De Minister van SZW is binnen het kabinet verantwoordelijk voor het uitgavenplafond Sociale Zekerheid. In deze paragraaf wordt een beeld gegeven van de ontwikkelingen binnen deze sector. In de begrotingsregels van dit kabinet is afgesproken dat voor mutaties van de werkloosheidsuitgaven (WW en bijstand) die het gevolg zijn van de conjunctuur het uitgavenplafond wordt aangepast. Dit bevordert de automatische stabilisatie van de overheidsfinanciën. Voor beleidsmatige mutaties van werkloosheidsuitgaven en bijstand wordt het plafond niet aangepast. Daarnaast wordt het plafond aangepast voor loon- en prijsontwikkelingen.
2.2.1 Opbouw Uitgavenplafond Sociale Zekerheid
Het uitgavenplafond Sociale Zekerheid bevat zowel uitgaven van regelingen die begrotingsgefinancierd zijn als uitgaven van regelingen die premiegefinancierd zijn. De begrotingsgefinancierde uitgaven zijn onderdeel van de rijksbegroting en worden door het ministerie gedaan. De premiegefinancierde uitgaven komen ten laste van de sociale fondsen: deze uitgaven worden gedaan door UWV en SVB. Tabel 2.2.1 bevat een toelichting op de opbouw van de uitgaven die tot het uitgavenplafond Sociale Zekerheid worden gerekend.
2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | 2024 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Totaal uitgaven begrotingsgefinancierd | 39,4 | 39,7 | 40,1 | 40,4 | 40,8 | 41,3 |
–/– Dubbeltelling rijksbijdragen | 17,4 | 16,9 | 17,6 | 17,8 | 17,9 | 18,3 |
–/– Uitgaven Rijksbegroting eng | 0,6 | 0,7 | 0,6 | 0,6 | 0,6 | 0,6 |
–/– Correctie ontvangsten begrotingsgefinancierd | 0,7 | 0,6 | 0,6 | 0,7 | 0,7 | 0,6 |
+ Loon- en prijsbijstelling | 0,0 | 0,4 | 0,9 | 1,3 | 1,8 | 2,2 |
+ Overig | 0,0 | 0,0 | 0,2 | 0,2 | 0,2 | 0,2 |
A. SZ-uitgaven begroting | 20,7 | 22,0 | 22,4 | 22,9 | 23,5 | 24,2 |
Totaal uitgaven premiegefinancierd | 58,5 | 61,6 | 63,9 | 65,8 | 68,1 | 70,7 |
–/– Correctie ontvangsten premiegefinancierd | 0,3 | 0,3 | 0,3 | 0,3 | 0,3 | 0,3 |
B. SZ-uitgaven premie | 58,2 | 61,3 | 63,6 | 65,5 | 67,9 | 70,4 |
C. Integratie-uitkering participatie | 2,0 | 1,9 | 1,8 | 1,8 | 1,7 | 1,7 |
Totale SZ-uitgaven (lopende prijzen) (A+B+C) | 80,9 | 85,2 | 87,8 | 90,3 | 93,2 | 96,3 |
Allereerst wordt voor een dubbeltelling gecorrigeerd omdat sociale fondsen voor een deel worden gefinancierd uit begrotingsmiddelen (correctie rijksbijdragen). Dit betreft hoofdzakelijk een bijdrage aan het Ouderdomsfonds, die nodig is omdat de opbrengsten van de AOW-premie onvoldoende zijn om de AOW-uitgaven te dekken. In 2020 worden de uitgaven onder het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid hierdoor met € 16,9 miljard gecorrigeerd. Tevens vallen de apparaatuitgaven van SZW en enkele andere uitgaven niet onder het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid maar onder het Uitgavenplafond Rijksbegroting (€ 0,7 miljard). Voor het gedeelte van de ontvangsten dat tot de niet-belastingontvangsten wordt gerekend wordt eveneens gecorrigeerd: € 0,6 miljard (terugontvangsten Kinderopvang en Tegemoetkoming ouders). Het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid wordt in lopende prijzen uitgedrukt, wat betekent dat rekening wordt gehouden met toekomstige loon- en prijsontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de uitgaven. Voor de begrotingsgefinancierde regelingen staan de hiervoor gereserveerde middelen (€ 0,4 miljard) niet op de SZW-begroting, maar op een afzonderlijke begrotingspost die door de Minister van Financiën wordt beheerd. De premiegefinancierde uitgaven zijn al uitgedrukt in lopende prijzen. De post overig bestaat uit middelen die op de aanvullende post bij Financiën staan. Hierin is de in=uit-taakstelling ook verwerkt, dit is de tegenhanger van de eindejaarsmarge. Met de eindejaarsmarge worden middelen toegevoegd aan het volgende jaar, wat leidt tot uitgaven bovenop het afgesproken plafond. De in=uittaakstelling wordt geboekt om te voorkomen dat het plafond door het toevoegen van de eindejaarsmarge wordt overschreden.
De middelen voor de Wsw en het participatiebudget maken onderdeel uit van de integratie-uitkering participatie en staan daarom niet in de SZW-begroting. De uitgaven zijn wel onderdeel van het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid en worden bijgeteld. In het regeerakkoord Rutte III is opgenomen dat de integreerbare delen van de integratie-uitkering overgaan naar de algemene uitkering. Vanaf 2019 lopen de middelen in de integratie-uitkering langzaam af vanwege het afsluiten van de toegang tot de Wsw. In lopende prijzen bedragen de uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid in 2020 € 85,2 miljard.
2.2.2 Uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid 2019-2024
In tabel 2.2.2 wordt de opbouw van het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid per cluster van regelingen getoond. De uitgaven zijn gesaldeerd met de ontvangsten. De totale uitgaven van € 80,9 miljard in 2019 stijgen naar € 96,3 miljard in 2024. Dit is een toename van € 15,4 miljard in vijf jaar tijd. Deze stijging wordt voor een groot deel veroorzaakt door de aanpassing van de uitgaven aan de loon- en prijsontwikkeling. Hiervoor is aan het slot van de tabel een post nominale ontwikkeling opgenomen. Deze post bedraagt € 9,8 miljard in 2024. Gecorrigeerd voor de nominale ontwikkeling stijgen de uitgaven van het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid met € 5,6 miljard. Een overzicht van het verloop van de uitgaven over de jaren 2019 t/m 2024 is te vinden in de Horizontale toelichting (bijlage Miljoenennota).
Tabel 2.2.2 toont dat voor 2020 de grootste uitgavenpost binnen het plafond de AOW is (€ 39,2 miljard), gevolgd door de arbeidsongeschiktheidregelingen (€ 13,5 miljard). De resterende grotere uitkeringsregelingen zijn werkloosheidsregelingen (WW en Bijstand tezamen € 9,6 miljard) en de kindregelingen (€ 9,3 miljard). De uitgaven aan de AOW stijgen in 2020, met name dankzij de temporisering van de stijging van de AOW-leeftijd. De uitgaven aan kindregelingen stijgen dankzij de intensiveringen uit het regeerakkoord.
2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | 2024 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Arbeidsmarkt | ||||||
LIV/LKV | 0,8 | 0,8 | 0,6 | 0,6 | 0,6 | 0,6 |
Werkloosheid/Bijstand | ||||||
WW-uitgaven (werkloosheid) | 3,7 | 3,5 | 3,7 | 3,8 | 4,0 | 4,2 |
Macrobudget participatiewetuitkeringen (bijstand) en intertemporele tegemoetkoming | 6,1 | 6,1 | 6,3 | 6,4 | 6,6 | 6,7 |
Arbeidsongeschiktheid/Ziekte en zwangerschap | ||||||
WIA/WAO/WAZ/Wajong | 13,4 | 13,5 | 13,5 | 13,6 | 13,8 | 14,0 |
ZW/WAZO/Transitievergoeding | 3,0 | 3,8 | 3,5 | 3,3 | 3,4 | 3,4 |
Ouderdom/Nabestaanden | ||||||
MKOB | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
AOW | 38,5 | 39,2 | 40,0 | 40,3 | 40,6 | 41,0 |
Inkomensondersteuning AOW | 0,9 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 |
Anw | 0,4 | 0,3 | 0,3 | 0,3 | 0,3 | 0,3 |
Kinderopvang en kindregelingen | ||||||
KOT | 3,1 | 3,1 | 3,1 | 3,1 | 3,1 | 3,2 |
AKW/WKB | 5,8 | 6,3 | 6,1 | 6,0 | 6,0 | 6,0 |
Re-integratie/Participatie | ||||||
Re-integratieuitgaven arbeidsongeschiktheid | 0,2 | 0,2 | 0,2 | 0,2 | 0,2 | 0,2 |
Wsw-budget | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Participatiebudget gemeenten | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Integratie-uitkering participatie | 2,0 | 1,9 | 1,8 | 1,8 | 1,7 | 1,7 |
Uitvoeringskosten en overige uitgaven | ||||||
Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc.) | 2,0 | 2,1 | 2,1 | 2,1 | 2,2 | 2,2 |
Overige uitgaven | 1,1 | 1,3 | 1,7 | 1,7 | 1,9 | 2,0 |
Nominale ontwikkeling | 0,0 | 2,0 | 4,0 | 5,8 | 7,8 | 9,8 |
Totaal SZ-uitgaven | 80,9 | 85,2 | 87,8 | 90,3 | 93,2 | 96,3 |
2.2.3 Mutaties uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid 2019–2024
Tabel 2.2.3 geeft de mutaties weer tussen ontwerpbegroting 2019 en de ontwerpbegroting 2020. Het grootste verschil ontstaat door het minder snel laten stijgen van de AOW-leeftijd.
2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | 2024 | |
---|---|---|---|---|---|---|
SZ-uitgaven ontwerpbegroting 2019 | 81,2 | 84,9 | 87,5 | 90,3 | 94,0 | |
Arbeidsmarkt | – 0,1 | – 0,1 | – 0,1 | – 0,1 | – 0,1 | |
Werkloosheid/Bijstand | – 0,1 | 0,1 | 0,2 | 0,3 | 0,3 | |
Arbeidsongeschiktheid/Ziekte en zwangerschap | 0,0 | – 0,1 | – 0,1 | 0,0 | – 0,1 | |
Ouderdom/Nabestaanden | – 0,1 | 0,3 | 0,8 | 0,8 | 0,5 | |
Kinderopvang en kindregelingen | 0,2 | 0,3 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | |
Re-integratie/Participatie | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | |
Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc.) | 0,0 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | |
Overige uitgaven | – 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | |
Nominalen | – 0,1 | – 0,4 | – 0,9 | – 1,3 | – 1,7 | |
Brutering SZ | 0,0 | 0,1 | 0,0 | 0,0 | – 0,1 | |
SZ-uitgaven ontwerpbegroting 2020 | 80,9 | 85,2 | 87,8 | 90,3 | 93,2 | 96,3 |
2.2.4 Uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid en toetsing aan ijklijn
De ijklijn van het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid wordt jaarlijks conform de begrotingsregels bijgesteld voor prijsontwikkelingen, mutaties van de werkloosheidsuitgaven (WW en bijstand) die het gevolg zijn van de conjunctuur, overboekingen en statistische correcties. Als gevolg hiervan is de ijklijn voor het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid in 2020 met € 0,6 miljard verlaagd.
2019 | 2020 | |
---|---|---|
IJklijn SZ-plafond regeerakkoord | 82,0 | 85,6 |
Correcties | – 0,4 | – 0,6 |
IJklijn SZ-plafond ontwerpbegroting 2020 | 81,6 | 85,0 |
De actuele uitgavenramingen Uitgavenplafond Sociale Zekerheid, zoals deze zijn weergegeven in tabel 2.2.3, dienen volgens de regels budgetdiscipline voor 2020 te worden getoetst aan de actuele ijklijn Uitgavenplafond Sociale Zekerheid zoals weergegeven in tabel 2.2.4. Deze plafondtoetsing wordt weergegeven in tabel 2.2.5. De uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid zijn in 2020 bijgesteld naar € 85,2 miljard, terwijl de ijklijn uitkomt op € 85,0 miljard. Hiermee wordt de ijklijn in 2020 overschreden, namelijk met afgerond € 0,3 miljard.
2019 | 2020 | |
---|---|---|
Totale SZ-uitgaven | 80,9 | 85,2 |
IJklijn SZ-uitgaven | 81,6 | 85,0 |
Over-/onderschrijding ijklijn SZ | – 0,6 | 0,3 |
2.2.6 Mutaties uitgaven pensioenakkoord 2019-2024
Het kabinet heeft met de sociale partners een pensioenakkoord gesloten over de vernieuwing van het pensioenstelsel, een minder snelle stijging van de AOW-leeftijd, een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen en over een pakket maatregelen op het gebied van duurzame inzetbaarheid (Tweede Kamer, 2018–2019, 32 043, nr. 457). Het pensioenakkoord heeft gevolgen voor de begroting van 2020 en de jaren daarna. Tabel 2.2.6 geeft de budgettaire gevolgen van het pensioenakkoord aan de uitgavenkant van de begroting weer. Hierbij is aangegeven op welke begrotingsartikelen deze effecten zijn verwerkt.
Het temporiseren van de verhoging van de AOW-leeftijd leidt tot hogere uitgaven aan de AOW en lagere uitgaven aan andere uitkeringsregelingen zoals de bijstand, WW en arbeidsongeschiktheid. Per saldo leidt dit tot hogere uitgaven. In tabel 2.2.6 is per artikel weergegeven wat het bevriezen van de AOW-leeftijd in 2020 en 2021, en het temporiseren van de verhoging van de AOW-leeftijd in de jaren daarna, voor budgettaire effecten op de begroting heeft.
De versoepeling van de RVU-heffing leidt er naar verwachting toe dat meer mensen vervroegd uittreden. Een deel van deze mensen kan aanspraak maken op een WW-uitkering, bijvoorbeeld doordat er sprake is van functioneel leeftijdsontslag. Dit leidt tot een toename van de WW-uitkeringslasten. Daarmee samenhangend nemen ook de TW- en IOW-uitkeringslasten toe, net als de uitvoeringskosten UWV.
De temporisering van de verhoging van de AOW-leeftijd wordt deels gedekt met middelen uit de Wet tegemoetkomingen loondomein. Het minimumjeugdloonvoordeel (Jeugd-LIV) wordt daarom met ingang van 2020 gehalveerd en met ingang van 2024 afgeschaft. Het hoge tarief van het Lage-inkomensvoordeel (LIV) wordt met ingang van 2020 gehalveerd van maximaal € 2.000 naar maximaal € 1.000 euro per jaar.
Het kabinet wil werkgevers en werknemers ondersteunen bij het vormgeven van duurzaam inzetbaarheidsbeleid via een meerjarig integraal investeringsprogramma voor duurzame inzetbaarheid. Het kabinet stelt hiervoor structureel een budget beschikbaar ter grootte van € 10 miljoen per jaar als bijdrage aan beleid gericht op gezond doorwerken tot het pensioen.
Het kabinet stelt incidenteel € 800 miljoen beschikbaar (€ 200 miljoen per jaar vanaf 2021) zodat sociale partners op cao-niveau afspraken kunnen maken over het faciliteren van langer doorwerken. Deze middelen staan op de aanvullende post van het Ministerie van Financiën.
2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | 2024 | |
---|---|---|---|---|---|---|
AOW bevriezen in 2020 en 2021, 67 in 2024 | ||||||
Artikel 2 (TW, AIO, Bijstand, BBZ, IOAW, IOAZ) | 0,0 | – 35,3 | – 79,0 | – 89,1 | – 66,1 | – 46,0 |
Artikel 3 (IVA, WGA, WAO, WAZ) | 0,0 | – 186,0 | – 411,0 | – 452,0 | – 305,0 | – 178,0 |
Artikel 4 (Wajong) | 0,0 | – 7,6 | – 16,0 | – 15,4 | – 10,9 | – 6,8 |
Artikel 5 (WW, IOW) | 0,0 | – 49,9 | – 93,4 | – 102,1 | – 74,6 | – 44,0 |
Artikel 6 (ZW) | 0,0 | 0,0 | – 2,3 | – 4,0 | – 4,3 | – 2,8 |
Artikel 8 (AOW, IOAOW, OBR) | 0,0 | 678,2 | 1.486,0 | 1.617,5 | 1.092,3 | 656,2 |
Artikel 9 (Anw) | 0,0 | – 11,1 | – 22,9 | – 23,5 | – 15,7 | – 8,6 |
Artikel 11 (Uitvoeringskosten SVB en UWV) | 2,5 | 0,9 | – 4,2 | – 5,8 | – 4,3 | – 4,2 |
Artikel 13 (Remigratiewet) | 0,0 | – 0,1 | – 0,2 | – 0,2 | 0,0 | 0,1 |
RVU drempelbedrag 3 jaar voor AOW leeftijd | ||||||
Artikel 2 (TW) | 0,0 | 0,0 | 3,0 | 3,0 | 3,0 | 3,0 |
Artikel 5 (WW, IOW) | 0,0 | 0,0 | 43,0 | 43,0 | 43,0 | 43,0 |
Artikel 11 (Uitvoeringskosten UWV) | 0,0 | 0,0 | 4,0 | 4,0 | 4,0 | 4,0 |
Artikel 1: dekking | ||||||
Jeugd-LIV uitfaseren en afschaffen per 2024 | 0,0 | 0,0 | – 41,4 | – 41,4 | – 41,4 | – 38,8 |
Hoge tarief LIV van € 2.000 naar € 1.000 | 0,0 | 0,0 | – 121,3 | – 120,2 | – 120,0 | – 119,7 |
Overige dekking Wtl-domein (LIV/LKV) | 0,0 | 0,0 | 0,0 | – 14,3 | – 14,3 | – 14,3 |
Duurzame inzetbaarheid | ||||||
Artikel 1: DI Inzet leven lang ontwikkelen | 0,0 | 10,0 | 10,0 | 10,0 | 10,0 | 10,0 |
Aanvullende post: DI Sectoraal maatwerk | 0,0 | 0,0 | 200,0 | 200,0 | 200,0 | 200,0 |