B.3.1 Inleiding
In deze bijlage wordt de koopkrachtontwikkeling voor 2016 uitgebreid toegelicht. In paragraaf B.3.2 wordt de koopkrachtontwikkeling voor een aantal voorbeeldhuishoudens gepresenteerd. Hierbij is rekening gehouden met de algemene economische ontwikkeling (lonen, prijzen, etc.) en gebruik van regelingen die voor iedereen van toepassing zijn. Specifieke maatregelen die niet voor iedereen van toepassing zijn en waarvan het effect per huishouden kan verschillen (bijvoorbeeld wijzigingen in de kinderopvangtoeslag) zijn hier niet in meegenomen. Paragraaf B.3.3 gaat verder in op de effecten van specifieke maatregelen. Op basis van een representatieve steekproef van ongeveer 90.000 huishoudens, waarbij ook bekend is wat het gebruik is van specifieke regelingen, wordt een beeld geschetst van de totale koopkrachtontwikkeling.
Verder wordt in paragraaf B.3.4 ingegaan op de ontwikkeling van financiële prikkels bij werkaanvaarding. Ook wordt er stilgestaan bij de veranderingen in marginale druk als gevolg van kabinetsmaatregelen. In paragraaf B.3.5 wordt een nadere toelichting gegeven op relevante maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken. De hier gepresenteerde effecten en maatregelen hebben alleen betrekking op Europees Nederland. Paragraaf B.3.6 bevat een overzicht van de maatregelen die de inkomens op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (Caribisch Nederland) raken.
De stapelingsmonitor die in de begroting van 2015 is opgenomen, is in deze begroting niet opnieuw opgenomen. Met de stapelingsmonitor werd onderzocht hoeveel huishoudens te maken zouden krijgen met maatregelen die niet in het koopkrachtbeeld worden meegenomen zoals bijvoorbeeld de wijzigingen in Wmo en AWBZ-voorzieningen vanuit de hervorming langdurige zorg, de invoering van de Participatiewet en de decentralisatie van de jeugdzorg. Hierbij is gekeken naar degenen die in 2011 gebruik maakten van deze regelingen (ex ante). De stapelingsmonitor beschrijft dus in feite het eindbeeld voor 2018. Omdat de maatregelen niet in belangrijke mate zijn gewijzigd, verandert het beeld niet meer. Voor de uitkomsten zij daarom verwezen naar de stapelingsmonitor in de begroting van 2015.
B.3.2 Algemeen koopkrachtbeeld (voorbeeldhuishoudens)
Het generieke inkomensbeeld wordt gepresenteerd in de vorm van een standaard koopkrachtoverzicht zoals weergegeven in tabel B.3.1. Deze cijfers laten voor achttien standaardhuishoudens de koopkrachtontwikkeling zien als gevolg van de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling en als gevolg van generieke maatregelen, zoals aanpassingen in belastingen, (ziektekosten)premies, zorgtoeslag, kinderbijslag en kindgebonden budget, die voor iedereen in de betreffende groep gelden. Voor huishoudens met kinderen wordt in de berekeningen uitgegaan van twee kinderen tussen 6 en 11 jaar oud.
Belangrijke ontwikkelingen die leiden tot het generieke koopkrachtbeeld in 2016 zijn:
-
• Een gemiddelde contractloonstijging van 1,4% in de markt.
-
• Stijging van het minimumloon met 1,71%, door de koppeling werkt dit ook door naar de uitkeringen.
-
• Stijging van consumentenprijzen met 1,22%.
-
• Een stijgende pensioenpremie voor werknemers van 7,03% naar 7,27%.
-
• Niet alle aanvullende pensioenen worden geïndexeerd.
Naast bovenstaande ontwikkelingen wordt het standaardkoopkrachtbeeld ook beïnvloed door de volgende maatregelen:
-
• Een toename van de gemiddelde nominale zorgpremie van € 1.158 naar € 1.243.
-
• Een verhoging van de lage inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van 4,85% naar 5,5%.
-
• Verlenging van de tijdelijke verhoging van de normpercentages van de zorgtoeslag.
-
• Verhoging van de maximale arbeidskorting met € 883. Tegelijkertijd wordt de arbeidskorting eerder en volledig afgebouwd.
-
• Verhoging van het belastingtarief eerste schijf en verlaging van de belastingtarieven tweede en derde schijf met respectievelijk 0,05%-punt en 1,85%-punt.
-
• Verhoging van het startpunt van de vierde belastingschijf met € 8.836 naar € 66.422.
-
• Verhoging opbouwpercentage en maximumbedrag inkomensafhankelijke combinatiekorting met respectievelijk 2,159%-punt en € 617.
-
• Verhoging afbouwpercentage algemene heffingskorting naar 4,7958% en volledige afbouw naar 0.
-
• Het tweede-kindbedrag in het kindgebonden budget wordt met € 33 verhoogd. Daarnaast worden de derde en volgende kindbedragen verhoogd, maar dit is niet zichtbaar in het standaardkoopkrachtbeeld.
-
• Verhoging van de ouderenkorting met € 145.
-
• Afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de sociale zekerheid en versobering uitbetaling algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner.
Het komende jaar is de koopkrachtontwikkeling positief voor veel huishoudens. Ruim 80% van de huishoudens gaat er in koopkracht op vooruit, waarbij de mediane koopkrachtontwikkeling uitkomt op +1,4%. Het kabinet trekt € 5 miljard uit voor het structureel verlagen van de lasten op arbeid. Dit komt vooral ten goede aan werkenden; werken wordt vooral voor lagere inkomens meer lonend. Zo wordt in 2016 de arbeidskorting verhoogd en het belastingtarief in de tweede en derde schijf verlaagd. Daarnaast wordt de derde belastingschijf verlengd. Werkenden gaan er hierdoor volgend jaar fors op vooruit. Het € 5 miljardpakket bevat verder een verhoging van de inkomensafhankelijke combinatiekorting en een intensivering in de kinderopvangtoeslag waardoor de combinatie van arbeid en zorg vergemakkelijkt wordt53.
Niet iedereen kan nu al profiteren van het economisch herstel. Zo voelen pensioenfondsen nog steeds de gevolgen van de crisis. Het kabinet repareert de koopkracht van ouderen en uitkeringsgerechtigden door voor 2016 extra geld voor de ouderenkorting, de huurtoeslag en de zorgtoeslag vrij te maken.
Vorig jaar sprong de inkomensachteruitgang van alleenverdieners met kinderen in het oog. Dit is vorig jaar deels gerepareerd door het afbouwpercentage van het kindgebonden budget te verlagen. Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen in 2014 is de SGP toegezegd dat het kabinet aandacht zal houden voor de positie van alleenverdieners met kinderen. Het kabinet komt zijn toezegging na door het tweede-kindbedrag in het kindgebonden budget in 2016 te verhogen en daarnaast grote gezinnen extra te ondersteunen door de bedragen in het kindgebonden budget voor derde en verdere kinderen structureel te verhogen en te uniformeren.
Actieven | Raming 2015 | Raming 2016 |
---|---|---|
Alleenverdiener met kinderen | ||
modaal | – 2,3 | 1,8 |
2 x modaal | 0,9 | 0,5 |
Tweeverdieners | ||
modaal + ½ x modaal met kinderen | 0,6 | 3,7 |
2 x modaal + ½ x modaal met kinderen | 1,2 | 2,2 |
modaal + modaal zonder kinderen | 0,6 | 2,8 |
2 x modaal + modaal zonder kinderen | 1,1 | 1,7 |
Alleenstaande | ||
minimumloon | 0,9 | 5,3 |
modaal | 0,6 | 2,8 |
2 x modaal | 1,4 | 1,0 |
Alleenstaande ouder | ||
minimumloon | 10,7 | 4,3 |
modaal | 2,4 | 4,0 |
Inactieven | Raming 2015 | Raming 2016 |
Sociale minima | ||
paar met kinderen | 1,0 | 0,0 |
alleenstaande | – 0,3 | 0,0 |
alleenstaande ouder | – 0,3 | 0,0 |
AOW (alleenstaand) | ||
(alleen) AOW | 0,2 | 0,8 |
AOW + € 10.000 | – 0,6 | 0,1 |
AOW (paar) | ||
(alleen) AOW | – 0,2 | 0,3 |
AOW + € 10.000 | – 1,4 | 0,1 |
In het beeld (en elders in de begroting) is gerekend met de raming van de nominale zorgpremie van het Ministerie van VWS. Deze raming valt in 2016 € 16 lager uit dan de raming van het CPB. Een onderbouwing van de raming van het Ministerie van VWS is opgenomen in de begroting van het Ministerie van VWS.
B.3.3 Algemeen koopkrachtbeeld (puntenwolk inclusief specifieke effecten)
Het koopkrachtbeeld op basis van voorbeeldhuishoudens zoals hierboven is gepresenteerd, houdt geen rekening met verschillen tussen specifieke huishoudens. Ook maatregelen die een deel van een bepaalde groep raken zijn niet in de effecten voor de voorbeeldhuishoudens verwerkt. Een grotere diversiteit van huishoudkenmerken en specifieke maatregelen zorgen voor een grotere spreiding in het koopkrachtbeeld dan de voorbeeldhuishoudens (tabel B.3.1) suggereren. De spreiding in het koopkrachtbeeld wordt getoond in figuur B.3.1. In deze puntenwolk wordt voor een representatieve steekproef van ongeveer 90.000 huishoudens in kaart gebracht welke koopkrachteffecten zich voordoen, rekening houdend met de kenmerken van de huishoudens zoals de verdeling van inkomen over partners, de kosten van de woning, het aantal kinderen en een breed scala van specifieke maatregelen. Bij deze berekeningen is – zoals gebruikelijk – verondersteld dat zich geen veranderingen voordoen in de persoonlijke situatie van huishoudens. Met andere woorden, werkloosheid, baanaanvaarding of gezinsuitbreiding en dergelijke zijn niet meegenomen bij de doorrekeningen. Dergelijke veranderingen in de persoonlijke situatie hebben in veel gevallen een veel groter effect op de koopkracht van huishoudens dan de hier gepresenteerde statische koopkrachteffecten.
Er zijn dit jaar drie lijnen toegevoegd in de puntenwolk die de spreiding verduidelijken. De bovenste en onderste lijn, respectievelijk het 95ste en 5de percentiel, geven de bandbreedte aan waarbinnen de koopkracht van 90% van de huishoudens met een bepaald inkomensniveau valt. De middelste lijn geeft de mediane koopkracht per inkomensniveau aan. Deze lijnen sluiten aan bij de lijnen die het CPB al eerder presenteerde in de puntenwolken van de CEP- en MEV-rapporten.
Figuur B.3.1 Statische koopkrachtontwikkeling 2016 huishoudens naar bruto huishoudinkomen (incl. specifieke effecten)1
1 SZW-berekeningen
Uit een puntenwolk is niet goed af te lezen hoeveel huishoudens precies te maken hebben met een koopkrachteffect van een bepaalde omvang. Ter aanvulling is daarom onderstaande tabel opgenomen die inzicht geeft in de verdeling van de koopkrachtontwikkeling uitgesplitst naar inkomenshoogte, inkomensbron en het al dan niet hebben van kinderen.
<-5% | – 5 tot – 2% | – 2 tot 0% | 0 tot 2% | 2 tot 5% | >5% | Totaal | Mediaan | Aantal (x1.000) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Inkomenshoogte1 | |||||||||
Minimum | 1% | 1% | 14% | 76% | 5% | 4% | 100% | 0,3% | 370 |
Minimum-modaal | 1% | 1% | 15% | 51% | 26% | 6% | 100% | 0,8% | 2.340 |
1x-1,5x modaal | 0% | 1% | 22% | 29% | 40% | 8% | 100% | 1,9% | 1.590 |
1,5x-2x modaal | 0% | 1% | 15% | 32% | 42% | 11% | 100% | 2,2% | 1.210 |
>2x modaal | 0% | 1% | 8% | 44% | 44% | 2% | 100% | 1,9% | 1.670 |
Inkomensbron2 | |||||||||
Werkenden | 0% | 0% | 5% | 32% | 54% | 10% | 100% | 2,6% | 4.520 |
Uitkeringsontvangers | 1% | 0% | 19% | 72% | 7% | 1% | 100% | 0,2% | 700 |
Gepensioneerden | 1% | 3% | 35% | 59% | 2% | 1% | 100% | 0,2% | 1.780 |
Kinderen3 | |||||||||
Zonder kinderen | 0% | 1% | 9% | 39% | 45% | 6% | 100% | 2,1% | 3.570 |
Met kinderen | 0% | 0% | 5% | 34% | 48% | 12% | 100% | 2,5% | 1.810 |
Alle huishoudens | 0% | 1% | 15% | 43% | 35% | 6% | 100% | 1,4% | 7.170 |
-
• Bij alle huishoudgroepen geldt dat de meerderheid van de huishoudens erop vooruit gaat. Over alle huishoudens bezien gaat zo’n 84% er per saldo in koopkracht op vooruit en circa 16% op achteruit.
-
• Binnen de groep werkenden gaat 64% er meer dan 2% op vooruit. Lagere inkomens gaan er meer op vooruit dan hoge inkomens. Dit is voornamelijk het gevolg van het pakket lastenverlichting.
-
• Van de huishoudens met kinderen gaat 60% er meer dan 2% op vooruit. Dit heeft onder andere te maken met verhogingen van de inkomensafhankelijke combinatiekorting, kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget.
B.3.4 Financiële prikkels voor werkaanvaarding
Naast een evenwichtig inkomensbeeld is het van belang dat het inkomensbeeld activerend is. Dat houdt in dat werken en/of meer werken loont en niet leidt tot een armoedeval. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar de werkloosheidsval, de herintredersval en de deeltijdval.
De werkloosheidsval laat het verschil in inkomen zien tussen werk en een bijstandsuitkering. Een hoger percentage betekent dat werken meer lonend is geworden. Uit tabel B.3.3 blijkt dat alleenstaanden en alleenstaande ouders erop vooruit gaan bij het aanvaarden van werk tegen het minimumloon. Werken wordt volgend jaar lonender door het € 5 miljardpakket aan lastenverlichting waarmee onder andere de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting verhoogd wordt. De inkomensvooruitgang bij werkaanvaarding voor alleenverdieners daalt licht. Dit komt door de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting.
De herintredersval toont de inkomensvooruitgang van alleenverdieners met een niet-werkende partner die (weer) aan het werk gaat. De herintredersval wordt gemeten door te kijken naar welk deel van het extra inkomen het huishouden inlevert aan belastingen, minder toeslagen, en kosten kinderopvang als de partner 3 dagen gaat werken. Dit wordt de marginale druk genoemd. De tabel laat zien dat in 2016 de marginale druk daalt voor alle groepen herintreders. Zij profiteren van de verhoging van de arbeidskorting, de verlaging van het belastingtarief in de 2e en 3e schijf en de intensiveringen in de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de kinderopvangtoeslag.
De deeltijdval laat zien hoeveel een huishouden inlevert als een in deeltijd werkende partner een dag meer gaat werken. Ook de deeltijdval wordt gemeten in termen van marginale druk. Tabel B.3.3 laat zien dat de deeltijdval fors verbetert voor alle huishoudens. Evenals de verbetering van de herintredersval is dit het gevolg van het pakket aan lastenverlichting op arbeid.
vooruitgang in % | |||
---|---|---|---|
2015 | 2016 | Verschil1 | |
Werkloosheidsval | |||
(inkomensvooruitgang bij aanvaarden werk in plaats van bijstand tegen minimumloon)2 | |||
Alleenverdiener met kinderen3 | 4% | 3% | 0% |
Alleenstaande | 18% | 24% | 6% |
Alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken)3 | 2% | 6% | 4% |
marginale druk in % | |||
2015 | 2016 | Verschil1 | |
Herintredersval | |||
(marginale druk bij aanvaarden werk niet-werkende partner)2 | |||
Hoofd minimumloon, partner 3 dagen werk (0,6xminimumloon)3 | 81% | 69% | – 12% |
Hoofd modaal partner 3 dagen werk (1/2xmodaal)3 | 37% | 29% | – 8% |
Hoofd 2xmodaal partner 3 dagen werk (1/2xmodaal)3 | 43% | 34% | – 9% |
marginale druk in % | |||
2015 | 2016 | Verschil1 | |
Deeltijdval minstverdienende partner2 | |||
(Marginale druk bij dag extra werk) | |||
Hoofd minimumloon, partner van 3 naar 4 dagen werk (0,8xminimumloon)3 | 67% | 54% | – 13% |
Hoofd modaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3xmodaal)3 | 56% | 45% | – 11% |
Hoofd 2xmodaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3xmodaal)3 | 70% | 59% | – 11% |
Bruto inkomen | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | Omvang (2015, in %) |
---|---|---|---|---|---|
< wml | 33,5 | 29,2 | 28,4 | 23,3 | 20 |
1x–1,5x wml | 48,4 | 48,2 | 49,4 | 48,9 | 20 |
1,5x–2x wml | 49,8 | 49,7 | 48,9 | 50,6 | 22 |
2x–3x wml | 50,4 | 51,1 | 49,6 | 52,4 | 25 |
>3x wml | 54,9 | 56,0 | 56,1 | 55,0 | 14 |
Totaal | 47,1 | 46,5 | 46,1 | 45,9 | 100 |
In tabel B.3.4 is de gemiddelde marginale druk voor werknemers weergegeven bij een bruto loonstijging (dit verschilt van de situatie in tabel B.3.3 waar het gaat om het meer uren werken). Deze is berekend voor alle werknemers in de eerder genoemde representatieve steekproef, rekening houdend met alle fiscale en inkomensafhankelijke regelingen waar een huishouden mee te maken heeft. De hier getoonde marginale druk geeft aan hoeveel procent van de bruto loonstijging niet resulteert in een hoger besteedbaar inkomen. In 2016 daalt de marginale druk met name voor de lagere inkomens door de verhoging van de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Deze daling van de marginale druk is positief voor de arbeidsparticipatie van mensen met kleinere banen en lagere inkomens. Voor hogere inkomens kan de marginale druk stijgen door het langere afbouwtraject van de arbeidskorting.
B.3.5 Beschrijving maatregelen inkomensbeeld
In deze paragraaf wordt een nadere toelichting gegeven op de beleidsmaatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken. In tabel B.3.5 staan de maatregelen die voor 2016 van belang zijn. Hierbij is ook aangegeven in hoeverre deze maatregelen al dan niet in de puntenwolk en de frequentietabel in paragraaf B.3.3 zijn opgenomen. In alle voorstellen voor wetgeving en beleidsmaatregelen waarbij koopkrachteffecten voor specifieke groepen aan de orde zijn worden deze betreffende effecten ook vermeld. Hiermee wordt er invulling gegeven aan de motie Strik54.
Thema | Beleidsmaatregel | Inkomenseffect | In puntenwolk verwerkt |
---|---|---|---|
1. Fiscaal generiek | Wijzigingen arbeidskorting | +/– | Ja |
Verhoging tarief eerste schijf | – | Ja | |
Verlaging tarief tweede en derde schijf | + | Ja | |
Verhoging startpunt vierde schijf | + | Ja | |
Intensivering IACK | + | Ja | |
Afbouw algemene heffingskorting | – | Ja | |
Afschaffen ouderentoeslag box 3 | – | Ja | |
Beperkt indexeren tweede schijf | – | Ja | |
Versobering uitbetaling algemene heffingskorting | – | Ja | |
Verhoging ouderenkorting | + | Ja | |
Inflatieverhogende maatregelen | – | Ja (via inflatie) | |
2. Kinderen | Intensivering kindgebonden budget | + | Ja |
Intensivering kinderopvangtoeslag | + | Ja | |
3. Zorg | Verhoging lage IAB-tarief | – | Ja |
Maatregelen zorgtoeslag | + | Ja | |
4. Wonen | Invoering passendheidsnorm in Woningwet | + | Nee |
Huursombenadering | +/– | Nee | |
Beperking hypotheekrenteaftrek | +/– | Ja | |
5. Onderwijs | Vervallen overgangsrecht alleenstaande ouders Participatiewet | – | Nee |
Bescherming pensioenopbouw zelfstandigen | + | Nee | |
Wijziging WIA-criterium loonkostensubsidie | – | Nee | |
(Versnelde) verhoging AOW-leeftijd | – | Nee | |
Uitbreiding Overbruggingsregeling | + | Nee | |
Kostendelersnorm Anw/IOAW/IOAZ/TW | – | Nee | |
Afbouw dubbele AHK in sociale zekerheid | – | Ja |
De maatregelen uit de bovenstaande tabel worden hieronder verder toegelicht:
1. Fiscaal generiek
Wijzigingen arbeidskorting
Een belastingplichtige heeft recht op arbeidskorting als hij één van de volgende inkomsten heeft: loon, winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Het maximumbedrag van de arbeidskorting wordt met € 883 verhoogd van € 2.220 in 2015 naar € 3.103 in 2016. Het afbouwpunt van de arbeidskorting wordt verlaagd van € 49.770 naar € 34.015 in 2016. Daarnaast wordt de arbeidskorting voor de hoogste inkomens volledig afgebouwd naar 0. Deze veranderingen geven een positief inkomenseffect van 5,2% voor werkenden op het minimumloon en circa 1% voor werkenden met een inkomen rond € 50.000. Voor hogere inkomens loopt het positieve inkomenseffect weer af en slaat om in een negatief inkomenseffect van – 0,3% voor inkomens boven circa € 100.000.
Verhoging tarief eerste schijf
Het tarief van de eerste schijf gaat omhoog van 36,50% in 2015 naar 36,55% in 2016. Dit geeft een negatief inkomenseffect voor de meeste huishoudens van maximaal 0,05%.
Verlaging tarief tweede en derde schijf
De tarieven voor de tweede en derde schijf gaan omlaag van 42% in 2015 naar 40,15% in 2016. Huishoudens met een inkomen boven € 19.922 ondervinden hiervan een positief inkomenseffect. Een huishouden met een modaal inkomen gaat er hierdoor 1,1% op vooruit. Een huishouden met een twee keer modaal inkomen 2,1%.
Verhoging startpunt vierde schijf
Het startpunt van de vierde schijf wordt vanwege het € 5 miljardpakket in 2016 met € 8.000 verhoogd. Verhoging van het startpunt van de vierde schijf betekent feitelijk een verlenging van de derde schijf. Dit geeft voor de betroffen huishoudens een positief inkomenseffect van gemiddeld 1,1%.
Intensivering inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)
Het opbouwpercentage van de IACK wordt met 2,159%-punt verhoogd in 2016 naar 6,159%. Daarnaast is ook het maximumbedrag met € 616 verhoogd naar € 2.769. Deze maatregelen zorgen voor een positief inkomenseffect bij tweeverdieners met kinderen en alleenstaande ouders. Voor tweeverdieners waarvan de kostwinner een modaal inkomen en de minstverdienende partner ½x modaal verdient is het inkomenseffect 0,6%. Een alleenstaande ouder met een modaal inkomen gaat er door de wijzigingen in de IACK 1,9% op vooruit.
Afbouw algemene heffingskorting
Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting. In 2016 wordt het afbouwpercentage van de algemene heffingskorting verhoogd van 2,32% in 2015 naar 4,7958%. Daarnaast wordt de algemene heffingskorting voor de hoogste inkomens volledig afgebouwd naar 0. Dit geeft een negatief inkomenseffect voor belastingplichtigen met een inkomen boven € 19.922, dat oploopt tot – 2,6% voor belastingplichtigen met een inkomen van circa € 72.000.
Afschaffen ouderentoeslag box 3
Vanaf 2016 wordt de extra vrijstelling voor ouderen in box 3 (ouderentoeslag) afgeschaft. Het negatieve inkomenseffect voor de betroffen huishoudens is gemiddeld 1,2%. De spreiding van de inkomenseffecten is echter groot, doordat voor een kleine groep ouderen met vermogen hierdoor ook het recht op huur- of zorgtoeslag vervalt.
Beperkt indexeren 2e schijf
Met ingang van 2011 wordt de bovengrens van de tweede schijf maar voor 75% geïndexeerd, zodat vergeleken met volledige indexatie de tweede schijf verkort wordt en de derde schijf verlengd. Aangezien voor belastingplichtigen jonger dan de AOW-leeftijd de totaaltarieven van de tweede en derde schijf sinds 2013 gelijk zijn is deze maatregel alleen van belang voor belastingplichtigen vanaf de AOW-leeftijd, die geboren zijn na 1945.
Versobering uitbetaling algemene heffingskorting
De minstverdienende partner die niet genoeg belastbaar inkomen heeft om de algemene heffingskorting te verzilveren, krijgt deze toch uitbetaald als de partner genoeg belasting betaalt. Om de arbeidsparticipatie te bevorderen wordt sinds 2009 stapsgewijs over een periode van vijftien jaar de uitbetaling van de algemene heffingskorting afgebouwd. Het gevolg hiervan is dat de minstverdienende partner een grotere prikkel ervaart om (meer) te gaan werken. De minstverdienende partner geboren vóór 1 januari 1963 is uitgezonderd van de maatregel. In 2016 zijn er ongeveer 360.000 huishoudens waarvoor geldt dat de overdraagbaarheid wordt afgebouwd. Zij ondervinden een gemiddeld negatief inkomenseffect van – 0,4%.
Verhoging ouderenkorting
De ouderenkorting wordt verhoogd van € 1.042 in 2015 naar € 1.187 in 2016. Gepensioneerden met een inkomen tot € 35.949 ondervinden hiervan een positief inkomenseffect van gemiddeld 0,7%.
Inflatieverhogende maatregelen
Vanaf 1 januari 2016 geldt er een aantal nieuwe fiscale maatregelen die effect hebben op de prijzen die de consument betaalt. Het gaat dan om een verhoging van de energiebelasting en een tariefverhoging in de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken. Deze maatregelen hebben een negatief effect op de koopkracht en worden meegenomen in de inflatie.
2. Kinderen
Intensivering kindgebonden budget
In 2016 worden de bedragen in het kindgebonden budget vanaf het tweede kind verhoogd. Het tweede-kindbedrag wordt met € 33 verhoogd, het derde-kindbedrag met € 100 en de bedragen vanaf het vierde kind met € 177. Daarmee worden de bedragen vanaf het derde kind geüniformeerd. Met name de grotere gezinnen profiteren hiervan. 40% van alle gezinnen met twee kinderen heeft een positief inkomenseffect door deze maatregel; 48% van alle gezinnen met drie kinderen en bijna 2/3e (65%) van alle gezinnen met meer dan drie kinderen. Onder de gezinnen met meer dan twee kinderen gaan met name de alleenstaande ouders en de alleenverdieners erop vooruit. Een alleenverdienersgezin met vier kinderen en een modaal inkomen gaat er bijvoorbeeld door deze maatregel € 310 op vooruit. Dat is een positief inkomenseffect van ongeveer 1,2%.
Intensivering kinderopvangtoeslag
In het kader van de belastingherziening worden de eerste- en tweede-kindtabel van de kinderopvangtoeslag voor bijna iedereen vanaf 2016 met 5,8%-punt verhoogd. De allerhoogste toeslagpercentages zijn gemaximeerd om het uitgangspunt bij de kinderopvangtoeslag, namelijk dat ouders een ouderbijdrage betalen, voor alle huishoudens in stand te houden. Alle huishoudens met kinderopvangtoeslag gaan erop vooruit. Het mediane inkomenseffect is 0,6%.
3. Zorg
Verhoging lage IAB-tarief
Het verschil in de percentages van de inkomensafhankelijke bijdrage voor de zorgverzekeringswet (IAB) tussen werkgevers en mensen zonder werkgever, wordt verkleind tot 1,25% in 2016. Het verschil bedroeg 2,1% in 2015. Dit zorgt voor een negatief inkomenseffect voor mensen die zelf de IAB betalen. Een paar met AOW en een aanvullend pensioen van € 10.000 gaat er door deze maatregel bijvoorbeeld 0,3% op achteruit.
Maatregelen zorgtoeslag
Via de zorgtoeslag wordt een inkomensafhankelijke tegemoetkoming verstrekt die het voor huishoudens met lage en middeninkomens mogelijk moet maken de nominale zorgpremies en het verplicht eigen risico voor de zorgverzekering te betalen. In 2016 wordt de zorgtoeslag ten opzichte van 2015 licht verhoogd. Deze verhoging van de zorgtoeslag wordt bereikt door de normpercentages die de hoogte van de zorgtoeslag bepalen in 2016 neerwaarts aan te passen. Het normpercentage voor eenpersoonshuishoudens daalt van 2,395% in 2015 naar 2,380% in 2016. Het normpercentage voor meerpersoonshuishoudens daalt van 5,265% in 2015 naar 5,220% in 2016. Deze maatregelen staan los van de stijging van de zorgtoeslag als gevolg van de hogere nominale zorgpremie. Het positieve inkomenseffect loopt op tot 0,1%.
4. Wonen
Invoering passendheidsnorm in Woningwet
In de onlangs herziene Woningwet wordt per 2016 een passendheidsnorm ingevoerd. Deze norm bepaalt dat corporaties ten minste aan 95% van de woningzoekende huishoudens met (potentieel) recht op huurtoeslag een woning moeten toewijzen met een huurprijs tot ten hoogste de voor dat huishouden toepasselijke aftoppingsgrens. De inkomensgevolgen zijn sterk afhankelijk van de invulling die de corporaties eraan gaan geven, beoogd is dat huurtoeslagontvangers in goedkopere woningen zullen worden gehuisvest, wat positieve inkomenseffecten voor deze groep zal hebben.
Huursombenadering
Het voornemen is om per 1 juli 2016 in het huurbeleid de inkomensafhankelijke huurverhoging te vervangen door een huursombenadering. De maximale individuele huurstijging wordt dan onafhankelijk van het inkomen vastgesteld op maximaal 2,5% boven de inflatie. Voor corporaties geldt daarnaast de beperking dat de huursom inclusief harmonisatie maar mag stijgen met maximaal 1% per jaar. Daarnaast is het voornemen een vijfjaarlijkse inkomenstoets in te voeren voor huishoudens waarin nog geen lid de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Op grond hiervan kan, als het inkomen uitkomt boven € 38.950 de huur met 4%, in plaats van 2,5% worden verhoogd. In het algemene koopkrachtbeeld wordt met de huurstijging rekening gehouden via de consumentenprijsindex. Deze zal als gevolg van de, met name in de corporatiesector meer beperkte huurstijging, minder stijgen. Het effect voor individuele huishoudens hangt af van het inkomen van de huurder, of de woning bij een corporatie wordt gehuurd of niet, en in welke mate de verhuurder de ruimte die het huurbeleid biedt voor huurstijgingen daadwerkelijk benut. Uitgaande van een volledig gebruik van de ruimte voor huurverhogingen is er voor zittende huurders van corporatiewoningen op jaarbasis vanaf 1 juli 2016 een positief inkomenseffect van gemiddeld 0,1% voor huurtoeslagontvangers, oplopend tot 0,4% voor huishoudens zonder huurtoeslag met een inkomen onder de € 38.950. Voor ouderenhuishoudens is ook bij een hoger inkomen sprake van een positief inkomenseffect.
Beperking hypotheekrenteaftrek
De hypotheekrenteaftrek wordt aangepast voor bestaande en nieuwe hypotheken. Vanaf 2014 is begonnen het maximale aftrektarief in de vierde schijf stapsgewijs te verlagen naar 38%. Dit gebeurt in stappen van ½%-punt per jaar. Daarbij wordt de opbrengst van deze maatregel teruggeven door de derde schijf te verlengen. Voor alle hypotheken wordt in 2016 de aftrek inkomstenbelasting daardoor maximaal mogelijk tegen 50,5% en wordt de derde schijf (extra) verlengd met bijna € 550. Voor 90% van de betroffen huishoudens ligt het inkomenseffect in 2016 tussen – 0,1% en + 0,1%.
5. Sociale zekerheid
Vervallen overgangsrecht alleenstaande ouders Participatiewet
Als gevolg van de hervorming kindregelingen is de aanvulling van 20% van het minimumloon voor alleenstaande ouders in alle minimumregelingen per 2015 vervangen door de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget. Een beperkte groep alleenstaande ouders in de Participatiewet heeft de aanvulling een jaar langer behouden. Dit overgangsrecht vervalt per 1 januari 2016.
Bescherming pensioenopbouw zelfstandigen
Per 1 januari 2016 worden lijfrenten binnen zekere grenzen in de Participatiewet niet meer als vermogen aangemerkt. Daarnaast wordt de vrijlating voor inkomsten uit arbeid van zelfstandigen binnen de Participatiewet verruimd.
Wijziging WIA voor personen die hebben gewerkt met loonkostensubsidie
In de huidige WIA-systematiek worden mensen die gewerkt hebben met loonkostensubsidie vrijwel altijd volledig arbeidsongeschikt verklaard omdat zij geen regulier werk kunnen verrichten op wml-niveau. Dit neemt niet weg dat zij wellicht een andere functie met loonkostensubsidie zouden kunnen vervullen. Personen die vanaf 1 oktober 2016 in de WIA stromen en voorheen met loonkostensubsidie hebben gewerkt, worden met een nieuw arbeidsongeschiktheidscriterium beoordeeld. Hierdoor daalt het gemiddelde arbeidsongeschiktheidspercentage.
(Versnelde) verhoging AOW-leeftijd
In 2013 is gestart met het stapsgewijs verhogen van de AOW-leeftijd. Vanaf 2016 wordt een versnelling aangebracht in de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd als gevolg van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. In 2016 wordt de AOW-leeftijd met 3 maanden verhoogd naar 65 jaar en 6 maanden.
Uitbreiding Overbruggingsregeling
Voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met vroegpensioen zijn gegaan en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de versnelde AOW-leeftijdsverhoging wordt vanaf 2016 ook voorzien in compensatie door middel van de Overbruggingsregeling. Deze uitbreiding voor deze groep geldt alleen voor het AOW-gat dat het gevolg is van de versnelde leeftijdsverhoging.
Overgangsrecht kostendelersnorm Anw/IOAW/IOAZ/TW
Bij de minimumregelingen Anw, IOAW, IOAZ en TW wordt de uitkering voor personen die samenwonen met een of meer volwassenen geleidelijk verlaagd van 70% naar 50% van het minimumloon in 2019. In 2016 krijgt deze groep 65% van het minimumloon.
Afbouw dubbele AHK in sociale zekerheid
Sinds januari 2012 wordt de dubbele algemene heffingskorting in de sociale zekerheid (excl. AOW) afgebouwd. In de structurele situatie hebben uitkeringsgerechtigden, evenals alleenverdieners in de fiscaliteit, recht op eenmaal de algemene heffingskorting. De afbouw van de dubbele heffingskorting in de sociale zekerheid wordt in de jaren 2014 tot en met 2017 echter getemporiseerd, zodat per jaar 2,5%-punt wordt afgebouwd in plaats van 5%-punt per jaar. Dit betreft een tijdelijke koopkrachtmaatregel voor sociale minima die is afgesproken in het Regeerakkoord. Per saldo resulteert nog steeds een negatief inkomenseffect van gemiddeld 0,3% voor bijstandsgerechtigden.
B.3.6 Maatregelen Caribisch Nederland
De eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba zijn met ingang van 10 oktober 2010 afzonderlijke openbare lichamen van Nederland. Daarom wordt vanaf de begroting 2012 ook aandacht besteed aan maatregelen en ontwikkelingen die de inkomens in Caribisch Nederland raken. Voor Caribisch Nederland beschikt SZW niet, zoals voor Europees Nederland, over betrouwbare ramingen van de contractloonontwikkeling, de indexatie van de pensioenen en de inflatie. Hierdoor is het niet mogelijk om de koopkrachtontwikkeling kwantitatief te visualiseren, zoals dat voor de Europees-Nederlandse situatie wordt gedaan. Wel wordt de inflatie-ontwikkeling nauwgezet door het CBS gemonitord.
Daarnaast publiceert het CBS, in opdracht van het Rijk, sinds augustus 2014 cijfers over het Bruto Binnenlands Product (BBP) en sinds februari 2015 cijfers over de inkomens in Caribisch Nederland. Dit biedt inzicht in de omvang van de economie en het besteedbare inkomen van huishoudens op de drie eilanden afzonderlijk.
Prijsontwikkeling en indexering van uitkeringen
Jaarlijks worden het minimumloon, de AOV, de AWW, en de Onderstand geïndexeerd op basis van de gerealiseerde prijsontwikkeling in het derde kwartaal van het voorgaande jaar. Per 1 januari 2016 zullen de uitkeringen en het minimumloon dan ook geïndexeerd worden met de consumentenprijsindex (CPI) van het derde kwartaal van 2015.
Nieuwe inzichten op basis van de Inkomensstatistiek Caribisch Nederland hebben, naast de reguliere indexatie, aanleiding gegeven voor een extra verhoging van het wettelijk minimumloon (wml) en uitkeringen voor Saba en Sint-Eustatius. Het wml en daarmee de uitkeringen zullen met 6,5% voor Saba en 4% voor Sint-Eustatius verhoogd worden. Uit de Inkomensstatistiek Caribisch Nederland bleek dat er geen ruimte was voor een extra verhoging voor Bonaire.
De extra verhoging van de uitkeringen en het wml heeft een positief inkomenseffect voor huishoudens op Saba en Sint-Eustatius. In de CN-week van juni 2015 is bovendien met de bestuurscolleges afgesproken dat de staatssecretaris van SZW zich beraadt op een aanvullend pakket ter grootte van circa € 300.000 (waarvan ook huishoudens op Bonaire profiteren).
Introductie kinderbijslag BES
Op dit moment kent Caribisch Nederland alleen een kindertoeslag Onderstand en een fiscale tegemoetkoming in de kosten voor het onderhoud van kinderen, waardoor een adequate vorm van kinderbijslag voor alle inwoners met kinderen nog ontbreekt. In verband met de verzilveringsproblematiek en onder verwijzing naar het UNICEF-rapport «Koninkrijkskinderen» vroeg de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties onder andere of de regering bereid is om in Caribisch Nederland een systeem van kinderbijslag in te voeren55. Tevens is bij gelegenheid van de SZW-begrotingsbehandeling 2014 in de Tweede Kamer in verband met de motie Schouten56 door het kabinet aan het parlement toegezegd om de mogelijkheden voor de omvorming van de kinderkorting in een kinderbijslagregeling te onderzoeken. Daarnaast is op 27 november 2014 de motie Schouten-Van Laar57 aanvaard die verzoekt om voor Caribisch Nederland een kinderbijslagregeling per 1 januari 2016 op te stellen waarbij niemand erop achteruitgaat. Vanaf 1 januari 2016 zal dan ook de kinderbijslag in worden gevoerd in Caribisch Nederland, onder voorbehoud van parlementaire instemming.
De kinderbijslag BES zal, als gevolg van het voorstel, bij inwerkingtreding circa 456 USD per jaar per kind bedragen. Dit bedrag is gebaseerd op het maximale bedrag per kind dat gezinnen op dit moment voor de eerste twee kinderen via de belastingen kunnen verzilveren en waarvan is beoogd dat zij er niet op achteruitgaan in inkomen. Gezinnen met meer dan twee kinderen en het maximum aan fiscale tegemoetkoming gaan er op vooruit omdat dit voorstel uitgaat van een vast bedrag per kind en geen maximum stelt bij twee kinderen.
Gezinnen in de Onderstand gaan er eveneens op vooruit. De onderstand is een vorm van bijstand. Deze gezinnen ontvangen op dit moment een kindertoeslag voor maximaal drie kinderen. Ouders in de onderstand ontvangen de nieuwe kinderbijslag BES naast de kindertoeslag. De overige groep huishoudens met kinderen met een inkomen onder de belastingvrije som ontvangt op dit moment geen tegemoetkoming voor de kosten in het onderhoud van kinderen. Zij zullen deze nu wel gaan ontvangen waardoor er een positief inkomenseffect van circa 456 USD per jaar per kind ontstaat. Dit bedrag kan nog aan verandering onderhevig zijn, afhankelijk van de ontwikkeling van de inflatie en de besluitvorming over de eerder genoemde additionele inzet van circa € 300.000.