Base description which applies to whole site

2.2 Belangrijkste beleidsmatige mutaties

In dit onderdeel wordt een overzicht op hoofdlijnen gegeven van de belangrijkste mutaties die zijn opgetreden tussen de begroting 2021 en de huidige begroting voor 2022. Het merendeel van de mutaties is eerder al toegelicht in de eerste suppletoire begroting 2021.

Tabel 2 Belangrijkste beleidsmatige uitgavenmutaties t.o.v. vorig jaar (bedragen x € 1.000)
 

artikel

2021

2022

2023

2024

2025

2026

        

Stand ontwerpbegroting 2021

 

11 393 366

11 231 830

11 266 932

11 660 072

11 971 309

 
        

Belangrijkste mutaties

       

1. Bevordering van veiligheid, stabiliteit en rechtsorde in internationaal verband

2.4

‒ 27 563

‒ 834

‒ 1 701

‒ 1 503

‒ 566

 

2. Afdrachten aan de Europese Unie

3.1

573 201

532 327

559 077

493 756

571 253

 

3. Europese Vredesfaciliteit

3.5

‒ 13 218

‒ 7 823

269

8 362

11 959

 

4. Consulaire dienstverlening Nederlanders in het buitenland

4.1

9 784

‒ 1 626

‒ 1 626

‒ 926

‒ 826

 

5. Samen met (keten) partners het personenverkeer reguleren

4.2

7 595

3 170

2 648

2 262

1 490

 

6. Uitdragen Nederlandse waarden en belangen

4.4

5 555

580

580

380

380

 

7. Nog onverdeeld (HGIS)

6.1

7 493

‒ 19 088

‒ 15 042

‒ 14 310

‒ 15 144

 

8. Apparaat

7.1

70 833

17 390

‒ 17 757

3 263

8 966

 

Overige mutaties

 

11 324

‒ 8 126

1 099

1 029

1 620

 
        

Stand ontwerpbegroting 2022

 

12 038 370

11 747 800

11 794 479

12 152 385

12 550 441

12 723 623

        

Toelichting

Artikel 2.4

Het budget voor bevordering van veiligheid, stabiliteit en rechtsorde in internationaal verband neemt in 2021 af vanwege de overheveling van budget voor de inzet van beveiliging hoog-risicoposten naar Defensie. Daarnaast is het budget meerjarig naar beneden bijgesteld doordat de verwachting is dat de uitgaven voor VN crisis-beheersingsoperaties lager uitvallen (zoals toegelicht in de eerste suppletoire begroting).

Artikel 3.1

Bij eerste suppletoire begroting 2021 is het budgettaire effect van de negende- en tiende aanvullende EU-begroting uit 2020 (Draft Amending Budget (DAB) 9 en DAB 10) en de nacalculatie verwerkt. De betalingen uit DAB 9 en DAB 10 zijn over de jaargrens heen geschoven waardoor het budgettaire kaseffect niet in 2020 maar in 2021 neerslaat. DAB 9 leidt tot een verhoging van de BNI-afdracht van EUR 36 miljoen als gevolg van de inzet van het Europees Solidariteitsfonds en een verhoging van de BTW-afdracht van EUR 4 miljoen als gevolg van de herberekening van de Britse korting. DAB 10 leidt tot een bijstelling van de BNI-afdracht met EUR 105 miljoen als gevolg van een versnelling van betalingen op de EU-begroting door de COVID-19-crisis. Ook is het resultaat van de nacalculatie over de periode 2016-2019 verwerkt. De nacalculatie betreft een jaarlijkse herverdeling van afdrachten tussen lidstaten op basis van realisaties van het BNI en de BTW en is dus niet het gevolg van extra EU-uitgaven. Dit leidt voor Nederland tot een nabetaling van EUR 45 miljoen in 2021.

In de derde aanvullende Europese begroting (DAB 3) heeft de Europese Commissie het verschil tussen de inkomsten en uitgaven van de Europese begroting van het jaar 2020 (het surplus) in de Europese begroting voor het jaar 2021 verwerkt. Voor Nederland leidt het surplus tot EUR 101 miljoen lagere afdrachten in 2021.

In het akkoord tussen de Raad, de Commissie en het Europees Parlement over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021-2027 is afgesproken jaarlijks een bedrag gelijk aan de opbrengsten uit mededingingsboetes van twee jaar geleden zowel in vastleggingen als betalingen toe te voegen aan de EU-begroting en de uitgavenplafonds, voor een totaalbedrag van EUR 11 miljard (prijzen 2018 over de gehele periode). Voor 2022-2026 geldt een minimum van EUR 1,5 miljard (prijzen 2018) en een maximum van EUR 2 miljard (prijzen 2018) per jaar. In 2020 lagen de boete-inkomsten van de Unie lager dan het minimumbedrag van EUR 1,5 miljard (prijzen 2018). Dit minimumbedrag omgerekend naar lopende prijzen bedraagt EUR 1,6 miljard en wordt daarom toegevoegd aan de MFK-plafonds en de Europese begroting voor 2022. De raming van de Nederlandse afdrachten neemt hierdoor in 2022 toe met circa EUR 0,1 miljard. Een dergelijke bijstelling van de afdrachtenraming zal tot en met 2027 jaarlijks plaatsvinden en is daarom structureel verwerkt in de begroting van Buitenlandse Zaken. De Tweede Kamer is hierover reeds per brief geïnformeerd.2

In de vierde aanvullende Europese begroting (DAB 4) actualiseert de Commissie de Europese begroting op basis van de meest recente economische ramingen voor de lidstaten, de Lenteraming (Spring Forecast) en worden de overige inkomsten van de Europese Unie geactualiseerd. De Nederlandse economie, uitgedrukt in BNI, doet het beter dan vorig jaar werd verwacht, ook in verhouding tot de economieën van andere lidstaten. Als gevolg hiervan is het Nederlandse aandeel in het totale BNI van de EU gestegen van 5,7% tot 5,9%. Dit heeft een stijging van de afdrachten als gevolg.

Als gevolg van DAB 4 stijgt de raming in 2022 voor de Nederlandse BTW-afdracht met EUR 47 miljoen. De plasticraming daalt met EUR 7 miljoen en de invoerrechtenraming stijgt met EUR 141 miljoen. Om een zo realistisch mogelijke raming te presenteren voor de invoerrechten heeft het kabinet ervoor gekozen om incidenteel af te wijken van de gebruikelijke ramingsmethodiek (aansluiten bij de Commissieraming) en de Nederlandse raming van de invoerrechten eenmalig te corrigeren ten opzichte van de Commissieraming voor het effect van de voorlopige betalingen in de zonnepanelenzaak die eind 2020 hebben plaatsgevonden. De BNI-afdracht als sluitpost van de Europese begroting stijgt als gevolg van de DAB 4 mutaties met EUR 219 miljoen.

De Commissie actualiseert in DAB 4 ook de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk aan de Europese begroting 2021 en de overige ontvangsten op de Europese begroting 2021. De overige ontvangsten bestaan voornamelijk uit inkomsten door mededingingsboetes. De stijging van de ontvangsten heeft een neerwaarts effect op de verwachte Nederlandse BNI-afdracht, als sluitpost van de Europese begroting, van EUR 28 miljoen.

Tevens wordt een uitgave verwerkt van EUR 185,4 miljoen aan invoerrechten. Over deze afdracht wordt een perceptiekostenvergoeding van 20%3 ontvangen voor de inningskosten onder artikel 3.10, waardoor de netto verwerking EUR 148,3 miljoen bedraagt. Het betreft een afdracht onder voorbehoud aan de Europese Commissie vanwege een geschil met de Commissie over of Nederland in de periode 2012-2019 te weinig douanerechten (Traditionele Eigen Middelen, TEM) heeft geheven en afgedragen over zendingen lage waarde textiel en schoenen uit China.

Artikel 3.5

Het plafond voor de Europese Vredesfaciliteit (EVF) is, net zoals de bedragen van het Meerjarig Financieel Kader 2021-2027, vastgesteld door de Europese Raad (ER) in vaste prijzen 2018. De Nederlandse bijdrage aan de EVF was per begroting 2021 ook in die vaste prijzen 2018 vastgesteld. Dit is technisch gecorrigeerd naar lopende prijzen. Het budget is daardoor verhoogd. Daarnaast is het kasritme van de uitgaven aangepast op basis van de inmiddels door de Raad vastgestelde jaarplafonds, waardoor budget tussen verschillende jaren is verschoven. Deze verschuivingen zorgen niet voor een verhoging of verlaging van het totaalplafond.

Artikel 4.1

Het budget voor consulaire dienstverlening neemt toe in 2021. Een reden hiervoor is dat vertraagde uitgaven uit 2020 voor het loket buitenland en uitgaven voor consulaire informatiesystemen doorschuiven naar 2021. Door de implementatie van het EU Digitaal Corona Certificaat (DCC) zal extra capaciteit van het BZ 24/7 Contactcenter nodig zijn. Hiervoor is voor 2021 EUR 2,5 miljoen gereserveerd uit algemene middelen. Van apparaat (artikel 7.1) wordt EUR 3,9 miljoen overgeheveld voor het Loket Buitenland. Verder worden er middelen uit 2022 en 2023 met een kasschuif naar 2021 gehaald.

Artikel 4.2

De stijging voor consulaire informatiesystemen is deels het gevolg van een verschuiving van uitgaven van 2020 naar 2021. Daarnaast wordt meerjarig budget verschoven van artikel 4.1 naar artikel 4.2 voor consulaire informatiesystemen.

Artikel 4.4

Voor 2021 neemt budget voor het Programma Ondersteuning Buitenland Beleid (POBB) COVID toe door de toevoeging van de eindejaarsmarge uit 2020 en een intensivering op het terrein van programma’s ten behoeve van de internationale bestrijding van de COVID-19 crisis. Daarmee wordt de mogelijkheid gegarandeerd om landen te blijven ondersteunen in de strijd tegen de wereldwijde COVID-19 crisis.

Artikel 6.1

De reeks binnen dit artikel is met name bedoeld om jaarlijks de loon- en prijsbijstelling te kunnen uitkeren en incidentele initiatieven of tegenvallers mee te dekken. De mutatie betreft het saldo van bijstellingen op grond van aanpassing van BBP-ramingen door het CPB, verwerking van de HGIS-eindejaarsmarge 2020, het verwerken van de loon- en prijsbijstellingen binnen de HGIS en overboekingen naar diverse begrotingen zoals binnen de HGIS is overeengekomen.

Artikel 7.1

Het apparaatsartikel bestaat uit personele en materiële uitgaven.

  • De uitgaven voor personeel nemen toe. Dit komt voornamelijk door de loon- en prijsontwikkeling, waardoor het budget zowel voor het personeel in Nederland als op de posten stijgt. Deze uitgaven worden vanuit de voorziening binnen de HGIS gefinancierd. Daarnaast stijgen de budgetten door de verwerking van twee door het lid Koopmans c.s. ingediende amendementen voor: (1) nieuwe technologie en wapenbeheersing en (2) middelen voor het bereiken van strategische autonomie.

  • De materiële uitgaven nemen toe. Dit heeft meerdere oorzaken: de toevoeging van eindejaarsmarge uit 2020. Ook worden hogere uitgaven verwacht als gevolg van verkopen om investeringen te realiseren binnen de kaders van de huisvestingsstrategie en reguliere loon- en prijsontwikkelingen. Daarnaast worden de tegenvallende consulaire inkomsten (ontvangstenartikel 4.10 en 4.20) gedesaldeerd op de overige materiële uitgaven.

Tabel 3 Belangrijkste beleidsmatige ontvangstenmutaties t.o.v. vorig jaar (bedragen x € 1.000)
 

artikel

2021

2022

2023

2024

2025

2026

        

Stand ontwerpbegroting 2021

 

921 285

937 624

954 290

973 789

991 130

 
        

Belangrijkste mutaties

       

1. Diverse ontvangsten EU

3.10

2 992

35 358

36 066

36 786

37 522

 

2. Consulaire dienstverlening Nederlanders in het buitenland

4.10

2 200

2 200

2 200

11 500

11 500

 

3. Consulaire dienstverlening aan vreemdelingen

4.20

‒ 41 900

‒ 39 800

‒ 28 700

‒ 17 400

‒ 11 500

 

4. Diverse ontvangsten

7.10

42 430

31 430

530

530

530

 

Overige mutaties

 

‒ 1 042

‒ 1 042

‒ 1 042

‒ 242

0

 
        

Stand ontwerpbegroting 2022

 

925 965

965 770

963 344

1 004 963

1 029 182

1 047 619

        

Toelichting

Artikel 3.10

De ontvangst betreft de perceptiekostenvergoeding van 20% voor de inningskosten van de afdracht onder voorbehoud aan de Europese Commissie vanwege een geschil met de Commissie over of Nederland in de periode 2012-2019 te weinig douanerechten heeft geheven en afgedragen over zendingen lage waarde textiel en schoenen uit China.

Artikel 4.10

Op dit ontvangstenartikel is een kleine stijging te zien, voornamelijk door een administratieve verschuiving van artikel 4.20. De totale consulaire opbrengsten dalen.

Artikel 4.20

Als gevolg van de COVID-19 pandemie en de wereldwijde reisrestricties is het de verwachting dat in 2021 het aantal af te geven visa zal dalen. Vooralsnog wordt daarom een verlaging verwacht van de consulaire ontvangsten van EUR 39,7 miljoen in 2021. Dit is het saldo van artikel 4.10 en 4.20. Deze lagere opbrengsten worden gedesaldeerd met artikel 7.1. De komende jaren wordt er een geleidelijke stijging verwacht van de opbrengsten. Verwacht wordt in 2025 weer op het niveau te zijn van voor de COVID-19 pandemie.

Artikel 7.10

De ontvangsten nemen toe vanwege verwachte inkomsten uit de verkoop van vastgoed in het buitenland. Deze ontvangsten worden gebruikt om investeringen te realiseren binnen de kaders van de huisvestingsstrategie.

2

Kamerstukken II, 2020-2021, 21501-03, nr. 159

3

Perceptiekostenvergoedingspercentage over de betreffende periode

Licence