Base description which applies to whole site

2.1 DE BELEIDSAGENDA

Inleiding

Na een zware periode, getekend door een financiële en economische crisis, groeit de Nederlandse economie weer. Er is sprake van pril herstel, wat bijvoorbeeld is terug te zien in het voorzichtig aantrekken van de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd wordt het economische tij gekenmerkt door onzekerheden. De politieke spanningen rond Oekraïne en in het Midden-Oosten vormen een risico voor de wereldhandel en daarmee ook voor de Nederlandse economie.

In de afgelopen jaren heeft onze economie veerkracht getoond. Het schept vertrouwen dat ook in de crisisjaren de Nederlandse economie tot de tien meest competitieve economieën in de wereld behoorde.1 De kernkwaliteiten van onze samenleving sluiten aan bij de eisen van deze tijd: open, duurzaam, transparant, creatief en gericht op samenwerking. In 2015 werkt het kabinet verder aan het versterken en vergroten van onze welvaart in ruime zin: meer werk en inkomen, met oog voor natuur en een goede leefomgeving. Het kabinet zet een breed pakket aan maatregelen in, gericht op de uitdagingen van vandaag en morgen. Dit doet het niet alleen, maar in samenwerking met maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven, medeoverheden en als schakel tussen regio’s, Europa en de wereld.

Tabel 1: Positie van Nederland op de (wereld)ranglijsten

(Wereld)ranglijst

Positie NL

bbp per hoofd van de bevolking1

18

Arbeidsproductiviteit2

5

Goederenuitvoer3

5

Dienstenuitvoer3

9

Landbouwexport3

2

Concurrentiekracht4

8

Innovatiekracht binnen EU5

6

Bron: 1Wereldbank, 2Conference Board, 3Wereldhandelsorganisatie, 4World Economic Forum, 5EU Innovation Union Scoreboard

Stand van de economie2

Sinds 2008 ondervindt Nederland de gevolgen van de financiële crisis. De crisis raakte de financiële sector hard, sloeg over naar de reële economie en legde onhoudbare schuldposities bloot bij overheden, bedrijven en burgers. Verschillende steunoperaties, onder andere van de Europese Centrale Bank, waren nodig om de rust en het vertrouwen te herstellen. Daarbij zijn krachtigere begrotingsafspraken gemaakt en is de coördinatie van en het toezicht op het economische en budgettaire beleid versterkt. Inmiddels is met het op orde brengen van de overheidsfinanciën en het terugbrengen van schulden in de private sector, bij zowel het bedrijfsleven als huishoudens, een proces van balansherstel ingetreden. De economie herstelt volgens het gebruikelijke patroon, waarbij eerst de uitvoer aantrekt, daarna de binnenlandse bestedingen en vervolgens de werkgelegenheid. De economische groei in Nederland zal naar verwachting van het CPB in 2014 uitkomen op ¾ procent en in 2015 op 1¼ procent. Bij verdere escalatie van politieke spanningen rond Oekraïne zou de groei in 2015 ¼ tot ½ procent lager kunnen uitvallen.

De recente verwachtingen voor de wereldhandel zijn iets minder positief dan eerder verwacht. De uitvoer zal naar verwachting in 2014 met 3¼ procent en in 2015 met 3¾ procent groeien. De bedrijfsinvesteringen laten ten opzichte van 2013 een herstel zien. In 2013 krompen de investeringen met 2,5 procent, in 2014 zullen deze naar verwachting met 2½ procent en in 2015 met 5½ procent toenemen. Voor 2015 is de verwachting dat de binnenlandse bestedingen, waaronder de consumptie van huishoudens, na jaren van krimp weer een positieve bijdrage leveren. Zoals gebruikelijk reageert de arbeidsmarkt met vertraging op de aantrekkende productie. In 2014 zal de werkloosheid naar verwachting op 7 procent uitkomen. Verschillende indicatoren voor de arbeidsmarkt stemmen echter positief. Zo neemt het aantal uitzenduren al bijna een jaar toe en loopt het aantal vacatures al vier kwartalen op rij op. Dit duidt op een voorzichtig herstel van de arbeidsmarkt.

Tabel 2: Kerngegevens Nederlandse economie. Procentuele mutatie, tenzij anders vermeld.
 

2012

2013

2014

2015

Bruto binnenlands product

– 1,7

– 0,7

¾

Consumptie huishoudens

– 1,4

– 1,6

0

1

Overheidsconsumptie

– 1,6

– 0,2

– ¾

0

Bruto investeringen bedrijvensector (exclusief woningen)

– 4,9

– 2,5

Uitvoer van goederen en diensten

3,2

2,0

Invoer van goederen en diensten

2,8

0,8

3

Consumentenprijsindex

2,5

2,5

1

Koopkracht, mediaan alle huishoudens

– 2,1

– 1,4

½

Werkloze beroepsbevolking (niveau in duizend personen)

469

600

620

605

Werkloze beroepsbevolking (internationale definitie)

5,3

6,7

7

Bron: Aangepast van CPB (augustusraming 2014)

Uitdagingen voor de middellange tot lange termijn

Groei en werkgelegenheid hebben prioriteit voor het kabinet. Hoewel de economie stevig is geraakt door de financiële crisis is het, aldus het CPB, mogelijk om terug te keren naar de structurele groeivoet van voor de crisis.3 De ambitie van het kabinet ligt echter hoger dan de gemiddelde jaarlijkse 1½ procent structurele groei van het begin van deze eeuw. De groei zal in toenemende mate moeten komen uit een verhoging van de arbeidsproductiviteit en het werken van meer uren. Door vergrijzing en ontgroening zal het groeipotentieel uit het arbeidsaanbod de komende decennia beperkter zijn.

Tabel 3: Macro-economische kerngegevens scenario’s 2016–2023. Procentuele mutaties.
 

Aantrekkend herstel

Gematigd herstel

Vertraagd herstel

Feitelijk bbp

¾

Potentiële bbp

2

1

1

Potentiële arbeidsproductiviteit

1

1

Potentiële arbeidsaanbod (in uren)

¼

0

0

Arbeidsproductiviteit (feitelijk)

1

¾

Bron: Aangepast van CPB (2014), «Roads to Recovery»

Het kabinet streeft naar economische groei die duurzaam is. De vraag naar voedsel, grondstoffen, water en energie stijgt de komende decennia sterk. Er zijn aanpassingen nodig om welvaart en welzijn in de toekomst veilig te stellen. Om de transitie naar groene groei op gang te brengen dienen natuur, leefmilieu, dierenwelzijn, voedselveiligheid en -productie en energie onlosmakelijke onderdelen te worden van duurzame economische en maatschappelijke ontwikkelingen.

Het zal geen gemakkelijke opgave zijn om de groeiambities van het kabinet te realiseren. Nederland is, als open economie, gevoelig voor internationale ontwikkelingen. Ondernemers zullen, samen met maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en medeoverheden, moeten inspelen op de economische en maatschappelijke trends en uitdagingen die daaruit voortvloeien. Ook het Ministerie van Economische Zaken zet zich hiervoor in. Samen werken we aan een duurzaam en ondernemend Nederland. In het beleid van het ministerie spelen de trends van veranderende verhoudingen in de wereld, voortschrijdende technologie, de noodzaak om duurzaam om te gaan met natuurlijk kapitaal en ontwikkelingen in de maatschappij en bij de overheid een belangrijke rol. De beleidsagenda is dan ook thematisch langs deze trends vormgegeven.

1. Veranderende verhoudingen in de wereld

De verschuiving van zwaartepunten in de wereldeconomie zet de komende decennia verder door. Opkomende economieën zoals van de BRIC-landen4 en van diverse landen in Zuidoost-Azië zijn niet meer weg te denken in de huidige economische ordening en zullen de komende jaren verder aan gewicht winnen. De positie en opvattingen van deze landen spelen een steeds belangrijker rol. Ook neemt de concurrentie op internationale (grondstoffen)markten toe. Dit vraagt om nieuwe internationale netwerken en afspraken en om bijstelling van prioriteiten voor overheden en bedrijfsleven. Voor een open economie als Nederland is internationale samenwerking cruciaal voor versterking van het verdienvermogen. De Nederlandse uitgangspositie is goed. Volgens de meest recente editie van de DHL Global Connectedness Index, waarin handel- kapitaal-, personen- en informatiestromen van landen worden geanalyseerd, is Nederland al jaren het meest economisch verweven land ter wereld.5 Verdere integratie van economieën via internationale waardeketens biedt goede economische kansen, zoals ook toegelicht in de kabinetsbrief «Versterking van de positie van Nederland in mondiale waardeketens» (zie box 1)6.

Box 1: Optimalisatie van internationale waardeketens

Door globalisering raken economieën steeds meer met elkaar verbonden. Na de toename van de onderlinge handel verschuift de nadruk meer naar gezamenlijke productie in gedeelde internationale waardeketens. Het meeste geld wordt verdiend met de activiteiten aan het begin en einde van de waardeketen: Research & Development, branding, design, sales en marketing. Als dit grafisch wordt weergegeven, levert dit een U-vorm op die bekend staat als de glimlach-curve, zie figuur 1.

Figuur 1: Internationale waardeketens en toegevoegde waarde

Figuur 1: Internationale waardeketens en toegevoegde waarde

Bron: Gebaseerd op Shih (1992), Dedrick en Kraemer (1999) en Baldwin (2012)

Het systeem van internationale arbeidsdeling is winstgevender geworden doordat transportkosten fors zijn afgenomen en de ICT-revolutie de coördinatiekosten aanzienlijk heeft verlaagd.7 Ontwikkelde landen winnen bijvoorbeeld aan concurrentiekracht door productie goedkoper te laten plaatsvinden in lagelonenlanden. De minder ontwikkelde landen winnen aan concurrentiekracht door gebruik te maken van de kennis uit meer ontwikkelde landen om daarmee betere producten te maken. Bovendien kunnen landen zich specialiseren in bepaalde taken waardoor de arbeidsproductiviteit stijgt.8 Dit is vooral belangrijk voor kleine economieën. Voor Nederland zijn met name de activiteiten aan het begin en einde van de waardeketen, met een hoge toegevoegde waarde, van belang. Het Nederlandse topsectorenbeleid sluit hierop aan. Het is gericht op hoogwaardige kenniscreatie en valorisatie van kennis en innovatie. Daarnaast draagt het bij aan een goed opgeleide beroepsbevolking, de exportkansen voor Nederlandse bedrijven en het wegnemen van belemmerende wet- en regelgeving.

De bijdrage van de export bedraagt op dit moment ongeveer 30 procent van het bbp.9 De meeste handel wordt nog altijd gedreven met nabije buurlanden. Van de Nederlandse export van goederen gaat 24 procent naar Duitsland, 11 procent naar België en 8 procent naar respectievelijk Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.10

Beleidsprioriteiten in 2015

Het Nederlandse bedrijfsleven profiteert van nauwe economische samenwerking met andere landen. Het kabinet bevordert de samenwerking onder andere door het organiseren van economische missies en handelsverdragen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) helpt en adviseert Nederlandse ondernemingen actief in het buitenland. RVO vervult eenzelfde rol voor buitenlandse bedrijven, uit met name Noord-Amerika en Azië, die nieuwe activiteiten in Nederland willen opzetten of bestaande activiteiten willen uitbreiden. Als onderdeel van het Rijksbrede buitenlandnetwerk onderhoudt het Ministerie van Economische Zaken een netwerk van attachés over de hele wereld die internationaal opererende bedrijven ondersteunen en adviseren op het gebied van innovatie, landbouw en buitenlandse investeringen.

Op het gebied van agro-food is Nederland een wereldspeler. De agrarische export bedroeg in 2013 € 83,6 mld11. Daarmee is Nederland de tweede agro-exporteur ter wereld. Deze positie is mede te danken aan de efficiëntie van de sector en aan het goed werkende landbouwkennissysteem. In de agrosector neemt het aantal en de complexiteit van handelsbelemmeringen toe. Daarom is gerichte inzet van de overheid nodig om markttoegang voor planten, plantmateriaal en dierlijke producten zeker te stellen. Met name in landen waar de overheid een groot aandeel heeft in de economische sturing is diplomatieke ondersteuning noodzakelijk. De sancties van Rusland vragen hierbij speciale aandacht (zie box 2). Om de exportpositie buiten de Europese Unie te versterken, zal daarnaast de komende jaren aandacht uitgaan naar China, India, Indonesië, Brazilië en de Verenigde Staten. Het Nederlandse exporterende bedrijfsleven krijgt betere toegang tot financiering om een gelijker speelveld te creëren met concurrenten in het buitenland. Het kabinet komt in 2015 met voorstellen voor aanpassing van het bestaande instrumentarium van exportkredietverzekeringen en investeringsgaranties.

Box 2: Gevolgen van sancties door Rusland

Dat de internationale integratie van economieën en sectoren risico’s en onzekerheden met zich meebrengt wordt geïllustreerd door de wederzijdse sancties van Rusland en de Europese Unie. In reactie op een eerder aangenomen EU-sanctiepakket vanwege de Russische opstelling bij het conflict in Oekraïne, heeft Rusland begin augustus importrestricties afgekondigd voor verschillende agrarische producten uit onder andere de Europese Unie. Hoewel het aandeel van de Nederlandse agrarische export naar Rusland met 1,9 procent van de totale agrarische export beperkt is, kunnen specifieke sectoren en bedrijven door de Russische maatregelen hard worden geraakt. Ook zullen de sancties voelbaar zijn in andere delen van de keten zoals de transport- en logistieksector en de groothandel. De aard en de omvang van de Russische maatregelen vragen primair om een Europese aanpak. Met een gemeenschappelijke aanpak kan krachtiger en effectiever worden gereageerd.

In Europees verband zet het kabinet in op een krachtig Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, gericht op versterking van de concurrentiekracht van agrariërs, innovatie en verduurzaming. De nadruk van het Europese landbouwbeleid ligt op het verder afbouwen van markt- en prijsbeleid tot een vangnet voor crisissituaties en meer doelgerichte directe betalingen aan agrariërs.

Het nieuwe Gemeenschappelijke Visserijbeleid zal in 2015 worden geïmplementeerd. Bij de implementatie ligt het zwaartepunt op de invoering van de aanlandplicht. Het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij, dat begin 2015 operationeel zal worden, ondersteunt de hervorming van het Gemeenschappelijke Visserijbeleid. Het fonds is gericht op verbetering van de concurrentiepositie en verdere verduurzaming van de visserij- en aquacultuur.

Op Europees niveau en bij lidstaten zelf kunnen belangrijke stappen worden gezet voor het creëren van groei en banen. Als handelsland profiteert Nederland van stabiliteit en groei in de Europese Unie. Een beter werkende interne markt kan volgens schattingen van de Europese Commissie de komende 10 jaar leiden tot extra economische groei van circa 4 procent van het Europese bbp. Nederland heeft dus veel te winnen bij verdere economische integratie, het terugdringen van administratieve lasten en het creëren van open markten. Het kabinet maakt versterking van de interne markt en prikkels bij lidstaten om structurele hervormingen door te voeren tot prioriteit richting de nieuwe Europese Commissie en in het eigen voorzitterschap in 2016.

Het kabinet pleit op Europees niveau voor het creëren van één digitale interne markt, onder andere door invoering van een Europese titel voor auteursrecht, in plaats van 28 nationale auteursrechttitels. Nederland kan hier sterk van profiteren vanwege het hoge internetgebruik en het hoge percentage detailhandelaren dat hun goederen of diensten online aanbiedt. Om tot één Europese telecommarkt te komen streeft het kabinet naar versterking van de Europese toezichthouder en volledige afschaffing van roamingtarieven. Ook zet het kabinet in op het makkelijker maken van grensoverschrijdende e-commerce, samen met gelijkgezinde lidstaten. Dit kan onder andere door verdere harmonisering van consumentenrechten.

Het kabinet zal de Europese dienstenrichtlijn voortvarend uitvoeren en zal hiertoe eisen aan gereglementeerde beroepen en activiteiten in Nederland vereenvoudigen en waar mogelijk afschaffen, met name in de bouw, zakelijke dienstverlening en veiligheidssector. Om sneller voortgang te boeken binnen Europa werkt Nederland ook geregeld met een kleinere groep gelijkgestemde lidstaten (frontrunners) aan dossiers op het gebied van elektronische handel, één loket voor zakelijke dienstverlening en het opzetten van nationale Single Market Centres. Ook zullen op korte termijn afspraken met de Benelux-landen worden gemaakt om nationale koppen op Europese regelgeving voor detailhandel in beeld te brengen en waar nodig af te schaffen en tot een gezamenlijke markt te komen voor verwerking, transport en recycling van afval.

2. Technologische ontwikkelingen steeds bepalender

Waar de groei van de Nederlandse economie in de afgelopen decennia voor een belangrijk deel werd bepaald door een grotere arbeidsinzet, moet deze de komende jaren vooral komen uit de groei van de arbeidsproductiviteit.12 Ontwikkelingen in het arbeidsaanbod dragen, mede als gevolg van vergrijzing en ontgroening, steeds minder bij aan de economische groei; technologische vooruitgang, innovaties en kennis des te meer. Technologische ontwikkelingen volgen elkaar steeds sneller op. Door toenemende concurrentie en fragmentatie zijn doorbraaktechnologieën steeds korter bepalend. De time to market, zoals aangegeven in figuur 2, neemt af. De marktleiders van vandaag zijn steeds minder vaak ook de marktleiders van morgen.

Figuur 2: Sterke toename van technologische vernieuwing gekoppeld aan steeds snellere commerciële uitrol van nieuwe techniek

 Figuur 2: Sterke toename van technologische vernieuwing gekoppeld aan steeds snellere commerciële uitrol van nieuwe techniek

Bron: Gebaseerd op Comin & Hobijn (2008), «An Exploration of Technology Diffussion», Online database World Intellectual Property Organization, juni 2012

Informatie- en communicatietechnologie (ICT) zal naar verwachting nog lange tijd een belangrijke bijdrage leveren aan economische groei. Het is een technologie die in talloze toepassingen wordt verspreid en daarmee een cyclus van investeringen op gang brengt. Door het slim combineren van ICT, logistiek en dienstverlening worden productieprocessen in de industrie en de land- en tuinbouw steeds innovatiever. Machines onderling, producten en productiemiddelen raken meer en meer verbonden door middel van sensoren en door toepassing van het zogenaamde internet of things. Ook de ontwikkeling van big data, ofwel de analyse van steeds grotere hoeveelheden informatie, gaat naar verwachting een groei van economische activiteiten teweegbrengen. De data die hiermee verzameld worden, bieden veel mogelijkheden voor interessante verdienmodellen.

Voor de groei van de arbeidsproductiviteit is een omgeving van belang die de toepassing en de verspreiding van nieuwe producten, oplossingen en slimmere werkwijzen faciliteert. Traditiegetrouw heeft Nederland een omgeving die het adopteren van en het aanpassen aan nieuwe technologieën stimuleert: het opleidingsniveau van de beroepsbevolking en de kwaliteit van de wetenschap zijn hoog, de fysieke en digitale infrastructuur zijn van hoge kwaliteit en publieke en private partijen werken intensief samen. De wereld wordt echter steeds dynamischer, de vraag pluriformer en de concurrentie neemt toe. Het is essentieel om wendbaar en vernieuwend te blijven.

Beleidsprioriteiten in 2015

Met het generieke bedrijfslevenbeleid worden ondernemers uitgedaagd om vernieuwend en wendbaar te zijn. Zo worden ondernemers via de WBSO13 fiscaal gestimuleerd om zelf aan Research & Development te doen en nieuwe producten te ontwikkelen. Daarnaast levert het kabinet maatwerk via het topsectorenbeleid. Ondernemers, kennisinstellingen en overheden werken samen aan oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen die een bron zijn voor het Nederlandse verdienvermogen; met andere woorden Global Challenges, Dutch Solutions. Nederlandse bedrijven spelen daar nu al op in met producten en diensten die wereldwijd geëxporteerd worden. Goede voorbeelden zijn de Nederlandse voedingsmiddelen- en de agro-sector. Deze sectoren combineren een sterke positie op het gebied van groene innovatie met een uitstekende exportpositie.

In 2015 wordt het bedrijfslevenbeleid koersvast voortgezet, met als speerpunten de actualisatie van innovatiecontracten, de versterking van betrokkenheid van het MKB door verhoging van het budget voor de MKB-innovatiestimuleringsregeling met € 30 mln en een nauwere aansluiting tussen het topsectorenbeleid en het Europees onderzoeks- en innovatieprogramma Horizon 2020. Het kabinet stelt in 2014 een special envoy voor startups aan om het Nederlandse profiel als een internationaal aantrekkelijke plek voor jonge, innovatieve bedrijven te versterken. Onderdeel van deze aanpak is betere benutting van bestaande financieringsinstrumenten, onderwijsinitiatieven (zoals aandacht voor coderen, apps ontwikkelen in het voortgezet onderwijs) en het versterken van innovatieve ecosystemen (zoals het Amsterdamse startup-initiatief). Ook zal het kabinet, samen met kennisinstellingen, bedrijven, maatschappelijke organisaties en medeoverheden in 2015 een wetenschapsagenda op. Deze agenda benoemt uitdagende thema’s waar de wetenschap zich op gaat richten, met een actieve betrokkenheid van bedrijven en maatschappelijke organisaties. Zowel de profileringsafspraken van de universiteiten, als de sectorplannen onderzoek en de middelen van NWO zullen worden gericht op de thema’s uit de Wetenschapsagenda. Het is belangrijk dat de wetenschapsagenda aansluit bij de maatschappelijke uitdagingen en de Europese Horizon 2020-agenda. Hierdoor kunnen de wetenschapsagenda en inspanningen binnen de topsectoren elkaar versterken.

Ondernemers hebben financiering nodig om nieuwe ideeën te realiseren en op de markt te brengen. De afgelopen jaren is het voor het MKB, dat sterk afhankelijk is van bankfinanciering, moeilijker geworden om financiering te krijgen. Het is van belang dat het Nederlandse financieringslandschap diverser van karakter wordt. Het kabinet stelt een uitgebreid instrumentenpakket ter beschikking en richt zich specifiek op het MKB. Met het «Aanvullend actieplan voor MKB-financiering»14 neemt het kabinet in 2015 extra maatregelen om de markt voor risicodragend vermogen door te ontwikkelen, het financieringsaanbod te verbreden en bestaande overheidsinstrumenten te verbeteren. Daarnaast richt het kabinet zich op de ontwikkeling van alternatieve financieringsvormen zoals kredietunies, crowdfunding en de MKB-beurs NPEX en het wegnemen van informatieasymmetrie over kredietwaardigheid. Verder ondersteunt het kabinet marktpartijen bij het oprichten van een fonds voor achtergestelde leningen en geeft het een extra impuls aan co-financiering met business angels. Om direct een impuls te geven aan innovatie stelt het kabinet een Toekomstfonds in. Er komt € 200 mln beschikbaar voor revolverende financiering van innovatieve MKB-bedrijven. De rendementen van het fonds komen beschikbaar voor uitgaven aan fundamenteel en toegepast onderzoek. Tot slot ziet het kabinet in de Nederlandse Investeringsinstelling (NII) een krachtig initiatief dat gaat bijdragen aan een gevarieerder financieringslandschap. De NII moet het voor pensioenfondsen en verzekeraars makkelijker en aantrekkelijker maken om te investeren in Nederlandse projecten.

Nederland is met zijn hoogwaardige informatie- en communicatietechnologie-infrastructuur een belangrijke digital gateway voor Europa. De ontwikkelingen in ICT gaan snel en dringen door tot in de haarvaten van de maatschappij. Om het bedrijfsleven en burgers hiervan optimaal te laten profiteren, zorgt het kabinet voor goede randvoorwaarden. Het kabinet geeft meer ruimte aan innovatief gebruik van data en komt in 2015 met concrete voorstellen. Wetgeving wordt aangepast zodat op verantwoorde wijze nieuwe datagedreven innovaties en verdienmodellen tot stand kunnen komen. Ook zal het gebruik van open data worden gefaciliteerd en regels omtrent intellectueel eigendom gemoderniseerd. Voorts voert het kabinet de actie-agenda Smart Industry uit die moet leiden tot nieuwe manieren van samenwerken en produceren in de Nederlandse (maak)industrie.

Het kabinet versterkt in 2015 de cybersecurity. Zo wordt de kennisbasis op het gebied van digitale veiligheid verbreed en komt er een keurmerk veilig internet voor het MKB. Dit maakt ondernemers minder kwetsbaar voor digitale inbraken en versterkt het consumentenvertrouwen in e-commerce. De investeringen in cybersecurity en internationale samenwerking bieden ook bij uitstek kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven om exportkansen in deze mondiale groeisector te grijpen.

Ook het winkellandschap is aan verandering onderhevig. Consumenten winkelen steeds meer online en zijn beter geïnformeerd over kwaliteit en prijs. Het kabinet neemt maatregelen die ervoor zorgen dat de detailhandel sneller kan inspelen op veranderende voorkeuren van het winkelpubliek. Met het oog op de aantrekkelijkheid van binnensteden doet het kabinet voorstellen om leegstaande winkelruimtes sneller een andere bestemming te geven. Ook neemt het kabinet maatregelen om de combinatie van fysieke en online detailhandel te faciliteren. Tevens komt er een Nederlandse gedragscode franchise met een bijbehorende geschillencommissie.

Het kabinet stelt in 2015 een Agenda Stad op om de concurrentiekracht en leefbaarheid van Nederlandse steden verder te versterken. Deze is er mede op gericht om bestemmingsplannen, bouwprocedures en bestaande investeringsprogramma’s beter bij stedelijke groei aan te laten sluiten. Uiteraard doet het kabinet dit samen met de steden, bedrijven en kennisinstellingen.

Voor de groei van de productiviteit is het van belang dat innovaties snel en grootschalig door de beroepsbevolking worden toegepast. Het vaardighedenniveau moet meegroeien met de ontwikkeling van de technologie. De overheid stimuleert scholieren, studenten en werknemers in alle geledingen van het onderwijs om te excelleren. Een daarmee samenhangende uitdaging is het versterken van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt voor de technieksector. Met het «Nationaal Techniekpact 2020»15 werkt het kabinet aan de instroom van voldoende opgeleide en vakbekwame technici. Aandacht voor techniek in het onderwijs draagt onder andere bij aan de ontwikkeling van probleemoplossend vermogen en creatief denken. Talentontwikkeling is hard nodig om technologische vernieuwingen tot stand te brengen. Het kabinet gaat afspraken maken met het bedrijfsleven met als doel de komende 10 jaar (2015–2025) het aantal promovendi in het bedrijfsleven (onder andere in de vorm van industrial doctorates) en de rijksoverheid met enkele honderden te vergroten. Hiermee realiseren we een betere toepassing van kennis in bedrijfsleven en overheid, en maken we Nederland als vestigingsplaats aantrekkelijker. Daarnaast zal het kabinet de toegang voor kennismigranten versoepelen en goedkoper maken en zal hiertoe in 2015 een voorstel doen. Het kabinet zal met maatregelen komen om Nederland aantrekkelijker te maken als bestemming voor kennismigranten, bijvoorbeeld via een versterking van het aanbod van internationale scholen.

3. Versterking van natuurlijk kapitaal en verduurzaming

Door de groeiende wereldbevolking en welvaart neemt de vraag naar voedsel, energie, schoon drinkwater en grondstoffen toe. Hierdoor wordt de druk op de natuur, het leefmilieu en het klimaat groter. De biodiversiteit, ecosystemen en natuurlijke hulpbronnen worden bedreigd. Om welvaart en welzijn in de toekomst zeker te stellen, dienen natuur, leefmilieu en klimaat onlosmakelijke onderdelen te worden van duurzame economische en maatschappelijke ontwikkeling. De potentie van natuurcombinaties, publieke en private investeringen die niet alleen natuurwinst opleveren, maar ook anderszins maatschappelijk renderen, moet optimaal worden benut.

Voor de Nederlandse economie is het belangrijk dat energie betaalbaar en voldoende beschikbaar blijft. In vergelijking met andere Europese landen kent de Nederlandse export een relatief groot aandeel producten en activiteiten die veel energie gebruiken. De komende jaren zal de energievraag blijven stijgen terwijl het aanbod zich concentreert in een beperkt aantal landen en regio’s die politiek of economisch soms instabiel zijn. Het is belangrijk dat Europa minder eenzijdig afhankelijk wordt van dergelijke energieproducerende landen. Daarvoor dient de energie-efficiëntie te worden verbeterd, worden gewerkt aan een schonere energiehuishouding en worden ingezet op een sterk concurrerende energiemarkt die zijn grondstoffen betrekt uit verschillende bronnen en regio’s.

De transitie kan Nederland niet alleen tot stand brengen. Het klimaat, de natuur en het leefmilieu trekken zich niets van grenzen aan. Internationaal en Europees afstemmen en samenwerken is noodzakelijk. Ook door verdere integratie van de Europese markten, zoals de energiemarkt, worden internationale afspraken en samenwerking steeds belangrijker. Door in te zetten op ambitieuze mondiale afspraken helpt het kabinet de internationale druk op natuur, leefmilieu en klimaat, te verminderen en kan Nederland tegelijkertijd zijn positie als speler op internationale markten behouden en versterken.

Beleidsprioriteiten in 2015

Natuur en economie kunnen goed samengaan en van elkaar profiteren. Het kabinet kiest voor een gezamenlijke aanpak met maatschappelijke organisaties en medeoverheden, waarin met oog voor economische ontwikkeling het fundament voor natuur en biodiversiteit wordt versterkt. Met deze aanpak wordt tegelijkertijd invulling gegeven aan de Nederlandse doelen en ambities om het natuurbeleid te vermaatschappelijken en aan de Europese en internationale afspraken waaraan Nederland zich heeft verbonden. De aanpak komt tot uiting in de recent uitgebrachte Natuurvisie «Natuurlijk Verder»16. De kern van de visie weerspiegelt de omslag van denken: van natuur beschermen tegen de samenleving naar natuur versterken met de samenleving. In de bijhorende maatschappelijke uitvoeringsagenda worden concrete acties uitgewerkt waarmee het kabinet in 2015 handen en voeten geeft aan de visie. Ook bij de nieuwe Wet Natuurbescherming en de implementatie van het Natura 2000-beleid is de aanpak gevolgd en worden natuur en economie gecombineerd. Met de aanwijzing van de laatste Natura 2000-gebieden en met de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) wordt ruimte geboden aan ondernemerschap en infrastructuur. In 2015 worden naar verwachting weer vergunningen verleend voor (economische) activiteiten rondom Natura 2000-gebieden, maar met behoud van natuurwaarden.

Op verschillende domeinen zoals de biobased economy, voedsel en energie, wordt invulling gegeven aan de transitie naar groene groei. De ambitie is om de Nederlandse concurrentiekracht en het verdienvermogen te versterken en tegelijkertijd de belasting op het milieu en de afhankelijkheid van fossiele energie en grondstoffen terug te dringen. Ook in het kader van natuurinclusief beleid en groen ondernemerschap wordt gewerkt aan groene groei. De uitdaging is om de waarde van natuur op een transparante wijze te laten meewegen in de besluitvorming van bedrijven, financiële instellingen en overheden, bijvoorbeeld waar het gaat om de landbouw- en woningproductie en de aanleg van bedrijventerreinen en infrastructuur. Goederen en diensten die de natuur voortbrengt zijn waardevol maar meestal niet beprijsd omdat deze vaak niet voorhanden zijn. Het kabinet werkt daarom in 2015 aan verbetering van de waardering van natuur in het instrument Maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) en via de zogenaamde TEEB-studies17. Daarnaast verkent het kabinet met sectoren welke economische prikkels natuurinclusief ondernemen stimuleren, en hoe kan worden gezorgd dat met het toepassen van natuurcombinaties wat goed is voor de natuur ook economisch aantrekkelijk is. Het kabinet wil dat natuur weer een thema van burgers, ondernemers en overheden wordt.

Om negatieve effecten op het milieu te beperken en het dierenwelzijn te verbeteren, stimuleert het kabinet duurzame productie en consumptie van voedsel. Nederland loopt hierin internationaal voorop.18 Met de «Uitvoeringsagenda Natuurlijk Kapitaal»19 wordt gewerkt aan behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit, onder andere door in te zetten op verdere verduurzaming over de (internationale) voedsel- en agroketens. Beoogd wordt de Nederlandse ecologische footprint te beperken en tegelijkertijd concurrerend te blijven. De agenda sluit aan bij het internationale biodiversiteitsbeleid.

In de voedselketen heeft het kabinet veel aandacht voor voedselverspilling, voedselveiligheid, volksgezondheid, zorgvuldig (en terughoudend) gebruik van antibiotica in de veehouderij en dierengezondheid en -welzijn. Handhaving en naleving van regelgeving is van groot belang. Het kabinet werkt daarom in 2015 verder aan het uitvoeren van het plan van aanpak om het toezicht door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) te versterken. In de kabinetsreactie op het rapport «Risico’s in de vleesketen» van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid20 heeft het kabinet aangekondigd dat vleesfraude integraal en multidisciplinair zal worden aangepakt en dat de keuringstaken voor de sectoren vlees, zuivel en plant weer binnen het publieke domein worden gebracht.

Natuurinclusieve landbouw biedt voor Nederland grote kansen. Wereldwijd moet de landbouw- en visserijsector een groeiende bevolking voeden. Met climate-smart agriculture kan de voedselzekerheid worden verbeterd, de uitstoot van broeikasgassen worden teruggebracht en de landbouw aan klimaatverandering worden aangepast. Het kabinet stimuleert daarom dat de kennis en kunde van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen wereldwijd in praktijk worden gebracht. In eigen land zet het kabinet onder meer in op een klimaat-neutrale glastuinbouw, verbetering van dierenwelzijn en evenwicht op de mestmarkt. Daarnaast maakt het kabinet in 2015 werk van een duurzame veehouderij en een duurzame voedselvoorziening, in nauwe samenwerking met de ketenpartijen en andere partners van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (UDV) en de Alliantie Verduurzaming Voedsel (AVV).

Een schone, betaalbare en betrouwbare energiehuishouding is essentieel voor duurzame, economische groei. Het kabinet wil dat de transitie naar een schone energievoorziening tempo houdt. Met het «Energieakkoord»21 worden belangrijke stappen gezet en krijgt tegelijkertijd de economie een stevige impuls. De betrokken partijen hebben de verantwoordelijkheid opgepakt om te komen tot grote investeringen die leiden tot energiebesparing, meer duurzame energie, extra werkgelegenheid en versterking van de concurrentiepositie. De uitvoering van de 159 maatregelen vindt in samenspraak plaats. In 2015 geeft het kabinet prioriteit aan de start van de grootschalige uitrol van wind op zee, onder andere via de openstelling van een eerste tender. Daarnaast wordt de SDE+-regeling voor de vierde keer opengesteld en komt ook bij- en meestook van biomassa voor deze regeling in aanmerking. Tegelijkertijd zorgt het kabinet voor het op orde brengen van de randvoorwaarden voor wind op land en op zee en dat er duurzaamheidscriteria voor biomassa worden opgesteld. Ter versterking van de concurrentiekracht stimuleert het kabinet energiebesparing in de industrie.

Voor het borgen van de betrouwbaarheid en betaalbaarheid van energie is het van belang dat de energiemarkt goed werkt. Dit creëert efficiënte prijsprikkels en investeringszekerheid voor bedrijven waardoor het aantrekkelijk wordt om te investeren in cruciale energie-infrastructuur. Voor het goed functioneren van de energiemarkt is het noodzakelijk dat landen in de Europese Unie het derde interne-energiemarktpakket en de energie-infrastructuurverordening implementeren en naleven. Daarnaast is het essentieel dat de gemaakte afspraken over ontvlechting van belangen in enerzijds transmissienetwerken en anderzijds productie en levering goed worden uitgevoerd. In veel lidstaten is nog sprake van gereguleerde energieleveringsprijzen waardoor er onvoldoende ruimte is voor efficiënte prijsvorming op de consumentenmarkt. Het kabinet zet in op versterking van de energiemarkt door een betere koppeling van nationale en regionale gas- en elektriciteitsmarkten en -infrastructuur zodat beschikbare productiecapaciteit beter wordt benut en effectieve prikkels ontstaan ten behoeve van leveringszekerheid en een schonere energieproductie. Binnen het EU-kader maakt het kabinet afspraken in Noordwest-Europees verband om het energiebeleid beter op elkaar te laten aansluiten.

4. Maatschappij en overheid in beweging

De verhoudingen tussen burgers en overheid en de sociaaleconomische opvattingen zijn aan verandering onderhevig. Waar de overheid vroeger doorgaans zowel de beleidslijnen als de uitvoering voor zijn rekening nam, wordt de laatste jaren meer samengewerkt met publieke en private partijen. Tevens is er steeds meer vraag naar maatwerk en individuele afspraken en vrijheden, naast uniforme collectieve arrangementen. De overheid neemt een meer en meer ondersteunende en faciliterende rol aan. Ook wordt de overheid steeds vaker ingezet als een belangrijke schakel in regionale, Europese en internationale samenwerkingsverbanden. Door ruimte te geven aan initiatieven uit de maatschappij en burgers, publieke en private partijen meer te betrekken bij beleidsvorming en -uitvoering kan de overheid belangen beter afwegen, het draagvlak verbreden en de effectiviteit van het beleid vergroten.

Bij de herpositionering van de overheid in het speelveld gaat het om maatwerk. Dit is de laatste jaren onderstreept door de verschillende misstanden die aan het licht gekomen zijn in bijvoorbeeld de aansturing van semipublieke instellingen, het toezicht op de financiële sector en de kwaliteitsbewaking in de vleessector. De overheid is en blijft stelselverantwoordelijk voor het borgen van publieke belangen. Zelfregulering, toezicht en prikkels moeten op de goede wijze in het kader worden geplaatst zodat de juiste balans wordt gevonden tussen verwachtingen van de maatschappij enerzijds en het waarborgen van het algemene belang anderzijds.

Beleidsprioriteiten in 2015

De energieke, ondernemende samenleving manifesteert zich op diverse terreinen. Om hier zoveel mogelijk profijt uit te halen, stelt het Ministerie van Economische Zaken zich actief op als netwerkpartner. Zo is de «Middellangetermijnvisie op telecommunicatie, media en internet»22, en het vervolg daarop, tot stand gekomen in dialoog met een uitgebreide groep partners, waaronder marktpartijen, consumentenorganisaties en wetenschap. Naar aanleiding van de visie wordt in 2015 verder gewerkt aan modernisering van de regelgeving. De nieuwe manier van werken komt ook tot uitdrukking in de Natuurvisie waar beleidsvernieuwing heeft plaatsgevonden door burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven en decentrale overheden direct te consulteren. In 2015 zal samen met betrokken partijen concreet invulling worden gegeven aan de visie. Bij de totstandkoming van de Nationale Investeringsinstelling (NII) heeft het kabinet slechts een ondersteunende rol gehad; de NII wordt door private partijen gerealiseerd en gedragen. Ook bij de uitvoering van afspraken, zoals vastgelegd in het Energieakkoord en het topsectorenbeleid, werkt het kabinet intensief samen met bedrijfsleven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties.

De verbindende werkstijl van het Ministerie van Economische Zaken komt tot uiting in de sturingsfilosofie dat de overheid de verbindende schakel vormt met de regio’s en Europa. Zo wordt in het topsectorenbeleid de MKB-innovatiestimuleringsregeling ingezet om regionale verbindingen te versterken. Met de provincies Limburg en Noord-Brabant zijn afspraken gemaakt over een financiële bijdrage aan de regeling en ook met de andere provincies lopen gesprekken. Ook de uitvoering van het Nationaal Techniekpact 2020 is regionaal verankerd. In de landelijke regiegroep heeft de regio een prominente rol met per landsdeel een bestuurder. Een ander instrument waarin de overheid de verbindende schakel vormt is het Europese fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) voor de periode 2014–2020. De nieuwe operationele programma’s zijn opgesteld door de vier landsdelen, waarbij de nationale overheid de kaders heeft gesteld. De ambitie is om de EFRO-middelen in te zetten voor het versterken van de regionaal economische dynamiek van de topsectoren. De regio’s zelf zijn verantwoordelijk voor de regionale afspraken, de inzet van middelen en de invulling van de landelijke afspraken. Ook wordt stevig ingezet op het verbinden van het Europese kennisbeleid in Horizon 2020 en de plattelandsontwikkelingsprogramma’s via het Europees Innovation Partnership Landbouw. In samenwerking met de provincies wordt gewerkt aan een interactieve, publiek-private aanpak, waardoor Horizon 2020-gelden beschikbaar kunnen komen voor Nederlandse kennisinstellingen en private bedrijven.

Bij veel semipublieke organisaties is er sprake van een spanning tussen eigen verantwoordelijkheid en beleidsruimte en toezicht. Het kabinet beoogt een effectieve borging van publieke belangen te laten samengaan met voldoende ruimte voor vernieuwing. Bij verschillende semipublieke taken zoals het waarborgen van de voedselveiligheid zet het kabinet in op het versterken van de ordening, de governance en het toezicht. Aanscherpen als het moet, vereenvoudigen als het kan.

De (digitale) dienstverlening van de overheid aan burgers en bedrijven dient in te spelen op de veranderende eisen ten aanzien van continuïteit, betrouwbaarheid, veiligheid, privacy, regeldrukvermindering en het voorkomen van fraude. Het kabinet heeft de Nationaal Commissaris Digitale Overheid (NCDO) geïntroduceerd om het gebruik van digitale dienstverlening verder te laten toenemen en daarmee een digitale overheid te realiseren.

In 2015 zal het kabinet een wetsvoorstel indienen om de nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijnen te implementeren. Belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel is de digitalisering van de aanbesteding van (overheids)opdrachten boven de Europese drempelbedragen. Door een betere e-overheidsdienstverlening en verlaging van de administratieve lasten zijn ondernemers minder tijd en geld kwijt. Ook wordt er toegewerkt naar één controlemoment om de efficiëntie van de logistieke keten te vergroten: alle inspecties, zoals de Inspectie Leefomgeving en Transport, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, en de Douane gaan zo inspecteren op hetzelfde moment in de logistieke keten.

Tot slot

Het is lastig om goede voorspellingen te doen over hoe de Nederlandse economie en maatschappij zich de komende decennia zullen ontwikkelen. Waar verdienen wij ons brood mee, welke technologische ontwikkelingen zullen zich de komende jaren voordoen, hoe verhoudt Nederland zich ten aanzien van de rest van de wereld? Het is wel belangrijk om over deze vragen na te denken en stil te staan bij het toekomstig verdienmodel en -vermogen van Nederland. De recente ontwikkelingen bieden reden tot voorzichtig optimisme. Het kabinet heeft stappen gezet om kwetsbaarheden in onze sociaal-economische instituties weg te nemen: de publieke en private schulden worden teruggebracht, er is noodzakelijk onderhoud op de woningmarkt en de arbeidsmarkt gepleegd en er zijn belangrijke maatregelen genomen ter bescherming van de natuur, een beter leefklimaat en ter bevordering van een hernieuwbare energievoorziening. De hierboven geschetste ontwikkelingen laten echter geen ruimte voor terughoudendheid; ambitieuze doelen en inzet zijn noodzakelijk en gerechtvaardigd.

1. Overzichtstabel bedrijfslevenbeleid en topsectoren

De tabel bevat een meerjarig overzicht van de middelen die in 2014–2018 beschikbaar zijn binnen de begrotingen van een aantal departementen voor het bedrijvenbeleid en de topsectoren. De indeling van de tabel geeft inzicht in de samenhang tussen de verschillende onderdelen. Voor een groot deel betreft dit het innovatiebeleid, dat uit een generieke pijler en een specifieke pijler bestaat. Het generieke beleid ondersteunt innovatie voor alle bedrijven, binnen en buiten de Topsectoren (tabel A1 en A2). Ook de bijdrage van Buitenlandse Zaken (A3) is generiek van aard. De kern van het specifieke beleid is publiek-private samenwerking (PPS, tabel B1 en B2). Door een intensievere samenwerking tussen de excellente Nederlandse publieke kennisinfrastructuur en de bedrijven vindt de kennis beter zijn weg in innovatieve producten. PPS wordt gestimuleerd met de TKI Toeslag en de MIT. Internationale PPS wordt mogelijk gemaakt dankzij EU cofinanciering (B2), daarnaast door de Innovatie Attachés en technologiemissies. Onderdeel C bevat de instrumenten voor aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt en tot slot bestaat onderdeel D uit verschillende specifieke bijdragen van departementen aan voor hun relevante topsectoren.

Nieuw is de kolom met het begrotingsartikel waar de middelen op de departementale begrotingen staan. Daar zijn de hier getoonde reeksen vaak niet één op één terug te vinden, omdat hier alleen de middelen zijn getoond die samenhangen met het bedrijfslevenbeleid en topsectoren. Ten opzichte van de presentatie in de begroting 2014 is ook de indeling van onderdeel B aangepast.

In deze tabel zijn zowel de intensiveringen als taakstellingen uit de begrotingsafspraken 2014 verwerkt. Een afnemend deel van de middelen is reeds belegd met uitgaven voor lopende programma’s. De verantwoording over deze budgetten vindt plaats via de reguliere begrotingscyclus via de desbetreffende departementale begrotingen.

De reeksen van WBSO en RDA betreffen het beschikbare budget, inclusief technische inboekingen. Voorts zal nader worden onderzocht om de RDA en WBSO per 2016 te integreren.

Voor een totaalbedrag van cofinanciering KP7 en H2020 wordt verwezen naar Bijlage 5.4 Europese geldstromen, paragraaf 5 Horizon 2020. De reeksen voor NWO en Creatief liggen vast in de BIS (2013–2016). Een deel van het geld van het regionaal investeringsfonds MBO gaat ook naar publiek-private samenwerkingsverbanden buiten de topsectoren. De specifieke bijdrage van Defensie gaat naar TNO en NLR.

Overzichtstabel bedrijfslevenbeleid en topsectoren
 

2014

2015

2016

2017

2018

Departement

Artikel

(kasbedragen x € 1 mln)

             
               

I Generiek

             
               

A1. Ondernemerschap en innovatie

207

117

103

82

74

   

• Innovatiefonds MKB+

207

117

103

82

74

EZ

12

               

A2. Fiscale maatregelen

1.066

1.040

943

928

928

   

• RDA

302

238

131

126

126

EZ/FIN

12, Belastingplan

• WBSO

764

802

812

802

802

EZ/FIN

12, Belastingplan

               

A3. Internationaal

258

357

390

530

59

   

• Internationaal ondernemen en ontwikkelingssamenwerking

158

207

240

230

59

BuZa

1

• Dutch Good Growth Fund (DGGF)

100

150

150

300

BuZa

1, 2, 3

               

II Specifiek voor topsectoren

             
               

B1. Kennis en innovatie

484

546

516

512

512

   

• NWO

210

275

275

275

275

OCW/EZ

16

• STW

22

22

21

21

21

EZ

12

• KNAW

19

19

19

19

19

OCW

16

• Toegepast onderzoek (TO2: TNO, DLO, Marin, ECN, NLR, Deltares)

189

187

157

153

153

EZ

12, 14, 16

• Profilering kennisinfrastructuur

44

44

44

44

44

OCW

16

               

B2. Innovatie en PPS

265

245

217

215

212

   

• TKI Toeslag

67

81

101

115

115

EZ

12

• MKB Innovatiestimuleringsregeling Topsectoren (MIT)

21

28

29

29

29

EZ

12

• Europese Cofinanciering, afloop FES en innovatieprogramma's

177

136

87

71

68

EZ

12

               

C. Onderwijs en arbeidsmarkt

70

64

35

32

0

   

• Professionele masters

7

7

7

7

0

OCW

6

• Centra voor Innovatief Vakmanschap

5

3

3

0

0

OCW/EZ

4

• Stimuleren beta en technologie

13

12

0

0

0

OCW

6

• Centers of Expertise

20

17

0

0

0

OCW

6

• Regionaal investeringsfonds MBO

25

25

25

25

0

OCW

4

               

D. Specifieke bijdragen departementen

269

283

288

271

257

   

• VWS: Life Sciences & Health/zorg

79

64

70

51

46

VWS

1, 2, 4, kader Zorg

• EZ: Energie-innovatie (excl. ECN)

89

110

105

108

99

EZ

14

• EZ: Voeding + tuinbouw

51

47

45

44

45

EZ

16

• I&M: Logistiek

16

18

23

23

23

I&M

divers H-XII, IF en DF

• I&M: Water

12

23

23

23

23

I&M

divers H-XII, IF en DF

• OCW: Creatief

11

11

11

11

11

OCW

14

• Defensie

11

11

11

11

11

DEF

6

               

Totaal

2.619

2.652

2.492

2.571

2.042

   
2. Belangrijkste mutaties ontwerpbegroting 2015

In onderstaand overzicht zijn de belangrijkste budgettaire wijzigingen (kasuitgaven en ontvangsten) vanaf de standen van de Voorjaarsnota opgenomen. De Verdiepingsbijlage (bijlage 5.2) van de begroting geeft een toelichting op alle nieuwe mutaties per begrotingsartikel.

UITGAVEN (x € 1.000)
 

Art.

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand Ontwerpbegroting 2014

 

5.032.290

4.840.642

4.968.078

4.956.864

5.058.754

 

Mutaties Voorjaarsnota 2014

 

79.264

– 71.379

– 296.056

– 287.812

– 195.950

 

Stand Voorjaarsnota 2014

 

5.111.554

4.769.263

4.672.022

4.669.052

4.862.804

 
               

Nieuwe mutaties:

             

GSM interferentieproblematiek

11

– 15.000

15.000

       

GSM interferentieproblematiek (bijdrage I&M)

11

– 4.000

– 15.000

       

Ruimtevaart

12

13.359

– 13.359

       

Innovatiefonds

12

13.200

16.653

13.304

30.320

30.595

 

Europese programma's

12

 

41.400

49.100

50.000

50.000

 

MKB-Innovatiestimulering Topsectoren

12

 

4.500

12.000

15.000

15.000

 

TKI-toeslag

12

 

– 4.500

– 12.000

– 15.000

– 15.000

 

TNO

12

11.000

– 11.000

       

Bevorderen ondernemerschap

13

 

17.000

6.000

1.000

1.000

 

BMKB

13

 

26.000

5.000

     

Garantieregeling Scheepsnieuwbouw

13

 

– 6.000

– 6.000

– 6.000

– 6.000

 

Kamers van Koophandel

13

12.190

– 12.190

       

Nederlandse Investerings Instelling

13

– 5.600

5.300

300

     

Geothermie

14

8.700

1.000

       

Bijstelling NVWA

16

– 400

35.400

33.520

26.720

22.520

 

Bijstelling RVO

16

 

9.400

5.600

4.400

8.100

 

Dekking NVWA/RVO

16

 

– 17.744

– 31.614

– 31.678

– 31.424

 

Kasverschuiving PAS-middelen

16

– 19.363

5.557

8.300

4.800

700

 

Derogatie mestbeleid

16

5.607

5.607

5.607

5.607

5.607

 

RVO/NVWA/overname taken productschappen

16

 

29.265

29.265

29.265

29.265

 

Taken productschappen naar RVO/NVWA

16

 

– 29.265

– 29.265

– 29.265

– 29.265

 

Overboeking van begroting OCW

17

1.045

18.370

25.334

23.896

25.352

 

Natuurbeleid

18

7.750

3.750

925

– 3.140

1.340

 

Bijdrage in transitiekosten DLG

18

18.200

         

Totaal van de overige nieuwe mutaties

 

7.344

– 4.892

3.132

3.391

11.095

 

Stand Ontwerpbegroting 2015

 

5.165.586

4.870.715

4.779.330

4.769.568

4.965.489

5.513.494

Toelichting nieuwe mutaties

Artikel 11

GSM interferentieproblematiek/bijdrage I&M

Vanwege interferentie van de nieuwe 4G-technologie met het GSM-netwerk van het spoor worden er flexibele filters geplaatst in de treinontvangers. Hiervoor wordt een bijdrage aan het Ministerie van Infrastructuur en Milieu geleverd. Tevens vindt dit kader een horizontale budgetverschuiving plaats van 2014 naar 2015.

Artikel 12

Ruimtevaart

In de kasraming voor Ruimtevaart vindt een per saldo neutrale versnelling plaats van € 13 mln. Een deel van de bijdrage ten behoeve van het Europese ruimtevaarcentrum in Kourou, die oorspronkelijk voor 2015 geraamd stond, wordt in 2014 betaald.

Innovatiefonds

Het beschikbare budget in 2014 voor Vroege Fase Financiering en de co-investeringsfaciliteit voor Business Angels (circa € 72 mln) en de onderuitputting vanuit 2013 (circa € 15 mln) is in het juiste ritme aan de jaren tot en met 2019 toebedeeld. Daarnaast is in 2014 € 100 mln toegevoegd aan het Innovatiefonds voor het Dutch Venture Initiative als onderdeel van het Aanvullend Actieplan MKB-financiering (TK, 32 637, nr. 147). Tevens is een deel van de te verwachten terugontvangsten op de via het Innovatiefonds uitgezette middelen in de begroting verwerkt. Deze ontvangsten zijn ingezet voor het Aanvullend Actieplan MKB-financiering onder andere voor het structureel beschikbaar stellen van budget voor Vroege Fase Financiering (€ 12,5 mln structureel) en € 25 mln voor de overige onderdelen van het Actieplan MKB-financiering.

Europese programma’s

In het Begrotingsakkoord 2014 zijn intensiveringsmiddelen opgenomen voor onderzoek en innovatie. Deze op de OCW-begroting geraamde middelen worden overgeheveld naar de EZ-begroting.

MKB-Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) / TKI-toeslag

Om de succesvolle MIT-regeling op het niveau van 2014 (€ 30 mln) te houden, is structureel budget overgeheveld van de TKI-toeslag naar de MIT. Hierdoor is ook de komende jaren voldoende budget beschikbaar om via de MIT-regeling private investeringen door het MKB in R&D te stimuleren.

TNO

Op de bijdrage aan TNO vindt in 2014 een versnelde betaling plaats ten laste van 2015.

Artikel 13

Bevorderen ondernemerschap

De benodigde budgetten voor het aanvullend actieplan MKB-financiering worden aan artikel 13 toegevoegd voor de jaren 2015–2018. Dit betreft een kasreserve van € 12 mln voor het ondersteunen van marktpartij(en) bij het oprichten van een achtergesteld leningenfonds. Daarnaast betreft het in totaal € 13 mln voor het verbeteren en ontsluiten van informatie over kredietwaardigheid binnen het MKB, het opzetten en stimuleren van ketenfinanciering, het verhogen van de ambitie en verbetering van de groeivaardigheden in het kleinbedrijf en het stroomlijnen en toegankelijker maken van het financieringsinstrumentarium.

Borgstellingsregeling Midden- en Kleinbedrijf (BMKB)

Naast de € 6 mln die vanuit artikel 12 wordt toegevoegd, wordt er in totaal € 29 mln aan de interne begrotingsreserve onttrokken om het verwachte tekort in 2015 en 2016 te dekken. Tevens wordt € 4 mln ingezet ter dekking van tegenvallende premie-ontvangsten.

Garantieregeling Scheepsnieuwbouw

Het garantieplafond voor de Garantieregeling Scheepsnieuwbouw wordt met het oog op de voorzienbare benutting verlaagd van € 1 mld naar € 400 mln conform het door het Kabinet vastgestelde garantiekader. De ontvangsten en uitgaven worden naar verhouding verlaagd van € 10 mln naar € 4 mln.

Kamers van Koophandel

De raming voor de Kamers van Koophandel in 2014 wordt met € 12 mln verhoogd ten laste van de voor 2015 geraamde uitgaven.

Nederlandse Investerings Instelling

Op het artikelonderdeel «Bevorderen Ondernemerschap» vindt een kasschuif plaats ten behoeve het meerjarig beschikbaar houden van het budget voor de Nederlandse Investerings Instelling (NII). Het gaat hier om een bedrag van € 5,6 mln dat grotendeels naar 2015 wordt doorgeschoven.

Artikel 14

Geothermie

Het garantiebudget voor de ondersteuning van aardwarmte (Geothermie) is verhoogd met totaal € 124,9 mln (€ 62,5 mln in 2014 en € 62,4 mln in 2015). De uitgavenmutatie (€ 8,7 mln in 2014 en € 1 mln in 2015) betreft de voeding van de interne begrotingsreserve voor Geothermie.

Artikel 16

Bijstellingen NVWA en RVO/Dekking NVWA/RVO

De bijdrage aan de NVWA wordt meerjarig verhoogd ter financiering van het plan van aanpak om het toezicht door de NVWA te versterken en te verbeteren (TK, 33 835, nr. 1).

De bijdrage aan de RVO wordt meerjarig verhoogd ter dekking van de noodzakelijke kosten voor uitvoering van het voorziene opdrachtenpakket.

Deze verhogingen worden voor een deel gecompenseerd binnen artikel 16.

Kasverschuiving PAS-middelen

Van de middelen die in 2014 beschikbaar zijn voor de Programmatische Aanpak Stikstof komt een groot deel in latere jaren tot betaling, omdat betalingen op verstrekte subsidies meestal pas in de jaren ná de subsidie-toezegging plaatsvinden. Dit leidt tot een per saldo neutrale budgetverschuiving van 2014 naar latere jaren.

Derogatie mestbeleid

In het kader van het 5e actieprogramma nitraat is afgesproken dat de agrariërs die profiteren van de nieuwe derogatieregeling een bijdrage leveren aan de kosten van de derogatiemonitoring in het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM). Op grond hiervan worden zowel de uitgaven als ontvangsten structureel verhoogd.

Medebewindstaken van productschappen naar RVO en NVWA

De RVO en de NVWA nemen met ingang van 2015 medebewindstaken en autonome publieke taken over van de Productschappen. In verband hiermee wordt de bijdrage aan de RVO met ingang van 2015 structureel verhoogd met € 21,7 mln en de bijdrage aan de NVWA met € 7,6 mln.

Artikel 17

Overboeking van begroting OCW

De overheveling van budgetten vanaf de begroting van het Ministerie van OCW naar de EZ-begroting betreffen voornamelijk de uitwerking van de Begrotingsafspraken 2014 (TK, 33 750 nr. 19). Het betreft onder andere de maatregel voor het behoud van gratis schoolboeken, bijdragen in de huisvesting van scholen, het EZ aandeel in de Technologiemiddelen en het aandeel van het Groen Onderwijs in de professionaliseringsmiddelen.

Artikel 18

Natuurbeleid

De verhoging van het budget is bestemd voor de uitvoering van de «motie natuureducatie», kosten die het gevolg zijn van Europese verplichtingen (bijvoorbeeld VIBEG volgend uit Kaderrichtlijn Mariene Strategie) en gerechtelijke uitspraken (Hamsterbeheer in het kader van soortenbeleid) en tekorten in verband met eerdere bezuinigingen en afspraken in het kader van de decentralisatie van het Natuurbeleid (tekort Dienst Landelijk Gebied en extra kosten in verband met de decentralisatie Faunafonds). Compensatie vindt plaats uit diverse niet eerder geraamde ontvangsten (VINAC, grondverkoop Gelderland, PROMT, verkoop militaire terreinen DLG), eindafrekeningen (ZandMaas) en versnellingen (GrensMaas/NURG).

Bijdrage in transitiekosten DLG

In 2014 vindt er een additionele bijdrage aan DLG plaats (€ 18,2 mln) welke zal worden ingezet voor de transitiekosten als gevolg van het besluit tot opsplitsing van de Dienst Landelijk Gebied. Deze middelen komen voort uit een meevaller die in 2014 is opgetreden bij de ontvangsten uit de taakstelling verkoopgronden. Het in 2013 niet ontvangen deel van de taakstelling verkoop gronden (€ 18,2 mln), zal conform de afspraken met provincies, in 2014 alsnog door de provincies worden betaald.

ONTVANGSTEN (x € 1.000)
 

Art.

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand Ontwerpbegroting 2014

 

12.733.810

11.741.965

11.511.966

10.754.130

10.538.323

 

Mutaties Voorjaarsnota 2014

 

– 389.720

– 703.833

– 1.326.223

– 513.285

– 426.108

 

Stand Voorjaarsnota 2014

 

12.344.090

11.038.132

10.185.743

10.240.845

10.112.215

 
               

Nieuwe mutaties:

             
               

Innovatiefonds

12

 

5.000

5.000

10.000

15.000

 

BMKB

13

 

20.000

5.000

     

Garantieregeling Scheepsnieuwbouw

13

 

– 6.000

– 6.000

– 6.000

– 6.000

 

Aardgasbaten

14

– 596.000

– 899.000

– 84.000

– 354.000

– 46.000

 

Derogatie mestbeleid

16

5.607

5.607

5.607

5.607

5.607

 

VINAC/Zandmaas

18

7.300

2.800

4.675

     

Verkoop natuurgronden

18

18.200

         

Totaal van de overige nieuwe mutaties

Div

17.479

1.918

2.099

2.409

2.719

 

Stand Ontwerpbegroting 2015

 

11.796.676

10.168.457

10.118.124

9.898.861

10.083.541

10.573.726

Artikel 12

Innovatiefonds

Zie de toelichting onder de uitgaven.

Artikel 13

BMKB

Er wordt in totaal € 29 mln aan de interne begrotingsreserve onttrokken om het verwachte tekort in 2015 en 2016 te dekken. Hiernaast wordt de raming in 2015 met € 4 mln verlaagd vanwege lagere premie-ontvangsten.

Garantieregeling Scheepsnieuwbouw

Het garantieplafond voor de Garantieregeling Scheepsnieuwbouw wordt zoals toegelicht bij uitgavenartikel 13 verlaagd van € 1 mld naar € 400 mln. De ontvangsten en uitgaven worden naar verhouding met € 6 mln verlaagd tot € 4 mln.

Artikel 14

Aardgasbaten

De raming van de aardgasbaten voor 2014 en volgende jaren valt lager uit. Deze raming is gebaseerd op het meest recente scenario van het CPB uit de concept-Macro Economische Verkenning (concept-MEV).

Artikel 16

Derogatie mestbeleid

Zie de toelichting bij de uitgaven.

Artikel 18

VINAC/Zandmaas

De hogere ontvangsten houden verband met diverse niet eerder geraamde ontvangsten (VINAC grondverkoop Gelderland, PROMT; verkoop militaire terreinen DLG) en eindafrekeningen (ZandMaas). Deze meevallers in de ontvangsten worden ingezet voor hogere uitgaven op dit artikel (zie de toelichting bij de uitgaven).

Verkoop natuurgronden

In 2014 is een meevaller opgetreden bij de ontvangsten uit de taakstelling verkoop gronden. Het in 2013 niet ontvangen deel van de taakstelling (€ 18,2 mln) zal, conform de afspraken met provincies, in 2014 alsnog door de provincies worden betaald.

3. Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen

Artikel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

11

Goed functionerende economie en markten

   

X

       

12

Een sterk innovatievermogen

   

X

       

13

Een excellent ondernemingsklimaat

   

X

       

14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

 

X

       

X

16

Concurrerende, duurzame en veilige agro-, visserij- en voedselketens

 

X

       

X

17

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

 

X

       

X

18

Natuur en regio

   

X

       

Toelichting

Het komend jaar worden vier doorlichtingen opgeleverd. Daarmee wordt een groot deel van de begrotingsmiddelen onderzocht. Binnen EZ is een kennisgroep ingericht die zorgt voor kennisborging en uitwisseling tussen de verschillende doorlichtingen die net opgeleverd zijn, of op stapel staan. In 2015 en daarna zal speciale aandacht gegeven worden aan de programmering van evaluaties opdat deze beschikbaar zijn op het moment dat een doorlichting wordt uitgevoerd.

De doorlichting van artikel 11 is in 2014 gestart om in 2015 afgerond te worden.

De doorlichting van artikel 12 wordt gecombineerd met die van artikel 13. Daarom schuift de oplevering van artikel 13 een jaar op (van 2014 naar 2015). Overigens is er in 2014 een begin gemaakt met deze gecombineerde doorlichting.

In de vorige begroting stond artikel 14 gepland voor 2013. Dat is niet gelukt. Het rapport is in 2014 gereedgekomen en zal na de zomer aan de Kamer worden gezonden.

De combinatie van IBO en doorlichting van artikel 16 voor de begrotingsbehandeling naar uw Kamer worden gezonden.

Ten opzichte van de begroting 2014 is artikel 17 een jaar later opgeleverd dan gepland. Deze is inmiddels in juni 2014 aan de Kamer gezonden.

Tot slot is de doorlichting van artikel 18 begonnen om in 2015 opgeleverd te worden.

4. Overzicht Garanties
Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2013 1

Geraamd te verlenen 2014 2

Geraamd te vervallen 2014

Uitstaande garanties 2014

Geraamd te verlenen 2015

Geraamd te vervallen 2015

Uitstaande garanties 2015

Garantieplafond 2015

Totaal plafond

Artikel 13 Een excellent onder-nemingsklimaat

BMKB

2.165.544

350.000

560.000

1.955.544

706.250

525.000

2.136.794

706.250

 
 

Garantie Ondernemers-financiering

679.762

100.000

176.251

603.511

400.000

100.000

903.511

400.000

 
 

Groeifaciliteit

71.445

58.247

12.070

117.622

85.000

17.838

184.784

85.000

 
 

Garantie Scheepsnieuw-bouw

44.081

50.000

40.000

54.081

400.000

40.000

414.081

400.000

 
                     

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoor-ziening

Aardwarmte

65.765

43.865

0

109.630

43.865

0

153.495

43.865

 
                     

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwonder-nemingen (Garantieregelingen Landbouw en Garantie-regeling Marktintroductie Innovatie)

394.523

36.000

90.523

340.000

120.000

80.000

380.000

120.000

 
 

Totaal

3.421.120

638.112

878.844

3.180.388

1.755.115

762.838

4.172.665

1.755.115

 
1

Het verschil met de bedragen in het Jaarverslag 2013 wordt verklaard door de garanties die zijn vervallen door schadebetalingen.

2

Betreft een inschatting van de te verlenen garanties per juli 2014.

Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2013

Ontvangsten 2013

Saldo 2013

Uitgaven 2014

Ontvangsten 2014

Saldo 2014

Uitgaven 2015

Ontvangsten 2015

Saldo 2015

Artikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat

BMKB

102.422

21.544

– 80.878

91.500

23.500

– 68.000

71.000

25.000

– 46.000

 

Garantie Ondernemersfinan-ciering

8.176

10.160

1.984

11.842

13.000

1.158

11.842

13.000

1.158

 

Groeifaciliteit

2.360

2.047

– 313

9.343

8.000

– 1.343

9.365

8.000

– 1.365

 

Garantie Scheepsnieuwbouw-financiering

0

44

44

9.668

10.000

332

3.679

4.000

321

                     

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Aardwarmte

526

526

0

0

0

0

0

0

0

                     

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouw-ondernemingen

24.119

2.300

– 21.819

21.000

1.800

– 19.200

17.000

1.800

– 15.200

 

Totaal

137.603

36.621

– 100.982

143.353

56.300

– 87.053

112.886

51.800

– 61.086

Artikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat

Borgstelling MKB-kredieten (BMKB)

De BMKB biedt banken een borgstelling voor leningen aan midden- en kleinbedrijven (≤ 250 werknemers) voor zover deze bedrijven onvoldoende zekerheden kunnen bieden aan de bank. Het knelpunt dat met de BMKB wordt bestreden is het verschijnsel dat in de kern gezond MKB – met voldoende zicht op rentabiliteit en continuïteit – niet of onvoldoende in een kredietbehoefte kan voorzien door een tekort aan zekerheden (onderpand), waardoor kansrijk ondernemerschap wordt belemmerd en ongewenste welvaartsverliezen ontstaan. Kleinere leningen zijn daarbij verminderd rendabel voor banken. De BMKB kent een aantal faciliteiten:

  • Basisfaciliteit: Borgstellingskredieten tot maximaal € 1 mln. De overheid staat voor 90% borg. De bank moet bovenop het borgstellingskrediet een lening van minstens eenzelfde bedrag voor eigen risico verstrekken. Het borgstellingspercentage is daarmee per saldo 45% (1/2 maal 90%). Als onderdeel van het stimuleringspakket is het plafond van het borgstellingskrediet verhoogd tot € 1,5 mln. Deze maatregel is verlengd tot ultimo 2015.

  • Startersfaciliteit voor ondernemers die minder dan 3 jaar actief zijn: borgstellingskredieten tot maximaal € 0,2 mln. De overheid staat 90% borg. De bank moet bovenop het borgstellingskrediet een lening verstrekken van minstens 1/3 van het borgstellingskrediet. Het borgstellingspercentage is daarmee per saldo 67,5% (3/4 maal 90%). Als onderdeel van het stimuleringspakket is de Startersfaciliteit opengesteld voor alle bedrijven met een maximum borgstellingskrediet van € 200.000. Deze maatregel is verlengd tot ultimo 2015.

  • Faciliteit voor innovatieve bedrijven: Borgstellingskrediet tot maximaal € 1 mln. Overheid staat 90% borg. De bank moet bovenop het borgstellingskrediet nog een lening verstrekken van minstens 50% van het borgstellingskrediet. Het borgstellingspercentage is daarmee per saldo 60% (2/3 maal 90%). De verhoging van het plafond van het borgstellingskrediet tot € 1,5 mln tot ultimo 2015 geldt ook voor innovatieve bedrijven.

Banken zijn zeer bepalend bij het risicobeheer. Zij dienen net als bij iedere andere financiering die ze verstrekken actie te ondernemen als dat nodig is. Banken moeten daarbij niet alleen voldoen aan hun eigen voorschriften (toezicht door DNB) maar worden ook achteraf door het EZ-agentschap Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) gecontroleerd. Een ingeroepen borgstelling wordt pas gehonoreerd als de bank gedurende het hele financieringsproces juist heeft gehandeld.

De gemiddelde eenmalige premie die voor het borgstellingskrediet wordt betaald is 3,6%. De premie is afhankelijk van de looptijd van het bedrijfsborgstellingskrediet. Gedachte achter het koppelen van de premie aan de looptijd is dat de ondernemer een vergoeding betaalt voor de periode dat deze middels het verkrijgen van een borgstellingskrediet een beroep doet op de Staat. Aangezien deze vanwege het beperken van de administratieve lasten bij de bank eenmalig bij de verstrekking van de borgstelling wordt geïnd, loopt deze op naarmate de looptijd langer is. De premie is niet kostendekkend. Op de begroting is structureel € 8,5 mln beschikbaar ter afdekking van de schades die niet door premie-ontvangsten worden gedekt.

Aangezien de inkomstenstroom uit provisies en fees vooruitlopen op de uitgaven en de uitgaven een conjunctuurgevoelig karakter hebben (in tijden van krimp en recessie hogere verliezen) is een interne begrotingsreserve gevormd, zodat deze kan worden ingezet om fluctuaties in ontvangsten en uitgaven ten opzichte van het in de begroting opgenomen bedrag op te vangen.

Momenteel loopt een pilot met openstelling van de BMKB voor niet-banken. Partijen die hiervan gebruik willen maken dienen een accreditatieproces te doorlopen. Een adviescommissie met onafhankelijke experts beoordeelt de aanvragen. De pilot openstelling wordt eind 2014 geëvalueerd, waarna een beslissing wordt genomen over het permanent maken van de openstelling.

De horizonbepaling voor de BMKB is 1 november 2016. De laatste evaluatie is uitgevoerd in 2011. De eerstvolgende evaluatie zal in 2016 worden uitgevoerd.

Het gebruik van de BMKB fluctueert sterk met de conjunctuur. De verwachting is dat als de economie in de komende jaren aantrekt ook de benutting van dit instrument toeneemt. Daarom is het garantieplafond voor 2015 ongewijzigd.

Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

De GO is een antwoord van de overheid op de moeilijkheden die ondernemingen sinds enkele jaren ondervinden bij het aantrekken van bankleningen en het verkrijgen van bankgaranties. Dankzij de GO kunnen banken een 50% staatsgarantie krijgen op leningen en bankgaranties.

Door die staatsgarantie wordt het risico voor de bank (en in het geval van bankgaranties ook schadeverzekeraars) op te verstrekken bedrijfsfinanciering gereduceerd. Dit vergroot voor banken c.q. schadeverzekeraars de mogelijkheden om te voorzien in de financieringsbehoefte bij het Nederlandse bedrijfsleven. De GO-regeling is bestemd voor ondernemers die financiering willen aantrekken bij banken en is gericht op (middel-)grote ondernemingen met substantiële activiteiten in Nederland en met bevredigende rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven. De GO regeling biedt banken c.q. schadeverzekeraars de mogelijkheid om nieuwe bankleningen te verstrekken en/of bankgaranties af te geven van minimaal € 1,5 mln en maximaal € 150 mln met een garantie van 50% door de overheid. In het kader van het stimuleringspakket en vervolgens het Aanvullend actieplan MKB-financiering is het maximum van de lening onder de GO tot uiterlijk 31 december 2015 € 150 mln. De overheid deelt mee in de opbrengsten uit zekerheden. De GO is door het huidige kabinet structureel gemaakt met een jaarlijks garantieplafond van € 400 mln.

Het kredietbeheer ligt primair bij de bank. De bank heeft geen ander belang bij de betaling van rente en aflossing dan de overheid. Naast de 50% garantie van de overheid draagt de bank namelijk zelf eveneens 50% risico. RVO beoordeelt de kredietaanvragen en wijziging van kredieten. Daarnaast is een kredietcommissie met externe deskundigen geïnstalleerd, die de kredietvoorstellen met een garantie van meer dan € 2,5 mln ter fiattering beoordeelt. De Commissie toetst – additioneel aan RVO – het risico van het betreffende voorstel en bij fiattering wordt de premie bepaald op basis van het te lopen risico.

De premie bestaat in hoofdzaak uit de provisie op de rentemarge voor het debiteurenrisico van de bank onder aftrek van 0,25% die de bank voor haar beheersactiviteiten mag behouden. Andere bronnen van inkomsten zijn bijvoorbeeld afsluitprovisies en fees die 50/50 ten gunste van bank en overheid komen. Uitgangspunt is dat de GO-regeling kostendekkend is. Een eventueel verschil tussen premieontvangsten, schades en uitvoeringskosten in enig jaar worden afgestort dan wel onttrokken aan de interne begrotingsreserve.

De horizonbepaling voor de Garantie Ondernemingsfinanciering is 1 november 2016. In 2014 is de eerste evaluatie afgerond.

Het gebruik van de GO fluctueert sterk met de conjunctuur. De verwachting is dat als de economie in de komende jaren aantrekt, ook de benutting van dit instrument toeneemt. Daarom is het garantieplafond voor 2015 ongewijzigd.

Groeifaciliteit

De regeling Groeifaciliteit helpt bedrijven bij het aantrekken van risicodragend vermogen door garanties te geven op achtergestelde leningen verstrekt door banken en op aandelen verstrekt door participatiemaatschappijen aan ondernemingen. De Groeifaciliteit is in 2007 geïntroduceerd en kan ondernemingen in een groeifase, bij bedrijfsovernames en bij herstructureringen helpen bij het aantrekken van risicokapitaal.

Toegang tot financiering is een belangrijk aandachtspunt op dit moment. Met name kleine bedrijven komen moeilijker aan bancaire financiering. Voor de komende periode is de verwachting dat de vraag naar risicokapitaal zal toenemen. Door het verstrekken van een garantie kan de Groeifaciliteit voor financiers de steun in de rug betekenen die nodig is om risicokapitaal aan ondernemingen te verstrekken. Uit evaluatie blijken de effecten van de regeling met name gelegen in de uitbreiding of het behoud van werkgelegenheid en de toename van de omzet en R&D-uitgaven te liggen.

Alleen deelnemende financiers kunnen een garantieaanvraag bij de overheid indienen. Zij beoordelen de financieringsaanvraag van de ondernemer eerst zelf. Als zij voornemens zijn de financiering te honoreren met een garantie van de Groeifaciliteit, zullen zij een garantie-aanvraag bij RVO indienen. Bij een positief besluit van RVO kan de financier het risicokapitaal verstrekken met garantie van de overheid. De maximumgarantie van de overheid is 50%, wat bij participaties neerkomt op maximaal € 12,5 mln en bij bancaire achtergestelde leningen op maximaal € 2,5 mln.

Bij RVO worden garantieaanvragen en wijzigingen beoordeeld. Daarnaast is een commissie met externe deskundigen geïnstalleerd, die de voorstellen met een garantie van meer dan € 2,5 mln ter fiattering beoordeelt. De Commissie toetst – additioneel aan RVO – het risico van het betreffende voorstel en bij fiattering wordt de premie bepaald op basis van het te lopen risico. De gemiddelde provisie-inkomsten over de huidige portefeuille bedragen 2,97%. De verwachte inkomstenstroom aan provisies en fees is naar berekening van RVO toereikend om eventuele verliezen af te dekken. Om te kunnen beoordelen of de regeling zichzelf financiert, worden periodiek de cijfers bezien.

Financiers betalen om de garantie te verwerven in ieder geval een eenmalige premie van 1% van het garantiebedrag vooraf en vervolgens een premie over het uitstaande garantiebedrag. Voor participaties is voorzichtigheidshalve uitgegaan van 3% per jaar en voor achtergestelde leningen 2,5%. Het uitgangspunt is dat de Groeifaciliteit hiermee kostendekkend is. Deze jaarlijkse premie kan gedurende de looptijd van de garantiemaatregel worden herzien en zo nodig naar boven worden bijgesteld om ervoor te zorgen dat de premies de kosten van de regeling blijven dekken. Een eventueel verschil tussen premieontvangsten, schades en uitvoeringskosten in enig jaar wordt met ingang van 2014 afgestort in de interne begrotingsreserve.

De horizonbepaling voor de Groeifaciliteit is 1 november 2016. De laatste evaluatie is uitgevoerd in 2012. De eerstvolgende evaluatie zal in 2016 worden uitgevoerd.

Het gebruik van de Groeifaciliteit fluctueert sterk met de conjunctuur. De verwachting is dat als de economie in de komende jaren aantrekt ook de benutting van dit instrument toeneemt. Daarom is het garantieplafond voor 2015 ongewijzigd.

Garantie Scheepsnieuwbouwfinanciering

De garantieregeling Scheepsnieuwbouwfinanciering (GSF) biedt banken van in Nederland gevestigde scheepswerven de mogelijkheid om een garantie te verkrijgen op de financiering van de bouwfase van nieuwe schepen. De bank is de aanvrager van de staatsgarantie op de financieringsvraag, die door een scheepswerf aan de bank is voorgelegd. De maximale garantie, die de Staat kan verstrekken bedraagt 80% van de gecontracteerde bouwsom. Bij het verlenen van de financiering worden de gebruikelijke bancaire spelregels in acht genomen, waarbij het risico tussen bank en staat paritair (20/80) verdeeld is.

Deze garantieregeling creëert een level playing field voor de Nederlandse scheepswerven in Europa voor de productie van nieuwe schepen. Andere Europese landen kennen voor hun nationale scheepsbouwproductiesector vergelijkbare nationale regelingen.

De range van schepen waarop de regeling van toepassing is, ligt op een bouwsom per schip van € 3 mln tot € 100 mln. Voor de regeling is een plafond ingesteld van jaarlijks € 1 mld dat per 2015 is verlaagd naar € 400 mln, waarbij één scheepswerf(groep) maximaal 30% van dit plafond mag benutten.

Aan het verlenen van garanties gaat een zorgvuldig proces vooraf. Het verstrekken van een garantie kan eerst plaatsvinden nadat de betrokken bankier zelf de bereidheid heeft om voor ten minste 20% een eigen risico te aanvaarden op de betreffende werf. Daarnaast adviseert een onafhankelijke kredietcommissie over de aanvraag voor een staatsgarantie.

Via een analyse van de markt is nagegaan welke faillissementen zich in Nederland hebben voorgedaan bij relevante scheepswerven en wat de gevolgen zijn voor de positie van het onderhanden werk (schepen). Uit de analyse van een periode van 15 jaar bleek dat er nagenoeg geen schade was ontstaan. Dit heeft geleid tot de inschatting dat de kans dat de borgtocht daadwerkelijk zal worden ingeroepen minimaal is. Op basis daarvan is het risico gewaardeerd op 1%. Uitgaande van het jaarlijks garantieplafond van € 400 mln en het risico op inroepen van 1% wordt het uit te keren bedrag geraamd op € 4 mln gemiddeld per jaar. De provisie die de staat over de garantie zal ontvangen bedraagt gemiddeld 1,5%. Om eventuele schades in de eerste jaren op te vangen is een interne begrotingsreserve ingesteld die per 1 januari 2014 € 25 mln bevat. In de loop van 2014 is deze reserve neerwaarts bijgesteld naar € 10 mln vanwege verlaging van het garantieplafond. Ultimo 2013 bedroeg het aantal gefiatteerde garantieaanvragen € 44 mln.

De te vragen premie is afhankelijk van de voorafgaande beoordeling van iedere financiering. Bij de beoordeling zal de risicoclassificatie een doorslaggevende rol spelen voor de hoogte van de provisie waarbij als randvoorwaarde geldt dat de provisie ten minste in overeenstemming moet zijn met de «geen steun» ondergrens zoals door de Europese Commissie is vastgesteld. De premie is kostendekkend en wordt volledig doorberekend aan de eindgebruiker. Een eventueel verschil tussen premieontvangsten en schades en uitvoeringskosten in enig jaar, wordt afgestort in de interne begrotingsreserve.

De horizonbepaling voor de Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering is 1 november 2017. De eerstvolgende evaluatie zal in 2017 worden uitgevoerd.

Het plafond voor de Garantieregeling Scheepsnieuwbouw is met ingang van 2015 verlaagd van € 1 mld naar € 400 mln. Dit vanwege het beperkte gebruik van de regeling en de verwachting dat de komende jaren het gebruik van de regeling niet boven de € 400 mln zal uitkomen.

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Aardwarmte

Aardwarmte wordt gezien als een kosteneffectieve duurzame energiebron met potentie. Het draagt bij aan het halen van de duurzame energiedoelstelling van Nederland. Binnen de SDE+ is het één van de gunstigste opties. Aardwarmte is tevens een belangrijke optie voor het halen van de energie- en klimaatdoelen van EZ en de glastuinbouw. In het energieakkoord en de beleidsbrief tuinbouw is een versnellingsplan aardwarmte aangekondigd.

Het doel van de garantieregeling aardwarmte is het afdekken van het geologisch risico dat het boren van de putten voor de toepassing van aardwarmte, niet succesvol is. Het gaat om het risico dat de volgens het plan aangeboorde aardlaag minder warm water productie oplevert en/of water van lagere temperatuur oplevert dan op basis van een gedegen geologisch vooronderzoek verwacht werd.

Het ontbreken van een (betaalbare) verzekering is nog steeds een belangrijk knelpunt voor de toepassing van aardwarmte. Door dit risico af te dekken wordt de toepassing van aardwarmte gestimuleerd. De garantieregeling dekt het risico dat een boring niet in een goede watervoerende laag uitkomt, waardoor het vermogen dat vooraf verwacht werd, niet wordt behaald. In dat geval wordt voor een deel van de gemaakte kosten een subsidie uitgekeerd, gerelateerd naar de mate waarin de aardwarmteboring mislukt is. Eind 2015 zal bezien worden in hoeverre de markt bereid is het risico te verzekeren en of de regeling moet worden gecontinueerd.

Er wordt een premie van 7% gevraagd. Het staat aanvragers vrij andere ondersteuning te zoeken voor het risico van misboring bij het aardwarmteproject, maar er is een grens. De wetgever vindt het redelijk dat de initiatiefnemer zelf ten minste 5% van het risico draagt (zoals vastgelegd in de regeling).

De garantie wordt uitgekeerd wanneer projecten (deels) mislukken. Bij een geslaagde boring wordt niet uitgekeerd. Met de garantiestelling worden projecten uitgelokt met een relatief klein risico (eis 90% slaagkans). Het verwacht vermogen dat aan de bodem onttrokken wordt (dit is het vermogen dat bij de aanvraag is opgegeven) is namelijk maximaal het vermogen dat met 90% zekerheid aan de ondergrond kan worden onttrokken (op basis van een locatiespecifiek geologisch onderzoek dat moet zijn opgesteld door een ISO 9001 gecertificeerde onderneming)

Er wordt een garantieplafond bekend gemaakt en het maximaal te garanderen bedrag per boring. Doorlooptijd per gegarandeerd project: EZ neemt binnen acht weken na de indiendatum een besluit op de aanvraag. De aanvrager moet binnen zes maanden na goedkeuring van de aanvraag starten met het boorproject. Na de aanvang van de aardwarmteboring heeft de aanvrager een jaar voor de voltooiing. Het aardwarmteproject moet binnen twee jaar leiden tot toepassing van aardwarmte in Nederland.

De premieontvangsten alsmede dotaties worden gestort in de interne begrotingsreserve. Eventuele schade-uitkeringen komen ten laste van deze reserve.

Tot nu toe zijn 12 projecten gegarandeerd. Daarvan zijn 3 projecten afgerond, waaronder 1 project met een gedeeltelijke uitkering van € 0,53 mln. 1 project is ingetrokken en 1 project is aan het boren, 7 projecten moeten nog starten. Naar verwachting zal het hele budget voor 2015 benut worden

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens.

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen (Garantieregeling Landbouw en GMI). Het plafond voor deze garantstelingen tezamen is € 120 mln. Voorheen was dit plafond € 130 mln.

Garantieregeling Landbouw (GL)

De garantieregeling heeft als doel de ontwikkeling van de land- en tuinbouw te bevorderen. Een garantstelling landbouw en aquacultuur wordt alleen afgegeven voor leningen ten behoeve van investeringen. De totale garantstelling van een onderneming kan maximaal 80% van € 2,5 mln bedragen.

De lening onder garantstelling is maximaal 2/3 van de benodigde investering, waardoor de garantie maximaal 53,6% van de benodigde financiering bedraagt.

De GL kent drie varianten:

  • Garantstelling Landbouw: Maximale garantstelling 80% van € 0,6 mln.

  • Garantstelling Landbouw Jonge Landbouwers: Maximale garantstelling 80% van € 1,2 mln. Lening ten behoeve van bedrijfsovername. De ondernemer mag maximaal 39 jaar oud zijn.

  • Garantstelling Landbouw Plus: Maximale garantstelling 80% van € 2,5 mln. De investeringen die in aanmerking komen zijn Groen Label Kassen (GLK) en Duurzame stallen die voldoen aan de maatlat duurzame veehouderij (MDV). De Garantstelling Landbouw plus ziet ook toe op achtergestelde leningen.

De premie bedraagt 3% van het te lenen bedrag, te betalen door de ondernemer. De premie wordt gebruikt om verliesdeclaraties te betalen. De regeling is niet volledig kostendekkend. Daarom stort EZ jaarlijks aanvullend € 3 mln in een interne begrotingsreserve. Het geld uit de begrotingsreserve wordt gebruikt om verliesdeclaraties te betalen. De premie en de storting door EZ komen overeen met het gemiddelde nettoverlies per jaar over de afgelopen twintig jaar.

De afgelopen jaren was het gemiddelde beroep op de Garantieregeling Landbouw relatief laag als gevolg van de economische crisis. Naar verwachting zal er bij een aantrekkende economie weer meer behoefte aan garantiekredieten voor investeringen zijn.

In 2008 is de garantieregeling geëvalueerd. In december 2013 is de regeling opnieuw goedgekeurd als steunmaatregel door de Europese Commissie. In 2018 zal de Garantieregeling Landbouw samen met de Garantieregeling Marktintroductie Innovatie geëvalueerd worden. Afhankelijk van de uitkomsten van de evaluatie zal worden bezien of voortzetting wenselijk is.

Garantieregeling Marktintroductie Innovatie (GMI)

Er is een knelpunt geconstateerd in de marktintroductiefase van risicovolle grensverleggende innovaties. De bedrijven, die als eerste prototypen in de praktijk op het vlak van dierenwelzijn en milieu op praktijkschaal willen toepassen, worden vaak geconfronteerd met grote financiële risico’s. Door deze risico’s worden ondernemers afgeschrikt en banken willen hiervoor geen financiering verstrekken. Daardoor komt dit soort duurzame investeringen slechts beperkt van de grond. Een garantstelling door het Rijk geeft ondernemers die investeringen willen doen op het vlak van verduurzaming en marktvernieuwing een zetje in de rug.

De deelsectoren die het aangaat betreffen: melkveehouderij, varkenshouderij, pluimveehouderij, glastuinbouw, en opengrondstuinbouw. De garantstelling moet nog concreet uitgewerkt worden, de genoemde bedragen hieronder zijn indicatief.

De totale garantstelling van een onderneming kan maximaal 80% van € 2,5 mln bedragen. Naar verwachting zullen 25 initiatieven een garantstelling van gemiddeld € 1,5 mln ontvangen. De garantstelling in totaal door de rijksoverheid zou dus ongeveer € 37,5 mln gaan bedragen.

De ondernemers betalen premie om voor de garantstelling in aanmerking te komen, maar de regeling is niet volledig kostendekkend. Het verwachte risico voor de staat is jaarlijks iets meer dan € 3,5 mln (waarvan € 1,0 mln EU-middelen uit POP en € 2,5 mln nationaal). Dit bedrag zal jaarlijks aan de begrotingsreserve toegevoegd worden. Bij 3% provisie betalen de ondernemers ongeveer € 1,5 mln aan premie. De premie wordt gebruikt om verliesdeclaraties te betalen. Daarmee is de totale buffer jaarlijks

€ 5 mln.

In 2013 heeft een verkenning naar deze garantieregeling plaatsgevonden. De regeling loopt tot en met 2020. In 2018 zal de Garantieregeling Marktintroductie Innovatie samen met de Garantieregeling Landbouw geëvalueerd worden. Afhankelijk van de uitkomsten van de evaluatie zal worden bezien of voortzetting wenselijk is.

1

World Economic Forum.

2

Tenzij anders vermeld zijn de economische data afkomstig uit CBS Statline en de augustusraming 2014 van het CPB.

3

In de publicatie «Roads to Recovery» stelt het CPB dat de structurele groeivoet de komende jaren tussen de 1 en 2 procent ligt.

4

Brazilië, Rusland, India en China.

5

DHL (2012), DHL Global Connectedness Index 2012.

6

Bijlage bij Kamerstukken II, 2013/14, 33 625, 105.

7

Baldwin, Richard (2012), «Global supply chains: why they emerged, why they matter and where they are going», CEPR Discussion Paper, No. 9103.

8

Zie bijvoorbeeld OESO (2013), «Interconnected Economies: Benefiting from Global Value Chains», OECD Publishing.

9

CBS (6 februari 2012), Export draagt 29 procent bij aan Nederlandse economie.

10

CBS Statline (17 juni 2014).

11

LEI (2014), Landbouw-Economisch Bericht 2014.

12

CPB (2014), «Roads to Recovery».

13

De WBSO is de verzamelnaam voor de faciliteit S&O-afdrachtvermindering (speur- en ontwikkelingswerk) in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en de aftrek speur- en ontwikkelingswerk in de Wet inkomstenbelasting.

14

Kamerstukken II, 2013/14, 32 637, 147.

15

Bijlage bij Kamerstukken II, 2013/14, 32 637, 57.

16

Kamerstukken II, 2013/14, 33 576, 14.

17

The Economics of Ecosystems and Biodiversity (TEEB).

18

PBL (2013), «Verduurzaming van internationale handelsketens».

19

Kamerstukken II, 2013/14, 26 407, 85.

20

Kamerstukken II, 2013/14, 26 991, 18.

21

Bijlage bij Kamerstukken II, 2013/14, 30 196, 202.

22

Bijlage bij Kamerstukken II 2013/14, 26 643, 300.

Licence