid en wetenschap. Om dit te realiseren is het vereist dat de kwaliteit van de statistische informatie gegarandeerd is. Hiermee wordt de (wetenschappelijke) kwaliteit van de statistieken geborgd en wordt het CBS door de gebruikers als gezaghebbende bron van betrouwbare en valide statistische informatie beschouwd. Tevens wordt het optimaliseren van het gebruik van de statistieken van het CBS voor de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van beleid door onder meer de ministeries (en daarmee de maatschappelijke relevantie van het CBS) nagestreefd.

Voornaamste acties in 2014

Het CBS staat voor de opgave de kwaliteit te handhaven, nieuwe statistieken te introduceren, de toegang tot de output te waarborgen en tegelijkertijd te bezuinigen. Om de bezuinigingen op te vangen zal de efficiency worden verhoogd en moet een beperkt aantal statistieken worden beëindigd, in frequentie worden verlaagd of worden versoberd.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Nederlands Normalisatie Instituut (NEN)

Het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) ontvangt een bijdrage van de Staat voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden die voortvloeien uit Verordening (EU) Nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012. Deze betreffen Europese normalisatie en de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen die over het geven van informatie over normen gaan. Tevens is de bijdrage bedoeld voor het informeren van Nederlandse belanghebbenden over de initiatieven van de Europese en mondiale normalisatie-instellingen. Daarnaast gebruikt het NEN de bijdrage voor de contributies die het NEN is verschuldigd aan de Europese en mondiale normalisatie-instellingen en voor de controle van de juistheid van verwijzingen in regelgeving naar normen en kennisgeving aan ministeries van het vervallen en vervangen van normen.

Internationale organisaties

Dit betreft bijdragen aan:

  • International Telecommunications Union (ITU): De activiteiten in de ITU zullen zich richten op de werkzaamheden van de Radiocommunicatiesector, nl. de wereldwijde toewijzing van radiofrequenties aan categorieën van diensten en de toewijzing van ruimteposities aan satellietsystemen. Ook zal actief worden deelgenomen aan de voorbereidingen van de ITU-Plenipotentiare Conferentie van 2014. Tijdens deze Conferentie wordt het strategisch plan van de ITU voor de periode 2015–2018 vastgesteld en het daaraan gekoppelde operationele en financiële plan. De ITU speelt als gespecialiseerd agentschap van de VN ook een vooraanstaande rol bij de verdere ontwikkeling van de Informatiemaatschappij en aan het overbruggen van de «digitale kloof» tussen de ontwikkelde en de ontwikkelingslanden (WSIS). In dat kader zal ingezet moeten worden op het versterken van de «multistakeholder benadering» en aan een besturingsmodel dat is gebaseerd op een open, beschikbaar en toegankelijk internet.

  • Universal Postal Union (UPU): Binnen de UPU zal worden gewerkt aan het uitvoeren van alle afspraken die zijn gemaakt in oktober 2012 tijdens de vierjaarlijkse UPU Conferentie, waaronder het strategisch plan voor 2013–2016.

  • European Conference of Postal and Telecommunications Administrations (CEPT): De inzet in de ITU wordt regionaal voorbereid, voor landen in Europa is daarvoor CEPT het aangewezen kanaal. Daarnaast zal in CEPT verder worden gewerkt aan regionale afspraken over nummers en frequentieverdelingen en aan (technische) mandaten van de Europese Commissie. De rapporten die CEPT opstelt aan de hand van deze mandaten vormen een belangrijke input voor besluiten in het Radio Spectrum Comité van de EU. EZ draagt jaarlijks bij aan de kosten van ERO (het permanente ondersteunende bureau van CEPT in Kopenhagen).

  • The Internet Corporation for Assigned Names and Numbers/Governmental Advisory Committee (ICANN/GAC): EZ financiert samen met Brazilië en Noorwegen het secretariaat van ICANN/GAC tot en met 2015. Dit versterkt de slagkracht van overheden binnen ICANN, de organisatie die wereldwijd het domeinnamensysteem (de basis van het internet) coördineert.

  • Internet Governance Forum (IGF): Het Internet Governance Forum is het discussieforum waar ontwikkelingen op het gebied van internet met alle betrokken partijen (overheid, markt, non-profit organisaties) worden besproken. EZ doneert vooralsnog tot 2015 jaarlijks een bedrag aan het IGF, met name ter ondersteuning van het IGF-secretariaat. Verder subsidieert EZ (via DG B&I) ECP onder meer voor de jaarlijkse voorbereiding van het NL IGF platform (multistakeholders-platform)

  • Internationale organisaties Metrologie. Het gaat om bijdragen op het gebied van metrologie die vastliggen in internationale verdragen (Organisation Internationale de Métrologie Légale (OIML), WELMEC, Bureau International des Poids et Mesures (BIPM)).

Raad van deskundigen voor de nationale meetstandaarden

Het geraamde bedrag betreft vergoedingen voor de leden van de op grond van de Metrologiewet verplicht ingestelde adviesraad, kosten secretariaat en vergaderkosten. De Raad is een technisch specialistisch adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges. De Raad oefent toezicht uit op de verwezenlijking en het beheer van onze nationale meetstandaarden en geeft gevraagd en ongevraagd advies over meetstandaarden en grootheden.

Toelichting op de ontvangsten

High Trust

Betreft raming van ontvangsten van boetes die toezichthouders van EZ opleggen en waar – in het kader van het zogenaamde High Trust-beleid – een meerjarige raming voor wordt aangehouden. Verreweg het grootste deel van de ontvangsten betreft boetes die opgelegd worden door de ACM.

Diverse ontvangsten

Betreft ramingen voor ontvangsten uit hoofde van het beleid inzake Telecommunicatie.

Budgettair belang fiscale maatregelen

Bedragen x € 1 mln
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

BTW-vrijstelling Post

169

177

172

166

161

156

151

12 Een sterk innovatievermogen

Algemene doelstelling

Een sterker innovatievermogen van de Nederlandse economie.

  • De ambitie is dat Nederland in 2020 mondiaal tot de top 5 van de kenniseconomieën behoort. Nederland neemt nu de achtste plaats in op de ranglijst van het World Economic Forum.

  • In het kader van de Europa 2020-strategie stelt Nederland zich daarnaast ten doel dat in 2020 2,5% van het bruto binnenlands product aan onderzoek en ontwikkeling (R&D) wordt uitgegeven.

  • Bovendien is het een ambitie van het bedrijvenbeleid dat publieke en private partijen in 2015 voor tenminste € 500 mln participeren in Topconsortia voor Kennis en Innovatie, waarvan tenminste 40% wordt gefinancierd wordt door het bedrijfsleven.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is – vanuit zijn Rijksbrede verantwoordelijkheid voor innovatiebeleid – verantwoordelijk voor:

Stimuleren

  • Het stimuleren van extra investeringen in R&D en innovatie door alle bedrijven, inclusief het MKB.

  • Het stimuleren van privaatpublieke samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven, zoals in de topconsortia voor kennis en innovatie (TKI).

  • Het stimuleren van de toegang tot (risico)kapitaal voor bedrijven, middels het Innovatiefonds MKB+.

  • Het stimuleren van Europese en internationale samenwerking op het gebied van R&D en innovatie.

Regisseren

  • De kabinetsbrede regie van het topsectorenbeleid en de invulling van de kennis- en innovatiecontracten.

  • Het regisseren van een effectief stelsel voor kennisbescherming en benutting.

  • De Minister van EZ en de bewindslieden van OCW coördineren en borgen de publieke kennisinfrastructuur voor toegepast en fundamenteel onderzoek.

  • Het regisseren van het Nederlandse lucht- en ruimtevaartbeleid.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Streefwaarde

Planning

Bron

R&D-uitgaven als % van het BBP 1

2,02%

2011

%

2,5%

2020

CBS

• waarvan private sector

1,13%

2011

1,13%

n.v.t.

 

CBS

• waarvan publieke sector

0,88%

2011

0,88%

n.v.t.

 

CBS

1

De getoonde uitsplitsing van R&D-uitgaven naar publieke en private sector heeft betrekking op de sector waarbinnen het onderzoek wordt uitgevoerd, niet op de financieringsbron. De publiek gefinancierde R&D-uitgaven (inclusief WBSO) zijn voor 2011 te becijferen op 0,88% van het BBP, de privaat gefinancierde R&D-uitgaven (na aftrek van WBSO) op 1,13% van het BBP. Deze raming inclusief uitsplitsing is door EZ gedaan op basis van de recentste gegevens over de publieke financiering van R&D van het Rathenau Instituut.

Kengetallen: Innovatieprestaties van Nederland

Kengetal

2008

2009

2010

2011

2012

Ambitie 2014

Innovation Union Scoreboard: positie Nederland in EU27

9e

9e

8e

7e

5e

Positie verbeteren

Aantal bij PCT 1 aangevraagde octrooien,

         

Positie verbeteren

• per mld euro BBP (in purchasing power parity (PPP) €)

   

6,44

6,39

6,24

 

• positie Nederland in EU-27

   

4e

5e

5e

 

Aantal bij OHIM 2 aangevraagde handelsmerken,

         

Positie verbeteren

• per mld euro BBP (in PPP €)

   

7,74

7,46

7,18

 

• positie Nederland in EU-27

   

5e

7e

9e

 

Bron: Europese Commissie (Innovation Union Scoreboard 2010, 2011, 2013)

1

Het Patent Cooperation Treaty wordt uitgevoerd door de World Intellectual Property Organisation (WIPO), het agentschap van de Verenigde Naties dat onder andere internationaal aangevraagde octrooien registreert.

2

Het Office for Harmonisation in the Internal Market (OHIM) is het EU-agentschap dat onder andere handelsmerken registreert die in de gehele EU-27 geldig zijn.

Toelichting

Het Innovation Union Scoreboard (IUS) van de Europese Commissie geeft een totaalbeeld van de innovatieprestaties van EU-landen aan de hand van 24 indicatoren. De relatieve prestatie van Nederland binnen het IUS vertoont in de periode 2007–2012 een opwaartse lijn; van de 10e naar de 5e plaats.

De kengetallen op het terrein van intellectueel eigendom – aangevraagde octrooien en handelsmerken – uit het IUS werpen licht op de mate van doorstroming van (technologische) kennis naar nieuwe producten en diensten. Handelsmerken zijn met name relevant voor landen zoals Nederland met een relatief omvangrijke dienstensector, zo blijkt uit recent onderzoek. Ruim 58% van de onderzochte geregistreerde Beneluxmerken verwijst naar innovatie 8.

Kengetal

2006

2008

2010 1

2012

Ambitie 2014

Aandeel innoverende bedrijven:

         

• Industrie (EU27-gemiddelde)

42%

42% (44%)

53% (44%)

N.n.b.

Aandeel handhaven

• Diensten (EU27-gemiddelde)

32%

31% (35%)

44% (35%)

N.n.b.

Aandeel handhaven

Aandeel innoverende bedrijven dat (de laatste drie jaar) technologisch heeft samengewerkt met publieke partijen:

         

• Researchinstellingen (EU27-gemiddelde)

8%

10% (6%)

6% (6%)

N.n.b.

Aandeel verhogen

• Universiteiten (EU27-gemiddelde)

11%

14% (10%)

8% (11%)

N.n.b.

Aandeel verhogen

Bron: CBS en Eurostat (uitkomsten van innovatie-enquêtes, die tweejaarlijks worden gehouden)

1

enquêtemethode gewijzigd

Toelichting

Het aandeel innoverende bedrijven geeft het percentage bedrijven weer dat de laatste drie jaar bezig is geweest met technologische innovatie. Het aandeel innoverende bedrijven dat de laatste drie jaar heeft samengewerkt met publieke partijen is vervolgens een maatstaf voor publiekprivate interactie bij innovatie. Het aandeel innoverende bedrijven in de Nederlandse industrie en dienstverlening is bij de meting over 2010 fors hoger dan in de vorige edities van de innovatie-enquête. Het CBS verklaart dit voor een belangrijk deel uit de introductie van digitale enquêteformulieren. Van de grotere groep innoverende bedrijven blijkt een kleiner aandeel samen te werken met een kennisinstelling.

Beleidswijzigingen

De TKI-toeslagregeling 2014 zal op basis van de in 2013 opgedane ervaring worden vereenvoudigd en verruimd. Voorts zal een stroomlijning met de MIT-regeling 2014 plaatsvinden.

Het kabinet heeft besloten een stimuleringspakket op het terrein van bedrijfsfinanciering in te zetten. De onderstaande onderdelen uit dit pakket zullen neerslaan op dit begrotingsartikel, onderdeel innovatiefonds MKB+:

  • Impuls voor vroege fase financiering en informal investors (€ 75 mln).

  • De Innovatiekredietbijdrage wordt tot uiterlijk 01-01-2014 verhoogd van 35% naar maximaal 50% voor de MKB-doelgroep.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

VERPLICHTINGEN

655.501

860.302

589.198

611.979

519.682

503.784

487.935

UITGAVEN

745.806

891.484

814.790

715.271

608.666

553.815

536.428

Waarvan juridisch verplicht (percentage)

   

70%

       
               

Leningen

39.646

164.605

95.814

107.975

76.538

58.509

58.933

– Innovatiefonds (IF): innovatiekrediet

27.296

64.914

67.459

76.342

42.542

37.367

32.362

– IF: risicokapitaal

12.350

15.591

15.555

17.033

19.296

9.642

19.979

– IF: Vroege fase / informal Investors

 

75.000

         

– IF: Fund of Funds

 

9.100

12.800

14.600

14.700

11.500

6.592

Subsidies

124.365

92.259

64.577

39.145

34.901

35.298

31.884

– Innovatie Prestatie Contracten

44.019

18.219

1.084

0

0

0

0

– Eurostars

5.680

6.738

7.916

10.162

13.117

13.750

14.800

– Lucht- en Ruimtevaart

22.434

17.055

20.281

5.290

4.873

4.301

1.798

– Overig

52.232

50.247

35.296

23.693

16.911

17.247

15.286

Opdrachten

2.366

2.420

2.633

1.622

1.696

1.696

1.696

– Onderzoek en opdrachten

2.366

2.420

2.633

1.622

1.696

1.696

1.696

Bijdragen aan agentschappen

75.197

71.923

64.882

60.891

50.829

46.463

49.280

– Agentschap NL

75.130

71.782

64.741

60.750

52.856

51.268

55.169

– Agentschap Telecom

67

141

141

141

141

141

141

– Nader te verdelen taakstelling Rijksdienst

       

– 2.168

– 4.946

– 6.030

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

150.833

142.009

133.761

117.953

111.976

109.693

108.490

– TNO

150.833

142.009

133.761

117.953

115.002

116.596

116.906

– Nader te verdelen taakstelling Rijksdienst

       

– 3.026

– 6.903

– 8.416

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

353.399

418.268

453.123

387.685

332.726

302.156

286.145

– Toeslag Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI-toeslag)

 

56.050

101.561

111.264

122.977

130.873

130.867

– Internationaal Innoveren

   

4.000

14.000

24.000

34.000

40.000

– Grote Technologische Instituten (GTI’s)

49.047

54.471

40.973

40.339

29.984

30.019

29.884

– Topsectoren overig

223.355

207.957

215.097

145.674

77.891

42.106

31.273

– Syntens

31.453

19.919

         

– Ruimtevaart (ESA)

48.805

79.343

90.259

75.175

76.641

63.925

52.888

– Overig (inclusief onderzoeksprojecten)

739

528

1.233

1.233

1.233

1.233

1.233

               

ONTVANGSTEN

70.496

57.769

49.968

55.438

56.415

58.833

60.841

– Luchtvaartkredietregeling

1.519

1.682

2.102

3.800

5.777

9.695

12.203

– Technische Ontwikkelingsprojecten (TOP)

3.939

5.000

4.000

3.000

2.000

500

0

– Rijksoctrooiwet

36.787

31.212

31.212

31.212

31.212

31.212

31.212

– Innovatiekredieten

5.980

5.544

9.816

14.588

14.588

14.588

14.588

– Seed

585

           

– Eurostars

1.143

2.056

1.250

1.250

1.250

1.250

1.250

– Diverse ontvangsten

20.543

12.275

1.588

1.588

1.588

1.588

1.588

Budgetflexibiliteit

Leningen: Het budget 2014 voor het Innovatiefonds is voor 58% juridisch verplicht.

Subsidies: De beleidsbudgetten worden per jaar gepubliceerd. Van het beschikbare budget 2014 is 58% juridisch verplicht. Het betreft onder andere uitfinanciering van tot en met 2013 aangegane verplichtingen. Het budget voor de regeling MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) van € 22 mln (32% van het totale budget subsidies) is nog niet juridisch verplicht. Dit zal in 2014 plaatsvinden. Van het totale budget subsidies heeft 3% betrekking op de rente luchtvaartkredietregeling. Dit budget is bestuurlijk gebonden.

Opdrachten: Van het opdrachtenbedrag is 91% juridisch verplicht. Het betreft de uitfinanciering van in voorgaande jaren aangegane verplichtingen.

Bijdragen aan agentschappen: Het budget betreft de financiering van het opdrachtenpakket 2014 aan Agentschap NL en aan Agentschap Telecom en is 100% juridisch verplicht.

Bijdragen ZBO’s/RWT’s: Het budget betreft de uitfinanciering van de commitering 2014 aan TNO. Het budget is 100% juridisch verplicht.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties: Van dit bedrag is 61% juridisch verplicht. Dit betreft vooral de bijdragen aan Nationaal Lucht en Ruimtevaartlaboratorium, Stichting Technische Wetenschappen, verschillende Technologische Topinstituten en de uitfinanciering van de verschillende innovatieprogramma’s. Een deel van het budget van de TKI-toeslagregeling, circa € 77 mln, is nog niet juridisch verplicht. Dit betreft circa 17% van het totale budget aan (inter)nationale organisaties. De juridische verplichting van dit budget zal naar verwachting in 2014 plaatsvinden. Van de uitgaven aan (inter)nationale organisaties is 9% bestuurlijk gebonden. Dit betreft onder andere de uitgaven aan NWO, Deltares, Marin en de Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid.

Toelichting op de financiële instrumenten

Samenhang instrumenten in het innovatiebeleid

Het innovatiebeleid heeft twee sporen: het generieke spoor en het specifieke spoor. Het generieke spoor bestaat uit het fiscale innovatie-instrumentarium (WBSO, RDA, innovatiebox), het Innovatiefonds MKB+ en enkele andere instrumenten. Dit betreft verreweg het grootste deel van het totale innovatiebudget (fiscaal en niet-fiscaal). Daarvan komt het grootste deel terecht bij het MKB, zowel in gebruikers (circa 95% in 2012) als in budget (circa 65% in 2012) 9. De generieke instrumenten beogen – tegen geringe uitvoeringskosten – bedrijven in de volle breedte van de economie aan te zetten tot innovatie.

Het specifieke spoor heeft betrekking op de topsectorenaanpak. Een essentieel onderdeel daarvan wordt gevormd door de innovatiecontracten in de topsectoren. Daarin formuleren bedrijven, kennisinstellingen en overheden, samen de «gouden driehoek», op het gebied van innovatie en kennis de agenda’s en de programma’s, waarbij ook de inzet van middelen van de betrokken partijen is bepaald. Vanuit budgettaire optiek zijn hier de bijdragen aan de kennisinstellingen (TNO, GTI’s) en de TKI-toeslag van belang.

Een goede verbinding met de initiatieven van de EU en andere landen is integraal onderdeel van het Nederlandse innovatiebeleid. Essentieel is de band tussen de topsectoren en de EU-programma’s op het terrein van kennis en innovatie. Het topsectorenbeleid maakt bovendien gerichter werk van bilaterale contacten en economische diplomatie.

Leningen

Innovatiefonds MKB+

Het Innovatiefonds MKB+ bestaat uit het Innovatiekrediet, de Seed capital-regeling en het Fund of Funds. Het Innovatiekrediet vergemakkelijkt de toegang tot vreemd vermogen voor MKB en grootbedrijf. De Seed capital-regeling ondersteunt starters in high tech en creatieve sectoren bij het verwerven van eigen vermogen (early stage risicokapitaal). Het Fund of Funds maakt deel uit van het Innovatiefonds ter ondersteuning van de later stage risicokapitaalmarkt. Dit initiatief is samen met het Europees Investeringsfonds (EIF) opgezet, dat ook € 50 mln bijdraagt, waarmee in totaal een investeringsfonds van € 150 mln beschikbaar komt. Deze drie instrumenten verlagen het risico voor private vermogensverschaffers om innovatieprojecten van bedrijven te financieren en voorzien in de behoefte van bedrijven voor een betere toegang tot risicokapitaal voor innovatie. Het fonds heeft een revolverend karakter; opbrengsten van succesvolle innovaties vloeien weer terug in het fonds, zodat ze weer opnieuw kunnen worden ingezet. In totaal is voor de periode 2012–2015 een bedrag van € 500 mln via het fonds beschikbaar. Conform verwachting zal ultimo 2013 ongeveer de helft van het fonds een bestemming hebben gekregen.

Als onderdeel van het stimuleringspakket heeft het kabinet tenslotte besloten om het innovatiefonds te versterken met een aantal concrete maatregelen. Er wordt in totaal € 75 mln bestemd voor vroege fase financiering en investeringen van informal investors in jonge en kleine bedrijven. Hierbij wordt maximale aansluiting gezocht bij het MKB-innovatiefonds verzekeraars (bijvoorbeeld door een financiële bijdrage van het Rijk van € 20 mln). Vroege fase financiering is bedoeld voor innovatieve startende bedrijven en het bestaande innovatieve MKB met ambitieuze groeiplannen. Deze financiering stelt bedrijven in staat om een eerste prototype te maken en hun businessmodel verder uit te werken teneinde in staat te zijn zelfstandig vervolginvesteringen aan te trekken. Met het bieden van een cofinanciering op investeringen van informele investeerders in met name jonge innovatieve en kleine bedrijven wordt financiering geboden voor een groep bedrijven die, mede door de aanscherping van de regelgeving (Basel III) en de crisis, moeilijk aan financiering kan komen. Deze twee instrumenten sluiten op elkaar aan en ondersteunen de de moeilijk te financieren eerste doorgroei van innovatieve startende bedrijven en ambitieus bestaand MKB. Daarnaast wordt het bestaande innovatiekrediet verruimd voor kleine bedrijven en voor MKB-bedrijven die samenwerken. Dit betekent dat de overheidsbijdrage aan innovatieprojecten binnen het innovatiekrediet voor deze doelgroepen wordt verhoogd van 35% naar 45% respectievelijk 50%.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde 1

Planning

Bron

Aantal bedrijven dat Innovatiekrediet gebruikt

36

2012

34

2014

AgNL

Omvang private R&D-uitgaven ondersteund met een Innovatiekrediet (x € 1 mln)

159

2012

174

2014

AgNL

Aantal participaties via SEED en Fund of Funds 2

29

2010

>30

2014

AgNL/EIF

Omvang gestimuleerd risicokapitaal voor innovatieve bedrijven door SEED en Fund of Funds (x € 1 mln)

43

2010

>40

2014

AgNL/EIF

1

streefwaarde = raming 2014

2

In 2010 was alleen de SEED-capitalregeling actief.

Toelichting

EZ hanteert voor de innovatiekredieten een indicator die aangeeft hoeveel private R&D-uitgaven worden ondersteund met het innovatiekrediet. De streefwaarde voor 2014 (€ 174 mln) is vastgesteld op basis van het beschikbare verplichtingenbedrag voor innovatiekredieten in 2014 (€ 61 mln) en het feit dat EZ maximaal 35% van de subsidiabele innovatieprojectkosten financiert. De verwachting is dat hiermee in 2014 ongeveer 34 bedrijven kunnen starten met hun innovatieprojecten.

Voor het stimuleren van de risicokapitaalmarkt via de SEED-capitalregeling en het Fund of funds is een relevante indicator hoeveel participaties de overheid genomen heeft in private risicokapitaalfondsen. Daarnaast wordt een indicator gehanteerd die aangeeft hoeveel risicokapitaal in totaal (private en overheidsbijdrage) beschikbaar komt voor innovatieve ondernemingen. De streefwaarde voor 2014 is minimaal € 40 mln.

Subsidies

MKB innovatiestimulering Topsectoren (MIT) en InnovatiePrestatieContracten (IPC)

In 2013 werd de regeling InnovatiePrestatieContracten (IPC) uitgevoerd met een budget van € 7,75 mln. Ongeveer 250 ondernemers namen dat jaar deel aan een IPC. Dit was tevens het laatste uitvoeringsjaar voor het IPC. Vanaf 2014 is alleen nog sprake van afronding van de projecten die in 2012 en 2013 zijn gestart.

Het IPC budget is in 2013 al voor een belangrijk deel aangewend voor de nieuwe regeling MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT). Vanaf 2014 wordt het voor IPC gereserveerde budget (€ 15 mln, na invulling subsidietaakstelling) volledig ingezet op deze nieuwe MIT-regeling. In 2014 zal het budget voor de MIT daarbij worden gehandhaafd op het niveau van 2013 (€ 22 mln). Daarnaast zullen gesprekken met de regio worden gevoerd over nauwere samenwerking en stroomlijning. Ten slotte zal, bij wijze van pilot, worden toegestaan dat TKI's een deel van de door hen verdiende TKI-toeslag in kunnen zetten voor een verhoging van de MIT-regeling voor de betreffende topsector. Binnen de MIT kan gebruikt gemaakt worden van verschillende instrumenten, waaronder haalbaarheidsonderzoeken, R&D- samenwerkingsprojecten en IPC’s. Daarnaast kunnen TKI’s binnen het MIT subsidie aanvragen voor netwerkactiviteiten en innovatiemakelaars voor het MKB.

Het budget voor de MIT regeling wordt verdeeld over de topsectoren en de sector doorsnijdende thema’s (biobased en ICT). De topteams hebben een grote mate van betrokkenheid ten aanzien van de aanwending van de middelen die per sector zijn vastgelegd. De voorkeur van de topteams voor een bepaalde mix van inovatie-instrumenten en de thema's waarbinnen de aanvragen van MKB-ondernemers moeten passen zal daarom in beginsel worden gevolgd.

De doelstellingen van de MIT zijn:

  • 1. zoveel mogelijk ondernemers aan te laten sluiten bij de topsectoren. De streefwaarde wordt uitgedrukt in aantallen deelnemers aan MIT.

  • 2. innovatieve bedrijven zoveel mogelijk te laten samenwerken bij onderzoek en innovatie, zowel met elkaar als met kennisinstellingen. Dit doel zal op termijn getoetst worden in een evaluatie van het instrument. Daarnaast zal op termijn worden nagegaan waar de diverse projecten toe hebben geleid in termen van bijvoorbeeld vervolgonderzoek en ontwikkelen van nieuwe producten.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde

Planning

Bron

Aantal bedrijven dat deelneemt aan MIT

1.500

2013

600

2014

AgNL

Omvang private R&D-uitgaven ondersteund met MIT (x € 1 mln)

€ 30

 

€ 45

 

AgNL

Toelichting

Aangezien de MIT-regeling in 2013 haar eerste rondes voor projectvoorstellen heeft gehouden, zijn de referentiewaarde en de streefwaarde gebaseerd op de verwachte waarden in 2013.

De referentiewaarde voor het aantal deelnemers geldt voor de instrumentenmix in 2013. Een andere mix (bv minder vouchers en meer samenwerkingsprojecten) kan tot andere aantallen deelnemers leiden.

Eurostars

De regeling Eurostars is met name gericht op het high-tech MKB en ondersteunt bedrijven en kennisinstellingen die met buitenlandse partijen in Europa willen samenwerken in projecten die gericht zijn op marktgericht technologisch onderzoek en ontwikkeling.

Het jaar 2014 zal in het teken staan van de start van Eurostars II, het vervolg op het huidige zevenjarige Eurostars-programma dat eind 2013 afloopt. De verwachting is dat het nieuwe programma ten opzichte van het huidige aanzienlijk zal groeien door een hogere bijdrage van de diverse landen en van de Europese Commissie als cofinancier. Met deze hogere bijdragen wordt tegemoetgekomen aan de grote belangstelling vanuit bedrijven en kennisinstellingen. Het nieuwe programma zal op belangrijke punten verder worden verbeterd. Zo zal met name de tijd die gemoeid is met het afhandelen van de aanvraag- en goedkeuringsprocedure van projectvoorstellen worden gereduceerd.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde 1

Planning

Bron

Aantal Nederlandse deelnemers aan Eurostars

44

2012

66

2014

AgNL

• waarvan bedrijven

37

 

50

   

• waarvan high-tech MKB (%)

89%

 

85%

   

Door Eurostars ondersteunde private R&D-uitgaven van Nederlandse deelnemers (mln euro)

11,1

2012

15,5

2014

AgNL

1

Streefwaarde = raming 2014

Toelichting

De referentiewaarden in bovenstaande tabel hebben betrekking op alle projecten die in 2012 gerealiseerd werden. Wat het aantal deelnemers betreft tonen bovenstaande cijfers unieke organisaties die in 2012 één of meermalen succesvol aan een call hebben deelgenomen. De omvang van de ondersteunde private R&D-uitgaven is de som van de door deelnemers (bedrijven) opgegeven subsidiabele kosten op het moment van commitering. Dankzij hun deelname aan Eurostars-projecten krijgen Nederlandse organisaties ook toegang tot de kennis en R&D-resultaten van hun buitenlandse partners. De totale omvang (inclusief subsidie en bijdragen van kennisinstellingen) van de Eurostars I-projecten met Nederlandse deelname bedroeg sinds 2007 tot en met 2012 € 150 mln.

De Europese Commissie heeft bekend gemaakt € 287 mln beschikbaar te willen stellen voor het Eurostars-II-programma tijdens de looptijd van H2020. Hierover moet nog besluitvorming plaatsvinden in de Raad en het Europees Parlement.

Bovengenoemde streefwaarden gaan uit van continuering van de situatie in de periode 2007–2014, waarin er vanuit de EU 25% werd bijgedragen van het bedrag dat nationale overheden aan financiering voor Eurostars-projecten toekenden. Op dit moment zijn ook de voorwaarden waaronder de verschillende soorten mogelijke deelnemers aan een projectconsortium (kennisinstellingen, MKB'ers en grote bedrijven) in Eurostars II zullen worden ondersteund, nog onderwerp van internationaal overleg. De streefwaarden voor 2014 hierboven gaan uit van de regels zoals die nu (onder Eurostars I) gelden.

Lucht- en Ruimtevaart

Deze post heeft betrekking op de uitfinanciering van het specifieke luchtvaartbeleid (met name de luchtvaartkredietregeling) en op nationale ruimtevaartprogramma’s, zoals de Prekwalificatie ESA-programma’s.

Opdrachten

Onderzoek en opdrachten

Uit dit budget worden beleidsonderzoek, verplichte evaluaties van beleidsinstrumenten en beleidsdoorlichtingen gefinancierd.

Bijdragen aan agentschappen

Agentschap NL

De uitvoering van een deel van de innovatie-instrumenten, zoals WBSO, RDA, Innovatiefonds MKB+, Eurostars en het kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (Horizon 2020), wordt verzorgd door Agentschap NL. Dit betreft activiteiten als beoordeling van aanvragen, bedrijfscontroles, voorlichting over de instrumenten en het terugontvangen van kredieten. Daarnaast heeft Agentschap NL ook andere taken:

  • Het netwerk van Innovatie Attachés (voorheen Technisch Wetenschappelijk Attachés) is een onderdeel van Agentschap NL en bevordert de samenwerking van Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en overheidsorganisaties met het buitenland met als doel het innovatievermogen van Nederland te versterken. Daarbij concentreert het zich op de internationalisering van de innovatiecontracten van de topsectoren en speelt het in op nieuwe technologische ontwikkelingen die voor de Nederlandse kenniseconomie en de hele innovatieketen van belang zijn.

  • Een goed functionerend stelsel van intellectuele eigendomsrechten is een belangrijke voorwaarde voor een innoverende en dynamische economie. Essentieel daarbij is het vinden van de juiste balans tussen enerzijds kennisbescherming en anderzijds de verspreiding en benutting van kennis. De uitvoeringsorganisatie NL-Octrooicentrum (NL-OC, onderdeel van Agentschap NL) is belast met de verlening en registratie van octrooien, de inning van taksen en de uitvoering van andere wettelijke taken onder de Rijksoctrooiwet 1995 (plus de nakoming van Europese en internationale verplichtingen). Voor het stimuleren van het gebruik van het octrooisysteem en van de kennis die in octrooidatabanken is opgeslagen, geeft NL-OC voorlichting aan bedrijven, kennisinstellingen en overheden.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

TNO

De deels publiek gefinancierde kennisinfrastructuur voor toegepast onderzoek in Nederland bestaat met name uit TNO en de vijf zogenoemde «Grote Technologische Instituten» (GTI’s). EZ investeert samen met enkele andere ministeries in deze instituten, omdat hier onafhankelijk onderzoek in Nederland plaatsvindt dat kansen kan creëren voor innovatie en economische groei.

TNO is het grootste instituut voor (natuurwetenschappelijk) toegepast onderzoek. Het bestrijkt een breed onderzoeksgebied en is daarmee het enige instituut dat kennis ontwikkelt op het terrein van alle topsectoren. Daarnaast ontwikkelt het kennis op een aantal maatschappelijke thema’s, met name defensie, maatschappelijke veiligheid, leefomgeving, arbeid en gezondheid en ICT.

De belangrijkste uitdagingen voor 2014 inzake toegepast onderzoek zijn:

  • verdere uitwerking geven aan de rol die TNO speelt in de innovatiecontracten en de Topconsortia voor Kennis en Innovatie;

  • een scherpere balans tussen een sterke publieke kennisbasis en het flexibel inspelen op- en nader invullen van de vraag uit de topsectoren;

  • een zodanige financieringswijze en uitvoering van onderzoek dat onbedoelde concurrentie tussen de publiek gefinancierde instituten en private partijen zoveel mogelijk wordt vermeden.

Met de Kabinetsvisie op toegepast onderzoek (TK, 32 637, nr. 68) zijn hiervoor beleidsmaatregelen aangekondigd die in 2014 zullen worden uitgevoerd. Onderdeel hiervan is een heroverweging van de ZBO-status van TNO.

Met de indicator «klanttevredenheid cofinanciers bij kennisontwikkeling TNO» wordt de algemene tevredenheid gemeten van bedrijven (MKB en grootbedrijf) die aan cofinancieringprojecten deelnemen in het onderzoeksprogramma van TNO. Deze is opgenomen in de tabel bij de GTI’s. Dit geldt ook voor de indicator «kennisbenutting».

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Toeslag Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI-toeslag)

In 2013 zijn de Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) gestart met het bundelen en stroomlijnen van de onderzoeksprogrammering in de gehele kennisketen. Mede om de werkwijze van de TKI’s te vereenvoudigen heeft het kabinet samen met alle belanghebbenden en de topteams afspraken gemaakt over de programmering van fundamenteel en toegepast onderzoek en bijbehorende modellen voor intellectueel eigendom. Met de verdere vereenvoudiging en uniformiteit van de werking van de TKI’s zal ook de werking van de TKI toeslag vereenvoudigen. De TKI-toeslagregeling zal daarnaast worden aangepast en verruimd op basis van de opgedane ervaring in de uitvoering. Hierbij zullen ook de innovatie-activiteiten uit de TKI-toeslagregeling en de MIT-regeling op een meer logische en geharmoniseerde wijze worden ondergebracht in deze regelingen. Ten slotte zal, bij wijze van pilot, worden toegestaan dat TKI's een deel van de door hen verdiende TKI-toeslag in kunnen zetten voor een verhoging van MIT-regeling voor de betreffende topsector.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Streefwaarde

Planning

Bron

Omvang middelen PPS-projecten TKI (x € 1 mln)

n.v.t.

n.v.t.

550

500

2015

AgNL

• waarvan private middelen (%)

n.v.t.

n.v.t.

40%

40%

2015

AgNL

Toelichting

De geraamde private bijdrage aan de TKI's bedraagt in 2013 maximaal € 319 mln. Begin 2014 wordt duidelijk welke private bijdragen in 2013 daadwerkelijk gerealiseerd zijn.

Horizon 2020/Internationaal Innoveren

Het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7) loopt eind 2013 af. Horizon 2020 (looptijd 2014–2020) is het nieuwe programma voor onderzoek en innovatie en omvat programma’s zoals die nu in KP7 zitten, de innovatiegerelateerde onderdelen die in de periode 2007–2013 waren ondergebracht in het Concurrentiekracht en Innovatieprogramma (CIP), en het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT). Het doel is de wetenschappelijke en technologische basis van Europa te versterken, evenals de concurrentiekracht van het Europese bedrijfsleven. Daarnaast is benutting van kennis voor het oplossen van maatschappelijke uitdagingen een belangrijk uitgangspunt. Het bij AgentschapNL ondergebrachte Expertisecentrum Internationaal onderzoek en Innovatie stimuleert in opdracht van EZ en andere departementen Nederlandse deelname aan Horizon 2020.

Voor EZ gaat de aandacht uit naar het verbinden van Horizon 2020 met het nationale innovatiebeleid, in het bijzonder de topsectoren, het op peil houden van de deelname van Nederlandse partijen en het vergroten van de bedrijfsdeelname (vooral het MKB).

Indicator

Referentiewaarde 1

Peildatum

Streefwaarde 2

Planning

Bron

Aantal Nederlandse deelnemers aan KP7/ H2020

1.200

t/m 2012

300

2014

AgNL/EC

– waarvan bedrijven

850

 

200

   

Omvang KP7/H2020-middelen voor Nederlandse deelnemers (retour in mln euro)

€ 2.600

sinds 2007

t/m 2012

€ 600

2014

AgNL/EC

– waarvan bedrijven (%)

20%

 

25%

   

Retourpercentage voor Nederland (%)

7,1%

t/m 2012

7,0%

2014

AgNL/EC

1

referentiewaardes betreffen cumulatieve cijfers voor KP7 in 2007–2012

2

streefwaarden voor 2014 hebben betrekking op H2020

Toelichting

De referentiewaardes in bovenstaande tabel zijn cumulatief en hebben betrekking op KP7-calls die in de periode 2007–2012 hebben plaatsgevonden (peildatum februari 2013). Wat het aantal deelnemers betreft, gaat het om unieke organisaties die één of meermalen succesvol aan een call hebben deelgenomen.

De streefwaarden in de tabel zijn ramingen voor 2014 op basis van de ervaringen met Nederlandse deelname aan het 7e Kaderprogramma, de vormgeving van H2020 zoals bekend in augustus 2013 en het geplande beschikbare budget onder Horizon 2020 voor 2014.

In de periode 2007 tot en met februari 2013 ging 7,1% van het KP7 subsidiebudget naar Nederlandse onderzoekers (waarvan 20% naar bedrijven), hetgeen zich over de gehele looptijd van KP7 zou vertalen naar € 3 mld (waarvan € 600 mln voor bedrijven). Dit retourpercentage is hoger dan op basis van de Nederlandse bijdrage aan de EU (= 5%) te verwachten is en geeft aan dat Nederlandse deelnemers aan KP7 op een hoger dan gemiddeld niveau hebben geparticipeerd.

Naar verwachting zal de concurrentie met andere lidstaten in Horizon 2020 toenemen omdat ook de Midden- en Oost-Europese «nieuwe» landen kwalitatief beter worden in onderzoek en innovatie. Het streven is om 7,0 % te halen voor het gehele 7e Kaderprogramma.

Voor 2014 is de planning van de Europese Commissie (EC) om van het totale H2020-budget (€ 70,2 mld) € 8,588 mld beschikbaar te stellen, wat zich vertaalt in een streefwaarde van ongeveer € 600 mln voor Nederlandse deelnemers. Het streven is voorts om het aandeel daarvan voor bedrijven ten opzichte van KP7 te vergroten naar 25%, in lijn met de doelstellingen van Horizon 2020. De geraamde reeks voor internationaal innoveren is gereserveerd voor de cofinanciering op Nederlandse deelname in de EU-programma’s Eureka, Eurostars en Joint Technology Initiatives.

Grote Technologische Instituten (GTI’s)

  • Deltares is een GTI op het gebied van deltatechnologie. Als onafhankelijk kennisinstituut en specialistisch adviseur levert Deltares bijdragen aan innovatieve oplossingen voor water-, ondergrond- en deltavraagstukken die het leven in delta’s, kust- en riviergebieden veilig, schoon en duurzaam maken.

  • MARIN is een internationaal toonaangevende GTI op het gebied van hydromechanisch en nautisch onderzoek. Samen met Nederlandse en internationale universiteiten wordt fundamenteel en toegepast onderzoek verricht om de kennis en gereedschappen voor de sector te ontwikkelen.

  • Het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) is een GTI dat een kennisbasis onderhoudt en ontwikkelt op het gebied van militaire (ten behoeve van het Ministerie van Defensie) en civiele luchtvaart (ten behoeve van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu). Daarnaast wordt de ontwikkelde kennis samen met bedrijven uit de sector lucht- en ruimtevaart ingezet voor nieuwe commerciële mogelijkheden. Met de rijksbijdrage vindt toegepast onderzoek plaats en worden belangrijke onderzoeksfaciliteiten als vluchtnabootsers en windtunnels in bedrijf gehouden.

  • De GTI’s ECN en DLO worden toegelicht in respectievelijk artikel 14 en 16.

De GTI’s richten onderzoek op de uitwerking van de agenda’s van de topsectoren uit het bedrijfslevenbeleid. Hiervoor zijn nadere spelregels afgesproken (TK, 28 753, nr. 30) die voor de inzet van TNO en GTI’s in publiek-private samenwerkingsverbanden in Topsectoren maatgevend zullen zijn. Daarnaast blijft er ruimte voor onderzoek in het kader van maatschappelijke thema’s zoals leefomgeving, maatschappelijke veiligheid, arbeid en gezondheid en voor onderzoek ten behoeve van (wettelijke) taken van de overheid.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde1

Planning

Bron

Klanttevredenheid Deltares

7,9

2011

8,0

2014

Deltares

Klanttevredenheid MARIN

8,3

2011

8,0

2014

MARIN

Klanttevredenheid NLR

8,7

2011

8,0

2014

NLR

Klanttevredenheid cofinanciers TNO

7,2

2011

8,0

2014

TNO

Toelichting

De scores in bovenstaande tabel zijn gebaseerd op de recentste onafhankelijke onderzoeken naar klanttevredenheid die TNO en de GTI’s hebben laten uitvoeren en waar nodig omgerekend naar een schaal van 1 tot 10. De streefwaarde van 8,0 bevindt zich nabij de gemiddelde score voor vergelijkbare organisaties.

In de begroting van 2013 is vermeld dat daarnaast een waarde voor kennisbenutting – de vraag of de klant de kennis daadwerkelijk kan toepassen – ontleend zal worden aan het onderdeel utilisatie in het eerstvolgende klanttevredenheidsonderzoek dat TNO, Deltares, MARIN en NLR zullen laten uitvoeren. Deze onderzoeken vinden in 2013 plaats. Op dit moment zijn nog geen referentiewaarden beschikbaar.

Topsectoren overig

STW (Stichting voor de Technische Wetenschappen) financiert technisch wetenschappelijk onderzoek aan Nederlandse universiteiten en instituten. Met de bijdrage van EZ worden de Perspectiefprogramma's gefinancierd, die worden ingezet voor innovatiecontracten van topsectoren. Voor de bijdrage aan STW is structureel ongeveer € 20 mln per jaar beschikbaar.

De perspectiefprogramma’s van STW zullen inhoudelijk worden aangesloten op de innovatiecontracten van de topsectoren. Dat doet STW door de onderzoeksvoorstellen behalve op excellentie en utilisatie ook te toetsen op de mate waarin voorstellen passen in onderzoekroadmaps van de topsectoren.

Deze post bevat daarnaast de middelen die gereserveerd zijn voor de Technologische Top Instituten (TTI’s), internationale programma’s – zoals de Joint Technology Initiatives (JTI’s) en Eurekaclustergelden – en de afbouw van Innovatieprogramma’s. Vanwege deze afbouw loopt de reeks «Topsectoren overig» sterk af.

Ruimtevaart (ESA)

De financiële bijdrage aan Ruimtevaart verloopt voornamelijk via inschrijving op verplichte programma’s (= contributie) van European Space Agency (ESA) en gerichte inschrijving op optionele programma’s van ESA. De ingeschreven middelen worden via open competitie in contracten uitgezet bij Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen (Geo Return systeem).

Daarnaast kent het Ruimtevaartbeleid een (beperkt) flankerend beleid waarin onder andere wetenschappelijke instrumenten ontwikkeld worden. In dit beleid worden ook de middelen verantwoord voor de EZ-bijdrage om het TROPOMI-instrument 10 te bouwen. Bovendien wordt in 2014 vorm en inhoud gegeven aan beleid om te bevorderen dat nieuwe diensten worden ontwikkeld op basis van satellietdata, die beschikbaar komen via de nieuwe Copernicus aardobservatiesatellieten van de EU en ESA en het satellietdataportaal van het Netherlands Space Office (NSO). Uitvoering van dit beleid is neergelegd bij het NSO. In het najaar van 2014 vindt de driejaarlijkse ESA-Ministersconferentie plaats in Luxemburg.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Streefwaarde

Planning

Bron

Aantal Nederlandse bedrijven dat deelneemt aan ruimtevaartprogramma's ESA

155

2011

170

175

2015

ESA

Ruimtevaart geo-return/retour (%)

1,09

2011

1,05

1

2015

ESA

Toelichting

De prestatie-indicator «ruimtevaart geo-return/retour (%)» betreft research- en leveringsopdrachten van ESA aan de Nederlandse industrie en kennisinstellingen. Deze opdrachten komen voort uit de Nederlandse contributies aan diverse R&D-programma’s van ESA. Daarbij wordt door ESA een retour van 0,9 (90%) van de bijdragen van lidstaten aan deze programma’s gegarandeerd. Een hogere retour dan 1 betekent dat Nederlandse bedrijven succesvol zijn bij het werven van ESA-orders, maar ook dat Nederland uit eigen middelen moet compenseren aan lidstaten met een lagere retour dan 1; vandaar de streefwaarde van 1.

Toelichting op de ontvangsten

Luchtvaartkredietregeling

Het betreft terugbetalingen (kredietsom + rente) van kredieten, verleend in de periode 1998–2003 voor vliegtuigtechnologieprojecten. De hoogte van de ontvangsten hangt samen met toelevering van zogenaamde «shipsets» aan de uiteindelijke vliegtuigbouwer.

Technische Ontwikkelingsprojecten (TOP)

Ontvangsten bestaan uit rente en aflossingen op in het verleden verstrekte kredieten onder TOK, KREDO en TOKMPO. Met ingang van 2001 zijn deze drie regelingen vervangen door de TOP. De ontvangsten voor deze regeling (het terugbetalen van de subsidie als het ontwikkelingskrediet tot omzet leidt) worden ook hier geraamd. Raming van de ontvangsten is over het algemeen onzeker ten gevolge van onvoorspelbaarheid van het succes van de projecten en van terugbetaling door bedrijven.

Rijksoctrooiwet

De hier geraamde ontvangsten zijn de helft van de feitelijke ontvangsten uit taksen. De andere helft wordt afgedragen aan het Europees Octrooibureau.

Innovatiekredieten

Betreft initiële raming ontvangsten (rente + risico-opslag) Innovatiekrediet van de «technische ontwikkelingsprojecten» en van de «klinisch ontwikkelingsprojecten». Deze ontvangsten dienen als funding voor het innovatiefonds.

Eurostars

Deze raming is de verwachte «top-up» van de Europese Commissie van 25%, boven op de nationale middelen. De structurele raming van de ontvangsten zal in het voorjaar van 2014 worden bezien.

Budgettair belang fiscale maatregelen

Bedragen x € 1 mln.
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Aftrek speur- en ontwikkelingswerk (WBSO)

8

8

8

8

8

8

8

Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO)

729

690

756

640

640

630

630

Research & Development Aftrek (RDA)

130

375

302

449

345

340

340

Noot:

Het regeerakkoord (maatregel 81 en 84) bevat een taakstelling op het (fiscaal) innovatiebeleid. Voor 2014 betekent dit een taakstelling op de fiscale innovatie-instrumenten van € 168 mln, waarvoor € 138 mln dekking binnen het budget van de RDA wordt voorgesteld. De overige € 30 mln taakstelling wordt gerealiseerd door het structureel maken van de tijdelijke korting op de Energie Investeringsaftrek (EIA), Milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil).

Fiscale instrumenten

Fiscale innovatie-instrumenten vormen de kern van het generieke beleidsinstrumentarium. Naast de reeds langer bestaande WBSO die het arbeidskostendeel van speur- en ontwikkelingswerk (S&O) bevordert binnen de private R&D-uitgaven, is per 1 januari 2012 ook de Research & Development Aftrek (RDA) ingevoerd voor overige R&D-kosten en -investeringen die met R&D samenhangen. Tenslotte bestaat sinds enkele jaren de Innovatiebox waarbij de opbrengsten van innovatie voor een lager tarief van de vennootschapsbelasting in aanmerking komen. De WBSO, de RDA en de Innovatiebox zijn fiscale maatregelen en staan daarom niet als uitgaven op de EZ-begroting.

S&O afdrachtsvermindering

De WBSO is de verzamelnaam voor de faciliteit afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (S&O) in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en de S&O-aftrek in de Wet inkomstenbelasting.

De WBSO is gericht op het stimuleren van investeringen in S&O door het bedrijfsleven, door de loonkosten voor het verrichten van S&O te verlagen. Het kabinet stelt naar aanleiding van de laatste evaluatie over de WBSO in 2012 (over de periode 2006–2010) voor om de eerste schijf te verlagen van 38% naar 35% en tevens te verlengen van € 200.000 naar € 250.000. Dit is met name van belang om het mkb meer mogelijkheden te bieden om door te groeien, omdat kleinere tot middelgrote bedrijven van een schijfverlenging kunnen profiteren.

Kengetal

2008

2009

2010

2011

2012

Aantal bedrijven dat gebruik maakt van WBSO

13.450

16.620

19.450

20.530

22.220

Aantal S&O-arbeidsjaren

62.390

67.600

73.660

75.330

79.560

Door WBSO ondersteunde private R&D-uitgaven (S&O-loon, x € 1 mln)

2.552

3.011

3.377

3.571

3.850

Bron: Agentschap NL

Toelichting

Het aantal bedrijven met een S&O-verklaring (dat wil zeggen WBSO gebruikers) in 2012 is ten opzichte van 2011 met 8,2% gegroeid tot 22.220. Daarvan behoorde 97% tot het MKB. Van het budget ging 73% naar het MKB. Het aantal toegekende S&O-uren is met 5,6% gegroeid tot 79.560 S&O-arbeidsjaren. Aldus ondersteunde de WBSO circa € 3,9 mld van de S&O-loonuitgaven van bedrijven. De verwachting is dat in 2013 het aantal aanvragers van de regeling licht zal stijgen.

Research & Development Aftrek (RDA)

De RDA heeft tot doel innovatie en S&O van het Nederlandse bedrijfsleven te bevorderen door een fiscaal voordeel voor niet-loonkosten en investeringen die betrekking hebben op S&O. Het RDA bedrag wordt opgevoerd als een aftrekpost in de inkomsten- of vennootschapsbelasting.

De RDA is in 2012 geïntroduceerd. Naar verwachting zal het aantal aanvragers in 2013 stijgen. Het kabinet stelt voor om van de onderuitputting van 2012 € 104 mln toe te voegen aan het RDA budget van 2015. Op basis van het geraamde gebruik wordt voorzien om het fiscaal voordeel te verhogen van 54% naar 60% van de goedgekeurde RDA-kosten/-uitgaven, of 60% van het forfaitaire bedrag op basis van de goedgekeurde S&O-uren. Eind 2013 wordt het definitieve RDA percentage voor 2014 bij ministeriële regeling vastgesteld.

Kengetal

2012

Aantal bedrijven dat gebruik maakt van RDA

13.860

Door RDA ondersteunde private R&D uitgaven (x € 1 mln)

2.035

Bron: Agentschap NL

Innovatiebox

De innovatiebox heeft tot doel innovatie te bevorderen en het vestigingsklimaat te verbeteren. De innovatiebox is een generieke maatregel en staat open voor zowel het MKB als grote bedrijven. De innovatiebox is van toepassing op de voordelen uit een door de ondernemer zelf voortgebracht immaterieel activum waarvoor een octrooi is verleend of waarvoor in de onderzoeksfase een S&O-verklaring is afgegeven (WBSO). De toepassing van de innovatiebox betekent dat een ondernemer geen 25% maar 5% vennootschapsbelasting hoeft te betalen over voordelen behaald met het immaterieel activum.

13 Een excellent ondernemingsklimaat

Algemene doelstelling

Randvoorwaarden scheppen voor een excellent ondernemingsklimaat.

Bedrijven zijn de motor achter economische groei. De overheid schept de juiste randvoorwaarden, zodat bedrijven kunnen investeren en groeien. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar de concurrentiekracht van negen topsectoren.

Om deze doelstelling te bereiken zet EZ financiële instrumenten in, zoals borgstellingen en garanties. De financiële instrumenten verbeteren de toegang tot financiering voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daarnaast maakt EZ gebruik van niet financiële instrumenten, zoals de terugdringing van administratieve lasten en regeldruk. Onder deze doelstelling valt ook het stimuleren van de juiste voorwaarden voor een goede benutting van ICT, zoals dat gestalte krijgt met acties uit de Digitale Implementatie Agenda en door het uitvoeren van de Roadmap ICT.

Rol en Verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is vanuit een stimulerende rol verantwoordelijk voor het scheppen van randvoorwaarden voor een excellent ondernemingsklimaat door:

Stimuleren

  • Het stimuleren van de juiste randvoorwaarden en grootschalige implementatie van digitale voorzieningen die de overheidsdienstverlening aan ondernemers verbeteren zoals het Ondernemingsdossier.

  • Realiseren van tien publiek-private doorbraakprojecten, ondermeer gericht op het vergroten van het gebruik en de kennis van ICT door het midden- en kleinbedrijf, in de topsectoren en in sectoren als onderwijs en zorg.

  • De stimulering, coördinatie en facilitering van de transitie naar een biobased economy.

  • Het stimuleren van een ambitieuze en duurzame ondernemerschapscultuur.

  • Het bevorderen van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.

  • Het bevorderen van het innovatiegericht inkopen.

Regisseren/faciliteren

  • De kabinetsbrede coördinatie van het topsectorenbeleid.

  • De coördinatie en facilitering van het kabinetsprogramma «Goed geregeld, een verantwoorde vermindering van regeldruk 2012–2017», zodat ondernemers niet worden belemmerd om te ondernemen.

  • Faciliteren van het Nederlandse bedrijfsleven in hun duurzame grondstoffenvoorzieningszekerheid zoals in de grondstoffennotitie.

  • De coördinatie van het Groene Groei-traject en de Green Deal aanpak.

  • Het verbeteren van de dienstverlening aan ondernemers door middel van Ondernemerspleinen.

  • Het ondersteunen van de toegang tot (risico)kapitaal voor bedrijven.

  • Het waarborgen van een internationaal level playing field.

  • Een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.

  • Het verbeteren van de match tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt voor technisch personeel (Techniekpact).

Uitgangspunt is de juiste randvoorwaarden te creëren en ondernemers de ruimte te geven voor vernieuwing en groei. In dialoog met bedrijven, maatschappelijke organisaties en medeoverheden worden kansen benut en knelpunten opgelost. De Minister van EZ is gesprekspartner en aanspreekpunt voor het bedrijfsleven, sectoren, branches en individuele bedrijven. De overheid is terughoudend met ingrijpen, maar er kan een rol zijn in geval van externe effecten, informatie-asymmetrie of verstorend gedrag van (internationale) overheden. Hiervoor zet de minister zowel financiële instrumenten in, zoals garanties en subsidies aan bedrijven en instellingen, als niet financiële instrumenten.

Kengetallen; Ondernemingsklimaat van Nederland

1 – Global Competitiveness Index

2009

2010

2011

2012

2013

Ambitie

Positie van Nederland

9e

8e

7e

5e

8e

Top-5 in 2020

Bron: World Economic Forum (Global Competitiveness Report, 2013–2014)

           
             

2 – Ondernemersquote

2009

2010

2011

2012

   

Nederland

11,7%

11,8%

12,0%

12,0%

   

EU15-gemiddelde

11,8%

11,9%

11,9%

     

Bron: EIM (2009 is een voorlopig cijfer, 2010 en 2011 zijn een inschatting)

           
             

3 – Investeringsquote van bedrijven

2009

2010

2011

2012

2013

 

Nederland

13,4%

12,4%

13,3%

13,0%

13,0%

 

Bron: CPB (CEP, 2012)

           
             

4 – Aandeel snelle groeiers 1

2004/2007

2005/2008 2

2006/2009 3

2007/2010

   

Nederland

11%

13%

8%

7%

   

Bron: EIM

           
             

5 – Positie in de ranglijst voor digitale economieën

2009

2010

2011

2012

2013

 

Bron: Global Information Technology Report (World Economic Forum) 4

9

9

11

6

4

 
1

De cijfers vanaf 2006/2009 zijn niet goed vergelijkbaar met de perioden hiervoor. In het verleden (tot en met 2005/2008) werd altijd als definitie gehanteerd een totale groei van 60% in 3 jaar voor de groep 50–1.000 werkzame personen, een definitie die als sinds 1997 werd gehanteerd. Vanaf de periode 2006/2009 is nu aansluiting gezocht bij de internationaal gangbare definitie van 20% groei per jaar voor de groep bedrijven vanaf 10 werkzame personen. De quote valt hierdoor lager uit. De belangrijkste oorzaak is evenwel de zwakke conjuctuur als gevolg van de financiële crisis. Voor Nederland (bron CBX) is momenteel het meest recente cijfer 2007/2010. De nieuwe afbakening is in 2013 doorgevoerd.

2

Definitie snelle groeiers: 50–1.000 werkzame personen en minimaal 60% werkgelegenheidsgroei in 3 jaar tijd.

3

Definitie snelle groeiers: Vanaf 10 werkzame personen en minimaal 72,8% werkgelegenheidsgroei in 3 jaar tijd.

4

Wat betreft het kengetal digitale economieën in de Rijksbegroting: hier maakten we tot en met 2010 gebruik van de jaarlijkse ranking van de Economist/ E readiness monitor. Sinds 2010 is er echter geen update meer verschenen. Vanwege de behoefte aan een jaarlijks cijfer is gekozen voor het Global Information Technology Report van het World Economic Forum die wel jaarlijks rapporteert.

  • 1 Het Nederlandse ondernemingsklimaat behoort sinds 2007 tot de top-10 volgens de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum. Tussen 2009 en 2012 is Nederland gestegen van de 10e naar de 5e plek. In 2013 heeft Nederland een achtste plaats op de ranglijst behaald. Dit onderschrijft de noodzaak van verbeterde financieringsmogelijkheden voor ondernemers, blijvende investeringen in onderwijs en onderzoek, vermindering van administratieve lasten en stimulering van innovatie.

  • 2 De ondernemersquote (het aantal ondernemers in Nederland) is gestegen van 11,3% in 2006 naar 12,0% in 2012. Het aantal personen dat zelfstandig ondernemer is, nam in Nederland de afgelopen jaren sterker toe dan in andere EU-landen en ligt nu rond het EU-gemiddelde. Onderzoek 11 wijst uit dat Nederland nu rond het optimale niveau zit qua aantal ondernemers. De komende jaren zal de nadruk dan ook meer komen te liggen op kwalitatieve aspecten van ondernemerschap.

  • 3 en 4 De investeringsquote en het aandeel snelle groeiers geven een indicatie van de kwaliteit van ondernemerschap. Juist ondernemingen die investeren en groeien, hebben een positief effect op economische groei en werkgelegenheid. De investeringsquote bereikte in 2010 een dieptepunt en leefde daarna weer iets op. Naar verwachting blijven de investeringen in 2013 op het niveau van 2012. Verder herstel wordt verwacht vanaf 2014. Nederland is niet het enige land waarin de investeringsquote het afgelopen decennium terugliep; andere landen laten een vergelijkbaar beeld zien. Een mogelijke verklaring voor de daling van de investeringsquote is de moeilijke economische situatie en het feit dat de investeringsprijzen zijn gedaald. Kijken we naar de ontwikkeling van het aantal snelle groeiers in de Nederlandse economie, dan is de afname deels toe te schrijven aan de economische crisis en deels aan het verscherpen van de gehanteerde definitie.

  • 5 Nederland ambieert voor 2014 een top 5 positie op de wereldwijde ranglijst voor digitale economieën. In het meest recente rapport van het World Economic Forum (WEF) over «Information Technology» uit 2013 staat Nederland, na Finland, Singapore en Zweden, op de vierde plek als het gaat om het gebruik van ICT. Hiermee is Nederland twee plaatsen gestegen ten opzichte van 2012. Nederland scoort goed als het gaat over de ICT-infrastructuur en de beschikbaarheid van en toegang tot digitale content en ICT-toepassingen. Bovendien scoort Nederland goed op het gebruik van ICT door zowel burgers als bedrijven en zijn de digitale vaardigheden om dit gebruik mogelijk te maken goed op orde.

Beleidswijzigingen

Het kabinet heeft besloten een stimuleringspakket op het terrein van kredietverlening aan ondernemers in te zetten. De onderstaande onderdelen uit dit pakket zullen neerslaan op dit begrotingsartikel:

  • Aanvullende kapitaalverstrekking stichting Qredits (€ 30 mln).

  • Verruiming van de voorwaarden in de BMKB (storting € 5 mln in begrotingsreserve).

  • Flankerend beleid en ondersteuning van alternatieve financieringsvormen (€ 5 mln).

  • Verruiming van de voorwaarden van de regeling Garantie Ondernemingsfinanciering (GO).

  • Onderteuning oprichting van een Nederlandse Investeringsinstelling en een Nationale hypotheekinstelling (€ 10 mln).

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

VERPLICHTINGEN

977.386

2.661.465

2.377.631

2.374.014

2.430.187

2.429.552

2.426.733

Waarvan garantieverplichtingen

709.448

2.384.011

2.190.294

2.190.294

2.249.044

2.249.044

2.249.044

UITGAVEN

312.203

441.399

319.466

271.972

259.195

255.633

251.614

Waarvan juridisch verplicht (percentage)

   

87%

       
               

Garanties

144.946

131.918

97.011

77.044

69.638

69.638

69.638

• BMKB

126.302

100.000

65.000

45.000

37.594

37.594

37.594

• Groeifinancieringsfaciliteit

2.270

9.281

9.343

9.365

9.365

9.365

9.365

• Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

16.374

13.000

13.000

13.000

13.000

13.000

13.000

• Borgstelling Scheepsnieuwbouw

 

9.637

9.668

9.679

9.679

9.679

9.679

Subsidies

71.136

84.260

19.945

17.754

14.049

12.013

10.160

• Bevorderen ondernemerschap

7.928

22.180

5.430

5.675

5.825

6.055

5.855

• Interdepartementaal Programma Biobased Economy

12.521

6.147

2.744

1.650

1.650

1.650

 

• Microkrediet

750

30.150

         

• Uitfinanciering subsidies

49.937

25.783

11.771

10.429

6.574

4.308

4.305

Opdrachten

34.353

35.496

25.669

24.143

23.647

23.146

21.946

• Onderzoek & ontwikkeling

3.942

2.951

1.043

358

367

367

365

• ICT-beleid

28.974

27.774

19.980

18.300

18.247

17.746

16.548

• Beleidsvoorbereiding en evaluaties

283

2.441

2.316

3.155

2.703

2.703

2.703

• Regiegroep Regeldruk/ACTAL

1.154

2.330

2.330

2.330

2.330

2.330

2.330

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

22.195

22.815

19.337

17.090

16.752

16.662

16.842

• NBTC

15.213

13.536

10.152

8.459

8.438

8.438

8.438

• UNWTO

252

233

233

234

234

234

234

• Bijdragen aan instituten

6.730

9.046

8.952

8.397

8.080

7.990

8.170

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

18.496

138.479

137.042

117.001

116.968

116.968

116.968

• Kamers van Koophandel / Ondernemerspleinen

18.496

138.479

137.042

117.001

116.968

116.968

116.968

Bijdragen aan agentschappen

21.077

28.431

20.462

18.940

18.141

17.206

16.060

• Agentschap NL

8.368

25.977

18.258

16.736

16.546

16.390

15.549

• Logius

12.709

2.204

2.204

2.204

2.204

2.204

2.204

• Dienst Regelingen

 

250

         

• Nader te verdelen taakstelling Rijksdienst

       

– 609

– 1.388

– 1.693

               

ONTVANGSTEN

41.763

82.306

72.087

64.041

62.952

63.932

65.669

• BMKB

23.645

44.689

38.406

30.406

29.000

29.000

29.000

• Groeifinancieringsfaciliteit

2.154

8.000

8.000

8.000

8.000

8.000

8.000

• Garantie Ondernemingsfinanciering

13.391

14.248

13.000

13.000

13.000

13.000

13.000

• Borgstelling Scheepsnieuwbouw

 

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

• Joint Strike Fighter (JSF)

879

1.847

1.303

1.204

1.843

2.823

4.560

• Diverse ontvangsten

1.694

3.522

1.378

1.431

1.109

1.109

1.109

Budgetflexibiliteit

Garanties: Het budget voor de verschillende garanties zijn voor 100% juridisch verplicht. Het budget is benodigd om de verwachte schades te kunnen betalen op garanties die eerder zijn aangegaan.

Subsidies: De beleidsbudgetten worden per jaar gepubliceerd. Van het beschikbare budget 2014 is 70% juridisch verplicht. Het betreft uitfinanciering van tot en met 2013 aangegane verplichtingen.

Onderzoek en opdrachten: Van het opdrachtenbedrag is 49% juridisch verplicht. Het betreft de uitfinanciering van in voorgaande jaren aangegane verplichtingen. 2% van het opdrachtenbudget is bestuurlijk gebonden. Het betreft de uitgaven voor ACTAL.

Bijdragen aan agentschappen: Het budget betreft de financiering van het opdrachtenpakket 2014 aan Agentschap NL en is 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties: Van dit bedrag is 2% juridisch verplicht en is 85% bestuurlijk gebonden. Dit betreft onder andere de bijdragen aan het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen, de World Tourism Organization (UNWTO).

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s: De bijdrage aan de KvK/Ondernemerspleinen (inclusief de bijdrage voor het Nieuw Handelsregister) is voor 98% juridisch verplicht. 2% is bestuurlijk gebonden. Dit betreft de uitgaven voor het Nieuw Handelsregister.

Interne begrotingsreserves

Er zijn interne begrotingsreserves voor de Borgstelling MKB-kredieten, de garantieregeling Scheepsnieuwbouw en de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO). Bij de laatste twee regelingen betreft het kostendekkende regelingen; om een garantie te krijgen moet premie worden betaald. Daaruit kunnen eventuele schades in latere jaren worden betaald. De begrotingsreserves dienen om een eventuele mismatch in de tijd tussen inkomsten en uitgaven op te kunnen vangen. Voor de interne begrotingsreserve Borgstelling MKB-kredieten is een onttrekking van € 16,7 mln in 2013, € 9,4 mln in 2014 en € 1,4 mln in 2015 geraamd en aan de begroting toegevoegd. De daadwerkelijke onttrekking zal steeds aan het eind van het betreffende uitvoeringsjaar worden vastgesteld op basis van de gedane schadebetalingen. In 2013 wordt de reserve voorts nog aangevuld met € 5 mln ten behoeve het afdekken van mogelijk hogere schades vanaf 2015 op de verruimde regeling.

Stand interne begrotingsreserve per 31 december 2012

Interne begrotingsreserve Borgstelling MKB-kredieten

€ 30.000.000

Interne begrotingsreserve Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfinanciering

€ 25.000.000

Interne begrotingsreserve Garantie Ondernemingsfinanciering

€ 63.522.877

Toelichting op de financiële instrumenten

Garanties

Borgstelling MKB-kredieten (BMKB)

De BMKB is bedoeld voor bedrijven die te weinig zekerheden (onderpand) kunnen bieden aan een bank. De bank vindt het risico dat het bedrijf zijn lening niet kan terugbetalen dan vaak te hoog. Via de BMKB staat de overheid borg voor het deel van de lening waar het bedrijf geen onderpand voor heeft. De bank kan voor dat deel dus terugvallen op de overheid.

De feitelijke benutting hangt af van de kredietbehoefte van het bedrijfsleven en is daarmee sterk afhankelijk van de ontwikkeling van de conjunctuur, zoals de lagere benutting in 2012 laat zien. Maximale benutting van de regeling is daarmee geen doel op zich. De mate van benutting wordt wel in het oog gehouden om te bezien of de regeling nog aansluit bij de behoefte van de markt. Deze informatie wordt halfjaarlijks in een rapportage verstrekt aan de Tweede Kamer. De benutting in 2013 laat opnieuw een lager gebruik zien ten opzichte van voorgaande jaren. Als in 2014 de economie, zoals voorspeld, aantrekt, is de verwachting dat in 2014 ook de benutting van de BMKB weer toeneemt. Ter stimulering van de kredietverlening aan het MKB zijn worden de voorwaarden voor de BMKB tot en met 31-12-2014 verruimd. De maximale borgstelling wordt verhoogd van € 1 mln naar € 1,5 mln en het borgstellingspercentage (voor alle borgstellingskredieten tot € 200.000) wordt verhoogd van 45% naar 67,5% zoals nu al voor starters geldt. Ter afdekking van de extra risico’s zal een extra storting van € 5 mln in de interne begrotingsreserve worden gedaan.

Kengetal
 

2009

2010

2011

2012

Verstrekte garanties BMKB, x € 1 mln

556

742

909

486

Totaal aantal verstrekte garanties

2.442

3.701

4.325

2.640

Bron: AgentschapNL

Groeifinancieringsfaciliteit

De Groeifinancieringsfaciliteit richt zich op buffervermogen – zoals eigen vermogen van participatiemaatschappijen en achtergestelde leningen door banken – en is vooral gericht op de start-, groei- en expansiefase van een bedrijf. Versterking van het buffervermogen wint aan belang doordat bij bancaire financiering van bedrijven grotere buffers worden gevraagd. Achtergestelde leningen en aandelenkapitaal verstrekt door participatiemaatschappijen vallen tot maximaal € 25 mln onder de garantieregeling. Een bank kan een garantiefinanciering verstrekken tot maximaal € 5 mln in de vorm van achtergestelde leningen. De garantie van de overheid bedraagt 50%. De Groeifinancieringsfaciliteit is kostendekkend opgezet.

De feitelijke benutting van de regeling hangt onder meer af van investerings- en overnameplannen van het bedrijfsleven, en is nauw verbonden met de ontwikkeling van de conjunctuur. De mate van gebruik van deze regeling wordt halfjaarlijks in een rapportage verstrekt aan de Tweede Kamer.

Kengetal
 

2009

2010

2011

2012

Verstrekte garanties Groeifinancieringsfaciliteit, x € 1 mln

10

25

12

13

Totaal aantal verstrekte garanties

22

32

17

21

Bron: AgentschapNL

Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

De GO-regeling is ingevoerd ten tijde van de kredietcrisis en gericht op middelgrote en grote bedrijven. Via deze regeling krijgen banken een garantie van 50% van de overheid, zodat nieuwe bankleningen en/of bankgaranties kunnen worden verstrekt. De GO-regeling is net als de Groeifinancieringsfaciliteit kostendekkend, met als opzet dat banken er slechts gebruik van maken indien zij vanwege het risicoprofiel zelfstandig niet of onvoldoende in staat zijn in de kern gezonde bedrijven te financieren. Het gebruik volgt sterk de conjuncturele ontwikkeling. In het regeerakkoord van het huidige kabinet is afgesproken om de GO-regeling structureel te maken met een garantieplafond van € 400 mln met ingang van 2014. Ter stimulering van de kredietverlening aan het bedrijfsleven zijn de voorwaarden voor de GO-regeling tijdelijk verruimd. Zo wordt de maximum borgstelling verhoogd van € 25 mln naar € 75 mln en wordt de GO opengesteld voor niet-banken. De GO is reeds opengesteld voor aanbieders van garanties aan bedrijven. Tevens zal worden onderzocht of de GO gebruikt kan worden als fundinggarantie voor nieuwe aanbieders van MKB-financiering. Naar verwachting zal dit binnen de bestaande middelen kunnen worden opgevangen.

Kengetal
 

2009

2010

2011

2012

Verstrekte garanties GO, x € 1 mln

58

413

261

103

Totaal aantal verstrekte garanties

20

104

62

53

Bron: AgentschapNL

Garantieregeling Scheepsnieuwbouw financiering

In navolging van andere EU-landen is een garantieregeling geïntroduceerd waarmee het bankkrediet aan de scheepsbouwer wordt gegarandeerd gedurende de periode van de bouw van het schip. Gelet op de jaarlijkse productiewaarde van de sector is een jaarlijks garantieplafond van € 1 mld ingesteld.

Subsidies

Bevorderen ondernemerschap

Dit budget wordt gebruikt voor diverse instrumenten die als doel hebben het ondernemingsklimaatbeleid te verbeteren. Zo is het budget gebruikt voor (uitvoerings)bekostiging van programma’s voor regeldruk, kapitaalmarkt, zelfstandigenregeling en de programmakosten voor corporate governance. Daarnaast wordt dit gebruikt voor het realiseren van de nieuwe beleidsambities, zoals de ondernemerspleinen. Tenslotte zal ook, als onderdeel van het stimuleringspakket voor de kredietverlening, op dit instrument € 5 mln worden gereserveerd voor flankerend beleid (met name voorlichting en informatie voor MKB-bedrijven) en ondersteuning van alternatieve financieringsvormen zoals crowdfunding en kredietunies. Daarbij zullen ook de aanbevelingen van de commissie Hoek op dit punt meegenomen worden. Samen met marktpartijen wordt een Nederlandse Investeringsinstelling (NII) opgericht. Een intermediair die in eerste instantie een makelaarsfunctie tussen vraag en aanbod van (lange termijn) financiering voor institutionele beleggers gaat vervullen. Dit versterkt het financieringsvermogen en daarmee de structuur van de Nederlandse Economie. In dit kader beziet het kabinet tevens de mogelijkheden om een Nationale Hypotheekinstelling op te richten, die eventueel in een NII geplaatst zou kunnen worden. Voor de ondersteuning bij de oprichting wordt € 10 mln gereserveerd.

Interdepartementaal Programma Biobased Economy (IPBBE)

Om wereldwijd een koppositie te verkrijgen in de Biobased Economy wordt ingezet op het ontwikkelen en benutten van kennis. Met het innemen van een koppositie wil Nederland een significant aandeel hiervan naar zich toetrekken en wereldwijd in % Bruto Nationaal Product (BNP) tot de top 3 behoren qua optimale en duurzame productie en toepassing van biomassa.

Hiervoor is in april 2012 het Innovatiecontract Biobased Economy 2012–2016 afgesloten tussen bedrijven, kennisinstellingen en overheden, als onderdeel van het Topsectorenbeleid en in samenhang met de Topsectoren Chemie, Energie, Water, Tuinbouw en Agro. Stakeholders hebben getekend voor 6 workpackages: Biomaterialen, BioEnergy & BioChemicals, Geïntegreerde Bioraffinage, Teeltoptimalisatie en biomassaproductie, Terugwinnen en hergebruik, alsmede economie, beleid en duurzaamheid.

Voor de uitvoering is het Topconsortium Kennis en Innovatie Biobased Economy ingericht. De activiteiten van het Transitiehuis Biobased Economy zijn hier ook ondergebracht.

Internationale samenwerking vindt plaats met de Europese Commissie alsook met buurlanden Duitsland en België. Cofinanciering van bioraffinageprojecten in grensregio’s vindt plaats in het kader van Europese programma’s als Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling.

Biobased Economy is één van de acht domeinen in het Groene Groei traject.

Green Deal

Het kabinet zet de Green Deal aanpak verstevigd voort met als doel groene groei te versnellen door de creativiteit en dynamiek in de samenleving te benutten. Green Deals bieden bedrijven, burgers en organisaties een laagdrempelige mogelijkheid om samen met de overheid te werken aan groene groei. Initiatieven uit de samenleving staan aan de basis van de Green Deal-aanpak. Centrale gedachte is dat de overheid initiatieven faciliteert en versnelt door het wegnemen van knelpunten. Knelpunten kunnen liggen op het vlak van toegang tot financiering, wet- en regelgeving, netwerkvorming en kennis en informatie. Succesvolle deals en oplossingen worden opgeschaald naar andere locaties, partijen en sectoren en zetten zo een vliegwiel in werking. De Green Deal aanpak is een onderdeel van het groene groei beleid van het kabinet. Dat beleid is gericht op het scheppen van de juiste randvoorwaarden en prikkels voor het vergroenen van economie en samenleving. Er zijn sinds 2011 al bijna 150 Green Deals afgesloten, met meer dan 440 partijen op het terrein van energie, water, grondstoffen, bio-diversiteit en mobiliteit. De deals hebben veelal een looptijd van drie jaar en zijn volop in uitvoering. Een compleet overzicht van Green Deals is te vinden op: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/duurzame-economie/green-deal . In 2014 worden de activiteiten gericht op: het verder ontwikkelen, beheren en monitoren van een portfolio van 150–200 Green Deals op de thema’s in het kader van het groene groei beleid; het uitrollen en verder opschalen van succesvolle green deals; het in 2013 gestarte traject rond de Green Deal 2.0 aanpak, wat zal leiden tot meer intensieve sturing op kwaliteit en impact van nieuwe initiatieven; het in kaart brengen en uitdragen van resultaten en zo mogelijk effecten van green deals.

Microfinanciering

Voor kleine bedrijven en startende ondernemers is het zogenaamde microfinancieringsbeleid ontwikkeld. Qredits (stichting Microfinanciering Nederland) biedt sinds 2009 microkredieten aan in heel Nederland tot maximaal € 50.000. EZ heeft hier financieel aan bijgedragen door het verstrekken van een (achtergestelde) lening en een garantstelling op de lening van de BNG aan Qredits. Doel is om vanaf 2016 2.500 kredieten per jaar te verstrekken. Voor het jaar 2012 werd deze grens, als pilot, verhoogd tot € 50.000. Naast het krediet is coaching een belangrijk onderdeel van het microfinancieringsbeleid. Qredits heeft hiervoor de afgelopen jaren met steun van EZ onder andere een vrijwillige coachpool opgezet.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Streefwaarde

Planning

Bron

Aantal verstrekte microkredieten

610

2009

1.350

2.500

2016

Qredits

In 2013 en 2014 verstrekt Qredits kredieten tussen de € 50.000 en € 100.000 à € 150.000. Om dit mogelijk te maken heeft het kabinet € 30 mln uitgetrokken voor de vervolgfinanciering van Qredits. Deze maatregel is onderdeel van het stimuleringspakket.

Uitfinanciering subsidies

De volgende regelingen zijn inmiddels beëindigd en betreffen alleen nog uitfinanciering: Valorisatie/SKE, Beroepsonderwijs in bedrijf, Innovatieve scheepsbouw en Besluit Subsidie Regionale Investeringsprojecten.

Opdrachten

Onderzoek & ontwikkeling

Uit dit budget worden beleidsonderzoek, verplichte evaluaties van beleidsinstrumenten en beleidsdoorlichtingen gefinancierd. Een klein deel van dit budget wordt gebruikt voor beleidsvernieuwing middels kleinschalige experimenten.

ICT-beleid

Het regeerakkoord schetst een aantal belangrijke uitdagingen op ICT gebied. Zo moet de dienstverlening door overheden beter en moeten bedrijven en burgers uiterlijk in 2017 zaken die ze met de overheid doen – zoals het aanvragen van een vergunning – digitaal kunnen afhandelen. Daartoe worden toepassingen als het Digitale Ondernemersplein, e-herkenning en e-factureren, waarmee het voor bedrijven makkelijker wordt om hun zaken met de overheid te regelen, breed geïmplementeerd. Ook komt er een wettelijk kader (Wet op het Elektronisch Zakendoen) om het recht op elektronisch zakendoen voor bedrijven te regelen, inclusief het vastleggen van het (her)gebruik van een aantal digitale voorzieningen en van een aantal spelregels voor het digitale verkeer. Daarnaast komt er voor ondernemers die gebruik maken van het Ondernemingsdossier een eenmalige gegevensuitvraag om bedrijfsgegevens uit te wisselen met de overheid en zet het Kabinet in op tien publiek-private doorbraakprojecten, ondermeer gericht op het vergroten van het gebruik en de kennis van ICT door het midden- en kleinbedrijf, in de topsectoren en in sectoren als onderwijs en zorg.

Over de uitwerking van deze ambities uit het regeerakkoord, inclusief de stand van zaken van de acties uit de Digitale Agenda.nl en de Digitale Implementatie Agenda.nl, is de Tweede Kamer voor de zomer van 2013 nader geïnformeerd (TK, 29 515, nr. 70). Ook is hierbij ingegaan op de Roadmap ICT, die in het kader van het topsectoren beleid is opgesteld en sturing geeft aan de ICT-kennisbasis voor innovatieve ICT-producten, -diensten en ondernemerschap van (over)morgen.

Vermindering regeldruk voor bedrijven

Het programma Goed Geregeld, een verantwoorde vermindering van de regeldruk 2012–2017 beschrijft op welke wijze het kabinet de regeldruk wil terugdringen. Het programma is ingedeeld in zes actielijnen:

  • 1. Structurele verlaging van de regeldruk met € 2,5 mld.

  • 2. Minder regeldruk door betere (digitale) dienstverlening.

  • 3. Minder stapeling, slimmer toezicht.

  • 4. Merkbare vermindering regeldruk in regeldichte domeinen.

  • 5. Minder regeldruk door bestuurlijke samenwerking.

  • 6. Minder regeldruk door een georganiseerde Rijksoverheid.

Onder de eerste actielijn is een kwantitatieve doelstelling geformuleerd met betrekking tot een verlaging van de kosten die worden veroorzaakt door regeldruk. In 2017 dient een vermindering van de regeldrukkosten met in totaal € 2,5 mld te zijn gerealiseerd ten opzichte van 2012. Deze kwantitatieve doelstelling is een netto doelstelling: als het kabinet nieuwe regels invoert moeten extra regeldrukkosten worden gecompenseerd met extra regeldrukmaatregelen. Maar regeldruk gaat verder dan de aanpak van de kosten. Ook het voorkomen van onnodige regeldruk bij nieuwe wetten behoort tot het programma regeldruk bedrijven. Daarnaast wordt ingezet op het verminderen van regeldruk in specifieke branches en sectoren (bijvoorbeeld topsectoren, zorg en bouw), alsmede op het verbeteren van overheidsdienstverlening en het verminderen van toezichtslasten, onder meer door inzet van ICT. Voor een merkbare vermindering van de regeldruk is betrokkenheid van alle bestuurslagen van belang. Daarom werkt het kabinet samen met mede-overheden aan een verlaging van de regeldruk met bijvoorbeeld slimme inzet van ICT. Ook met de hervormingsagenda voor de rijksdienst om te komen tot een goedkopere en kleinere rijksdienst wordt ingezet op een verlaging van de regeldruk.

Het kabinet wil dat de regeldruk in 2017 voor alle doelgroepen met € 2,5 mld is verlaagd en in minimaal 15 regeldichte domeinen merkbaar is verminderd. In de brief van 25 april 2013 aan de Kamer heeft het kabinet de aanpak beschreven hoe deze doelstelling wordt gerealiseerd. Voor de realisatie van de kwantitatieve doelstelling vermindering regeldruk bedrijven zijn de effecten van voorgenomen maatregelen op de vermindering van regeldruk gekwantificeerd, zie aansluitende tabel. De bedragen zijn in miljoenen. De bedragen worden jaarlijks geactualiseerd zodat de voortgang ten aanzien van de doelstelling van € 2,5 mld te volgen is.

raming

2013

2014

2015

2016

2017

Bron

1. Netto verlaging administratieve lasten (cumulatief).

479

706

950

950

950

EZ

2. Netto verlaging inhoudelijke nalevingkosten (cumulatief)

28

15

109

285

285

 

Voor de kwantitatieve doelstellingen is onderstaande indicator beschikbaar:

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Streefwaarde

Planning

Bron

Netto verlaging regeldruk (cumulatief).

2012

€ 2,5 mld

2017

EZ

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC) en de United Nations World Tourism Organization (UNWTO)

EZ heeft voor de periode 2012–2015 een nieuw, meerjarig contract met het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC) afgesloten om het inkomend toerisme te bevorderen. EZ stelt in deze periode budget beschikbaar voor de internationale marketing van Nederland en internationale congreswerving. Het budget zal worden ingezet op de belangrijkste toeristische herkomstmarkten en doelgroepen. Daarnaast wordt bijgedragen in de overheadkosten van het secretariaat van de UNWTO.

Bijdragen aan instituten

Betreft een verzamelpost van verschillende kleine bijdragen aan diverse instituten, ten behoeve van het programma-onderzoek op het terrein van MKB en ondernemerschap, het kenniscentrum MVO Nederland en de Koning-Willem I prijs.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Kamers van Koophandel/Ondernemerspleinen

Naar verwachting gaat het nieuwe ZBO (de nieuwe Kamer van Koophandel) per januari 2014 formeel van start, afhankelijk van de tijdige inwerkingtreding van de nieuwe wet op de KvK die momenteel parlementaire behandeling ondergaat. Het jaar 2013 is het overgangsjaar waarin door het nieuwe ZBO in oprichting wordt gewerkt aan de fusie van de huidige Kamers van Koophandel met Syntens. Tegelijkertijd wordt aan de opzet van de Ondernemerspleinen gewerkt. Het digitale ondernemersplein is sinds eind 2012 live. Vanaf 2013 wordt continu gewerkt aan doorontwikkeling en aansluiting van partners. De fysieke Ondernemerspleinen gaan in 2014 van start. Momenteel wordt gewerkt aan een prestatie dashboard aan de hand waarvan de prestaties van de Ondernemerspleinen in de toekomst zullen worden gemeten. Onderdeel hiervan zullen naar verwachting klantwaardering en bereik van het digitale ondernemersplein zijn.

Bijdrage aan agentschappen

Agentschap NL

Deze middelen zijn grotendeels voor de uitvoering van de garantie-instrumenten, zoals BMKB, Groeifinancieringsfaciliteit, GO en Borgstellingsregeling Scheepsnieuwbouw, uitvoering van de IND zelfstandigen- en BBH-regeling. Dit betreft activiteiten als beoordeling van aanvragen, voorlichting over de instrumenten, terugontvangen van kredieten, etc.

Logius

De bijdrage aan Logius bestaat uit een bijdrage aan het programma (Bureau)Forum Standaardisatie en het programma SBR (Standard Business Reporting). Verder is een aantal projecten in afrondende fase, zoals e-factureren.

Compensatiebeleid

Industrieel participatiebeleid

Het industrieel participatiebeleid (IP-beleid) dat medio 2012 is geïntroduceerd als opvolger van het compensatiebeleid heeft als doel om de capaciteiten van Nederlandse defensie- en veiligheidsgerelateerde bedrijven te waarborgen en versterken. Dit is noodzakelijk omdat er op de markt voor defensie- en veiligheidsmaterieel onvoldoende transparantie of een gelijk speelveld is. Het beleid is erop gericht om bij de aanschaf van buitenlands defensiematerieel door het Ministerie van Defensie de Nederlandse industrie en kennisinstellingen zo goed mogelijk te betrekken. De nadruk ligt daarbij op de prioritaire technologiegebieden die in de Defensie Industrie Strategie (DIS) zijn geïdentificeerd. Jaarlijks profiteren zo’n 200–250 Nederlandse bedrijven en instituten van het beleid.

Het introduceren van het IP-beleid is het gevolg van de EU-richtlijn 2009/81/EG voor verwerving op het gebied van defensie en veiligheid. Implementatie van de richtlijn heeft in Nederland vorm gekregen door de Aanbestedingswet op Defensie en Veiligheidsgebied die op 15 februari 2013 van kracht werd en het introduceren van het IP beleid. Samen met de richtlijn heeft de Europese Commissie de criteria met betrekking tot het eisen van compensatie door Lidstaten aangescherpt en tracht zij het gebruik door de lidstaten van artikel 346 VWEU terug te dringen. Het aantal aanbestedingen waarvoor «industrial participation» kan worden geëist neemt hierdoor af. Het uiteindelijke doel van de wijzigingen is een transparantere markt met meer open concurrentie die zal leiden tot meer mogelijkheden, ook voor de Nederlandse defensie- en veiligheidgerelateerde industrie, zonder dat daar inmenging van de overheid voor nodig is.

Bij het IP-beleid wordt per geval bekeken of er industriële participatie zal worden geëist. In deze gevallen wordt van de leverancier verlangd dat tenminste 60% van de contractwaarde wordt ingevuld met projecten die bijdragen aan de capaciteiten van Nederlandse bedrijven ten behoeve van het beschermen van essentiële veiligheidsbelangen.

De komende periode is in de realisatie van overeenkomsten sprake van een overgangssituatie tussen de afwikkeling van het oude compensatiebeleid en het nieuwe IP-beleid. Bestaande compensatieovereenkomsten worden wel op de oorspronkelijk overeengekomen voorwaarden afgewikkeld.

Door een aantal ontwikkelingen zal de gerealiseerde invulling van compensatie de komende jaren verder afnemen. Deze ontwikkelingen betreffen krimpende budgetten bij het Ministerie van Defensie, wijzigingen als gevolg van het nieuwe Industriële Participatie-beleid en de inwerkingtreding van de wet Aanbestedingen Defensie en Veiligheid. De streefwaarde zal dus naar beneden moeten worden bijgesteld. Op dit moment is nog onzeker op welk structureel niveau de streefwaarde kan worden gesteld. Voor 2014 is de streefwaarde € 350 mln.

De indicator «gerealiseerde invulling compensatieverplichtingen» geeft het bedrag weer dat door buitenlandse partijen bij Nederlandse bedrijven wordt besteed ter compensatie van bestedingen van het Ministerie van Defensie in buitenlands materieel.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde

Planning

Bron

Gerealiseerde invulling compensatie / IP-verplichting (5 jaars gemiddelde)

€ 481 mln

2012

€ 350 mln 1

2014

EZ

1

met inachtname van het gestelde hierboven

Toelichting op de ontvangsten

Ontvangsten garanties/borgstellingen

De Staat ontvangt provisies van banken voor verleende borgstellingen en garanties. Daarnaast worden op deze instrumenten ook de terugbetalingen op eerdere verliesdeclaraties verantwoord alsmede de ontvangen rente die wordt ontvangen op rekeningen die bij banken worden aangehouden voor verliesdeclaraties. Bij de Garantie Ondernemingsfinanciering en de Borgstellingsregeling Scheepsnieuwbouw worden eventuele overschotten gestort in de interne begrotingsreserve van EZ. Eventuele tekorten kunnen worden aangevuld uit de interne begrotingsreserve.

Joint Strike Fighter (JSF)

De ontvangstenraming voor de Joint Strike Fighter (JSF) is gebaseerd op een afdrachtpercentage over de geleverde onderdelen door bedrijven die bij de productie en de instandhoudingsfase voor de Nederlandse Koninklijke Luchtmacht van de F-35 betrokken zijn.

Budgettair belang fiscale maatregelen

Bedragen x € 1 mln
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Zelfstandigenaftrek

1.654

1.706

1.725

1.501

1.516

1.530

1.545

Extra zelfstandigenaftrek starters

104

108

109

93

94

95

96

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

2

2

2

2

2

2

2

FOR, niet omgezet in lijfrente

58

57

57

58

58

58

58

Meewerkaftrek

9

8

8

7

7

7

7

Stakingsaftrek

19

19

19

18

18

18

17

Doorschuiving stakingswinst

214

220

232

245

259

273

289

Bedrijfsopvolgingsfaciliteit in successiewet

193

197

201

205

208

212

216

Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

366

371

384

394

406

419

431

Willekeurige afschrijving starters

8

8

8

8

8

8

 

Vrijstelling durfkapitaal forfaitair rendement

10

           

Heffingskorting durfkapitaal

3

           

Willekeurige afschrijving investeringen bedrijfsmiddelen

 

57

         

Persoonsgebonden aftrekpost durfkapitaal

5

4

4

3

3

2

1

Verlaagd BTW-tarief Logiesverstrekking (inclusief kamperen)

236

260

263

266

269

272

276

Verlaagd BTW-tarief Voedingsmiddelen horeca

1.207

1.371

1.387

1.402

1.418

1.434

1.450

BTW Kleine ondernemersregeling

120

123

130

137

145

153

161

Verlaagd accijnstarief kleine brouwerijen

1

1

1

1

1

1

1

Vrijstelling overdrachtsbelasting bedrijfsoverdracht in familiesfeer

15

16

16

16

17

17

17

14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Algemene doelstelling

Een internationaal concurrerende energievoorziening die betrouwbaar, veilig en duurzaam is.

Om deze doelstelling te bereiken zet EZ financiële instrumenten in zoals subsidies en garanties maar ook niet financiële instrumenten zoals het stroomlijnen van de energie- en gaswet om de werking van de energiemarkt te verbeteren, de regeldruk te verminderen en efficiënter toezicht mogelijk te maken.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is op grond van de Elektriciteitswet en de Gaswet verantwoordelijk voor het energiebeleid. Daarnaast is de Minister van EZ op grond van de Kernenergiewet eerstverantwoordelijk voor nucleaire veiligheid en stralingsbescherming. Hieruit vloeien de volgende verantwoordelijkheden voort:

Financieren

  • Het voeren van het financieel instrumentarium op de beleidsterreinen duurzame energie, energiebesparing en het gebruik van innovatieve energietechnologieën.

(Doen) uitvoeren

  • Het vergroten van het aandeel duurzame energie.

  • Het reguleren van de nucleaire veiligheid en de beveiliging bij: alle nucleaire installaties, de toepassing en het vervoer van radioactief materiaal en het het reguleren van een veilig en toekomstbestendig beheer van radioactief afval in Nederland.

  • Het reguleren van een adequate bescherming van de samenleving tegen stralingsrisico's bij de toepassing en het vervoer van radioactieve stoffen.

  • Het voorbereid zijn op een nucleair of (stralings)incident en bij crises bijdragen aan de uitvoering van de nationale crisisbesluitvorming.

  • Het doen van metingen, monitoring en onderzoek naar straling ter onderbouwing van besluiten van het bevoegd gezag.

  • Het doen van berekeningen en het doen van metingen en onderzoek naar straling in crisissituaties.

  • Het uitoefenen van toezicht op de nucleaire installaties waar radioactieve stoffen en ioniserende straling worden toegepast.

  • Het uitoefenen van toezicht op het vervoer van splijtstoffen en radioactieve materialen).

Regisseren

  • Het regisseren van de realisatie van grote energie – infrastructuur projecten die onder de rijkscoördinatieregeling vallen; dit betekent als projectminister samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing van projecten en voor de coördinatie van benodigde projecten.

  • Het stimuleren van een goed werkende Europese energiemarkt met een adequate infrastructuur.

  • Het creëren van randvoorwaarden waardoor de energievoorziening internationaal kan concurreren en het verdienpotentieel van de energiesector ten volle wordt benut.

  • Het creëren van randvoorwaarden voor een doelmatige en verantwoorde winning van onze bodemschatten.

  • Het stimuleren van de transitie naar een duurzame en betrouwbare energievoorziening.

  • Het coördineren van het energiebesparingsbeleid via de verschillende vakministers en het stimuleren van energiebesparing in de industrie en energiesectoren.

  • Het stimuleren van de ontwikkeling en gebruik van innovatieve energietechnologieën.

  • Het stimuleren van de verdergaande reductie van CO2 – uitstoot van energiebedrijven en industrie.

Kengetal HHI en C3

De C3 is het gezamenlijk marktaandeel van de drie grootste leveranciers. De mate van concentratie op de kleinverbruikersmarkt voor elektriciteit en gas vormt een indicatie voor de concurrentie op die markten. Een indicator hiervoor is de Herfindahl-Hirschman Index (HHI). Een markt met een HHI onder de 1.800 punten wordt gezien als een competitieve markt en een markt met een index tussen de 1.800 en 8.000 punten wordt gezien als een geconcentreerde markt.

Kengetal

2009

2010

2011

2012

Ambitie 2014

1. Concentratiegraad in de retailsector elektriciteit

– HHI

2.285

2.263

2.456

2.338

Stabiliseren tussen 1800–2500

– C3

81%

81%

85%

83%

Daling/lager

2. Concentratiegraad in de retailsector gas

– HHI

2.187

2.158

2.344

2.258

Stabiliseren tussen 1800–2500

– C3

76,4%

79%

83%

81%

Daling/lager

Bron: ACM

Kengetal

2009

2010

2011

2012

Elektriciteitsstoring in minuten per jaar

26,5 min

34 min

23 min

27 min

Bron: Netbeheer Nederland

Toelichting

Het aantal storingsminuten per huishouden per jaar geeft een indicatie van de leveringszekerheid van elektriciteit.

Beleidswijzigingen

  • Overeenkomstig de brief van 19 april 2013 (TK, 32 645, nr. 51) wordt aan de oprichting van een onafhankelijke Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming, die zal voldoen aan Europese en internationale regelgeving. Het ligt in de verwachting dat deze onafhankelijke autoriteit in 2014 als organisatie zal gaan functioneren.

  • In het Energieakkoord, dat onder leiding van de voorzitter van de Sociaal Economische Raad (SER) tot is gekomen, hebben kabinet, werkgevers, werknemers, milieuorganisaties, energiebedrijven, provincies, gemeenten en vele andere organisaties de basis gelegd voor een breed bedragen, robuust en toekomstbestending energiebeleid. Partijen zetten zich in om de volgende doelen te realiseren:

    • Een besparing van het finale energieverbruik met gemiddeld 1,5% per jaar;

    • 100 Petajoule aan energiebesparing in het finale energieverbruik van Nederland per 2020;

    • Een toename van het aandeel van hernieuwbare energieopwekking (nu 4%) naar 14% in 2020;

    • Een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023;

    • Ten minste 15.000 voltijdsbanen, voor een belangrijk deel in de eerstkomende jaren te creëren.

    Met het Energieakkoord worden belangrijke stappen gezet op weg naar een duurzame energievoorziening en krijgt de economie op korte termijn een stevige impuls. Met het Energieakkoord nemen alle betrokken partijen gezamenlijk de verantwoordelijkheid op zich om te komen tot grote investeringen die leiden tot energiebesparing, meer duurzamen energie en extra werkgelegenheid. Tegelijkertijd zal de energierekening voor burgers en bedrijven lager zijn dan voorzien in het regeerakkoord.

  • Om tegemoet te komen aan de maatschappelijke wens om ook in bestaande situaties bewoners te ontlasten van hoogspanningsverbindingen biedt het kabinet vanaf 2017 een structurele oplossing voor de meest directe gevallen van wonen in de buurt van hoogspanningsverbindingen (TK, 31 574, nr. 29). Het voorstel is een combinatie van het ondergronds brengen van verbindingen (verkabeling) en het uitkopen van woningen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

VERPLICHTINGEN

2.289.462

3.509.393

3.899.850

360.437

366.230

363.172

346.075

Waarvan garantieverplichtingen

147.225

43.350

         

UITGAVEN

1.085.460

1.316.043

1.538.633

1.623.310

1.832.740

1.965.568

2.228.905

Waarvan juridisch verplicht (percentage)

   

86%

       
               

Subsidies

857.264

1.091.265

1.331.133

1.430.135

1.646.971

1.761.577

2.029.364

– Topsectoren Energie

29.792

42.896

45.787

57.193

27.809

30.806

31.606

– Energie-innovatie (IA)

56.868

31.658

19.749

7.872

2.370

2.361

2.361

– Green Deal

225

20.775

28.692

4.950

18.751

   

– Energieakkoord

   

35.000

45.000

55.000

60.000

50.000

– MEP

619.608

528.000

470.000

380.000

288.000

200.700

62.000

– SDE

100.954

285.372

417.496

526.488

669.475

684.357

702.831

– SDE+

 

79.040

171.060

295.261

485.540

685.500

1.081.500

– Compensatie Energie-intensieve bedrijven (ETS)

   

78.000

78.000

78.000

78.000

78.000

– CCS

5.531

42.700

39.047

20.557

9.915

8.242

9.955

– Hoge Flux Reactor

7.250

7.250

7.250

7.250

8.111

8.111

8.111

– Aanschafsubsidie zonnepanelen

21.339

29.332

         

– Elektrisch rijden

2.154

4.123

2.210

1.120

     

– Caribisch Nederland

1.304

4.665

11.500

4.500

4.000

3.500

3.000

– Overige subsidies

12.239

15.454

5.342

1.944

     

Opdrachten

24.654

28.998

27.268

23.476

18.678

11.335

8.303

– O&O bodembeheer

2.897

5.366

666

666

666

666

666

– Joint implementation

14.787

7.214

2.308

       

– Straling

5.006

11.043

11.456

6.260

4.874

4.313

4.225

– Pallas

154

1.600

9.100

13.100

9.500

3.000

 

– Onderzoek en opdrachten

1.810

3.775

3.738

3.450

3.638

3.356

3.412

Bijdragen aan agentschappen

43.095

44.803

34.998

32.040

30.072

27.883

26.565

– Agentschap NL

42.342

40.584

31.012

28.127

27.379

26.736

26.064

– NVWA

753

695

693

692

692

691

691

– Kern Fysische Dienst

 

3.524

3.293

3.221

3.154

3.085

3.016

Nog te verdelen taakstelling

       

– 1.153

– 2.629

– 3.206

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

86.418

114.306

113.106

113.106

113.106

113.106

113.106

– Doorsluis COVA heffing

86.418

111.000

111.000

111.000

111.000

111.000

111.000

– TNO bodembeheer

 

3.306

2.106

2.106

2.106

2.106

2.106

Bijdragen aan mede-overheden

         

28.000

28.000

– Uitkoop

         

28.000

28.000

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

74.029

36.671

32.128

24.553

23.913

23.667

23.567

– ECN/NRG

73.557

35.348

31.347

23.794

22.957

22.657

22.557

– Diverse instituten

472

1.323

781

759

956

1.010

1.010

               

ONTVANGSTEN

11.960.294

13.466.811

12.165.411

11.185.411

10.959.411

10.243.411

10.036.761

– COVA

86.436

111.000

111.000

111.000

111.000

111.000

111.000

– SDE+

 

100.000

200.000

320.000

494.000

678.000

1.074.000

– Aardgasbaten

11.839.743

13.250.000

11.850.000

10.750.000

10.350.000

9.450.000

8.850.000

– Ontvangsten zoutwinning

2.350

1.761

1.761

1.761

1.761

1.761

1.761

– Diverse ontvangsten

31.765

4.050

2.650

2.650

2.650

2.650

 

Budgetflexibiliteit

Subsidies: Van het totale subsidiebudget is 95% juridisch verplicht. Dit percentage is hoog als gevolg van uitfinanciering van t/m 2013 aangegane verplichtingen, met name langlopende uitbetalingen op reeds afgegeven beschikkingen in het kader van de MEP/SDE en verplichtingen die in 2011, 2012 en 2013 zijn aangegaan op de SDE+.

Opdrachten: Van het opdrachtenbudget is 45% juridisch verplicht. Het betreft uitfinanciering van in voorgaande jaren afgegeven beschikkingen, met name in het kader van Joint Implementation en kernenergie.

Bijdragen aan agentschappen: Het budget betreft de financiering van de opdracht 2014 aan Agentschap NL, Kernfysische Dienst en de NVWA en is 100% juridisch verplicht.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s: Op dit onderdeel is geen sprake van budgetflexibiliteit. Het betreft met name de doorsluis van de COVA-heffing op aardolieproducten, bedoeld voor het dekken van de kosten van het aanhouden van voorraden. Dit is gebaseerd op nationale en internationale wetgeving.

Bijdragen (inter)nationale organisaties: Van het beschikbare budget voor (inter)nationale organisaties is 69% juridisch verplicht. De bijdrage aan ECN betreft een al langlopende gevestigde en op overeenkomsten gebaseerde subsidierelatie ten behoeve van energieonderzoek. Dit betekent dat er op dit onderdeel sprake is van enige budgetflexibiliteit, zij het beperkt op de korte termijn.

Interne begrotingsreserve

Stand interne begrotingsreserve per 31 december 2012 (x € 1.000)

Interne begrotingsreserve Geothermie

11.357

De interne begrotingsreserve voor de garantieregeling Geothermie is bedoeld om het budget voor deze regeling meerjarig in te kunnen zetten en een eventuele mismatch in de tijd tussen inkomsten en uitgaven op te vangen. Om gebruik te kunnen maken van de garantieregeling Geothermie betalen marktpartijen een premie aan de uitvoerder van de regeling (Agentschap NL) die wordt gestort in de interne begrotingsreserve.

Nederlandse inzet voor nucleaire veiligheid en stralingsbescherming

Aan het einde van dit beleidsartikel is de Nederlandse inzet voor nucleaire veiligheid en stralingsbescherming weergegeven.

Toelichting op de financiële instrumenten

Subsidies

Topsector Energie

De topsector energie richt zich op de verduurzaming van de energievoorziening en de versterking van de toegevoegde waarde van de energiesector voor de Nederlandse economie. De focus ligt daarbij op bio-energie, energiebesparing in industrie en gebouwde omgeving, gas, intelligente netten, wind op zee en zonne-energie. De gezamenlijke onderzoeks- en innovatieagenda van bedrijven en kennisinstellingen, verwoord in de in april 2012 afgesloten innovatiecontracten, waarborgt aansluiting van onderzoek op de behoeften vanuit de markt. De Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) voeren deze agenda uit. EZ stimuleert en ondersteunt de topsector energie met reguliere innovatiemiddelen en een speciaal voor innovatie afgezonderd deel van de SDE+ middelen.

Voornaamste acties in 2014:

Het verder aanscherpen van het onderzoeks- en innovatieportfolio van de TKI’s en het verbreden van de deelname van bedrijven, vooral van het midden- en kleinbedrijf (MKB). Die grotere betrokkenheid komt ook tot uiting in een goede deelname van de Nederlandse energiesector aan het 8e Europese Kaderprogramma «Horizon 2020», dat in 2014 van start gaat.

Innovatieprogramma voor demonstratieprojecten

In het energieakkoord voor duurzame groei is bepaald dat er overheidsmiddelen beschikbaar komen voor een innovatieprogramma voor demonstratieprojecten die gericht zijn op versnelling van commercialisering vanuit de Topsector Energie ten behoeve van de export. Het budget hiervoor loopt op van € 25 mln in 2014 tot structureel € 50 mln vanaf 2017.

Energie-innovatie (Innovatie Agenda Energie)

Dit betreft de uitfinanciering van een groot aantal specifieke innovatieprogramma’s die in de periode 2008–2011 zijn opgestart met een eenmalige impuls vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES). De Innovatie Agenda is inmiddels vervangen door de topsector energie.

Kengetal

2009

2010

2011

2012

2013

Ambitie 2014

Private R&D-investeringen (uitgedrukt in % van omzet) 1

Bron: CBS

n.v.t.

2.4%

n.v.t.

n.n.b

n.v.t.

n.v.t.

Aantal deelnemende bedrijven bij TKI 2

Bron: AgNL

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

333

 

10% groei t.o.v. 2013

Kwaliteit van het Nederlandse energieonderzoek gemeten als retourpercentage van het zevende EU kaderprogramma thema energie 3

7,5%

6,8%

7,4%

7,0%

 

6,9%

Bron: AgNL

1

Onderzoek naar private R&D investeringen vindt elke twee jaar plaats. Voor 2009, 2011 en 2013 zijn daardoor geen investeringen beschikbaar. De cijfers over 2012 komen in de zomer van 2014 beschikbaar.

2

In september 2012 zijn de TKI ’s opgericht. Daardoor zijn er geen gegevens beschikbaar voor de jaren 2009 tot en met 2011.

3

De cijfers betreffen cumulatieve cijfers vanaf de start van het zevende kaderprogramma in 2007. De realisatie 2011 heeft betrekking op de periode 2008 tot en met 2011. Het retourpercentage in KP7 energie voor Nederland is 7,4%. Dit is ruim boven de Nederlandse bijdrage aan het kaderprogramma thema energie van circa 5%. Bron: «Nederland in KP7», AgentschapNL, 2011.

Compensatie Energie-intensieve bedrijven (ETS)

Door de introductie van het Europese Emissiehandelssysteem (ETS) wordt de CO2-prijs prijs door de elektriciteitsproducenten aan de elektriciteitsgrootgebruikers doorberekend. Elektriciteitgrootgebruikers die internationaal concurreren kunnen in veel gevallen die CO2- kosten (ook wel indirecte kosten genoemd) niet doorberekenen omdat de concurrenten buiten de EU die kosten niet hebben. Naast verstoring van het gelijke speelveld leidt dit tot een CO2- weglek risico (het verplaatsen van bedrijven met veel directe of indirecte CO2 uitstoot naar landen waar de uitstoot van CO2 geen prijs heeft). Voor de compensatie van de indirect kosten in het kader van het ETS is vanaf 2014 jaarlijks een bedrag beschikbaar van € 78 mln op de EZ begroting.

Green Deal

Het kabinet zet de Green Deal aanpak verstevigd voort met als doel groene groei te versnellen.

De Green Deal aanpak is een onderdeel van het groene groei beleid van het kabinet. Dat beleid is gericht op het scheppen van de juiste randvoorwaarden en prikkels voor het vergroenen van economie en samenleving. Green Deals bieden bedrijven, burgers en organisaties een laagdrempelige mogelijkheid om samen met de overheid te werken aan groene groei. Initiatieven uit de samenleving staan aan de basis van de Green Deal-aanpak. Centrale gedachte is dat de overheid initiatieven faciliteert en versnelt door het wegnemen van knelpunten. Knelpunten kunnen liggen op het vlak van toegang tot financiering, wet- en regelgeving, netwerkvorming en kennis & informatie. Succesvolle deals en oplossingen worden opgeschaald naar andere locaties, partijen en sectoren en zetten zo een vliegwiel in werking. Er zijn sinds 2011 al bijna 150 Green Deals afgesloten, met meer dan 440 partijen op het terrein van energie, water, grondstoffen, bio-diversiteit en mobiliteit.

Van deze 150 afgesloten Green Deals bevinden zich circa 50 deals op het terrein van energie. De onderwerpen van deze energie deals zijn zeer divers, variërend van energiebesparing tot elektrisch vervoer. Aangezien het initiatieven uit de samenleving zijn, is er op voorhand geen inzicht mogelijk in welk type energiedeals er in 2014 zullen worden afgesloten.

De deals hebben veelal een looptijd van drie jaar en zijn volop in uitvoering. Een compleet overzicht van Green Deals is te vinden op: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/duurzame-economie/green-deal .

Voornaamste acties in 2014:

  • Verder ontwikkelen, beheren en monitoren van een portfolio van 150–200 Green Deals op de thema’s in het kader van het groene groei beleid.

  • Uitrollen en verder opschalen van succesvolle green deals.

  • Afronden van de green deals die in 2011 zijn gestart.

  • Het in 2013 gestarte traject rond de Green Deal 2.0 aanpak zal leiden tot meer intensieve sturing op kwaliteit en impact van nieuwe initiatieven.

  • In kaart brengen en uitdragen van resultaten en zo mogelijk effecten van green deals.

Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (MEP)/ Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE)

Dit betreft de uitfinanciering van verplichtingen die in het verleden in het kader van de Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (MEP) en Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE) zijn aangegaan. De MEP-subsidie is verleend aan elektriciteitsproducenten met wind-, zon- en waterkracht en biomassa. Producenten hebben hiervoor tot 18 augustus 2006 een subsidieaanvraag in kunnen dienen. Projecten met MEP-beschikkingen ontvangen MEP-subsidie tot aan het einde van de subsidietermijn. De MEP-subsidie geldt voor een periode van 10 jaar. Aan het eind van de looptijd wordt de definitieve subsidie vastgesteld.

De regeling SDE is de opvolger van de MEP. De SDE is een exploitatiesubsidie die de onrendabele top (het verschil tussen de kostprijs van duurzame energie en fossiele energie) vergoedt voor projecten op het gebied van hernieuwbaar gas en hernieuwbare elektriciteit en is daarmee breder dan de MEP. In 2011 is de SDE omgevormd en aangepast tot de Stimuleringsregeling duurzame energieproductie (SDE+).

Duurzame energieproductie/SDE+

Dit kabinet zet in op een kosteneffectieve uitrol van hernieuwbare energie. Hiervoor is een grote inspanning vereist. De SDE+ beoogt het aandeel duurzame energie in Nederland op een kosten effectieve wijze te vergroten. De SDE+ richt zich op de opties hernieuwbare elektriciteit, groen gas en hernieuwbare warmte en subsidieert het verschil tussen de kostprijs van duurzame energie en fossiele energie, de zogenaamde onrendabele top. De kosteneffectiviteit wordt bereikt door de introductie van concurrentie tussen verschillende vormen van duurzame energie en door goedkopere projecten voorrang te verlenen bij het verkrijgen van subsidie. De totale uitgaven zijn afhankelijk van de beschikbare projecten en de ontwikkeling van de energieprijs. Ook wordt onderzocht op welke wijze bij- en meestook van biomassa in kolencentrales gestimuleerd kan worden.

Voornaamste acties in 2014:

Uitvoeren van de SDE+ en de rijkscoördinatieregeling voor windprojecten groter dan 100 MegaWatt. Implementatie structuurvisies wind op land en wind op zee. Het realiseren van noodzakelijke randvoorwaarden voor de uitrol van wind op zee.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde

Planning

Bron

Duurzame energieproductie

4,2%

2011

16%

2023

CBS

Begrotingsreserve duurzame energieproductie (MEP/SDE/SDE+)

Er wordt met ingang van 2013 een interne begrotingsreserve ingesteld ten behoeve van de beschikbare middelen voor duurzame energieproductie (MEP/SDE/SDE+ en andere). Deze begrotingsreserve is bestemd voor onbesteed gebleven middelen als gevolg van vertraging van projecten en uitgevallen, reeds verplichte projecten die door andere projecten worden vervangen. Door storting in de begrotingsreserve blijven middelen voor subsidiëring van duurzame energie beschikbaar voor het realiseren van de doelstelling.

Carbon Capture and Storage (CCS)

Om op de lange termijn te komen tot een volledig duurzame energievoorziening zal afvang, gebruik en opslag van CO2 (Carbon Capture and Storage, CCS) onvermijdelijk zijn. CCS kan worden toegepast bij de industrie en ook bij gas- en kolencentrales. In het Energieakkoord voor duurzame groei is bepaald dat de rijksoverheid het initiatief zal nemen om te komen tot een lange termijn visie op de positie van CCS in de transitie naar een volledig duurzame energievoorziening.

Nederland behoort, samen met enkele andere landen, Europees en wereldwijd tot de koplopers op het gebied van CCS. Nederlandse onderzoeksinstellingen en bedrijven die betrokken zijn geweest bij de voorbereiding of uitvoering van grootschalige CCS-projecten, kunnen die kennis en ervaring wereldwijd benutten. Dat is goed voor onze economie en voor het klimaat.

Het beleid bestaat uit het steunen van onderzoek en het opzetten van een grootschalig demonstratieproject met opslag onder zee. Het gaat om het ROAD project; hierbij wordt CO2 afgevangen bij de nieuwe E.ON kolencentrale op de Maasvlakte en de CO2 wordt 20 km buiten de kust in een leeg gasveld opgeslagen. Het Rijk draagt € 150 mln aan cofinanciering bij.

Hoge Flux Reactor (HFR)

De HFR in Petten is eigendom van de Europese Commissie en wordt geëxploiteerd door de Nucleair Research Group (NRG). De exploitatie van de HFR wordt ondersteund door een reeks aanvullende onderzoeksprogramma's. De voor de HFR opgenomen middelen betreffen de Nederlandse bijdrage aan het «aanvullend programma» van het Joint Research Centre van de Europese Commissie, dat in de HFR wordt uitgevoerd. Het voornaamste doel van het aanvullend onderzoeksprogramma 2012–2015 van de HFR, is een constante en betrouwbare neutronenflux voor experimentele doeleinden te leveren. De totale bijdrage van Nederland, Frankrijk en België voor het aanvullend programma 2012–2015, plus de verwachte commerciële inkomsten (uit de commerciële productie van radio-isotopen voor medische diagnoses), waarborgt een afdoende operationele begroting om de kosten voor de exploitatie van de reactor in de periode 2012–2015 te dekken.

Aanschafsubsidie Zonnepanelen

In 2012 en 2013 is de tijdelijke subsidieregeling voor investeringen in zonnepanelen voor kleinverbruikers opengesteld. Kleinverbruikers konden een subsidie ontvangen van 15% van de prijs van de aangeschafte materialen, tot een maximum van € 650,–.

Elektrisch rijden

In privaat-publieke samenwerking bevordert het plan «Elektrisch rijden in de versnelling» de introductie van elektrisch vervoer, zodat op den duur een zelfdragende markt kan ontstaan. Het plan richt zich op samenwerking met een aantal focusgebieden (andere overheden), uitrol van voertuigen in kansrijke marktsegmenten, ontwikkeling van adequate en steeds betaalbaarder infrastructuur en het stimuleren van de ontwikkeling van verdienpotentieel. In samenwerking met andere departementen zorgt EZ voor gunstige randvoorwaarden: onder andere fiscaal beleid, het bewaken van een open marktmodel voor oplaaddienstverlening en eigen aankoop- en aanbestedingsbeleid van het Rijk.

Overige subsidies

Dit betreft de uitfinanciering van verplichtingen van reeds beëindigde subsidieregelingen. Dit betreft met name de uitfinanciering van het Besluit Subsidies Investeringen Kennisinfrastructuur (BSIK), Transitiemanagement en duurzame warmte.

Garanties

Geothermie

Geothermie of aardwarmte betreft het winnen van warmte uit diepe aardlagen. Het potentieel van geothermie is 11 petajoule (PJ) in 2020. Het ontbreken van een (betaalbare) verzekering is momenteel een belangrijk knelpunt voor de toepassing van aardwarmte. De garantieregeling Geothermie heeft als doel het afdekken van het risico dat het boren van putten voor de toepassing van aardwarmte niet succesvol is. De overheid dekt dit risico af door middel van het uitgeven van garanties aan marktpartijen. De derde openstelling van de garantieregeling heeft plaatsgevonden in het voorjaar van 2013. Er wordt beoogd dat marktpartijen het risico op termijn zelf gaan afdekken.

Opdrachten

O&O bodembeheer

Dit betreft opdrachten ten behoeve van de Mijnraad en de Technische commissie bodem beweging (Tcbb) en diverse opdrachten in verband met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO).

Joint Implementation

CO2-reductie wordt ingevuld via aankoop van onder andere Joint Implementation (JI)-rechten in het buitenland. De kern van JI is dat landen met reductieverplichtingen deze in andere landen kunnen realiseren. De oorspronkelijke doelstelling voor de vermeden CO2-uitstoot is 20 Mton, te realiseren over de periode 2008–2012. Over de periode 2008–2011 is inmiddels 17 Mton gerealiseerd en geleverd via JI en gegroende Assigend Amount Units.

De uiterlijke termijn voor levering van emissierechten gegenereerd tijdens de Kyoto periode is 2015. In het najaar van 2013 zullen de voorlopig definitieve cijfers beschikbaar komen of Nederland haar Kyotodoelstelling heeft gehaald.

Straling en Nucleaire Veiligheid

Bij de beoordeling van nucleaire inrichtingen en bij de toepassing van ioniserende straling, het vervoer van radioactief materiaal en het beheer en de verwijdering van radioactief afval heeft veiligheid de hoogste prioriteit. De nationale regelgeving waarop deze veiligheid is gebaseerd wordt herschreven tot toekomstbestendige wet- en regelgeving.

Ook de beoordeling van de vergunningaanvragen voor de nieuwe onderzoeksreactor Pallas en de onderzoeksreactor Oyster gebeurt op basis van actuele veiligheidseisen en regelgeving. Deze Nederlandse veiligheidseisen zijn gebaseerd op de meest recente internationale richtlijnen en worden vastgelegd in een ministeriële richtlijn.

De voorbereiding op eventuele nucleaire ongevallen wordt aangepast, zodat die internationaal beter geharmoniseerd is.

Op grond van de Europese richtlijn 2011/70/Euratom is Nederland verplicht een nationaal programma over het beleid voor radioactief afval en verbruikte splijtstof te maken. Aan dit programma wordt verder gewerkt opdat het augustus 2015 aan de Europese Commissie kan worden voorgelegd.

Op grond van Europese richtlijnen moet elke EU-lidstaat ten minste om de tien jaar een zelfevaluatie uitvoeren van de nationale nucleaire wet- en regelgeving en van de bevoegde regelgevende autoriteit. Deze zelfevaluatie wordt door het Internationaal Atoomenergieagentschap beoordeeld in een «Integrated Regulatory Review Service (IRRS)». Eind 2014 zal een IAEA-IRRS-missie Nederland bezoeken. De Kernenergiewet en de daarop gebaseerde regelgeving zal, mede in verband met deze zelfevaluatie, in 2014 en volgende jaren integraal worden herzien en toekomstbestendig worden gemaakt. Ook zal de nieuwe EU-richtlijn over stralingsbescherming worden geïmplementeerd.

Voor het verhogen van de internationale nucleaire beveiliging worden bijdragen geleverd aan de «Nuclear Security Summit 2014» en de «Nuclear Industry Summit». Beide internationale conferenties worden eind maart 2014 gehouden.

Pallas

Een excellente en solide nucleaire kennisinfrastructuur in Nederland is van groot belang voor de nucleaire gezondheidszorg, een verantwoorde toepassing van kernenergie en voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie. Het kabinet en de provincie Noord-Holland investeren elk maximaal € 40 mln in het project Pallas met als doel de realisatie van een nieuwe onderzoeksreactor in Petten. Deze bijdrage is bedoeld voor het ontwerp, de aanbesteding en de vergunningprocedure van de reactor. Voor de realisatie van de onderzoeksreactor is een nieuwe, onafhankelijke organisatie opgericht. Deze heeft de opdracht gekregen om te zorgen voor een gezonde businesscase. De bouw en exploitatie van de reactor moet volledig privaat met risicodragend kapitaal worden gefinancierd. Daarbij geldt dat de gemaakte kosten voor ontwerp, aanbesteding en vergunningprocedure door de private investeerders moeten worden terugbetaald.

Onderzoek en opdrachten

Dit betreft kleinere onderzoeksopdrachten – veelal met een looptijd van minder dan één jaar – die dienen ter ondersteuning van het energiebeleid en die veelal gericht zijn op beantwoording van één specifieke vraag (al dan niet op verzoek van de Tweede Kamer).

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

Doorsluis Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) heffing

Het crisisbeleid op het gebied van de olievoorzieningszekerheid dient verstoringen in de olieaanvoer op te vangen. Door de Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) en het oliebedrijfsleven worden in opdracht van EZ strategische olievoorraden aangehouden in lijn met hetgeen hierover geregeld is in de Wet voorraadvorming aardolieproducten (Wva) 2012.

De uitgavenreeks op de EZ-begroting betreft de doorsluis van de ontvangen voorraadheffingen naar de COVA. De voorraadheffing is een heffing ingesteld op aan accijns van minerale oliën onderworpen aardolieproducten. De heffing bedraagt momenteel € 8,– per 1.000 liter benzine en diesel en wordt door de Minister van Financiën geheven en ingevorderd door de Belastingdienst. De Minister van EZ keert de opbrengst van heffing uit aan de stichting COVA ter dekking van de operationele kosten en financieringslasten van de COVA.

Per 1 april 2013 is de Wva 2012 van kracht geworden en in lijn met de bepalingen in de nieuwe Wva 2012 is een verhoging van de voorraadheffing doorgevoerd. In deze wet is onder andere de EU Richtlijn 2009/119/EU over strategische aardolievoorraden geïmplementeerd.

TNO bodembeheer

Dit betreft een bijdrage aan TNO voor de adviestaak voortvloeiend uit de Mijnbouwwet en Mijnbouwregeling. De adviserende taak ligt op het vlak van het opsporen en winnen van delfstoffen (olie, gas en steenzout) en aardwarmte en het opslaan van stoffen in de (diepe) ondergrond van Nederland.

Bijdragen aan mede-overheden

Uitkoopregeling

Woningen die direct onder de hoogspanningslijnen staan van 220 en 380 kV verbindingen en 110 en 150 kV buiten de bevolkingskernen, komen in aanmerking voor uitkoop. Het Rijk stelt vanaf 2017 geld beschikbaar voor een uitkoopregeling aan de betrokken gemeenten als die besluiten tot verwijderen van de woonfunctie. De regeling heeft een looptijd van vijf jaar (TK, 31 574, nr. 29).

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Energie Onderzoekcentrum Nederland (ECN)/ Nuclear Research Group (NRG)

Energie Onderzoekcentrum Nederland (ECN) ontwikkelt hoogwaardige kennis en technologie voor een efficiënte en duurzame energievoorziening en brengt deze naar de markt. ECN stelt hiertoe haar onderzoeksprogrammering in belangrijke mate op samen met bedrijven in de Topsector Energie. Het gaat hier om € 17 mln van de € 22,9 mln die voor ECN bestemd is. Daarnaast ondersteunt de kennisbasis en onafhankelijke positie van ECN de ontwikkeling en uitvoering van energiebeleid. Voor de Nuclear Research Group (NRG) betreft het onderzoeksactiviteiten op het gebied van de nucleaire veiligheid, radioactief afval en stralingsbescherming. Centraal daarbij staat de ontwikkeling van kennis, producten en processen voor veilige toepassing van nucleaire technologie voor energie, milieu en gezondheid.

Diverse instituten

Nederland participeert in een aantal internationale organisaties of programma’s, die zich bezig houden met voorzieningszekerheid. Het gaat dan om het International Energy Agency (IEA), het Energy Charter Treaty (ECT), het International Energy Forum, het Gas Exporting Countries Forum en het Nederlands Polair Programma. Daarnaast is Nederland samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en een aantal bedrijven partner in het Clingendael International Energy Programme (CIEP).

Voornaamste acties in 2014:

Versteviging van de samenwerking in Noordwest Europa. Via het Pentalaterale forum wordt ingezet op het versterken van de marktintegratie en de leveringszekerheid in Noordwest Europa. Hiernaast wordt ook bilateraal meer naar samenwerking gezocht met onze buurlanden als Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en België vanwege belangen die Nederland respectievelijk Nederlandse bedrijven daar hebben. Specifiek de intensivering van verdere samenwerking met Duitsland op politiek niveau zal in 2014 aan de orde zijn. Belangrijke onderwerpen voor overleg en samenwerking zijn: subsidiesystemen, innovatie en verbeteringen in de grensoverschrijdende infrastructuur.

In 2014 zal een ad hoc high-level conferentie in Den Haag worden georganiseerd onder voorbehoud van de voortgang van het moderniseringsproces van het Energy Charter.

Toelichting op de ontvangsten

COVA

Betreft ontvangsten uit hoofde van de voorraadheffing COVA, zoals toegelicht bij de uitgavenpost «Doorsluis COVA heffing».

SDE+

De uitgaven van de subsidie SDE+ worden gefinancierd via een opslag op de energierekening. Deze is in 2013 ingegaan, in het jaar dat de eerste substantiële betalingen uit hoofde van de SDE+ worden verwacht.

Aardgasbaten

De raming van de aardgasbaten voor 2012 en verder is gebaseerd op het meest recente scenario van het CPB uit de concept-Macro Economische Verkenning (concept-MEV). De volgende variabelen zijn hierbij relevant:

Verwachting 2013–2014
 

2013

2014

Productie aardgas totaal (mld m3)

Bron: TNO

79

71

Euro/dollarkoers

Bron: CBS/CPB

1,31

1,32

Olieprijs (dollar/vat)

Bron: CBS/CPB

105,6

103

Beursprijs van TTF-gas (eurocent/ m3)

Bron: APX Endex

26

26

Kengetallen

2009

2010

2011

2012

1. Gewonnen volume aardgas kleine velden

Bron: TNO

34 mld m3

32 mld m3

29 mld m3

28 mld m3

2. Aantal boringen exploratie onshore en offshore

Bron: TNO

15

12

18

17

3. Aantal boringen productie onshore en offshore

Bron: TNO

28

35

39

29

4. Productie aardgas totaal

Bron: TNO

74 mld m3

86 mld m3

79 mld m3

78 mld m3

5. Euro/dollarkoers

Bron: CBS/CPB

1,39

1,33

1,39

1,29

6. Olieprijs (dollar/vat)

Bron: CBS/CPB

61,5

79,5

111,3

111,7

7. Beursprijs van TTF-gas (eurocent/ m3)

Bron: APX Endex

13,0

15,8

22,7

23,8

  • 1 t/m 4 In het kader van voorzieningszekerheid is het van belang dat het aardgas dat zich bevindt in de Nederlandse kleine velden ook wordt gewonnen. Dit omvat zowel het produceren van reeds ontdekte velden (kengetal 1, 3 en 4) als het exploreren van nieuwe velden (kengetal 2). EZ stelt de randvoorwaarden middels een concurrerend mijnbouwklimaat, marktpartijen nemen de productie en exploratie voor hun rekening. Kengetal 1 geeft de totale hoeveelheid gewonnen gas uit kleine velden (onshore en offshore). Kengetal 4 geeft de totale aardgasproductie in Nederland weer, dus aardgas gewonnen uit kleine velden en het Groningerveld.

  • 5 t/m 7 De bepalende factoren voor de geraamde aardgasbaten zijn de aardgasprijs en het volume van de verkopen. De aardgasprijs is gerelateerd aan enerzijds de prijs van olie in dollars in combinatie met de euro/dollar-koers en anderzijds aan de prijs van gas die onafhankelijk van de olieprijs op de markt tot stand komt op onder andere gasbeurzen.

Budgettair belang fiscale maatregelen

Met de Energie-investeringsaftrek (EIA) stimuleert EZ investeringen in energiebesparing in of bij bedrijfsgebouwen, processen en transportmiddelen, duurzame energie en energie-advies. Deze investeringen zijn deels aftrekbaar van de fiscale winst. Ten opzichte van het historisch verbruik of het gemiddeld gangbare energiegebruik bij nieuwbouw moeten investeringen in energiebesparing per jaar per geïnvesteerde euro een bepaalde hoeveelheid energie besparen. Alleen de nieuwste typen bedrijfsmiddelen komen hierdoor in aanmerking. De EIA stimuleert zo de marktintroductie van een nieuwe generatie efficiënte bedrijfsmiddelen.

In het energieakkoord voor duurzame groei is opgenomen dat het budget van de EIA-regeling wordt beperkt (oplopend tot € 50 mln per 2017) om financiële ruimte te maken voor een innovatieprogramma voor demonstratieprojecten die gericht zijn op versnelling van commercialisering vanuit de Topsector Energie ten behoeve van de export. Om meer middelen beschikbaar te houden voor investeringen in energiebesparing en energie-efficiëntieverbetering in het bedrijfsleven, is in het Energieakkoord voor duurzame groei opgenomen dat de EIA-regeling zoveel mogelijk wordt gericht op investeringen in energiebesparing.

Bedragen x € 1 mln
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Energie-investeringsaftrek (EIA)

96

151

111

106

101

101

101

Nederlands inzet voor nucleaire veiligheid en stralingsbescherming

In de overzichtsconstructie wordt een onderscheid gemaakt in het aantal formatieplaatsen van de diensten die onder de directe verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken vallen en de formatieplaatsen van de diensten die onder de directe verantwoordelijkheid van andere ministeries vallen.

Ministerie van Economische Zaken

  • Programmadirectie Nucleaire Installaties en Veiligheid

    De programmadirectie heeft tot taak:

    • Het zorgdragen voor het aansluiten bij internationale ontwikkelingen waaronder de inzichten van EU en IAEA.

    • Het zorgdragen voor internationaal afgestemd beleid voor voorzorg en nazorg bij nucleaire rampen.

    • Het zorgdragen voor een robuust beleidskader voor nieuwe nucleaire installaties.

    • Het zorgdragen voor actuele en toegesneden kemenergie- en stralingsbeschermingsregelgeving.

    • Het zorgdragen voor nucleaire veiligheid, in het bijzonder na de lessen van Fukushima.

    • Het zorgdragen voor adequate en proportionele beveiliging van nucleaire installaties, transporten radiologische bronnen.

    • Het zorgdragen voor het verlenen van vergunningen op grond van de Kernenergiewet.

    • Het zorgdragen voor het radioactief afval, ontmanteling van installaties en het beleid om te komen tot een eindberging.

    • Het zorgdragen voor bescherming van mens en milieu tegen ioniserende straling.

  • Agentschap NL

    Het agentschap verricht een aantal taken:

    • Adequate vergunningverlening en afhandeling van meldingen leveren een belangrijke bijdrage aan het beleidsdoel (mens en milieu beschermen tegen ioniserende straling door het gebruik van radioactieve stoffen en toestellen).

    • Het secretariaat van de stuurgroep en projectgroep van het programma STRAVEN (=Straling en ventilatie) en het contractbeheer van ondersteunende opdrachten aan derden. De uitvoering van de werkzaamheden staat verder toegelicht in het Programma van Eisen (PvE), dat is opgesteld op grond van de in voorgaande jaren beschreven taken en werkzaamheden.

    • Uitvoering van het stelsel van borging van de stralingsdeskundigheid in Nederland.

  • Kernfysische Dienst (KFD)

    • De KFD oefent toezicht uit op de nucleaire industrie en op alle andere branches waarin radioactieve stoffen en ioniserende straling wordt toegepast.

    • De KFD oefent toezicht uit op het vervoer van splijtstoffen en radioactieve materialen.

  • Crisismanagement: het voorbereid zijn op een nuclair of (stralings)incident en bij crises bijdragen aan de uitvoering van de nationale crisisbesluitvorming.

  • Het Staatstoezicht op de Mijnen is op het gebied van de stralingsbescherming belast met het toezicht op de naleving van de kernenergiewetgeving bij verkenningsonderzoek naar delfstoffen en de opsporing of winning van delfstoffen.

  • Het cluster straling op het RIVM omvat een drietal structurele projecten. Van de structurele projecten is er:

    • één gericht op de inhoudelijke beleidsondersteuning van wettelijke taken straling (WEST),

    • één op het uitvoeren van de milieumonitoring straling, en

    • één vormt het (voornamelijk materieel) budget voor uitbestedingen, aanschaffingen en metingen ten behoeve van het onderzoek naar ventilatie en radon in woningen (VERA-II).

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

  • De Directie Gezond en Veilig Werken draagt zorg voor het beleid op het gebied van de stralingsbescherming. Als het gaat om de stralingsbescherming van werknemers, bepaalt de Minister van SZW de kaders, ontwikkelt hij het beleid en is hij verantwoordelijk voor (inter)nationale wet- en regelgeving en de normstelling.

  • De directie Arbeidsomstandigheden van de Inspectie SZW is op het gebied van de stralingsbescherming verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving door werkgevers en werknemers van wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden, met inbegrip van stralingsbescherming, alsmede het in verband daarmee opsporen van strafbare feiten.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

  • Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.

  • Geneesmiddelen en medische technologie.

Ministerie van Veiligheid en Justitie

Verantwoordelijk voor het stelsel van rampen- en crisisbeheersing.

Ministerie van Defensie

Inspectie militaire gezondheidszorg. Vergunningverlening militair nucleair transport en nucleair aangedreven vaartuigen.

Nederlandse Douane

Controle van goederen gebeurt met geavanceerde controlemiddelen, waaronder ook detectieapparatuur voor nucleaire straling. In voorkomende gevallen wordt na een detectiealarm contact gezocht met de KFD. De verdere opvolging van een dergelijk alarm is voor rekening van de KFD.

Nederlandse inzet voor nucleaire veiligheid en stralingbescherming
     

fte

Departement

Begroting

Activiteit

2013

2014

2015

2016

Ministerie van Economische Zaken

70,2

72,7

73,6

73,62

Programmadirectie NIV

XIII

Beleid en vergunningverlening

36,3

36,3

36,3

36,3

Agentschap NL

XIII

Uitvoeren van wettelijk verplichte vergunningswerkzaamheden

12,9

12,9

12,9

12,9

Kernfysische Dienst

XIII

Toezicht op nucleaire inrichtingen en vervoer van splijtstoffen en radioactieve materialen

38,8

38,8

38,8

38,8

Crisismanagement

XIII

Voorbereiding op en beheersing van (dreigende) nucleaire crises

2

2

2

2

Staatstoezicht op de Mijnen

XIII

Stralingsbescherming en monitoring

1,2

1,2

1,2

1,2

Autoriteit Consument en Markt

XIII

Inzet deskundigheid bij nucleaire incidenten. Controle op radioactiviteit in voedsel

4

4

4

4

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

34,2

34,2

34,2

34,2

RIVM

XVI

Beleidsondersteuning, monitoring straling en back office radiologische informatie

32,9

32,9

32,9

32,9

Beleidsdirecties

XVI

Beleid en crisismanagement

1,3

1,3

1,3

1,3

Belastingdienst

0

0

0

0

Douane

IX

Controle vergunningen. Detectie van radioactiviteit in goederen 1

0

0

0

0

Ministerie van Veiligheid en Justitie

1,2

1,2

1,2

1,2

 

VI

Nucleaire veiligheid, rampen- en crisisbeheersing

1,2

1,2

1,2

1,2

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

3

3

3

3

 

XV

Stralingsbescherming en monitoring

3

3

3

3

Ministerie van Defensie

8

8

8

8

 

XV

Vergunningverlening nucleair transport en nucleair aangedreven vaartuigen

8

8

8

8

             

Ondersteuning Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingbescherming

8,0

7,8

7,8

7,8

1

Voor de controles van goederen beschikt de Douane over geavanceerde controlemiddelen, waaronder detectie-apparatuur op mogelijke nucleaire straling. De detectie vindt vrijwel volledig geautomatiseerd plaats. In voorkomend geval wordt na een detectie-alarm contact gezocht met de Inspectie Leefomgeving en Transport, die de verdere opvolging van een dergelijk alarm voor haar rekening neemt.

16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Algemene doelstelling

EZ streeft naar internationaal toonaangevende, concurrerende, sociaal verantwoorde, veilige en dier- en milieuvriendelijke agro-, visserij- en voedselketens.

Rol en Verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is verantwoordelijk voor:

Stimuleren

  • Het versterken van de positie van de Nederlandse agrarische en visserijketen en het stimuleren van groene economische groei via energie- en klimaatbeleid voor de landbouw (artikelonderdeel 16.1).

  • Het stimuleren van een adequate en duurzame voedselvoorziening/voedselzekerheid op Europees en mondiaal niveau alsmede het bijdragen aan het Europese en internationale landbouw- en visserijbeleid (artikelonderdelen 16.1 en 16.5).

Regisseren

  • Het borgen van voedselveiligheid en voedselkwaliteit (artikelonderdeel 16.2). Producenten en partijen uit de voedselketen zijn primair verantwoordelijk voor hun producten en productiewijze. Zij opereren op basis van normen en kaders die de overheid stelt en die goeddeels hun grondslag vinden in internationale, met name Europese regelgeving. De Minister van VWS is verantwoordelijk voor wetgeving voor voedselveiligheid, met uitzondering van wetgeving voor het slachten van dieren en het keuren en uitsnijden van vlees, waar de Minister van EZ verantwoordelijk voor is. De Minister van EZ is voorts verantwoordelijk voor de controle op en handhaving van de regels voor de veiligheid van voedsel in de primaire productie en slachterijfase.

  • Het zeker stellen van goede gewasbescherming, alsmede het borgen van diergezondheid en dierenwelzijn (artikelonderdeel 16.3).

(Doen) uitvoeren

  • Het doen uitvoeren van adequaat fytosanitair beleid (artikelonderdeel 16.3).

  • Het doen uitvoeren van kennisontwikkeling en financieren van innovatie ten behoeve van het groene domein (artikelonderdeel 16.4).

Bij het verder vormgeven van het Europees Landbouwbeleid voor de periode 2014–2020 heeft de minister de rol om te zorgen dat de Nederlandse inbreng met betrekking tot versterking concurrentiekracht, vergroening en verduurzaming goed tot hun recht komen. In de Beleidsagenda en bijlage 4.3 Europese geldstromen wordt hierop nader ingegaan.

Beleidsinformatie

Kengetal

2009

2010

2011

2012

Ambitie

1. Maatschappelijke appreciatiescore

Bron:TNS/NIPO

7,7

7,7

7,5

7,5

7,7

2. Mate van vertrouwen consumenten in voedsel

Bron:NVWA monitor

3,4

3,4

3,4

3,4

3. Plant Breeders Index

Bron: Community Plant Variety Office CPVO

32%

32%

33%

31%

Circa 32%

4. Aantal octrooiaanvragen in de agrarische sector en verwerkende industrie

Bron: NLOctrooicentrum

6,8%

7,4%

   

Circa 7,4%

5. % Handelssaldo agrarisch ten opzichte van totaal handelssaldo Nederland

Bron: LEI

59%

57%

87%

58%

60%

Toelichting

  • 1 De maatschappelijk appreciatiescore is een rapportcijfer voor de waardering van de Nederlandse samenleving voor de agrarische- en visserijsector, productiewijzen en de verwerking van agrofood en visproducten. Basis is periodiek door TNS/NIPO uitgevoerd onderzoek.

  • 2 De NVWA meet op een schaal van 1–5 het vertrouwen van de consument in de veiligheid van voedsel. In 2012 is besloten de meting voortaan tweejaarlijks uit te voeren. Eind 2013 vindt er een meting plaats. Als gevolg van de paardenvlees- en eierenfraude en enkele voedselincidenten in 2013, is de ambitie het licht gestegen vertrouwen in de afgelopen jaren (in 2008 3,3 en vanaf 2009 3,4) de komende tijd tenminste vast te houden.

  • 3 Betreft het percentage Nederlandse aanvragen Kwekersrecht van het totaal aantal aanvragen voor de Europese Unie (EU).

  • 4 Betreft het percentage Nederlandse octrooiaanvragen van het totaal aantal internationale aanvragen ingediend bij de World Intellectual Property Organization (WIPO) en het Europees Octrooibureau voor de agrarische sector en verwerkende industrie. In verband met de bescherming stelt het Nederlandse Octrooibureau deze informatie met vertraging beschikbaar. De gegevens over 2011 worden in 2014 gepubliceerd en 2012 in 2015.

  • 5 De agrarische handel is van zeer groot belang voor het positieve resultaat van het totale Nederlandse handelsoverschot. Sinds 2000 is het aandeel agrarisch ten opzichte van het totaal handelsoverschot minimaal 50% geweest. Het agrarisch handelsoverschot wordt vooral gerealiseerd door sierteeltproducten, vlees, zuivel, veevoeders, tabak en cacao.

Beleidswijzigingen

  • De implementatie en nationale uitvoering van een hervormd Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en invoering van het nieuwe Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) (zie Beleidsagenda).

  • Een geaccordeerd vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn (2014–2017) en op basis daarvan een derogatie op mestnormen uit de Nitraatrichtlijn. Verlagen van het overschot op de Nederlandse mestmarkt door boeren te verplichten een vastgesteld deel van het mestoverschot van hun bedrijf te verwerken.

  • Een duurzaam gewasbeschermingsbeleid voor de periode 2013–2023 in samenwerking met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (zie Beleidsagenda).

  • Versterking c.q. bijstelling van het systeem voor de voedselveiligheid en -integriteit in de vlees- en zuivelsector door uitvoering van de acties van de Taskforce Voedselvertrouwen en implementatie van de aanbevelingen van het onderzoek naar de risico’s in de vleesketen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (zie Beleidsagenda).

  • In overleg met betrokken partijen wordt de uitvoering van de visie tuinbouw ter hand genomen. Doel hiervan is te komen tot samenwerkende tuinbouwketens die nationaal en internationaal toonaangevend zijn in duurzaamheid (zie Beleidsagenda).

Budgettaire gevolgen van beleid

De financiële instrumenteninzet van artikel 16 is gekoppeld aan de volgende artikelonderdelen:

16.1 Versterking concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij;

16.2 Borgen voedselveiligheid en -kwaliteit;

16.3 Plant- en diergezondheid;

16.4 Kennisontwikkeling en innovatie ten behoeve van het groene domein;

16.5 Borgen voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid.

Achter ieder instrument staat het betreffende artikelonderdeel vermeld.

Bedragen x € 1.000
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

VERPLICHTINGEN

696.112

741.803

659.135

643.139

620.168

603.667

601.245

Waarvan garantieverplichtingen

43.374

138.000

138.000

138.000

138.000

138.000

138.000

UITGAVEN

613.752

653.309

565.726

529.596

506.109

489.715

486.217

Waarvan juridisch verplicht (percentage)

   

86%

       
               

Subsidies

99.065

75.103

48.576

57.033

54.928

52.892

55.503

• Agrarisch ondernemerschap (16.1)

9.953

9.374

5.688

4.788

4.388

4.352

4.352

• Duurzame veehouderij (16.1)

26.203

17.542

4.775

4.312

4.306

4.006

604

• Mestbeleid (16.1)

1.596

1.850

2.550

1.550

0

0

0

• Plantaardige productie (16.1)

19.327

17.843

14.386

15.346

13.927

13.327

11.540

• Agrarische innovatie en overig (16.1)

10.373

5.426

3.140

2.200

1.200

1.200

0

• Visserij (16.1)

8.549

8.791

         

• Cofinanciering GLB/GVB (16.1)

 

8.760

19.560

21.830

20.730

29.730

• Dierenwelzijn productiedieren en gezelschapsdieren (16.3)

2.518

2.008

2.008

2.008

2.008

2.008

2.008

• Apurement (16.5)

20.546

12.269

7.269

7.269

7.269

7.269

7.269

Garanties

10.500

26.000

17.800

4.800

4.800

4.800

4.800

• Bijdrage begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit (16.1)

2.000

3.000

3.000

3.000

3.000

3.000

3.000

• Verliesdeclaraties Borgstellingsfaciliteit (16.1)

8.500

23.000

14.800

1.800

1.800

1.800

1.800

Opdrachten

151.569

158.608

134.701

127.077

116.448

114.962

114.662

• Versterken concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij (16.1)

25.723

24.525

11.606

12.590

11.348

11.445

11.445

• Borgen voedselveiligheid- en kwaliteit(16.2)

12.799

8.948

5.943

6.725

6.725

6.725

6.725

• Plant- en diergezondheid (16.3)

14.930

17.599

14.237

13.364

13.264

13.264

13.264

• Kennisontwikkeling en innovatie (16.4)

92.364

103.728

101.047

92.530

83.243

81.660

81.360

• Borgen voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid (16.5)

5.753

3.808

1.868

1.868

1.868

1.868

1.868

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

117.704

118.905

123.393

122.297

124.073

123.363

122.030

• Medebewind produktschappen (16.5)

20.354

23.054

50.519

49.991

49.417

48.742

48.262

• Dienst Landbouwkundig Onderzoek (16.4)

95.027

91.790

72.118

69.989

72.372

72.372

71.532

• ZON-mw (dierproeven) (16.4)

 

1.850

300

1.880

1.880

1.880

1.880

• College Toelating Bedrijdingsmiddelen en Biociden (16.3)

2.323

2.211

456

437

431

431

431

• Nog te verdelen taakstellling

       

– 27

– 62

– 75

Bijdragen aan andere begrotingshoofd-

stukken

4.200

3.800

3.650

4.200

4.200

4.200

4.200

• Diergezondheidsfonds

4.200

3.800

3.650

4.200

4.200

4.200

4.200

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

 

7.882

7.915

7.915

7.915

7.915

7.915

• UNEP, FAO en overige contributies

 

7.882

7.915

7.915

7.915

7.915

7.915

Bijdragen aan agentschappen

230.714

263.011

229.691

206.274

193.745

181.583

177.107

• NVWA

125.039

119.352

95.485

88.546

84.569

84.605

84.916

• Dienst Regelingen

93.182

116.691

107.635

93.111

92.570

90.037

88.424

• Agentschap NL

5.810

18.356

18.324

17.376

15.719

14.148

14.141

• Dienst Landelijk Gebied

255

222

222

221

221

221

221

• Rijksrederij

6.428

8.390

8.025

7.020

7.019

7.019

7.019

• Nog te verdelen taakstellling

       

– 6.353

– 14.447

– 17.614

               

ONTVANGSTEN

302.615

329.722

292.779

278.579

278.579

278.579

278.579

• Versterken concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij (16.1)

28.891

51.042

22.581

8.381

8.381

8.381

8.381

• Borgen voedselveiligheid- en kwaliteit(16.2)

253

430

430

430

430

430

430

• Plant- en diergezondheid (16.3)

2.812

500

500

500

500

500

500

• Kennisontwikkeling en innovatie (16.4)

14.760

18.693

10.584

10.584

10.584

10.584

10.584

• Borgen voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid (16.5)

255.414

259.057

258.684

258.684

258.684

258.684

258.684

• Ontvangsten agentschappen (16.9)

485

           

Budgetflexibiliteit

Het budget 2014 is voor circa € 480 mln (86%) inflexibel, omdat de verplichtingen die in 2014 tot kasbetaling leiden vooral op OD 16.4 (meerjarige DLO-programma’s en wettelijke onderzoekstaken van DLO) en op OD 16.9 (financiering agentschappen) al in het voorafgaande jaar zijn aangegaan.

Subsidies: Budgetten worden per jaar gepubliceerd. Van het beschikbare budget 2014 is circa 98% juridisch verplicht. Het betreft de uitfinanciering van tot en met 2013 aangegane verplichtingen op subsidieregelingen. De verplichtingen betreffen deels de cofinanciering van de uitvoering van EU-programma’s voor Plattelandsontwikkeling, Visserij en van artikel 68 van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid.

Garanties: Bijdrage aan de begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit is niet verplicht. De verliesdeclaratie 2014 betreft een raming van de verplichte betalingen aan banken voor bedrijven die niet meer aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen.

Opdrachten: Van budget 2014 is circa 80% juridisch verplicht. Het betreft de uitfinanciering van verplichtingen die tot en met 2013 zijn aangegaan.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s: Betreft bijdragen aan met name DLO (Kennisbasis, Wettelijke taken) en aan productschappen voor uitvoering van de EU-regelingen op basis van de «Regeling medebewind Gemeenschappelijke Landbouwbeleid» van 28 september 2006. Door de afspraak in het regeerakkoord tot opheffing van de product- en bedrijfsschappen komt deze regeling in 2014 te vervallen en komen deze taken over naar EZ. Aan de post «Medebewind produktschappen» is in verband met de opheffing € 31 mln structureel toegevoegd voor de overname van publieke taken. Onderzocht wordt in welke vorm en omvang de medebewind en publieke taken binnen (met name de agentschappen van) EZ terecht zullen komen. Het budget voor 2014 is voor 100% juridisch verplicht.

Bijdragen aan agentschappen: Het budget betreft de financiering van het opdrachtenpakket voor 2014 aan de NVWA, DR, AgNL, en de Rijksrederij, inclusief de kosten van uitvoering van EU-regelingen. Op basis van het offertetraject is het budget voor 2014 ultimo 2013 100% juridisch verplicht.

Toelichting op de financiële instrumenten

Interne begrotingsreserves

Stand interne begrotingsreserves per 31 december 2012 (x € 1.000)

288.498

Interne begrotingsreserve landbouw

46.279

Interne begrotingsreserve visserij

21.891

Interne begrotingsreserve borgstellingsfaciliteit

53.523

Interne begrotingsreserve apurement

166.805

  • Met de interne begrotingsreserve landbouw wordt stabiliteit en zekerheid gecreëerd voor de uitfinanciering van omvangrijke en sterk fluctuerende transitie-uitgaven voor verduurzaming en innovatie in de landbouwsector. Het betreft uitgaven voor reeds aangegane verplichtingen onder andere op het terrein van energietransitie in de tuinbouwsector, jonge agrariërs, regeling fijnstof en de Regeling Vervroegde Afschrijving Milieu-investeringen (VAMIL).

  • De interne begrotingsreserve visserij is bestemd voor de nationale cofinanciering die benodigd is voor de uitfinanciering van programma’s die onder het Europees Visserij Fonds (EVF) worden uitgevoerd.

  • De interne begrotingsreserve borgstellingsfaciliteit is bedoeld om de verliesdeclaraties te betalen naar aanleiding van garantstellingen aan banken waarmee innovatieve en duurzame investeringen in de landbouw en visserij worden gefaciliteerd. Daarnaast wordt een jaarlijkse bijdrage van € 2 mln van 2011 tot en met 2024 voorzien voor het flankerend beleid voor het verbod op de pelsdierhouderij (amendement Gerven/Dijsselbloem, TK 2010–2011, 32 609 XIII, nr. 4).

  • De interne begrotingsreserve apurement is bestemd voor het terugbetalen van financiële correcties van de Europese Commissie. EZ heeft maatregelen genomen om de risico’s op toekomstige financiële correcties te verkleinen door interpretaties van EU-regelgeving zoveel mogelijk vooraf aan de Europese Commissie ter verduidelijking voor te leggen.

Bijdragen aan agentschappen

EZ zet diverse uitvoerende diensten in voor het realiseren van beleidsdoelen op het gebied van agroketens, voedsel en visserij.

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

De bijdrage aan de NVWA is onder andere bestemd voor de uitvoering en het toezicht op het gebied van dier- en plantgezondheid, dierenwelzijn, diervoeders, diergeneesmiddelen, dierlijke bijproducten, dierproeven, mestregelgeving en de veiligheid van voedsel en consumentenproducten. De raming bevat structureel € 6,6 mln per jaar voor compensatie van NVWA in het kader van BTW-regelgeving, die geen onderdeel uitmaakt van de bijdrage aan het opdrachtenpakket NVWA.

Dienst Regelingen (DR)

De bijdrage aan DR is onder andere bedoeld voor de uitvoering van haar taak als Europees betaalorgaan. Vanwege deze status kan DR Europese subsidies aan landbouwers uitbetalen, bijvoorbeeld de bedrijfstoeslagregeling. Naast de Europese voert DR ook nationale subsidieregelingen uit zoals de regelingen voor innovaties, energiebesparing en voor investeringen in duurzaamheid. Voorts worden taken uitgevoerd inzake identificatie en registratie van dieren, het mestbeleid en verleent DR bepaalde vergunningen voor agrarische ondernemers en voor bezit en handel in beschermde plant- en diersoorten.

Conform de toezegging in mijn brief van 21 januari 2013 (TK, 33 400 XIII, nr. 66) zijn de begrote uitvoeringskosten in 2014 zo veel mogelijk in lijn gebracht met het geoffreerde opdrachtenpakket uit de agenstschapsparagraaf. Momenteel zijn de gevolgen van de invoering van het nieuwe GLB en GVB en de overdracht van PBO-taken echter nog niet volledig te overzien. Mutaties in de uitvoeringskosten van DR die hieruit voortvloeien zullen in de Voorjaarsnota 2014 worden verwerkt.

Agentschap NL (AgNL)

De bijdrage AgNL is met name bedoeld voor het landbouwradennetwerk dat per 1 april 2013 is ondergebracht bij AgNL. De diverse thuisbases van de verschillende attachénetwerken – Innovatieattachés, NFIA en N(A)BSOs – zijn in één organisatiestructuur ondergebracht: de Thuisbasis Netwerk Buitenland. Met de organisatie van alle thuisbases in één afdeling wordt inhoudelijke synergie en efficiency gerealiseerd bij de uitvoering van opdrachten voor EZ en ook voor BZ. De landbouwraden en landbouwattachés blijven ook in de nieuwe structuur specialistische, beleidsmatige en uitvoerende economische dienstverlening verrichten voor bedrijven, kennisinstellingen en overheden op het terrein van landbouw (incl. markttoegang en marktfacilitatie), biodiversiteit, duurzame grondstofketens, voedselzekerheid en -veiligheid. Daarnaast is de bijdrage bedoeld voor de afwikkeling van de voormalige FES projecten voor Groene genetica en Biosolar.

Rijksrederij

De bijdrage aan de Rijksrederij is bestemd voor de inzet van schepen en bemanning voor het uitvoeren van taken op het gebied van visserij-onderzoek en het beheer en de inspectie voor natuur en visserij.

Artikelonderdeel 16.1 Versterken concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij
Financieel overzicht instrumentarium 16.1

Bedragen x € 1.000

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Uitgaven

112.224

111.351

68.705

65.146

61.799

59.860

62.471

               

Subsidies

76.001

60.826

39.299

47.756

45.651

43.615

46.226

Agrarisch ondernemerschap

9.953

9.374

5.688

4.788

4.388

4.352

4.352

– Investeringsregeling Jonge Agrariërs

3.945

3.238

3.538

2.788

2.388

2.352

2.352

– Brede weerverzekering

1.421

1.196

150

– Overig

4.587

4.940

2.000

2.000

2.000

2.000

2.000

Duurzame veehouderij

26.203

17.542

4.775

4.312

4.306

4.006

604

– Regeling fijnstof

16.054

350

0

2.400

3.850

3.350

148

– Investeringsregeling duurzame stallen

5.047

6.885

2.560

       

– Overig

5.102

10.307

2.215

1.912

456

456

456

Mestbeleid

1.596

1.850

2.550

1.550

0

0

0

– Duurzaamheidsinvesteringen

1.596

1.850

2.550

1.550

0

0

0

Plantaardige productie

19.327

17.843

14.386

15.346

13.927

13.327

11.540

– Marktintroductie energie innovaties (MEI)

12.577

16.189

10.989

10.349

10.189

9.589

7.802

– Investeringsregeling energiebesparing (IRE)

2.134

600

2.000

3.500

3.500

3.500

3.500

– Overig

4.616

1.054

1.397

1.497

238

238

238

Agrarische innovatie

10.373

5.426

3.140

2.200

1.200

1.200

 

– Vamil vergoedingen

6.673

2.200

– Samenwerking innovatie POP Nieuwe Uitdagingen

548

500

1.340

1.400

1.200

1.200

 

– Overig

3.152

2.726

1.800

800

     

Visserij

8.549

8.791

         

– EVF as 1 Maatregelen visvangst

1.974

2.865

         

– EVF as 2 Aquacultuur binnenvisserij

868

685

         

– EVF as 3 Gemeenschappelijk Visserijbeleid

5.707

5.241

         

Cofinanciering GLB/GVB

 

8.760

19.560

21.830

20.730

29.730

– Cofinanciering GLB/GVB

   

8.760

19.560

21.830

20.730

29.730

Garanties

10.500

26.000

17.800

4.800

4.800

4.800

4.800

– Bijdrage begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit

2.000

3.000

3.000

3.000

3.000

3.000

3.000

– Verliesdeclaraties Borgstellingsfaciliteit

8.500

23.000

14.800

1.800

1.800

1.800

1.800

Opdrachten

25.723

24.525

11.606

12.590

11.348

11.445

11.445

– Agrarisch ondernemerschap

4.155

3.600

2.779

3.000

3.000

3.000

3.000

– Duurzame veehouderij

3.214

7.309

1.858

2.124

1.730

1.827

1.827

– Plantaardige productie

4.075

3.290

2.057

3.947

4.197

4.197

4.197

– Agrarische innovatie en overig

3.283

1.297

14

 

50

50

50

– Mestbeleid

5.609

7.217

3.814

2.271

1.123

1.123

1.123

– Visserij

5.387

1.812

1.084

1.248

1.248

1.248

1.248

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Streefwaarde

Planning

Bron

Verhouding duurzame – totale investeringen

36%

2010

20%

20%

2014

LEI

Toelichting

Uitgaande van een bedrag van € 3,7 mld aan agro investeringen wordt ingezet op circa € 0,7 mld aan duurzame investeringen. Dit leidt tot een verhoudingsgetal van 0,20 zowel voor de raming 2014 als voor de streefwaarde 2014. Duurzame investeringen omvatten investeringen in duurzame productiemiddelen zoals onder andere bedrijfsgebouwen, glasopstanden en installaties. De bijstelling van de duurzaamheidsindicator naar 20% procent (begroot in 2013 36%) wordt met name veroorzaakt door lagere investeringen in duurzame varkens- en pluimveestallen in 2011, de slechte economische situatie in vooral de glastuinbouw, varkens- en leghennenhouderij en de afschaffing van de tijdelijk vanaf 2009 verhoogde crisismaatregelen.

Subsidies

Agrarisch ondernemerschap

Vergroting van het concurrentievermogen is essentieel voor het agro-complex. Het beleid is gericht op goed en duurzaam presterende agrarische ondernemers, inclusief levenskrachtige agrarische bedrijven voor jonge agrariërs en behoud van het platteland. Hiervoor worden de volgende subsidies opengesteld in 2014:

  • De Investeringsregeling jonge agrariërs ondersteunt jonge landbouwers bij investeringen kort na bedrijfsovername, zodat hiermee hun concurrentiepositie wordt versterkt. De begrote bedragen betreffen de financiering van eerdere openstellingen. Een openstelling in 2014 wordt bezien in het kader van het nieuwe GLB.

  • Met de Brede Weerverzekering wordt de beschikbaarheid van brede verzekeringen tegen weerschade in de open teelten gefaciliteerd. Het begrote bedrag in 2014 betreft de financiering van eerdere openstellingen. Een openstelling in 2014 wordt bezien in het kader van het nieuwe GLB.

Duurzame veehouderij

Voor de veehouderij wil EZ integraal duurzame stallen en houderijmethoden stimuleren en faciliteren. In de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (UDV) (TK, 2008–2009, 28 973, nr. 34) zijn de uitdagingen en speerpunten beschreven.

De transitie naar een toekomstbestendige duurzame en maatschappelijk gewaardeerde veehouderij in 2020 wordt aangepakt via twee sporen: een ketengestuurde verduurzaming van de veehouderij waarbij het initiatief ligt bij markt- en ketenpartijen met een doorslaggevende rol voor de retail en foodservice en een zorgvuldige inpassing van veehouderijbedrijven in de lokale leefomgeving.

Om ook economisch duurzaam te kunnen blijven produceren zijn nieuwe marktstrategieën en verdienmodellen nodig. Het initiatief voor de transitie ligt primair bij het bedrijfsleven. Er zijn de volgende subsidies:

  • De Investeringsregeling fijnstofmaatregelen heeft tot doel de uitstoot van fijnstof uit de veehouderij te verminderen en daarmee de achtergrondconcentratie van fijnstof in Nederland te verlagen. Op basis van de jaarlijkse monitoring zal eind 2013 worden besloten of de regeling in 2014 opnieuw wordt opengesteld. Uitgaven in 2014 als gevolg van eerdere openstellingen worden gefinancierd middels een onttrekking uit de interne begrotingsreserve landbouw.

  • De middelen voor de Regeling integraal duurzame stallen 2014 zijn bestemd voor de financiering van reeds aangegane verplichtingen van eerdere openstellingen (onder andere openstelling in 2013 met PAS-middelen). Bij voldoende belangstelling voor de subsidieregeling die in 2013 is opengesteld, zal ook in 2014 een openstelling plaatsvinden, gefinancierd vanuit PAS-middelen op beleidsartikel 18.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Streefwaarde

Planning

Bron

Percentage integraal duurzame stallen

0%

2008

10%

10%

2014

WUR

Toelichting

Percentage integraal duurzame stallen: integraal duurzame stallen zijn stal- en houderijsystemen waarin verschillende duurzaamheidaspecten in onderlinge samenhang zijn verbeterd ten opzichte van de reguliere systemen. Door de partners van de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij (UDV) is de ambitie afgesproken dat vanaf 2015 alle nieuw te bouwen stallen integraal duurzaam zijn. Voor de realisatie van deze ambitie zullen de partners van de UDV een stimuleringspakket opstellen, naast de bestaande financiële stimuleringsmaatregelen.

Mestbeleid

Het mestbeleid heeft als doel de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater te verbeteren, zodanig dat in heel Nederland het grondwater maximaal 50 mg nitraat per liter bevat en eutrofiëring van oppervlaktewater voorkomen of verminderd wordt. Om dat doel te bereiken, kent het huidige mestbeleid twee pijlers: de regulering van het gebruik van meststoffen met het stelsel van gebruiksnormen en gebruiksvoorschriften én ondersteunend daaraan de regulering van de productieomvang van mest met het stelsel van varkens- en pluimveerechten en, indirect, de melkquotering. Vanaf 1 januari 2014 zal vooruitlopend op de beoogde beëindiging van het dierrechtenstelsel, aan boeren met een mestoverschot de verplichting worden opgelegd een vastgesteld percentage van dat overschot te verwerken zodat die mest feitelijk niet meer op de Nederlandse mestmarkt drukt. In Kamerbrief TK, 2012–2013, 33 322, nr. 8 zijn de ontwikkelrichtingen voor het mestbeleid geschetst.

De subsidie Duurzaamheidsinvesteringen is bedoeld voor investeringen in nieuwe milieuvriendelijke machines of installaties die de waterkwaliteit verbeteren, energie besparen of waarmee overgeschakeld kan worden naar hernieuwbare energie voor eigen energiegebruik en waarmee doeltreffender gebruik gemaakt kan worden van meststoffen. De begrote bedragen betreffen de financiering van eerdere openstellingen.

Voornaamste acties in 2014:

  • Vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn 2014–2017: gestreefd wordt inhoudelijke overeenstemming met de Europese Commissie over dit programma te bereiken in het najaar van 2013. In 2014 moet de uitvoering van de maatregelen uit het programma worden gemonitoord.

  • Derogatie Nitraatrichtlijn 2014–2017: op basis van het vijfde actieprogramma 2014–2017 zal de Nederlandse regering bij de Europese Commissie een verzoek indienen voor een nieuwe derogatie van de gebruiksnorm voor stikstof uit dierlijke mest van 170 kg stikstof per hectare per jaar uit de Nitraatrichtlijn. Gestreefd wordt deze derogatie voor 1 januari 2014 te verkrijgen.

  • Stelsel verplichte mestverwerking: de mestverwerkingsplicht moet per 1 januari 2014 worden ingevoerd.

  • Stelsel van dierrechten: afhankelijk van de ex-ante evaluatie naar de effectiviteit van de mestverwerkingsplicht en aan de veehouderij verbonden milieudoelen zal het kabinet besluiten of de huidige sturing op dieraantallen voor varkens en pluimvee vanaf 2015 kan worden beëindigd, alsmede besluiten over introductie van een stelsel van dierrechten voor rund-/melkvee per 2015.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Streefwaarde

Planning

Bron

1. Realisatie normen fosfaat

78 mln kg

2002

10 mln kg

Evenwicht

2015

CBS

2. Realisatie normen stikstof

420 mln kg

2002

331 mln kg

325 mln kg

2017

CBS

Toelichting

Nationaal fosfaat- en stikstofoverschot

De indicatoren nationaal fosfaatoverschot en nationaal stikstofoverschot geven het totaal verlies aan van mineralen op landbouwgrond (door toepassen van meststoffen in de Nederlandse landbouw als gevolg van neerslag na opname door het gewas). Evenwicht als streefwaarde betekent dat er niet meer fosfaat op het land wordt gebracht dan er met gewassen en onvermijdelijke verliezen afgehaald wordt. Het nationaal stikstofoverschot omvat ook verliezen door vervluchtiging.

Plantaardige productie

De Nederlandse plantaardige sector staat wereldwijd bekend om de kwaliteit van productie en productietechnologie voor voedings- en siergewassen. Plantenveredeling en duurzame intensivering van de teelt zijn van fundamenteel belang voor het vergroten van (mondiale) voedselzekerheid en concurrentiekracht van de betrokken sectoren.

Afspraken voor het realiseren van ambitieuze doelen ten aanzien van energiebesparing, productie van duurzame energie en reductie van de uitstoot van broeikasgassen zijn vastgelegd in het convenant Schone en Zuinige Agrosectoren (2008–2020) en het CO2-convenant glastuinbouw. Afspraken rond energiebesparing in het verwerkende deel van de agroketen zijn vastgelegd in de energieconvenanten Meerjarenafspraken3 en MEE. Energiebesparingsmaatregelen in dit kader leveren een bijdrage aan de verduurzaming van de voedselproductie.

De volgende subsidies worden ingezet:

  • Marktintroductie Energie Innovaties (MEI) en Investeringsregeling Milieuvriendelijke Maatregelen (IMM, waarin de IRE is opgegaan). Deze regelingen zijn bedoeld om met innovatieve (teelt)technieken het gebruik van fossiele brandstoffen te verminderen en te verduurzamen en een efficiënt energiegebruik in de glastuinbouw te bevorderen.

Precisielandbouw

Afhankelijk van de definitieve besluitvorming over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid over de periode 2014–2020 zal worden bezien in hoeverre voor de verduurzaming van de plantaardige productie investeringen in precisielandbouw kunnen worden gestimuleerd met Europese middelen.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Streefwaarde

Planning

Bron

Totale CO2-emissie glastuinbouw

Circa 7,5 Mton

2013

7,3 Mton

6,2 Mton

2020

LEI

Energie-efficiency index

voedings- en genotmiddelen-industrie (VGI)

100%

2005

86%

70%

2020

Agentschap

NL

Toelichting

Via het programma Kas als energiebron en de Meerjarenafspraken-3 VGI zet EZ in op het verminderen van de CO2-emissie via verregaande (fossiele) energiebesparing (efficiencyverbetering) en de productie van duurzame energie. De indicatoren geven inzicht in de voortgang van de verduurzaming op energie en klimaatgebied van deze 2 sectoren.

Agrarische innovatie

In de innovatieve projecten ligt de focus op de nieuwe uitdagingen van het GLB: klimaat, hernieuwbare energie, water en biodiversiteit. Er zijn de volgende subsidies:

  • De Regeling samenwerking bij innovatie POP Nieuwe Uitdagingen is bedoeld voor innovatieve projecten van het bedrijfsleven die aansluiten bij innovatieagenda’s. De begrote bedragen betreffen de financiering van eerdere openstellingen.

  • VAMIL: ondernemers die kunnen aantonen dat zij in 2007 of 2008 hebben geïnvesteerd in duurzame kassen of stallen en schade hebben geleden, omdat ze de verruiming in de willekeurige afschrijving milieu-investering VAMIL niet hebben kunnen toepassen, komen in aanmerking voor vergoeding van het geleden (rente)nadeel. Uitgaven in 2014 worden middels een onttrekking uit de interne begrotingsreserve landbouw gefinancierd.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Streefwaarde

Planning

Bron

Percentage innoverende agrarische bedrijven

11,6%

2006

10%

10%

2016

LEI

Toelichting

Het percentage innoverende agrarische bedrijven geeft het percentage van de bedrijven weer dat product- of procesinnovaties heeft doorgevoerd. Het gaat hierbij zowel om bedrijven die als eerste bedrijf iets nieuws hebben doorgevoerd als om innovatieve volgers die bij de eerste groep behoren die vernieuwingen hebben doorgevoerd, die al eerder door anderen zijn ingevoerd.

In vergelijking met (de begroting) 2013 is de raming van het «percentage innoverende agrarische bedrijven» voor 2014 bijgesteld van 15% naar 10%. De daling van de raming heeft te maken met de ongunstiger gemiddelde bedrijfsresultaten van de land- en tuinbouwbedrijven die zich in 2011 voordeden en die zich naar verwachting in 2014 zullen voortzetten. Ook zullen naar verwachting de gevolgen van de financiële crisis en het moeilijker kunnen verkrijgen van financiering het innovatieklimaat ongunstig beïnvloeden.

Visserij

In 2014 moet het nieuwe Gemeenschappelijk Visserijbeleid in werking treden. Dit nieuwe beleid richt zich op een verdergaande verduurzaming van de visserijsector. Het Ministerie van Economische Zaken wil bij de benodigde omschakeling zoveel mogelijk faciliteren en ondersteunen. Hiervoor kan in de periode van 2014–2020 het nieuwe Europees Fonds Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) worden benut. Dit is de opvolger van het huidige Europees Visserijfonds (EVF). Het EFMZV is het bepalende financiële instrument om het beleid gericht op verduurzaming en economische versterking van de visserij- en aquacultuursector ook daadwerkelijk vorm te kunnen geven. Nieuw ten opzichte van het EVF is dat het EFMZV ook de fondsen voor datacollectie en controle en de uitgaven voor het Geïntegreerd Maritiem Beleid omvatten. Gelet op de gewijzigde cofinancieringspercentages zal het het EFMZV in zijn geheel (Europese en Nationale bijdrage) kleiner van omvang zijn, in vergelijking met de EVF-periode.

Voornaamste acties en subsidies in 2014:

Volgens planning zal eind 2013 het Operationeel Programma 2014–2020 gereed zijn. De verwachting is echter dat er in 2014 enkel committeringen worden aangegaan en de uitgaven in de jaren daarna plaats zullen vinden.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Streefwaarde

Planning

Bron

1. Voorzorgsniveau Schol

205.000 ton

2005

735.330 ton

230.000 ton

Geen einddatum

ACOM

2. Voorzorgsniveau Tong

41.000 ton

2005

48.151 ton

35.000 ton

Geen einddatum

ACOM

Toelichting

  • 1+2. Voorzorgsniveau schol en tong: het voorzorgsniveau betreft de omvang van een visbestand dat nodig is om de soort duurzaam in stand te houden. Aangezien de omvang van een visbestand mede afhankelijk is van natuurlijke fluctuaties, is in Europees verband geen einddatum vastgelegd.

Cofinanciering GLB/GVB 2014–2020

Deze middelen zijn bestemd voor de nationale cofinanciering van het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GLB/GVB 2014–2020). In juni 2013 is in de Raad overeenstemming bereikt over het nieuwe GLB voor de periode 2014–2020 zoals een meer gerichte inkomenssteun, vergroeningsmaatregelen en afschaffen melkquota in 2015 en suikerquota in 2017. In het vierde kwartaal van het jaar wordt het operationele programma van het Europese Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij aan de Kamer voorgelegd en zal aan de Kamer een brief worden gestuurd over de prioriteiten met betrekking tot het Europees Landbouwfonds Plattelandsontwikkeling. Na akkoord van de Kamer kunnen de middelen voor de nationale cofinanciering van het nieuwe GLB/GVB 2014–2020 nader worden onderverdeeld over de thema’s en instrumenten van artikel 16. Dit zal in de 1e suppletoire begroting 2014 plaatsvinden.

Garanties

EZ verleent steun aan bedrijven in de primaire sector (agrariërs en vissers) door het verstrekken van garanties op leningen voor investeringen. Hierdoor wordt de financiering mogelijk gemaakt van investeringen die in de markt, vanwege een tekort aan zekerheden niet tot stand komen. Tegelijkertijd wordt er met deze faciliteit een extra stimulans gegeven aan de verduurzamingsopgave van de primaire sector. Jaarlijks vindt er naast de premieontvangsten van € 1,8 mln, een storting plaats van € 3 mln in de begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit om de begrotingsreserve op peil te houden zodat verliesdeclaraties van uitstaande garanties opgevangen kunnen worden.

Mede afhankelijk van de definitieve besluitvorming over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid over de periode 2014–2020 wordt bekeken of een garantiemaatregel op de marktintroductie van innovatie geïntroduceerd kan worden. Middels deze garantie worden koplopers in de primaire sector gestimuleerd in risicovolle maatschappelijk gewenste innovaties te investeren.

Opdrachten

De budgetten voor opdrachten hebben betrekking op activiteiten die voortkomen uit de volgende beleidsvelden: agrarisch ondernemerschap, duurzame veehouderij, plantaardige productie, mestbeleid, visserij, agrarische innovatie en overig. De toelichting hierop is te vinden in de beschrijving van deze beleidsvelden onder subsidies.

Artikelonderdeel 16.2: Borgen voedselveiligheid en -kwaliteit
Financieel overzicht instrumentarium 16.2

Bedragen x € 1.000

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Uitgaven

12.799

8.948

5.943

6.725

6.725

6.725

6.725

               

Opdrachten

12.799

8.948

5.943

6.725

6.725

6.725

6.725

– Risicomanagement voedselproductie

5.186

4.481

3.536

4.053

4.053

4.053

4.053

– Voedselkwaliteit en Ketentransparantie

7.613

4.467

2.407

2.672

2.672

2.672

2.672

Opdrachten

Risicomanagement voedselproductie

Naar aanleiding van de paardenvleesaffaire en andere voedselincidenten in de eerste helft van 2013 is op initiatief van de Staatssecretaris van EZ en de Minister van VWS de Taskforce Voedselvertrouwen ingesteld om het vertrouwen van de consument in voedsel te behouden. Ketenpartijen en overheid hebben diverse voorstellen gedaan (TK, 2012–2013, 26 991, nr. 361).

Daarnaast heeft de Staatssecretaris de Onderzoeksraad voor de Veiligheid gevraagd onderzoek te doen naar de risico’s in de vleesketen. Naar verwachting zal het rapport voor het einde van 2013 worden opgeleverd.

Anticiperen op en monitoren van mogelijke risico’s op het gebied van voedselveiligheid en diergezondheid zijn bouwstenen om een veilige voedselproductie te kunnen borgen. EZ geeft hier mede vorm aan.

Het budget voor opdrachten heeft betrekking op de onder andere volgende activiteiten:

  • Aanscherping van regelgeving voor diergeneesmiddelen (inclusief antibiotica).

  • Herziening van Europese regels voor vleeskeuring en (risicogebaseerd) toezicht in de pluimvee- en varkenssector (zogenaamde Hygiënepakket).

  • Monitoring van alimentaire zoönosen (zoals salmonella).

  • Versoepeling van beheersingsmaatregelen inzake TSE/BSE.

  • Aanscherping van handhaving en toezicht en vervolgmaatregelen naar aanleiding van de uitkomsten van de «Taskforce Voedselvertrouwen» en de paardenvleesaffaire.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Streefwaarde

Planning

Bron

1. Mate van afname van antibiotica-gebruik in de dierhouderij

Antibiotica-gebruik in 2009

2009

Zie toelichting

70% reductie (t.o.v. 2009)

2015

SDa/LEI

2. Nalevingsniveau HACCP-verplichting

80%

April 2009

83%

90%

2018

NVWA

Toelichting

  • 1. Mate van afname van antibioticagebruik in de dierhouderij: De uitvoering van het antibioticumbeleid zal moeten leiden tot een vermindering van het antibioticumgebruik in de veehouderij van 50% in 2013 en 70% in 2015 ten opzichte van 2009 voor de veehouderij als geheel en tot zorgvuldigheid in de toediening. Voor het jaar 2014 is geen aparte raming geformuleerd. De Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de ontwikkelingen in het gebruik van antibiotica in de veehouderij.

  • 2. Nalevingsniveau Hazard Analysis and Critical Control Points (HACCP)-verplichting: Betreft de gemiddelde naleving van slachterijen, uitsnijderijen en koel- en vrieshuizen van de wettelijke verplichting om een zogenaamd HACCP-systeem op alle specifieke onderdelen zonder omissies toe te passen, teneinde de veiligheid van productieprocessen van levensmiddelen te borgen.

Voedselkwaliteit en transparantie in de keten

In 2014 zal de nieuwe koers ten aanzien van duurzaam voedsel worden geïmplementeerd, op basis van de beleidsbrief die op 11 juli 2013 aan de Tweede Kamer is gestuurd (TK, 31 532, nr. 118).

Via de topsectoren Agri & Food en Tuinbouw & Uitgangsmateriaal wordt samengewerkt aan een verdere verduurzaming van de voedselproductie; de regiegroep Duurzame Veehouderij en Agroketens bewaakt de voortgang in de verschillende ketens.

Om samenleving en handelspartners de zekerheid te geven dat zij voedsel van goede kwaliteit aangeboden krijgen, is transparantie over de diverse kwaliteitsaspecten van groot belang. Het verminderen van voedselverspilling en het benutten van reststromen is een belangrijk aandachtspunt. Gestreefd wordt naar 20% minder voedselverspilling in 2015 ten opzichte van 2009.

Daarnaast kan het toepassen van nieuwe technologieën (genetische modificatie, nieuwe plantveredelingstechnieken en nanotechnologie) een bijdrage leveren aan een duurzame productie van voldoende en veilig voedsel.

Het budget voor opdrachten heeft betrekking op de volgende activiteiten:

  • Informatievoorziening aan consumenten over voedselveiligheid, voedselkwaliteit en voedselverspilling via Voedingscentrum Nederland.

  • Integrale aanpak van voedselverspilling. Met de tweede fase van het Small Business Innovation Research programma (SBIR) Voedselverspilling wil EZ de economische kansen faciliteren.

  • Aanpassing van regelgeving gericht op een veilige en duurzame toepassing van nieuwe technologieën in de agrosector, beoordeling van Europese markttoelatingen van ggo’s en bevordering van de dialoog over kansen en risico’s van toepassing van ggo’s in de landbouw.

Artikelonderdeel 16.3: Plant- en diergezondheid
Bedragen x € 1.000
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Uitgaven

23.971

25.618

20.351

20.809

19.876

19.841

19.828

               

Subsidies

2.518

2.008

2.008

2.008

2.008

2.008

2.008

– Regeling In beslag genomen goederen

2.518

2.008

2.008

2.008

2.008

2.008

2.008

Opdrachten

14.930

17.599

14.237

13.364

13.264

13.264

13.264

– Projecten plantgezondheid

955

2.552

2.552

1.779

1.912

1.912

1.912

– Verminderen milieulast gewasbeschermingsmiddelen

3.137

640

1.311

1.440

1.440

1.440

1.440

– Dierenwelzijn productiedieren en gezelschapsdieren

3.284

4.613

4.009

4.517

4.417

4.417

4.417

– Preventieve diergezondheid

657

674

234

200

200

200

200

– Monitoring, early warning en bewaking fytosanitaire en veterinaire veiligheid

2.806

4.786

4.592

4.588

4.588

4.588

4.588

– Crisisorganisatie en management

4.091

4.334

2.312

707

707

707

707

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

2.323

2.211

456

437

404

369

356

– Collega Toelating Bestrij-dingsmiddelen en Biociden

2.323

2.211

456

437

431

431

431

– Nog te verdelen taakstelling

 

– 27

– 62

– 75

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

4.200

3.800

3.650

4.200

4.200

4.200

4.200

– Diergezondheidsfonds

4.200

3.800

3.650

4.200

4.200

4.200

4.200

Subsidies

Dierenwelzijn productiedieren en gezelschapsdieren

Regeling In beslag genomen goederen betreft vergoeding voor kosten van opvang van in beslag genomen dieren.

Opdrachten

Borgen plantgezondheid

Plantaardig uitgangsmateriaal van hoogwaardige kwaliteit en plantaardige producten met een hoog plantgezondheidsniveau zijn voor de Nederlandse concurrentiekracht van groot belang. Het Nederlandse fytosanitaire beleid en de inzet van EZ daarbij spelen hierop in door:

  • Bevorderen en behouden van markttoegang voor Nederlands uitgangsmateriaal en plantaardige producten door internationale harmonisatie van standaarden en gerichte inzet in prioritaire landen.

  • Vereenvoudiging en harmonisatie van regelgeving en het terugdringen van de administratieve lasten op de thema’s plantgezondheid en uitgangsmateriaal (inclusief nieuwe veredelingstechnieken). Dit wordt mede de inzet bij de commissievoorstellen voor de herziening van de EU Fytorichtlijn en de Verkeersrichtlijnen.

  • Met het bedrijfsleven worden stappen genomen om te komen tot een convenant Fytosanitair.

  • Het versterken van een stimulerende kennisinfrastructuur en praktische kennisbenutting met als speerpunt preventie aan de bron; in het bijzonder de benutting van nieuwe veredelingstechnieken en detectietechnologieën.

  • Het bevorderen van de ontwikkeling en steunen van een Plantgezondheidsfonds, zodat de sector voornamelijk zelf de financiële gevolgen van calamiteiten kan opvangen.

Verminderen milieulast gewasbeschermingsmiddelen

De nieuwe Europese richtlijn verplicht lidstaten tot het opstellen van een Nationaal Actieplan Duurzaam Gebruik gewasbeschermingsmiddelen (NAP), waarin beschreven staat hoe deze verduurzaming wordt gerealiseerd. Dit plan is eind november 2012 door Nederland opgeleverd. Het NAP geldt voor een periode van vijf jaar en zal dan worden geëvalueerd (2018). In mei 2013 is de nieuwe beleidsnota duurzame gewasbescherming 2013–2023 «Gezonde groei, duurzame oogst» aan de Tweede Kamer gezonden (TK, 2012–2013, 27 858, nr. 146). In 2018 zal er een tussenevaluatie zijn en in 2023 een eindevaluatie.

Voornaamste acties in 2014:

  • Implementatie van de nota Gezonde groei, duurzame oogst en het Nationaal Actieprogramma Duurzame Gewasbescherming (NAP).

  • Faciliteren toelating en gebruik laag risicomiddelen basisstoffen.

  • Kleine toepassingen: stimuleren toelatingen voor kleine toepassingen via Fonds kleine toepassingen en inzet EU-coördinatie van kleine toepassingen.

  • Via de topsectoren: Kennisontwikkeling en -verspreiding over verduurzaming van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, waaronder geïntegreerde gewasbescherming.

  • Ontwikkeling en Europese harmonisatie (in EFSA verband) van beoordelingsmodellen voor onder andere glastuinbouw, zaadcoating, effecten op bijen, stimuleren toelating laag-risicostoffen.

  • Verder uitwerking geven aan de aanbevelingen van de evaluatie van het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (TK, 27 858, nr. 100).

Dierenwelzijn van productiedieren en gezelschapsdieren

Aandacht voor dierenwelzijn en -gezondheid van landbouwhuisdieren is van belang voor een sterke duurzame veehouderij en komt tegemoet aan de toenemende belangstelling vanuit de samenleving voor de veehouderij (licence tot produce). Tevens neemt de aandacht voor gezondheid en welzijn van gezelschapsdieren en paarden toe. EZ heeft het dossier dierproeven overgenomen van VWS en zet zich in voor een goede borging van proefdieren en het stimuleren van alternatieven voor dierproeven.

Het budget wordt ingezet voor de volgende activiteiten:

  • Bevordering van verbetering van dierenwelzijn, onder andere door inzet op vermindering van mishandeling en verwaarlozing, vermindering van ingrepen, stimuleren van en een maatschappelijk geaccepteerde fokkerij, betere condities tijdens transport en doden, tegengaan van impulsaankopen, verbeteren brandveiligheid van veestallen, verhogen van kennis en kunde van (aankomende) diereigenaren en het afsprakenkader verwaarlozing landbouwhuisdieren. Bevordering van verbetering van dierenwelzijn van productiedieren vindt mede plaats met inzet van het instrumentarium voor de duurzame veehouderij.

  • In 2014 treedt ook de positieflijst voor zoogdieren in werking. Positieflijsten voor andere diercategorieën zoals vogels zullen worden voorbereid.

  • Financiële ondersteuning aan onder andere de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en het Landelijke Informatie Centrum Gezelschapsdieren (LICG).

  • Bestaande welzijnsmonitors, waaronder Welfare Quality, worden via een pilot voor een aantal diersoorten uitgetest en verder praktijkrijp gemaakt.

  • De inrichting van een vergunningenstelsel voor dierproeven inclusief de inrichting van de ZBO Centrale Commissie Dierproeven en het Nationaal Comité ter bescherming van dieren die worden gebruikt voor wetenschappelijke doeleinden (zie wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de dierproeven (TK, 2012–2013, 33 692, nr. 2).

Preventieve diergezondheid en monitoring, early warning en bewaking fytosanitaire en veterinaire veiligheid

EZ zet in op preventie van dier- en plantziekten. Het budget voor opdrachten wordt besteed aan de volgende activiteiten:

  • Voorlichting en communicatie zijn belangrijke aandachtspunten bij de bestrijding en preventie van dierziekten en diergezondheid, zowel voor de commerciële als voor de hobbymatige dierhouderij.

  • EZ ondersteunt onderzoek naar de mogelijkheden tot verdere vormgeving van de samenwerking tussen veterinaire en humane geneeskunde vanuit het oogpunt van de «one health» benadering.

  • Diverse onderzoeken en monitoring op het gebied van dier- en plantgezondheid.

  • Financiële ondersteuning aan de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) voor het uitvoeren van de basismonitoring op dierziekten en bijdrage aan signaleringsoverleg zoönose (mede afhankelijk van de ontwikkelingen rondom de eventuele overname en toedeling van taken in verband met de opheffing van de PBO’s).

  • Financiële ondersteuning van Dutch Wildlife Health Centre (Universiteit Utrecht) en Centrum Monitoring Vectoren (NVWA) ten behoeve van bewaking van dier- en volksgezondheid.

  • Tijdige signalering en afhandeling van een verdenking casu quo besmetting door onderzoek en monitoring/bewaking van onder andere dierziekten als scrapie, bluetongue, brucella melitensis, Klassieke Varkens Pest, MKZ, AI en BSE. Financiering vindt met name plaats via een EZ-bijdrage aan het Diergezondheidsfonds (DGF).

  • Extra reizigerscontroles laten uitvoeren door de Douane ter voorkoming insleep van dierziekten zoals bijvoorbeeld Aviaire Influenza (AI).

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Streefwaarde

Planning

Bron

EU-OIE vrije status

7

2009

7

7

Jaarlijkse vaststelling

EU en OIE

Toelichting

Dierziektenvrije status: deze indicator geeft het aantal ziekten weer, waarvoor Nederland een officiële EU en/of OIE dierziektenvrije status heeft.

Crisisorganisatie en -management

EZ wil direct kunnen inspelen op crises hetgeen vertaald is in het algemene «Handboek Crisisbesluitvorming DG Agro».

Het budget voor opdrachten wordt besteed aan de volgende activiteiten:

  • Het aanhouden van een calamiteitenreserve bij destructiebedrijf Rendac om bij een uitbraak van een besmettelijke dierziekte direct voldoende verwerkingscapaciteit te hebben. Financiering vindt plaats via een EZ-bijdrage aan het DGF.

  • Het aanhouden van een crisisorganisatie bij de GD waardoor direct gekwalificeerd personeel beschikbaar is om de NVWA te assisteren bij verdenkingen.

  • Voorraadbeheer van vaccins ten behoeve van bestrijding dierziekten.

  • Organisatie van paraatheidsoefeningen en deelname aan (inter)nationale crisisoefeningen.

  • Implementeren van het Handboek Crisisbesluitvorming DG Agro en het aanpassen van de verschillende beleidsdraaiboeken voor besmettelijke dierziekten en zoönosen op het handboek.

  • Aanpassen van de crisisorganisatie en uitvoering geven aan het programma voor Opleiden, Trainen en Oefenen (OTO).

Met het opheffen van de PBO’s per 2014 eindigt feitelijk ook het convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten. Het is noodzakelijk dat de afspraken, onder andere over medefinanciering door het bedrijfsleven, worden voortgezet. Dit wordt in samenwerking met het bedrijfsleven uitgewerkt.

Artikelonderdeel 16.4: Kennisontwikkeling en innovatie ten behoeve van het groene domein

Financieel overzicht instrumentarium 16.4

Bedragen x € 1.000
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Uitgaven

187.391

197.368

173.465

164.399

157.495

155.912

154.772

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

95.027

93.640

72.418

71.869

74.252

74.252

73.412

Kennisbasis (DLO)

42.972

41.228

21.574

19.449

21.821

21.857

21.870

Wettelijke Onderzoekstaken (DLO)

52.055

50.562

50.544

50.540

50.551

50.515

49.662

Bijdrage aan ZonMW voor proeven

 

1.850

300

1.880

1.880

1.880

1.880

               

Opdrachten

92.364

103.728

101.047

92.530

83.243

81.660

81.360

Onderzoeksprogrammering

73.464

78.663

26.140

25.354

21.809

21.712

21.712

Onderzoeksprojecten

3.593

6.709

6.000

7.326

7.436

6.650

6.650

Topsectoren

 

51.000

47.200

46.000

45.300

45.000

Financiering overige kennisinstellingen

518

598

1.772

1.571

1.571

1.571

1.571

Vernieuwen onderzoeksinfra-structuur

5.500

7.995

5.650

3.000

200

200

200

Ontwikkelen kennisbeleid

4.789

3.170

5.920

4.415

3.361

3.361

3.361

Innovatieprojecten

4.500

6.593

4.565

3.664

2.866

2.866

2.666

Budgetten voor topsectoren, in 2012 en 2013 opgenomen binnen de onderdelen Kennisbasis (DLO) en Onderzoeksprogrammering, zijn voor 2014 en verder opgenomen onder een aparte reeks Topsectoren.

Onderstaande tabel geeft de verdeling aan van de budgetten uit het financieel overzicht instrumentarium 16.4 naar beleidsthema's. De thema’s worden inhoudelijk toegelicht in de begrotingsartikelen 16 en 18.

Bedragen Kennisontwikkeling en innovatie ten behoeve van het groene domein per thema

Thema

Kennisbasis

Wettelijke Onderzoeks Taken (WOT)

Topsector

Proeven ZonMW

Program-

mering

Bedrag x € 1.000

Markt en keteninnovatie

3.300

7.600

   

5.100

16.000

Duurzame plantaardige productie (incl. plantgezondheid, fytosanitair en mest)

2.900

2.000

   

9.500

14.400

Verduurzaming veehouderij, inclusief dierenwelzijn en diergezondheid

1.500

12.600

 

300

11.027

25.427

Voedselzekerheid, -veiligheid en -kwaliteit

4.500

15.244

   

4.800

24.544

Visserij

 

6.000

   

900

6.900

Topsector AgriFood

   

34.000

   

34.000

Topsector Tuinbouw en uitgangsmaterialen

   

17.000

   

17.000

Biodiversiteit en ontwikkeling ecosystemen

 

7.100

   

7.000

14.100

Groen en Groei

       

2.500

2.500

Platteland en omgeving

9.374

     

3.300

12.674

Kennisinfrastructuur

       

5.920

5.920

Totaal 16.4 Kennisontwikkeling en innovatie ten behoeve van het groene domein

21.574

50.544

51.000

300

50.047

173.465

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Kennisbasis

Betreft funderend onderzoek van de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Kaderstellend voor het onderzoek is het Meerjarenkader 2011–2014. In het kader van het Strategisch Plan WUR zijn voor de middellange en lange termijn bestuurlijke afspraken gemaakt over de ontwikkelingsrichting van expertises, die van belang zijn voor de verdere ontwikkeling van de Nederlandse samenleving in een nationaal en een internationaal perspectief. De middelen worden deels ingezet voor cofinanciering van EU-onderzoeksmiddelen. Voor het onderzoek zet het Ministerie van Economische Zaken in op thema’s op de EU-onderzoeksagenda (Horizon 2020) die voor Nederland belangrijk zijn. Het ministerie werkt mee aan de ontwikkeling van gezamenlijke onderzoeksagenda's met andere landen.

Wettelijke onderzoekstaken

De wettelijke taken, uitgevoerd door de DLO, vloeien voort uit nationale dan wel EU-verplichtingen, zoals het paraat hebben van een adequate infrastructuur, kennis en equipement ter bestrijding van besmettelijke dierziekten. Daarnaast betreft het verplichtingen op het terrein van visserij (onder andere visbestanden), natuur (onder andere Milieu- en Natuur Planbureau), economie (landbouwtelling), genenbanken (dieren- en plantenrassen) en voedselveiligheid (infrastructuur, kennis van voedselveiligheidsrisico’s en analyses ten behoeve van de NVWA). Het zijn taken die van essentieel belang geacht worden voor natuurbescherming, diergezondheid, voedselveiligheid en economische ontwikkeling.

Bijdrage aan ZonMW voor proeven

Het betreft budget voor ZonMW voor ontwikkeling en uitvoering van alternatieven voor dierproeven.

In 2014 wordt het huidige onderzoeksprogramma «Meer kennis minder dieren» afgerond en wordt het nieuwe onderzoeksprogramma opgestart. Bij de voorjaarsnota 2014 worden de benodigde middelen voor het nieuwe onderzoeksprogramma vastgesteld.

Opdrachten

Onderzoeksprogrammering, onderzoeksopdrachten en topsectoren

Het gaat om toepassingsgericht onderzoek voor de agenda’s van de topsectoren AgriFood en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen en voor ondersteuning van beleidsontwikkeling en politieke besluitvorming. Accenten die in 2014 worden gelegd zijn onder andere de internationale markt en handelstoegang in relatie tot veterinaire en fytosanitaire problematiek, onderbouwing van het vijfde Actieprogramma van de Europese Nitraatrichtlijn, de relatie volksgezondheid en intensieve veehouderij, waarborgen voedselveiligheid en diergezondheid, biodiversiteit, platteland en omgeving, het Deltaprogramma en voedselzekerheid.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Streefwaarde

Planning

Bron

1 Vraagsturing van groen onderzoek door maatschappelijke actoren (beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties)

85%

2011

> 85%

> 85%

2015

PROSU

2 Kennisbenutting door beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties

80%

2011

> 85%

> 85%

2015

PROSU

Toelichting

  • 1. In 2011 betrof het voor 54% van de projecten vraagsturing door (nationaal) beleid en voor 31% vraagsturing door maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven. In andere gevallen was er geen sprake van vraagsturing, maar bijvoorbeeld een initiatief ingegeven door voorafgaand onderzoek.

  • 2. In 2013 wordt ook voor het topsectorendeel van het vraaggestuurde onderzoek de kennisbenuttingsmeting uitgevoerd. In 2013 wordt een pilotmeting uitgevoerd voor klantevredenheid.

Financiering opdrachten overige kennisinstellingen, vernieuwen onderzoeksinfrastructuur, ontwikkelen kennisbeleid en innovatieprojecten

Het Ministerie van Economische Zaken financiert innovatie door ondernemers en andere doelgroepen in het groene domein bijvoorbeeld via het project Innovatieve educatie biodiversiteit.

Kengetal

2009

2010

2011

2012

Ambitie

Aantal innovatienetwerken en bedrijfsprojecten groene sector gestart met bijdrage uit publieke middelen

 

115

 

155

160

Toelichting

Betreft totaal van de regelingen Samenwerking bij innovatie, Nieuwe uitdagingen Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en Innovatienetwerken.

Artikelonderdeel 16.5: Borgen voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid

Financieel overzicht instrumentarium 16.5

Bedragen x € 1.000
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Uitgaven

46.653

47.013

67.571

67.043

66.469

65.794

65.314

Subsidies

20.546

12.269

7.269

7.269

7.269

7.269

7.269

– Apurement

20.546

12.269

7.269

7.269

7.269

7.269

7.269

Opdrachten

5.753

3.808

1.868

1.868

1.868

1.868

1.868

– Borgen voedselzekerheid en duurzame voedselsystemen

5.753

3.808

1.868

1.868

1.868

1.868

1.868

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

20.354

23.054

50.519

49.991

49.417

48.742

48.262

– Medebewind productschappen

20.354

23.054

50.519

49.991

49.417

48.742

48.262

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

 

7.882

7.915

7.915

7.915

7.915

7.915

– UNEP, FAO en overige contributies

 

7.882

7.915

7.915

7.915

7.915

7.915

Subsidies

Apurement

Voor de zogenaamde Apurementprocedure is naast het budget voor apurement een interne begrotingsreserve ingesteld. Nederland is de afgelopen periode geconfronteerd met besluiten van de Europese Commissie over ingediende declaraties bij Europese Fondsen die tot gevolg hebben dat bedragen moeten worden terugbetaald. De hoogte van deze correcties is vooraf moeilijk in te schatten omdat het veelal interpretatieverschillen over de uitvoering van EU-regelgeving betreft. EZ heeft maatregelen genomen om de risico’s op toekomstige financiële correcties te verkleinen door interpretaties van EU-regelgeving zoveel mogelijk vooraf aan de Europese Commisie ter verduidelijking voor te leggen.

De stand van de interne begrotingsreserve apurement bedroeg per 31 december 2012 € 167 mln.

Opdrachten

Borgen voedselzekerheid en duurzame voedselsystemen

Nederland heeft een uitstekende positie in de internationale agrofoodsector. De uitdaging is om de voedselzekerheid in de wereld op duurzame wijze te verbeteren en EZ heeft op dat terrein veel kennis opgedaan in de Nederlandse landbouw. Deze kennis kan worden ingezet in bijvoorbeeld ontwikkelingslanden om de productie op een hoger peil te brengen en de voedselzekerheid te verbeteren. Het Nederlandse bedrijfsleven staat hiervoor als eerste aan de lat, maar EZ speelt een actieve rol bij het ondersteunen van ondernemers in hun internationale ambities.

Voornaamste acties in 2014:

  • Vanuit de topsectoren Agro&Food en Tuinbouw en Uitgangsmateriaal zijn internationale programma’s opgezet gericht op het versterken van de landbouwsector in ontwikkelende en ontwikkelingslanden. Het gaat hierbij veelal om publiek-private partnerschappen die EZ door economische diplomatie en waar mogelijk financiering ondersteunt. Hierbij werkt EZ nauw samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

  • In het beleid voor voedselzekerheid is het uitgangspunt dat er twee keer meer wordt geproduceerd met twee keer minder grondstoffen. Vanuit dat startpunt zal EZ werken aan de vervolgacties van de conferentie over climate smart agriculture die eind 2013 is gehouden in Zuid-Afrika. Bovendien speelt Nederland een grote rol in de Global Research Alliance die zich bezighoudt met beleidsgericht onderzoek om de uitstoot van broeikasgassen in de landbouwsector te verminderen. Deze inzet op twee keer meer met twee keer minder komt ook tot uiting in de programma’s van EZ op het gebied van internationale ontwikkeling van een duurzame veehouderijsector.

  • EZ zal via het Global Partnership for Oceans van de Wereldbank actief betrokken zijn bij de vervolgacties op de Global Oceans Action Summit for Food Security and Blue Growth die Nederland begin 2014 in Den Haag zal organiseren. Via publiek-private partnerschappen wordt gewerkt aan acties om de bijdrage van de oceanen aan voedselzekerheid en duurzame economische groei te versterken.

  • Landbouw en ontwikkeling van agrokennis en innovatie zal (net als de inzet op de andere topsectoren) een belangrijke pijler zijn in de programma's van samenwerking met transitielanden en uitvoeringsprogramma’s voor voedselzekerheid in een aantal ontwikkelingslanden.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

Medebewind

Medebewind betreft het uitvoeren van taken door productschappen in het kader van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie. De kosten bij de productschappen worden door EZ vergoed op grond van de Regeling medebewind Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Door de afspraak in het regeerakkoord tot opheffing van de product- en bedrijfsschappen komt deze regeling in 2014 te vervallen en komen deze taken over naar EZ.

Daarnaast is in verband met de opheffing van de product- en bedrijfschappen aan de begroting van EZ € 31 mln structureel toegevoegd, bestemd voor de overname van publieke taken.

Omdat nog niet bekend is in welke vorm en in welke omvang de taken medebewind en publieke taken binnen (met name de agentschappen van) EZ terecht zullen komen, blijft de post «medebewind» voor het jaar 2014 vooralsnog gehandhaafd.

Dit bedrag zal in 2014 nog verder onderverdeeld worden afhankelijk van waar de taken binnen EZ terecht zullen komen.

Bijdragen aan agentschappen

Landbouwraden

Per 1 april 2013 is het landbouwradennetwerk ondergebracht bij AgNL. De diverse thuisbases van de verschillende attachénetwerken – Innovatieattachés, NFIA en N(A)BSOs – zijn in één organisatiestructuur ondergebracht: de Thuisbasis Netwerk Buitenland. Met de organisatie van alle thuisbases in één afdeling wordt inhoudelijke synergie en efficiency gerealiseerd bij de uitvoering van opdrachten voor EZ.

De landbouwraden en landbouwattachés blijven ook in de nieuwe setting specialistische beleidsmatige en uitvoerende economische dienstverlening aan bedrijven, kennisinstellingen en overheden op het terrein van landbouw (inclusief markttoegang en marktfacilitatie), biodiversiteit, duurzame grondstofketens, voedselzekerheid en -veiligheid verrichten.

Toelichting op de ontvangsten

Versterken concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij

De ontvangsten van € 292,8 mln in 2014 betreffen voor het grootste deel (€ 258,7 mln) door de Douane opgelegde Landbouwheffingen op import van landbouwproducten in Nederland.

Kennisontwikkeling en innovatie

De ontvangsten hebben in 2014 betrekking op terugontvangen rente en aflossing van DLO-instellingen (€ 8,8 mln) en diverse ontvangsten samenhangend met de onderzoeksfinanciering (€ 2,1 mln).

Borgen voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid

De ontvangsten betreffen voor het grootste deel (€ 253 mln) door de Douane opgelegde landbouwheffingen op import van landbouwproducten in Nederland. Daarnaast zijn er (forfaitaire) ontvangsten op basis van de aan boeren opgelegde sancties in het kader van GLB-inkomenssteun (€ 1,5 mln) en door productschappen van bedrijven ingehouden waarborgsommen voor verleende exportrestituties die ten onrechte zijn uitgekeerd (€ 3,2 mln).

Budgettair belang fiscale maatregelen

Bedragen x € 1.000
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Landbouwvrijstelling in de inkomstenbelasting

357

353

352

356

360

363

367

Verlaagd tarief glastuinbouw

68

94

95

95

96

96

97

Verlaagd tarief sierteelt

203

222

222

222

222

222

222

Landbouwregeling

20

19

19

18

17

17

16

Rode diesel

213

           

Vrijstelling cultuurgrond

103

103

105

108

110

112

114

17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

Algemene doelstelling

Groen onderwijs van hoge kwaliteit. Hierbij streeft het Ministerie van Economische Zaken (EZ) naar:

  • Voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.

  • Vergroten van de kennisverspreiding en -benutting voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.

Rol en Verantwoordelijkheid

Voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte

Stimuleren

  • Stimuleren van een hoog kwaliteitsniveau van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • Stimuleren van voorwaarden om te voldoen aan de vervangingsvraag en de transitie naar een groene economie. Afspraken maken met instellingen over bevorderen doorstroom, verminderen aantal voortijdige schoolverlaters, leven lang leren door om- her- en bijscholing, aanspreken van nieuwe groepen, in het bijzonder in de (rand)stedelijke omgeving.

  • Stimuleren, in overleg met de instellingen, van ondernemerschap waardoor leerlingen na afronding van hun opleiding een basis hebben voor de start van een eigen bedrijf in het groene domein.

Regisseren

  • Mede met instellingen en het bedrijfsleven zorgdragen voor het versterken van kwalificerende functies binnen het domein voedsel, natuur en leefomgeving van het groen (voorbereidend) beroepsonderwijs.

Financieren

  • Financieren van op actuele beroepssituaties gerichte voorzieningen voor onderwijs aan (toekomstige) beroepsbeoefenaren in de groene sector (stelselverantwoordelijkheid). De groene instellingen functioneren binnen het wettelijk stelsel dat voor het gehele onderwijs geldt.

Kennisverspreiding en -benutting voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte, ondermeer door actieve inzet van het groen onderwijs

Stimuleren

  • Stimuleren van kennisuitwisseling tussen bedrijven, maatschappelijke organisaties, overheden, onderzoek en onderwijs (stimuleren van de gouden driehoek in de groene sector).

  • Stimuleren van kennisverspreiding en -benutting ter ondersteuning van de topsectoren Tuinbouw & Uitgangsmaterialen, Agri & Food en vanwege de maatschappelijke opgaven op horizontale doorsnijdende thema’s zoals duurzaamheid en biodiversiteit.

Regisseren

  • Coördineren en in overleg met het educatieveld (doen) uitvoeren van het Kennisprogramma Leren voor Duurzame Ontwikkeling (LvDO) onder de kop «Duurzaam Door, sociale innovatie voor een groene economie». Dit programma is het vervolg op het Natuur en Milieueducatie (NME)-programma vanaf 2013.

Kengetal

2009

2010

2011

2012

Ambitie

Adequaat aanbod aan de vraag op de arbeidsmarkt

48%

 

1%

 

50%

Bron: The Research Centre for Education and the Labour Market (ROA)

Toelichting

Adequaat aanbod wordt gemeten door middel van de Indicator Toekomstige Knelpunten in de Personeelsvoorziening naar Beroep (ITKB). Deze indicator geeft aan in welke mate het voor werkgevers mogelijk is om binnen beroepsgroepen de gewenste personeelssamenstelling naar opleidingsachtergrond te realiseren, rekening houdende met vraag en aanbod verhoudingen voor de verschillende opleidingstypen. Vereiste specifieke kennis en vaardigheden in opleidingscategorieën met groot verwacht tekort leidt tot lage percentages. In de agrarische beroepsklasse ontstaan grote problemen om voldoende vakkrachten, vertegenwoordigers en bedrijfshoofden te vinden. Voor 99% van de werkenden in de agrarische beroepen worden nu knelpunten gezien (waarvan bij 54% grote tot zeer grote knelpunten).

Door het bevorderen van de aansluiting onderwijs arbeidsmarkt (opstellen human capital agenda’s, instellen centra voor innovatief vakmanschap, inzet op loopbaanoriëntatie), het interesseren van nieuwe potentiële leerlinggroepen (aanboren culturele diversiteit), het tegengaan van voortijdig schoolverlaten en het vergroten van doorstroom naar hogere opleidingsniveaus wordt verwacht dat het tekort agrarische beroepen beperkt kan worden.

Beleidswijzigingen

In het regeerakkoord van het huidige kabinet is afgesproken dat de specifieke subsidies voor onderwijsvernieuwing Groen onderwijs, de zogenaamde Groene plus – middelen, na 2015 zullen worden beëindigd. Als gevolg hiervan is in 2013 een proces ingang gezet om het Groen onderwijs op deze situatie voor te bereiden.

In MeerjarenInvesteringsProgramma’s (MIP) kijken de instellingen vooruit naar de periode na 2015 en geven aan welke investeringen per instelling in de periode 2013–2015 nodig zijn om zich te positioneren als regionaal kenniscentrum. In 2013 is de basis gelegd en in 2014 en verder gaat het om de uitvoering van de gemaakte prestatieafspraken.

Het subsidiestelsel Groen onderwijs is herzien. Dit leidt er toe dat de onderwijsinstellingen op zoek gaan naar alternatieve financieringsmodellen en daarbij behorende nieuwe samenwerkingvormen met overheden (EU) en het bedrijfsleven als ook tussen de instellingen. Vraagsturing (waaronder verbinding met de Human Capital Agenda van de topsectoren Agrifood en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen) staat hierin centraal.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

VERPLICHTINGEN

805.094

854.026

847.506

838.780

771.781

760.836

756.044

Waarvan garantieverplichtingen

9.000

50.037

50.037

50.037

50.037

50.037

50.037

UITGAVEN

788.384

802.752

795.701

787.417

717.261

706.251

701.459

Waarvan juridisch verplicht

   

100%

       
               

Bekostiging

704.293

721.668

718.296

715.109

693.899

684.639

681.353

• Wageningen Universiteit

165.535

166.643

167.020

168.857

167.235

166.777

166.420

• HBO-groen

78.137

78.301

79.496

82.570

70.079

69.641

69.372

• MBO-groen

152.130

157.177

148.885

150.315

152.016

148.753

147.317

• Voorbereidende en Ondersteunende Activiteiten (VOA)

11.813

12.909

11.600

11.600

11.600

11.600

11.600

• Wachtgelden

13.152

13.795

13.009

13.009

13.009

13.009

13.009

• VMBO-groen

276.313

284.416

290.681

283.840

277.896

272.800

271.586

• Aequor

7.213

8.427

7.605

4.918

2.064

2.059

2.049

Subsidies

79.481

77.232

74.793

71.699

23.362

21.576

20.070

• Groene Kennis Coöperatie

5.074

4.015

4.030

4.030

     

• School als Kenniscentrum

26.755

30.377

33.828

31.317

     

• Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs

5.665

2.681

1.547

711

     

• Aanvullende onderwijssubsidies

32.809

37.403

31.482

29.733

17.454

17.174

15.668

• Ontwikkeling en beheer natuurkwaliteit

1.655

2.391

2.394

2.394

2.394

2.394

2.394

• Educatie

7.523

365

1.512

3.514

3.514

2.008

2.008

Opdrachten

4.610

2.316

1.112

609

 

36

36

• Kennisverspreidingsprojecten

4.610

2.316

1.112

609

 

36

36

Bijdragen aan agentschappen

 

1.536

1.500

       

• Agentschap NL

 

1.536

1.500

       

Garantieverplichtingen

             

• Schatkistbankieren

             
               

ONTVANGSTEN

5.154

311

75

75

75

75

75

Budgetflexibiliteit

De volgende uitgaven zijn juridisch verplicht:

  • Aanpassing van de bekostiging en een deel van de aanvullende onderwijssubsidies vereist aanpassing van de onderwijswetgeving (€ 745 mln).

  • Voor andere begrotingsonderdelen is het budget vastgelegd in meerjarige verplichtingen (€ 49,2 mln).

Interne begrotingsreserves

Stand interne begrotingsreserves per 31 december 2012 (x € 1.000)

Interne begrotingsreserve schatkistbankieren

 

Toelichting Interne begrotingsreserve schatkistbankieren: EZ staat garant voor het in gebreke blijven van de groene onderwijsinstellingen die gebruik maken van de regeling schatkistbankieren. De van instellingen ontvangen premies worden jaarlijks via het Ministerie van Financiën aan EZ overgemaakt en via de slotwet en de saldibalans (toevoeging van de premie aan de gegroeide reserve) in het jaarverslag verwerkt. Een eerste bedrag wordt van het Ministerie van Financiën ontvangen in het jaar 2013.

Toelichting op de financiële instrumenten

Bekostiging

Rijksbijdrage Wageningen Universiteit (WU), HBO-groen, MBO-groen, VOA, Wachtgelden, VMBO-groen en Aequor

Het betreft normatieve bekostiging gebaseerd op de onderwijswetgeving. EZ bekostigt Wageningen Universiteit, 5 HBO-instellingen, 12 agrarische opleidingscentra voor Voortgezet Middelbaar Beroepsonderwijs/Middelbaar Beroepsonderwijs (VMBO/MBO), de MBO-opleiding aan Regionaal Opleidingscentrum (ROC) Landstede, 37 groene afdelingen van scholengemeenschappen en Aequor. Aequor is het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (KBB) voor de groene sector, verantwoordelijk voor de kwalificatiedossiers voor het MBO en het aanbod en de kwaliteit van leerbedrijven.

Bekostigde aantallen binnen het groene onderwijs

Instrument

Type studenten/ getuigschriften/ promoties

Aantallen

Prijs

Bedrag x € 1.000

Uitgaven 2014 x € 1.000

Bekostiging Wageningen Universiteit (WU)

Inschrijvingen

4.847

4.987

24.172

 
 

Graden Bachelor

873

7.854

6.857

 
 

Graden Master

973

10.721

10.432

 
 

Promoties

229

94.541

21.650

 
 

Vaste componenten

   

103. 910

167.020

Bekostiging HBO-groen

Inschrijvingen hoog

7.442

6.070

45.173

 
 

Graden hoog

1.292

6.070

7.842

 
 

Vaste componenten

   

26.481

79.496

Bekostiging MBO-groen

Studenten beroeps-opleidende leerweg

18.500

6.052

111.965

 
 

studenten beroeps-begeleidende leerweg

10.500

3.516

36.920

148.885

Bekostiging VOA

Leerlingen niveau 1

3.793

1.817

6.893

 

Leerlingen niveau 2

6.474

727

4.707

11.600

Wachtgelden

Vaste component

     

13.009

Bekostiging VMBO-groen

Leerlingen VMBO/VBO

19.800

7.159

141.755

 

Leerlingen VMBO/LWOO

13.700

10.871

148.926

290.681

Aequor

Vaste component

     

7.605

Kengetal

2009

2010

2011

2012

Ambitie

% afgestudeerden dat minimaal werkt op niveau van opleiding

72%

76%

71%

72%

85%

Bron: The Research Centre for Education and the Labour Market (ROA)

Toelichting

De opgenomen percentages zijn gemiddelden van de Beroepsopleidende Leerweg (BOL) nivo 4 en het HBO in het groen onderwijs.

Kengetal

2009

2010

2011

2012

Ambitie

Kwaliteitsniveau groen onderwijs

79%

88%

82%

83%

90%

Bron: Inspectie voor het onderwijs

Toelichting

De inspectie voor het onderwijs bepaalt periodiek op basis van meerdere gestandaardiseerde criteria welk percentage groene scholen voldoende onderwijskwaliteit heeft. Hoe hoger het percentage, hoe meer groene MBO en Voortgezet Onderwijs (VO)-scholen gemiddeld genomen een voldoende scoren op onderwijskwaliteit. De opgenomen waarden zijn gemiddelden van het VMBO en het MBO.

Subsidies

Groene Kenniscoöperatie

Het samenwerkingsverband van de groene kennisinstellingen, de Groene kenniscoöperatie (GKC), ontvangt subsidie voor taken in verband met de gezamenlijke ontwikkelopdracht van de instellingen. In het kader van de transitie van het subsidiestelsel, die in 2013 is ingezet, inventariseert de GKC uit de MIP’s van de instellingen de ontwikkelopdrachten die de instellingen gezamenlijk oppakken en de behoefte aan collectieve ondersteuning die deze opleveren, en geeft zij sturing aan een aantal gezamenlijke ontwikkelprogramma’s van de instellingen. Ook draagt zij mede zorg voor de kennisinfrastructuur voor de groene sector, door het onderhoud van het Groen KennisNet (GKN).

School als Kenniscentrum/Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs

In verband met de kleinschaligheid van de instellingen en met de bijzondere risico’s die vaak aan beroepen in de groene sectoren zijn verbonden, worden aanvullende bijdragen beschikbaar gesteld voor praktijkleren in gesimuleerde bedrijfssituaties. Een aantal subsidiestromen is in 2013 samengevoegd en als projectmiddelen verbonden aan de MIP’s en de landelijke agenda: positionering School als Kenniscentrum voor de regio. Daarnaast worden beperkt subsidies opengesteld op het terrein van scholing en arbeidsmarkt.

Aanvullende onderwijssubsidies

  • Subsidies aan ondersteunende instellingen onder andere: ontwikkelen van leermiddelen (Ontwikkelcentrum), toetsing en examinering (CITO).

  • Subsidieregelingen van het Ministerie van OCW voor onderwijsvernieuwing onder andere: internationale mobiliteit, vermindering voortijdig schoolverlaten, verhoging van opleidingsniveau, deelname leven lang leren, carrièrepatroon docenten.

  • Middelen die de minister naast de OCW-conforme subsidies beschikbaar stelt om beleidsdoelen te realiseren via het onderwijs als deel van het groene kennissysteem (kennisverspreiding): groene plus lectoraten, Centra Innovatief Vakmanschap en Centers of Expertise gericht op de ondersteuning van de topsectoren Agrifood en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen.

Voornaamste acties in 2014:

  • Groen onderwijs en bedrijfsleven hebben een gezamenlijk ontwerp ten aanzien van de inrichting en aanvullende financiering van beroepsopleidingen opgesteld en geven daar in 2014 en verder uitvoering aan. Hierbij worden de doelen van de Human Capital Agenda betrokken. EZ zal stimuleringsinstrumenten hierop inrichten.

  • Stimuleren kennisverspreiding/valorisatie: uitbouwen centers (mbo en hbo) tot volwaardige partners om in gezamenlijkheid met bedrijfsleven en overheid vorm te geven aan innovatieprocessen. Binnen de centers werken onderwijs-onderzoek-bedrijfsleven/maatschappelijke organisaties en overheid samen om kennisvragen voor de toekomst van een toepassingsgericht antwoord te voorzien.

Kengetal

2009

2010

2011

2012

Ambitie

Voortijdig schoolverlaten

4,7%

4,4%

4,6%

4,3%

4,0%

Bron: Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)

Toelichting

Het percentage VMBO 3–4 plus MBO leerlingen dat zonder startkwalificatie (minimaal MBO-2 niveau) het onderwijs verlaat, gemeten als percentage van het totaalaantal VMBO 3–4 plus MBO leerlingen.

Kengetal

2009

2010

2011

2012

Ambitie

Doorstroom MBO-BOL-4 naar hoger onderwijs

39%

46%

45%

38%

50%

Bron: The Research Centre for Education and the Labour Market (ROA)

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit

Het betreft subsidies met als doel het ontwikkelen van maatregelen om negatieve gevolgen van verdroging, vermesting en verzuring tegen te gaan. Het levert kennis op voor de implementatie van belangrijke beleidsitems zoals Natura 2000, realiseren van natuurterreinen en leefgebiedplannen.

Educatie

Het betreft subsidies ten behoeve van samenwerkingsovereenkomsten met organisaties (maatschappelijke organisaties, andere overheden, bedrijven cq. coalities daarvan) die educatieactiviteiten organiseren. Het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling als opvolger van het NME programma richt zich meer op het bredere concept duurzaamheid, het organiseren van netwerken en coalities die op lokaal/regionaal niveau duurzaamheidsprojecten organiseren. De hoofdlijn van de visie op het Kennisprogramma «Duurzaam Door, sociale innovatie voor een groene economie» is uiteengezet in een Kamerbrief (TK, 20 487, nr. 41).

Opdrachten

Kennisverspreidingsprojecten

Met de kennisverspreidingsprojecten zet de minister in op een betere ontsluiting van de ontwikkelde kennis voor gebruik door ondernemers en maatschappelijke groepen. Projecten richten zich op thema’s zoals dierenwelzijn, multifunctionele landbouw, klimaat en milieu. Gezien de interactie met beleidsontwikkeling en/of -implementatie is de EZ-betrokkenheid actief en initiërend.

Bijdragen aan agentschappen

Dit betreft de bijdrage aan AgNL ten behoeve van het educatie-programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling. Het gaat om uitgaven voor programma- en procesmanagement, inhoudelijke deskundigheid, netwerkbeheer (€ 1,1 mln) en overige uitvoeringskosten (€ 0,4 mln).

18 Natuur en regio

Algemene doelstelling

Een concurrerende ruimtelijk-economische structuur, een veelzijdige natuur en een wederzijdse versterking van ecologie en economie.

De rijksoverheid werkt aan een versterking van de ruimtelijk-economische condities voor bedrijven. Het Rijk wil samen met bedrijfsleven, medeoverheden, kennisinstellingen en andere stakeholders sterke punten van Nederland uitbouwen gericht op een goede concurrentiepositie. Daarbij richt het beleid zich in het bijzonder op mainports, brainports en greenports en valleys. Het gaat daarbij om het gericht versterken van zowel fysieke als niet fysieke aspecten, zoals (grensoverschrijdende) samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen, alsmede campussen en onderzoeksinfrastructuur. Verder wordt de regionale kant van ruimtelijke clusters verbonden aan Topsectoren en gewerkt aan wederzijdse versterking van beide.

Natuur, de biodiversiteit in het bijzonder, is essentieel voor een gezonde leefomgeving en heeft een grote economische waarde; zij levert grondstoffen, zuivert lucht en water, biedt ruimte voor recreatie/toerisme en wateropvang en is een van de aspecten van het vestigingsklimaat voor (internationale) bedrijven. Voor het behoud van de biodiversiteit zijn hiertoe door het Rijk gemaakte Europese (onder andere Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn) en internationale afspraken leidend. Een duurzame verbinding tussen economie en ecologie is essentieel om het niveau van welvaart en welzijn ook in de toekomst veilig te stellen. Ook bij bedrijven groeit het besef dat een echt duurzame ontwikkeling de enige weg vooruit is. Het Kabinet heeft in het regeerakkoord de ambitie uitgesproken om de Nederlandse natuur verder te versterken door middel van een grotere robuuste EHS ten opzichte van de eerdere herijkte EHS, natuur meer te integreren met andere maatschappelijke belangen en meer ruimte en ondersteuning te bieden aan ondernemerschap en initiatieven van burgers en andere private partijen. Deze ambities worden uitgewerkt in een natuurvisie.

Rol en verantwoordelijkheid

Een concurrerende ruimtelijk-economische structuur

Stimuleren en financieren

  • De minister is systeemverantwoordelijk voor een gezonde ruimtelijke economische structuur en stimuleert en financiert daarbinnen de versterking van «ports», «valleys» en clusters gerelateerd aan topsectoren. Hierbij is het van belang om agenda’s van verschillende overheden te verbinden ten einde schaalvoordelen te benutten, overheidsinspanningen te versterken en versnippering tegen te gaan.

Regisseren en financieren

  • De minister is lidstaatverantwoordelijk en heeft een regisserende rol voor het Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO). Binnen EFRO bestaan, behalve de nationale programma’s, ook vier grensoverschrijdende programma’s (INTERREG A – ETS) Dit zijn: Euregio Maas-Rijn, Duitsland-Nederland, Vlaanderen-Nederland en Twee Zeeën. De Minister stelt budget beschikbaar in het kader van de nationale cofinanciering voor de landsdelige en de grensoverschrijdende programma’s.

Een veelzijdige natuur en een wederzijdse versterking van ecologie en economie

Stimuleren

  • Om de wederzijdse versterking van ecologie en economie te bevorderen, stimuleert het rijk acties en initiatieven van bedrijven en natuurorganisaties. Met behulp van een subsidieregeling worden innovaties op het gebied van groene groei gestimuleerd.

Regisseren

  • De Minister van EZ is systeemverantwoordelijk voor het behoud en duurzaam gebruik van de nationale biodiversiteit – mede als natuurlijke hulpbron – en voor de zekerstelling van de aanwezigheid van natuur op lange termijn.

  • De Minister van EZ is tevens medeverantwoordelijk voor het behoud en duurzaam gebruik van de internationale biodiversiteit. Op grond daarvan is de minister verantwoordelijk voor het stellen van kaders voor de omvang en kwaliteit van natuurgebieden, voor soortenbescherming zowel op het land, in de zee, als ook overzees in Caribisch Nederland en voor Europese en internationale afspraken over de handel in en het gebruik van planten, dieren en natuurlijke grondstoffen zoals bijvoorbeeld tropisch hardhout.

(Doen) Uitvoeren

  • Onderdeel van de decentralisatieafspraken Natuur is dat provincies binnen de gestelde rijkskaders verantwoordelijk zijn voor het realiseren en beheren van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de daarin gelegen N2000 gebieden en, naar aanleiding van het regeerakkoord: herstelbeheer, soortenbeleid buiten de EHS en agrarisch natuurbeheer.

Prestatiemeting

Kengetal

2009/2010

2012/2013

2014

Ambitie 2015

Niveau Clusterontwikkeling

4.7

4.9

5

5

NL positie

19

15

15

15

Bron: The World Competitiveness report,World Economic Forum

Toelichting

Het beleid richt zich op het faciliteren van clusters om de concurrentiepositie te versterken. In internationale vergelijking is de mate van clustervorming (specialisatie en samenhang tussen bedrijven, kennisinstellingen, diensten, infrastructuur) in Nederland relatief hoog en er is sprake van een positieve trend. Inmiddels heeft Nederland een score van 4.9 op een schaal van 1–7 en bekleedt Nederland de zesde positie binnen de EU en de 15e positie wereldwijd.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Streefwaarde

Planning

Bron

Stand van duurzame condities van alle in 1982 voorkomende soorten

106

2002

104

100

2020

Basisrapporten rode lijsten (EZ, CBS)

Toelichting

De soortenindicator 12 geeft via een indexcijfer het verloop aan van het aantal bedreigde soorten in ons land. Dat is het totaal aantal soorten dat op de officiële Nederlandse rode lijsten is aangemerkt als verdwenen, ernstig bedreigd, bedreigd, kwetsbaar of gevoelig. Hoe hoger het getal, hoe meer soorten zijn bedreigd. De streefwaarde van 100 in 2020 betekent een verbetering ten opzichte van de periode 1994–2002 (referentiejaar 2002). De indicator is vooralsnog gebaseerd op rode lijst-gegevens van broedvogels, zoogdieren en dagvlinders.

Een indicator voor de bijdrage van ecosysteemdiensten aan nationale rekeningen wordt momenteel uitgewerkt in internationaal verband.

Beleidswijzigingen

Decentralisatie Natuurbeleid

De onder het vorige kabinet in gang gezette decentralisatie naar provincies van de uitvoering van het gebiedsgerichte natuurbeleid wordt in 2014 verder vormgegeven. Tussen Rijk en IPO gemaakte afspraken over decentralisatie en bevoegdheidsverdeling worden verankerd in de Wet Inrichting Landelijk gebied en de nieuwe Wet Natuurbescherming die naar verwachting in 2014 in werking zal treden.

Intensivering Natuur

Het huidige Kabinet wil met provincies afspraken maken over een grotere, robuuste EHS inclusief natuurlijke verbindingen en stelt extra middelen om dat mede mogelijk maken. Het budget is ook bestemd om de kwaliteit van bestaande natuurgebieden op een goed peil te brengen en te houden. Tevens zijn met provincies afspraken gemaakt over soortenbescherming buiten de EHS en agrarisch natuurbeheer. Van belang hierbij is te onderkennen dat het Ministerie van EZ niet als enige verantwoordelijkheid draagt voor natuur en dat alle betrokken partijen – zoals medeoverheden, terreinbeherende organisaties, particulieren – hun verantwoordelijkheid en zorg(plicht) voor natuur ook in financiële zin waarmaken.

Dit Kabinet heeft tevens een maatschappelijk proces in gang gezet dat moet leiden tot een nieuwe natuurvisie in het voorjaar van 2014.

Decentralisatie Regionaal Economisch beleid

De stappen die in het vorige regeerakkoord zijn aangekondigd voor de decentralisatie van het regionaal-economisch beleid worden in 2014 afgerond. In het verlengde van de kerntaak voor regionaal economisch beleid op decentraal niveau zijn hieraan gerelateerde lopende projecten in het kader van Nota Ruimte in 2013 gedecentraliseerd.

Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)

2014 is de start van de nieuwe programmaperiode EFRO 2014–2020. De vier landsdelen Noord, Oost, Zuid en West stellen momenteel de operationele programma’s op in samenspraak met het Ministerie van EZ (als lidstaatverantwoordelijke). Hierbij is de bestuurlijke afspraak gemaakt dat de gezamenlijke hoofddoelen van Rijk en regio voor EFRO 2014–2020 zijn gericht op de thema’s innovatie en koolstofarme economie. Daarbij is het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) een belangrijke doelgroep.

In 2014 start ook de nieuwe programmaperiode voor de programma’s gericht op grensoverschrijdende economische samenwerking (INTERREG A – ETS): Euregio Maas-Rijn, Duitsland-Nederland, Vlaanderen-Nederland en Twee Zeeën. Voor deze programma’s wordt de inhoudelijke focus bepaald samen met de andere deelnemende landen en regio’s. Deze programma’s zullen zich voor de periode 2014–2020 voor een groot deel richten op innovatie in het MKB, koolstofarme economie en arbeidsmobiliteit.

Bijdrage aan Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROMs)

De bestaande subsidierelatie met de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen NOM (Noord), BOM (Brabant), LIOF (Limburg) en Oost NV (Oost) wordt gecontinueerd tot en met 2016. Ook worden er vanaf 2014 middelen gereserveerd (tot en met 2016) voor de ROM voor de Zuidvleugel (die in 2014 van start gaat) en voor de ondersteuning van de nog op te richten ROM voor de Noordvleugel, waarvoor in 2013 een haalbaarheidsstudie wordt uitgevoerd.

Budgettaire gevolgen van beleid

De financiële instrumenteninzet van artikel 18 is gekoppeld aan de volgende artikelonderdelen:

  • 18.1 Versterken mainports, brainports, greenports en andere clusters gerelateerd aan topsectoren;

  • 18.2 Wederzijds versterken van ecologie en economie;

  • 18.3 Behouden van de inter-/nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur.

In onderstaande tabel zijn de totaalbudgetten per instrumentcategorie opgenomen. Onder de artikelonderdelen treft u in een aparte tabel de specificatie aan.

Bedragen x € 1.000
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

VERPLICHTINGEN

397.322

398.829

402.156

369.588

562.375

556.530

443.144

Waarvan garantieverplichtingen

 

50.509

50.509

50.509

50.509

50.509

50.509

UITGAVEN

480.042

443.415

432.349

390.947

548.509

520.629

403.304

Waarvan juridisch verplicht (percentage)

   

91%

       
               

Subsidies

97.991

101.006

75.334

83.731

50.484

37.724

38.073

• Versterking mainports, brainports, greenports, valleys en andere clusters gerelateerd aan topsectoren (18.1)

84.500

74.155

69.597

77.977

45.868

31.159

31.569

• Wederzijds versterken van ecologie en economie (18.2)

1.910

3.804

2.000

2.000

2.000

2.000

2.000

• Behouden van de (inter)nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur (18.3)

11.581

23.047

3.737

3.754

2.616

4.565

4.504

Leningen

31.163

34.250

31.500

32.960

32.750

34.350

34.350

• Behouden van de (inter)nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur (18.3)

31.163

34.250

31.500

32.960

32.750

34.350

34.350

Opdrachten

34.744

51.925

43.200

42.921

41.132

37.968

33.804

• Versterking mainports, brainports, greenports, valleys en andere clusters gerelateerd aan topsectoren (18.1)

54

668

710

710

710

750

750

• Wederzijds versterken van ecologie en economie (18.2)

14.280

19.632

23.501

23.088

23.440

23.647

21.022

• Behouden van de (inter)nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur (18.3)

20.410

31.625

18.989

19.123

16.982

13.571

12.032

Bijdragen aan medeoverheden

123.552

85.931

153.652

114.750

316.478

315.117

206.500

• Versterking mainports, brainports, greenports, valleys en andere clusters gerelateerd aan topsectoren (18.1)

16.428

10.000

20.005

6.250

4.950

5.000

4.000

• Wederzijds versterken van ecologie en economie (18.2)

5.383

75.931

32.147

6.000

9.528

8.617

2.500

• Behouden van de (inter)nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur (18.3) 1

101.741

 

101.500

102.500

302.000

301.500

200.000

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

37.575

37.317

26.350

26.350

25.523

24.464

24.051

• Behouden van de (inter)nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur (18.3)

37.575

37.317

26.350

26.350

26.350

26.350

26.350

• Nog te verdelen taakstelling

       

– 827

– 1.886

– 2.299

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

 

1.045

888

888

888

888

888

• Behouden van de (inter)nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur (18.3)

 

1.045

888

888

888

888

888

Bijdragen aan agentschappen

155.017

131.941

101.425

89.347

81.254

70.118

65.638

• Dienst Landelijk Gebied

91.568

74.593

56.590

48.617

46.213

44.103

42.530

• Dienst Regelingen

53.704

48.133

35.666

32.014

29.814

25.417

24.670

• Agentschap NL

2.100

1.315

1.314

880

701

310

60

• Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

7.645

7.900

7.855

7.836

7.829

7.823

7.565

• Nog te verdelen taakstelling

       

– 3.303

– 7.535

– 9.187

               

ONTVANGSTEN

53.712

107.530

86.282

91.282

96.282

64.282

51.380

• Landinrichtingsrente

40.645

42.161

42.161

42.161

42.161

40.161

37.259

• Bijdragen van derden

3.149

26.248

         

• EU-bijdragen

486

2.096

2.096

2.096

2.096

2.096

2.096

• Jachtakten

1.420

1.031

1.031

1.031

1.031

1.031

1.031

• Verkoop gronden

 

35.000

40.000

45.000

50.000

20.000

10.000

• Overige

8.012

994

994

994

994

994

994

1

De bijdragen op dit artikelonderdeel voor de jaren 2014 tot en met 2017 betreffen de bijdrage voor natuurprojecten Caribisch Nederland (zie ook de toelichting onder artikelonderdeel 18.3).

Budgetflexibiliteit

Subsidies: van het voor subsidies beschikbare budget is 78% juridisch verplicht en 21% bestuurlijk gebonden.

Leningen: Het budget betreft die middelen die nodig zijn voor de betaling van rente en aflossingen van door het Rijk via het Groenfonds aangegane leningen ter realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en is 100% verplicht

Opdrachten: Van het voor opdrachten beschikbare budget is 49% verplicht en 27% bestuurlijk gebonden. Het (nog) niet verplichte budget is noodzakelijk voor het nakomen van diverse Europese en internationale verplichtingen en afspraken, met name op het terrein van natuur en biodiversiteit en ten behoeve van de regionale functie.

Bijdragen aan medeoverheden: Het beschikbare budget betreft de financiering van decentrale overheden voor de uitvoering van diverse programma’s en projecten uit hoofde van wettelijke regeling, bestuurovereenkomst, decentralisatieakkoord natuur en decentralisatieafspraken op regionaal economisch gebied en is derhalve 100% verplicht.

Bijdrage ZBO’s/RWT’s: Betreft de financiering van de opdracht 2014 aan SBB en is 100% verplicht.

Bijdragen aan agentschappen: Het beschikbare kasbudget betreft de financiering van de opdracht(en) 2014 aan DLG, DR, AgNL en de NVWA en is 100% verplicht.

Toelichting op bijdragen agentschappen

EZ zet diverse uitvoerende diensten in voor het realiseren van beleidsdoelen. Daarbij gaat het onder meer om:

  • Verwerving en inrichting van rijksprioritaire gebieden (DLG/BBL);

  • Bevorderen van de (agrarische) grondmobiliteit (DLG);

  • GIS (Geografische InformatieSystemen)-competence center (DR/DLG);

  • Toetser en toezichthouder bij (inter)nationaal soorten- en gebiedenbeleid (DR, DLG, NVWA);

  • Bevorderen verbinding ecologie en economie middels een subsidie-instrumentarium (AgNL).

Tevens worden de diensten van DLG en DR door EZ ter beschikking gesteld voor de realisatie van het gedecentraliseerde natuurbeleid, verwerving, inrichting en beheer van de herijkte EHS en N2000.

Toelichting op de financiële instrumenten

Artikelonderdeel 18.1 Versterken mainports, brainports, greenports, valleys en andere clusters gerelateerd aan topsectoren
Bedragen x € 1.000
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

UITGAVEN

100.982

84.823

90.312

84.937

51.528

36.909

36.319

               

Subsidies

84.500

74.155

69.597

77.977

45.868

31.159

31.569

• Zuiderzeelijn 1

6.862

7.281

5.490

6.315

3.835

   

• Cofinanciering EFRO, incl. ETS

40.884

39.694

47.627

54.545

29.507

31.159

31.569

• Bijdrage aan ROMs

5.460

4.012

5.306

6.300

6.300

   

• Pieken in de Delta1

31.294

23.168

11.174

10.817

6.226

   

Opdrachten

54

668

710

710

710

750

750

• Onderzoeksmiddelen

54

668

710

710

710

750

750

Bijdragen aan medeoverheden

16.428

10.000

20.005

6.250

4.950

5.000

4.000

• Uitfinanciering Sterke Regio’s en Nota Ruimte1

16.428

10.000

20.005

6.250

4.950

5.000

4.000

1

betreft uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen

Cofinanciering EFRO, inclusief Europese territoriale Samenwerking (ETS)

Dit betreft de cofinanciering voor regio’s die vanuit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) in aanmerking komen voor steun ter vergroting van de regionale concurrentiekracht en werkgelegenheid (landsdelige programma’s – mainstream). In de programmaperiode 2014–2020 is dat verdeeld over de Operationele Programma’s voor Oost-, West-, Zuid- en Noord-Nederland en gericht op de thema’s innovatie en koolstofarme economie. Het betreft ook de cofinanciering voor de grensoverschrijdende programma’s die vanuit EFRO in aanmerking komen voor steun (INTERREG-A – ETS). In de nieuwe programmaperiode 2014–2020 betreft dat de programma’s Euregio Maas-Rijn, Duitsland-Nederland, Vlaanderen-Nederland en Twee Zeeën. Deze worden hoofdzakelijk gericht op de thema’s innovatie in het MKB, koolstofarme economie en arbeidsmobiliteit. De hierboven gepresenteerde budgettaire reeks omvat dus zowel de middelen voor cofinanciering voor de oude programma-periode (2007–2013) als voor de nieuwe periode (2014–2020).

Bijdrage aan Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROMs)

Deze middelen hebben tot doel de economische krachten in de regio te versterken en te bundelen met sectorale initiatieven vanuit het topsectorbeleid en ander generiek beleid. De bestaande subsidierelatie met de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen NOM (Noord), BOM (Brabant), LOIF (Limburg) en Oost NV (Oost) wordt geïntensiveerd. Ook worden er vanaf 2014 middelen gereserveerd (tot en met 2016) voor de ROM voor de Zuidvleugel (die in 2014 van start gaat) en voor de ondersteuning van de nog op te richten ROM voor de Noordvleugel, waarvoor in 2013 een haalbaarheidsstudie wordt uitgevoerd. Tenslotte zal worden bezien of in de kapitaalbehoefte bij de ROM’s kan worden voorzien, onder andere met behulp van het innovatiefonds MKB+.

De ROM’s hebben hun activiteiten inmiddels toegespitst op de topsectorenaanpak in het kader van het bedrijvenbeleid. Binnen die context spelen zij in aanvulling op de eerstelijns advisering aan MKB-ondernemers via het Ondernemersplein een rol in de tweedelijnsadvisering. Taken die daarbinnen passen zijn de advisering aan innovatieve koplopers en het leggen van de verbinding met de TKI’s, ontwikkeling van innovatieprojecten en daaruit voortvloeiende valorisatie-inspanningen. Zij vormen een belangrijke schakel in de keten van onderzoek, innovatie, valorisatie en marktintroductie.

Voornaamste acties in 2014:

EFRO:

  • Goedkeuring door de Europese Commissie van de vier landsdelige operationele Programma’s en de Partnerschapovereenkomst;

  • Goedkeuring door de Europese Commissie van de vier INTERREG-A programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking;

  • Afronding huidig programma en start nieuw programma, zowel voor de landsdelige als de programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking.

ROM’s:

  • Realiseren EZ-bijdragen aan de ROM’s, inclusief de nieuwe in de Noordvleugel respectievelijk de Zuidvleugel van de Randstad.

Opdrachten

Onderzoeksmiddelen

Op basis van de politiek-bestuurlijke context en aansluitend op de regionale functie van EZ worden op vijf prioritaire beleidsthema’s middelen aangewend voor beantwoording van strategische vraagstukken en kennisvragen. Hieronder valt bijvoorbeeld onderzoek ter ondersteuning van de topsectoren in de regio en het versterken van de concurrentiepositie van Nederland door het potentieel vanuit de regio en ruimtelijke clusters van bedrijven (zoals campussen) maximaal te benutten. Ten aanzien van deze middelen is verder sprake van een blijvende focus op: mainports, brainports en greenports; Europa in de regio (grensoverschrijdend); wederzijdse versterking van economie en ecologie; ruimte en water voor EZ-doelen.

Bijdragen aan medeoverheden

Uitfinanciering Sterke Regio’s en Nota Ruimte

Deze middelen hebben betrekking op de uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen in het kader van het oplossen van knelpunten en benutten van gebiedsgerichte kansen gericht op versterking van het Nederlandse vestigingsklimaat en gebiedsprojecten die een bijdrage hebben gekregen uit het Nota Ruimte-budget van EZ.

De indicator met betrekking tot de realisatie van nieuwe (grensoverschrijdende) samenwerkingsverbanden voor de EFRO-periode 2007–2013 is komen te vervallen. Een nieuwe resultaatindicator voor de EFRO periode 2014–2020 is in ontwikkeling en zal naar verwachting worden opgenomen in de begroting 2015.

Artikelonderdeel 18.2 Wederzijds versterken van ecologie en economie
Bedragen x € 1.000
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

UITGAVEN

21.573

99.367

57.648

31.088

34.968

34.264

25.522

               

Subsidies

1.910

3.804

2.000

2.000

2.000

2.000

2.000

• Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals

 

1.804

2.000

2.000

2.000

2.000

2.000

• Programma Groen en Doen

1.910

2.000

         

Opdrachten

14.280

19.632

23.501

23.088

23.440

23.647

21.022

• NURG/Maaswerken

3.655

3.001

7.033

8.015

8.015

8.015

5.000

• Mainport Rotterdam

6.826

6.971

7.099

7.249

7.389

7.539

7.679

• Programma Rijke Waddenzee

1.287

1.000

1.000

       

• Deltaprogramma

867

845

845

       

• Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals

1.028

6.359

6.257

6.421

6.494

6.432

6.682

• Regiekosten regionale functie

617

1.456

1.267

1.403

1.542

1.661

1.661

Bijdragen aan mede-overheden

5.383

75.931

32.147

6.000

9.528

8.617

2.500

• MER

24

420

2.258

       

• Programmatische Aanpak Stikstof

5.359

15.511

29.889

6.000

2.500

2.500

2.500

• Westerschelde

 

60.000

   

7.028

6.117

 

Subsidies

Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals

Als onderdeel van een Green Deal met het Platform Biodiversiteit, Ecosystemen en Economie (BEE) voert het ministerie een subsidieregeling uit voor innovatieve projecten van ondernemers, gericht op het zorgvuldiger omgaan met biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen. Zie verder toelichting onder «Opdrachten».

Opdrachten

NURG/Maaswerken

In het kader van de Nadere Uitwerking Rivierengebied (NURG) werken I&M en EZ gezamenlijk aan projecten ter verbetering van de hoogwaterveiligheid en ontwikkeling van natuur in rivierengebieden. Er worden rivierverruimende maatregelen uitgevoerd om de veiligheid in het rivierengebied te vergroten. I&M en EZ hebben verder afgesproken om 7.500 hectare nieuwe natuur te realiseren in de uiterwaarden van de Rijntakken en de bedijkte Maas. De projecten met een hoogwaterveiligheidstaakstelling uit de Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier worden in 2015 gerealiseerd, de overige in de jaren daarna.

Mainport Rotterdam

De ontwikkeling van de Mainport Rotterdam kent met het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR) een dubbeldoelstelling van zowel de versterking van de economische positie van de Mainport Rotterdam als de verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving in Rijnmond. Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR) 750 is één van de drie deelprojecten die voortvloeien uit de planologische kernbeslissing «PKB-plus: Project Mainportontwikkeling Rotterdam Deel 4» van 26 september 2003. Dit deelproject behelst de ontwikkeling van 750 hectare nieuwe natuur- en recreatiegebieden in de Rotterdamse regio. De provincie Zuid-Holland is coördinerend opdrachtnemer en één van de uitvoerende partijen.

Waddenzee

Het Programma naar een Rijke Waddenzee (PRW) is een uitvoeringsprogramma dat lopende en nieuwe initiatieven voor natuurherstel in de Waddenzee met elkaar verbindt, nieuwe samenwerkingsverbanden vorm kan geven, complexe processen in beweging brengt en nieuwe projecten voor natuurherstel in combinatie met een duurzaam gebruik van de Waddenzee initieert. Daarnaast voert PRW voor de partners opdrachten uit ten behoeve van natuurherstel. Dit betreft een gezamenlijk programma van Rijk, RCW en natuurorganisaties (verenigd in de Coalitie Wadden Natuurlijk).

Deltaprogramma

EZ is opdrachtgever voor de deelprogramma's Zuidwestelijke Delta en Wadden en faciliteert deze deelprogramma’s zodoende in personele en financiële zin. Zo worden de activiteiten en het onderzoek gefinancierd die nodig zijn om uiteindelijk te komen tot onderbouwde Deltabeslissingen. Tevens is EZ verantwoordelijk voor het ontwikkelen en laten werken van protocollen om de effecten van waterstrategieën op EZ sectoren op de juiste manier in beeld te brengen en weer in te brengen in de strategische deltabeslissingen.

Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals

Met Green Deals helpt het Rijk burgers, bedrijven, organisaties of andere overheden bij het realiseren van duurzame initiatieven die moeilijk van de grond komen. In 2014 zal EZ blijven inzetten op deze praktische afspraken met bedrijfsleven, kennisinstellingen en andere overheden. De ambitie is om in 2014, net zoals in voorgaande jaren, 12 afspraken te maken. De nieuwe afspraken in het kader van de Green Deals zijn erop gericht om de kracht van ondernemerschap en innovatie aan te wenden voor het zorgvuldiger omgaan met biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen.

Om dit verder te kunnen uitbouwen heeft het kabinet in 2012 het programma Natuurlijk Ondernemen gestart, een innovatieprogramma gericht op ondernemers die (willen) bijdragen aan behoud en ontwikkeling van natuur en biodiversiteit door uit eigen belang te investeren in het (ontzien van) natuurlijk kapitaal. De Green Deals zijn hiervan een invulling, evenals de uitvoering van het advies van de Taskforce Biodiversiteit en Natuurlijke Hulpbronnen en de implementatie van de resultaten van de TEEB-studie.

Regiekosten regionale functie

De regioambassadeurs zijn de spil in de contacten van EZ met het bestuurlijke, maatschappelijke, bedrijven- en kennisnetwerk in de regio. Daarbij zoeken ze naar combinatiemogelijkheden om regionale initiatieven te koppelen aan het realiseren van het EZ-beleid en brengen zij partijen bij elkaar om tot kansrijke cross-overs te komen. Voor het faciliteren van dit proces is het budget «Regiekosten Regionale functie» beschikbaar.

Voornaamste acties in 2014:

  • Vaststellen trilaterale verklaring regeringsconferentie Waddenzee (Denemarken, februari 2014).

  • Politieke besluitvorming (kabinet) over Deltaprogramma 2015, inclusief Deltabeslissingen.

Bijdragen aan medeoverheden

Milieueffectrapportage (MER)

Bijdrage aan de Stichting Bureau Commissie voor de milieueffectrapportage (MER) voor het aanbieden van ondersteunende diensten aan de commissie voor de MER bij uitvoering van haar taak, zoals omschreven in de Wet milieubeheer. Het Kabinet Rutte-Verhagen heeft besloten dat het betreffende bevoegde gezag in beginsel zelf de kosten voor MER-rapportages moet opbrengen. De structurele bijdrage van EZ eindigt in 2014.

Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Nederland zet de Programmatische Aanpak Stikstof in voor het realiseren van de Natura 2000-doelen, terwijl tegelijkertijd economische ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Met het programma worden bindende afspraken gemaakt tussen Rijk en provincies om het stikstofprobleem aan te pakken op diverse niveaus (landelijk, provinciaal en per Natura 2000-gebied) en vanuit de verschillende sectoren (landbouw, industrie, verkeer en vervoer). Het doel is economische ontwikkeling mogelijk te maken door de stikstofbelasting in Natura 2000-gebieden terug te brengen, zodanig dat weer vergunningen kunnen worden verleend. De beoogde datum van inwerkingtreding van de PAS is 1 januari 2014. Voor de PAS zijn herstelstrategieën en het rekeninstrument AERIUS ontwikkeld ter ondersteuning van de vergunningverlening en het bepalen van de ontwikkelruimte. Het instrumentarium voor de PAS wordt grotendeels in 2013 afgerond. Op basis van de in 2013 uitgevoerde gebiedsanalyses blijkt welke maatwerk-maatregelen nodig zijn om nog resterende knelpunten te ondervangen. Over de laatste invulling van de nog beschikbare PAS middelen wordt dan ook een besluit genomen mede op basis van de uitkomsten van deze analyses. Bij voldoende belangstelling voor de subsidieregelingen die in 2013 zijn opengesteld, teneinde bij te dragen aan het reduceren van de ammoniakemissie vanuit de landbouwsector, is het voornemen ook in 2014 hiervoor middelen beschikbaar te stellen.

Westerschelde

Sinds 2006 wordt het programma Natuurherstel Westerschelde uitgevoerd. Door middel van diverse projecten wordt 600 hectare nieuwe estuariene natuur gecreëerd. Als onderdeel van dit plan heeft het Kabinet besloten dat de Hedwigepolder volledig wordt ontpolderd. In 2013 hebben Rijk en de Provincie Zeeland de bestaande afspraken geactualiseerd met betrekking tot de totale uitvoering van het programma, met een (onveranderde) meerjarenkostenraming van € 155 mln. Zeeland neemt de uitvoering ter hand en het Rijk heeft daartoe in 2013 de resterende (oud-ILG) middelen in het Groenfonds gestort.

Voornaamste acties in 2014:

  • Implementatie- en doorontwikkeling PAS.

  • Goedkeuring rijksinpassingsplan voor de ontpoldering van de Hedwigepolder en later dat jaar Koninklijk Besluit (nodig voor onteigeningsprocedure).

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde

Planning

Bron

% stikstofgevoelige N2000 gebieden waar PAS ontwikkelingsruimte creëert

0

2012

> 95%

2014

Aerius (PBL)

Toelichting

In 2012 worden in 133 gebieden geen vergunningen verleend vanwege onduidelijkheid over de stikstofproblematiek. Deze gebieden vormen samen de populatie van gebieden (100%), waarvan het percentage wordt bepaald van gebieden die ontwikkelingsruimte krijgen via PAS.

Artikelonderdeel 18.3 Behouden van de (inter-)nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur
Bedragen x € 1.000
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

UITGAVEN

202.470

127.284

182.964

185.575

380.759

379.338

275.825

               

Subsidies

11.581

23.047

3.737

3.754

2.616

4.565

4.504

• Markerwadden

 

15.000

         

• Regelingen Natuur (Burgereducatie, RDN, SBL, VNBL & beheer Kroon-domeinen)

11.581

8.047

3.737

3.754

2.616

4.565

4.504

Opdrachten

20.410

31.625

18.989

19.123

16.982

13.571

12.032

• Invasieve soorten

1

600

800

1.000

1.000

1.000

1.000

• Kaderrichtlijn Marine Strategie/Noordzee

346

1.452

987

1.005

1.046

1.100

1.100

• Natura 2000

2.026

3.502

2.943

3.203

2.143

2.143

2.143

• Monitoring

3.571

5.463

4.334

4.500

3.969

3.969

3.969

• Internationale biodiversiteit

1.154

339

359

359

359

359

359

• Caribisch Nederland

495

899

349

329

730

1.130

1.130

• Overig

12.817

19.370

9.217

8.727

7.735

3.870

2.331

Leningen

31.163

34.250

31.500

32.960

32.750

34.350

34.350

• Rente en aflossingen voor bestaande leningen (EHS & PNB)

31.163

34.250

31.500

32.960

32.750

34.350

34.350

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

37.575

37.317

26.350

26.350

25.523

24.464

24.051

• SBB, organisatiekosten en beheer rijksmonumenten

37.575

37.317

26.350

26.350

26.350

26.350

26.350

• Nog te verdelen taakstelling

       

– 827

– 1.886

– 2.299

Bijdrage aan medeoverheden

101.741

 

101.500

102.500

302.000

301.500

200.000

• Caribisch Nederland

   

1.500

2.500

2.000

1.500

 

• Decentralisatiemiddelen Natuur

101.741

 

100.000

100.000

300.000

300.000

200.000

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

 

1.045

888

888

888

888

888

• Diverse contributies

 

1.045

888

888

888

888

888

Subsidies

Regelingen Natuur

Burgereducatie

Er wordt een subsidie van € 1,2 mln verleend aan de vereniging voor natuur- en milieueducatie (IVN) voor activiteiten op het gebied van communicatie, educatie, samenwerking en promotie van Nationale Parken.

Beheer Kroondomeinen

In het kader van agrarisch natuurbeheer en natuurbeheer wordt voor het Kroondomein via de Kaderwet LNV-subsidies een bijdrage van € 0,6 mln verstrekt aan het Koninklijk Huis, onder dezelfde voorwaarden als het provinciale Subsidiestelsel natuur- en landschap. De subsidie in het kader van agrarisch natuurbeheer wordt verstrekt ter bevordering van de toepassing van landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen betreffende milieubescherming en natuurbeheer, en ter bevordering van de duurzame instandhouding van landschappelijke elementen. De subsidie voor natuurbeheer wordt verstrekt ter bevordering van de duurzame ontwikkeling en instandhouding van bossen en natuurterreinen en ter bevordering van de duurzame instandhouding van landschappelijke elementen. Tevens biedt het een tegemoetkoming in de kosten van recreatief medegebruik.

Uitfinanciering

Voor het overige betreft het hier in 2014 de uitfinanciering van de subsidieregelingen:

  • Stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden (SBL);

  • Regeling draagvlak natuur (RDN);

  • Regeling versterking natuur en bosbeheer bij landgoedeigenaren (VNBL);

  • Inmiddels beëindigde regelingen op het terrein van landschap en recreatie welke met het regeerakkoord zijn vervallen als Rijkstaak.

Opdrachten

Invasieve soorten

In internationaal en Europees verband wordt meer en meer aandacht gevraagd voor de tijdige signalering en bestrijding van invasieve exoten vanwege de risico’s voor biodiversiteit, economie en volksgezondheid. De Europese Commissie heeft aangekondigd nog in 2013 een voorstel tot regelgeving voor te leggen aan de Raad en het Europees Parlement. De Kamer heeft eerder aangedrongen op extra investeringen in de uitvoering van het exotenbeleid. Dit betreft intensivering van eliminatieacties, nemen van preventieve maatregelen en ondersteunen van beheermaatregelen die provincies dienen uit te voeren. In 2014 worden door de NVWA verschillende risicobeoordelingen opgesteld en beheermaatregelen uitgevoerd.

Kaderrichtlijn Mariene Strategie/ Noordzee

Deel I van de EU-Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) beschrijft de huidige toestand van het mariene systeem, de gewenste toestand in 2020 en de daarbij behorende doelen en indicatoren. Volgens de KRM dient in 2014 een monitoringprogramma te worden vastgesteld. In 2015 volgt het maatregelenprogramma. Een deel van het budget betreft de EZ bijdrage aan het Informatiehuis Marien, een gemeenschappelijk initiatief van de Ministeries van Infrastructuur en Milieu en Economische zaken om alle mariene informatie en onderzoeksgegevens over de Noordzee op één plek toegankelijk te maken voor belangstellenden, overheden en professionals.

Natura 2000

Het netwerk van Natura 2000-gebieden zorgt voor het op orde brengen en beschermen van de Nederlandse natuur. Als de natuur op orde is, gaan natuur, economie en gebruik beter samen. Natura 2000 heeft tot doel Europees belangrijke natuurwaarden te beschermen. Dit gebeurt door middel van het aanwijzen van gebieden en het gericht beheer van deze gebieden. De aanwijzing van de gebieden is de verantwoordelijkheid van EZ evenals het opstellen van een kwart van de beheerplannen voor de 160 Natura 2000-gebieden. Hiertoe worden opdrachten verstrekt aan verschillende specialistische partijen voor ecologische advisering, alsmede aan partijen die ondersteunen bij de inspraakprocedures op de vast te stellen aanwijzingsbesluiten en beheerplannen. EZ is in dit kader tevens verantwoordelijk voor rapportage aan de Europese Commissie betreffende de «staat van instandhouding».

Monitoring

Het verzamelen van gegevens over planten, dieren en habitats (monitoring) is nodig voor het volgen van internationale natuurdoelen en het bedienen van de internationale rapportages op het gebied van natuur- en biodiversiteit (waaronder de EU-richtlijnen, CBD, Kyoto, CITES, Bonn). Naast de monitoring voor bosgegevens (onder andere Kyoto) en het Waddenverdrag door Alterra en Imares worden in het kader van het Netwerk Ecologische Monitoring vooral opdrachten aan de Particuliere Gegevens Organisaties (PGO’s) gegeven voor het inwinnen van gegevens. De gegevens worden opgeslagen in een databank (Nederlandse databank flora en fauna). Het rijk financiert mee aan het onderhoud en de exploitatie van deze databank. Het CBS zorgt voor de statistische bewerking van natuurgegevens tot trends, omvang populaties en verspreidingsbeelden. In aanvulling hierop zullen de provincies na decentralisatie informatie voor Natura 2000, met name de Habitatrichtlijn, aanleveren.

Internationale biodiversiteit

Dit budget wordt onder meer gebruikt voor bijdragen aan internationale organisaties of in het kader van internationale verdragen, zoals de Conventie inzake Biologische Diversiteit (CBD), CITES, CMS, Ramsar en IWC, voor het nakomen van internationale verplichtingen door Nederland. Verder worden uit dit budget ook enkele monitoringsactiviteiten gefinancierd die samenhangen met internationale verdragen.

Caribisch Nederland

Op grond van de Wet grondslagen natuurbeheer en bescherming BES is EZ verantwoordelijk voor de implementatie van Internationale verdragen (CBD, Cartagena/ SPAW protocol, CITES, CMS, IAC en Ramsar) in Caribisch Nederland (Bonaire, Saba en Sint Eustatius). Uitvoering betreft een wettelijke verplichting gericht op onder meer de ontwikkeling van een natuurbeleidsplan, monitoring, rapportage, onderzoek & educatie, toezicht, handhaving en vergunningverlening. Het natuurbeleidsplan Caribisch Nederland richt zich op bescherming van kwetsbare soorten en gebieden (koraalriffen), afspraken met landen in de regio en de balans tussen biodiversiteit, recreatief gebruik en toerisme.

Overig

Dit begrotingsinstrument betreft veelal uitfinanciering van reeds aangegane verplichtingen waaronder verbeterkosten Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), verhuizing van de Amerikaanse ambassade en projectkosten soortenbeheer buiten EHS en overige kleinere projectbijdragen, onder andere in het kader van recreatie, welke met het regeerakkoord uit 2010 zijn vervallen als Rijkstaak.

Voornaamste acties in 2014:

  • Afronden aanwijzing Natura 2000-gebieden (inspraak);

  • Definitief vaststellen beheerplannen (onder verantwoordelijkheid EZ);

  • Uitvoering van het Natuurbeleidsplan Caribisch Nederland;

  • Rapportage Conventie inzake de Biologische Diversiteit.

Leningen

Rente en aflossingen voor bestaande leningen (EHS & PNB)

Ten behoeve van realisatie (verwerving en doorlevering van gronden) van de EHS is EZ in het verleden verschillende leningen aangegaan bij het Groenfonds. Met de bezuinigingen vanuit het regeerakkoord Rutte-Verhagen en voorgenomen decentralisatie naar de Provincies heeft EZ dit leningenpakket bevroren en gaat het Rijk geen nieuwe leningen meer aan ten behoeve van Natuur. Het Rijk draagt zorg voor (af)betaling van rente en aflossingen van bestaande leningen totdat deze zijn afgelost.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

Staatsbosbeheer: organisatiekosten en beheer rijksmonumenten

De ZBO Staatsbosbeheer (SBB) is belast met het beheer (waaronder vervreemding of verkrijging) van objecten, met als doel aanwezige en potentiële natuurwetenschappelijke, bosbouwkundige, landschappelijke, recreatieve, archeologische, aardkundige of cultuurhistorische waarden, en met die waarden verband houdende educatieve waarden, in het algemeen belang duurzaam in stand te houden, onderscheidenlijk met het oog daarop te ontwikkelen. Het budget voor beheer van de EHS gebieden is gedecentraliseerd naar de provincies en maakt onderdeel uit van de decentralisatie-uitkering 2012/2013. Vanaf 2014 worden de desbetreffende middelen toegevoegd aan de algemene uitkering in het Provinciefonds. Het budget voor de eigenaarlasten blijft op de rijksbegroting.

Bijdragen aan medeoverheden

Caribisch Nederland

Eenmalig is een bedrag toegezegd van € 7,5 mln voor natuurprojecten in Caribisch Nederland in de periode 2014 tot en met 2017. De doelen die hiermee worden nagestreefd zijn behoud van koraal, in het bijzonder erosiebestrijding; duurzaam gebruik van natuur bijvoorbeeld door toegankelijkheid te vergroten; synergie tussen natuur en landgebruik (landbouw en toerisme). De gelden worden beschikbaar gesteld als eenmalige bijzondere uitkering op basis van de Wet financiën BES. Hiertoe is een ministeriële regeling opgesteld. Hierin zijn de voorschriften opgenomen op basis waarvan de bestuurscolleges van de eilanden projecten in aanmerking kunnen laten komen voor de bijzondere uitkering.

Natuurintensivering

Als uitwerking van de afspraak uit het regeerakkoord om te komen tot een robuust natuurnetwerk worden extra middelen beschikbaar gesteld. EZ heeft de ambities samen met de provincies en maatschappelijke partners uitgewerkt in de hoofdlijnennotitie Ontwikkeling en beheer van natuur in Nederland. De middelen worden ingezet ter vergroting van het natuurnetwerk (inclusief natuurlijke verbindingen), verbetering van de kwaliteit van de natuur door extra inspanningen in (herstel)beheer en water- en milieucondities, een impuls aan de natuur buiten de EHS, soortenbescherming en een effectiever agrarisch natuurbeheer. De middelen zullen beschikbaar worden gesteld via het Provinciefonds.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Streefwaarde

Planning

Bron

Aantal definitief aangewezen Natura 2000 gebieden

34

2010

154

160

2014

EZ

Aantal definitief vastgestelde EZ- beheerplannen

0

2010

40

40

2014

EZ

Toelichting

  • In Nederland worden in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn ruim 160 gebieden aangewezen. Besluitvorming over de aanwijzingen van de meeste gebieden heeft in 2013 plaatsgevonden. De beheerplannen zijn in 2013 voorbereid en worden grotendeels in 2014 vastgesteld, waarbij het van belang is dat de uitkomsten van de PAS helder zijn. De Natuurbeschermingswet 1998 moet van toepassing worden verklaard in de Exclusieve Economische Zone alvorens drie gebieden op de Noordzee kunnen worden aangewezen. Een wetsvoorstel met die strekking is in behandeling in de Eerste Kamer.

  • Voor elk N2000 gebied dient een beheerplan te worden vastgesteld. De Minister van EZ is voortouwnemer bij het opstellen van 40 beheerplannen.

Toelichting op de ontvangsten

Landinrichtingsrente

Tot aan de start van het ILG in 2007 werd wettelijke landinrichting uitgevoerd op basis van de Landinrichtingswet. Op grond van deze wet schiet het Rijk de kosten van een landinrichting voor en worden de kosten daarna door de gezamenlijke eigenaren terugbetaald. Dit gebeurt in 26 jaar door middel van de landinrichtingsrente. Op dit moment zijn er nog diverse projecten op basis van de Landinrichtingswet in uitvoering. Op basis hiervan wordt voorzien dat het Rijk nog circa 30 jaar landinrichtingsrente zal ontvangen.

Verkoop gronden

In het regeerakkoord uit 2010 is sprake van een inkomstentaakstelling uit de verkoop van gronden van ZBO’s (BBL en SBB) gelegen buiten de EHS, of via overige inkomstenbronnen.

Budgettair belang fiscale maatregelen

Naast onderstaande regelingen neemt ook de Natuurschoonwet een belangrijke plaats in. Deze Nederlandse wet biedt fiscale voordelen aan eigenaars van landgoederen.

Bedragen x € 1 mln
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Vrijstelling landinrichting

1

1

1

1

1

1

1

Vrijstelling Bureau Beheer Landbouwgronden

11

11

12

12

13

14

15

Bosbouwvrijstelling

1

1

1

1

1

1

1

Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer

8

8

8

8

8

8

8

Vrijstelling bos- en natuurterreinen forfaitaire rendement

6

7

7

7

7

8

8

Vrijstelling natuurgrond

3

4

4

4

4

4

4

8

Zie bijvoorbeeld M. Flikkema & A.P. de Man (2012). Merken als indicator van innovatie. ESB, 97, 4628, pp. 74–76.

9

Het aandeel MKB is een schatting, aangezien voor de RDA en de Innovatiebox nog geen exacte gegevens beschikbaar zijn.

10

TROPOMI is een Nederlands satelliet instrument dat zeer nauwkeurig gegevens gaat leveren van onze atmosfeer.

11

Van Stel en Van Praag, The More Business Owners the Merrier? The Role of Tertiary Education, 2011

12

Indicatordoelen conform Bern-verdrag, Biodiversiteitsverdrag en de EU-biodiversiteitsdoelstelling (het biodiversiteitsverlies in de EU uiterlijk in 2020 tot staan brengen en, voor zover het haalbaar is, ongedaan maken))

Licence