Base description which applies to whole site

Bijlage 5: Evaluatie- en overig onderzoek

Tabel 29 Uitwerking Strategische Evaluatie Agenda

Thema

Subthema

Type onderzoek

Afronding

Toelichting onderzoek

Begrotingsartikel(en)

Bijdragen aan het structurele internationale verdienvermogen van Nederland

Alle subthema’s

Periodieke rapportage

2028

Periodieke rapportage voor het thema

BHO art 1.1, 1.2

Bijdrage handels-instrumentarium aan internationaal verdienvermogen

Onderzoek

2024

Onderzoek digitale verdienkansen

1.2

Effectenonderzoek

2025

Evaluatie vergroening handelsinstrumentarium

1.2

Bijdrage financierings-instrumentarium aan internationaal verdienvermogen

Onderzoek

2024

Onderzoek internationale concurrentiekracht financieringsinstrumentarium

1.2

Bijdrage beleid aan een duurzaam handels- en investeringssysteem en MVO

Effectenonderzoek

2027

Effectenonderzoek handels- en investeringsbeleid met speciale aandacht klimaattransitie, impact op OS-landen en diversificatie handelsstromen

1.1

Beleidsevaluatie

2027

Evaluatie IMVO beleid

1.1

Private Sector Development ten behoeve van waardig werk en economische groei

Alle subthema’s

Periodieke Rapportage

2029

Periodieke rapportage voor het thema

BHO art 1.3, deel 1.1

Versterking ondernemingsklimaat

Effectenonderzoek DRIVE

2025

Inzicht in de impact en uitvoering van het infrastructuurprogramma inclusief aanbevelingen

1.3

Mid-term evaluatie VMP CNV en FNV, Agriterra

2025

Inzicht in de implementatie en tussentijdse resultaten

1.3

Ex post effectevaluatie LEAD

2025

Inzicht in de lange-termijn effecten van jeugdwerkgelegenheid programma’s

1.3

Effectenonderzoek PADEO op landenniveau

2026

Inzicht in productiviteitsgroei van lokaal mkb en invloed van de directe versterking mkb op het lokale ondernemingsklimaat

1.3

Handel voor ontwikkeling

End term evaluatie: NISCOPS fase 1

2024

Inzicht of en zo ja hoe het verduurzamen van handel bijdraagt aan de toename van handel, en vice versa; en inzicht in de trade-offs tussen beide doelstellingen

1.3

Mid-term evaluatie IDH, Solidaridad

2024, 2027

Inzicht in de implementatie en tussentijdse resultaten

1.3

Financiële sector ontwikkeling

Onderzoek

2025

CGAP – onderzoek naar barrières voor financiële inclusie in fragiele staten

1.3

Impactevaluatie MASSIF

2026

Inzicht in de implementatie en effecten van de nieuwe strategie van MASSIF

1.3

Impact evaluatie Dutch Good Growth Fund

2027

Inzicht in de mate van inclusieve ontwikkeling binnen DGGF spoor 2

1.3

Beleidscoherentie en effecten op voedselzekerheid, water en klimaat in ontwikkelingslanden

Alle subthema’s

Periodieke Rapportage

2024

Periodieke rapportage voor het thema

Doelstellingen van BHO art 2. Beleid breder.

Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat

Alle subthema’s

Periodieke rapportage

2028

Periodieke rapportage

2.1, 2.2, 2.3

WASH: Water, Sanitatie en hygiene

Beleidsevaluatie

2025

Evaluatie van het WASH beleid en portfolio

2.2

Voedselzekerheid

Beleidsevaluatie

2026

Evaluatie van het beleid en portfolio(‘s) voor voedselzekerheid

2.1

Hernieuwbare energie

Beleidsevaluatie

2027

Evaluatie van het beleid en de portfolio voor SDG7

2.3

Integraal Waterbeheer

Beleidsevaluatie

2027

Evaluatie van het beleid en de portfolio voor integraal waterbeheer, incl. waterproductiviteit en stroomgebied beheer

2.2

Biodiversiteit

Beleidsevaluatie

2027

Evaluatie van het beleid en de portfolio voor biodiversiteit

2.3

Sociale vooruitgang

Alle subthema’s van het thema Sociale Vooruitgang

Periodieke rapportage Sociale vooruitgang

2025

Periodieke rapportage van het beleid op BHO artikel 3 op basis van onderliggende studies

3.1, 3.2, 3.3, 3.4

Maatschappelijk middenveld & mondiale gezondheid en seksuele reproductieve gezondheid en rechten & vrouwenrechten en gender gelijkheid & Vrouwen¬rechten en gender¬gelijkheid

Langere-termijn instrument evaluatie Versterking Maatschappelijk Middenveld

2025

Onderzoek naar de lange termijn resultaten van een aantal SP die langere tijd via meerdere opeenvolgende subsidiekaders worden ondersteund (Samenspraak & Tegenspraak + Power of Voices, Power of Women, WPS en SRGR partnerschappen)

3.1, 3.2, 3.3

Baseline, Monitoring & Mid-Term Review (MTR) en eindevaluatie van het beleidskader versterking maatschappelijk middenveld

2026 (ETE)

Onderzoek naar de resultaten, die behaald zullen worden, via de verschillende beleidsinstrumenten van het VMM beleidskader (waaronder PoV, PoW, SRHR, WPS en LFS)

3.1, 3.2, & 3.3

 

Mid-term Review Product Development Programme (PDP)

2026

Onderzoek naar de relevantie, efficiëntie, effectiviteit en coherentie van het programma

3.1

Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling

Alle subthema’s

Periodieke rapportage Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling

2024

Periodieke rapportage op basis van onderliggende studies

4.1, 4.2, 4.3

 

Evaluatie

2027

Werkt de methode om anticiperende actie in noodsituaties (anders dan natuurgeweld) toe te passen?

4.1

Evaluatie

2027

Mental Health en Psychosocial Support (MHPSS)

4.1

Migratie, opvang in de regio en migratie-samenwerking

Effectenonderzoek

2024

Impactevaluatie Strategische partnerschappen opvang in de regio (‘Prospects’)

4.2

Effectenonderzoek

2028

Impactevaluatie Strategische partnerschappen opvang in de regio (‘Prospects II’)

4.2

Effectenonderzoek

2028

Impactevaluatie subsidiekader locally-led development

4.2

Overig onderzoek

2025

Evaluatie migratiepartnerschappen

4.2

Veiligheid en rechtsorde

Mid-Term Evaluatie

2028

Subsidiekader Veiligheid en Rechtsorde (met inzichtbehoeften naar strategie voor samenwerking, lokalisatie en de verbinding tussen lokale en nationaal niveau)

4.3

Multilaterale samenwerking en overige inzet

nvt

Periodieke Rapportage

2025

Periodieke rapportage

5.1 en 5.2

Feministisch buitenlandbeleid

n.v.t.

Periodieke rapportage feministisch buitenlandbeleid

2030

Periodieke rapportage

Alle artikelen van BZ en BHO

Baseline studie per DG-kolom naar huidige verankering van de 4R-en benadering BZ breed

2025

Onderzoek naar de huidige status feministisch buitenlandbeleid

Alle artikelen van BZ en BHO

MTR studie van de implementatie van feministisch buitenlandbeleid

2027

Tussentijds onderzoek naar de voortgang van de implementatie van feministisch buitenlandbeleid

Alle artikelen van BZ en BHO

Bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn beleidsdirecties zelf verantwoordelijk voor het (laten) uitvoeren van regulier ex ante onderzoek, mid-term reviews en methodologisch minder complexe ex post evaluaties. Ex ante onderzoek betreft in de regel geen grote, aanbestede studies en rapporten voor het parlement, maar kleinere onderzoeksanalyses, waarmee directies flexibel, inspelend op de actualiteit en beschikbare kennis het beleid kunnen (bij)sturen. Dergelijke analyses kunnen in beperkte mate jaren vooruit gepland worden. Directies laten ook regelmatig mid-term reviews en ex durante studies uitvoeren in de vorm van reguliere rapportages aan het parlement, zoals de Resultatenrapportage Ontwikkelingshulp.

In de regel is bij Buitenlandse Zaken de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie IOB verantwoordelijk voor het verrichten van de methodologisch complexere ex post evaluaties en omvangrijke synthesestudies, waaronder ook de periodieke rapportages. Beleidsdirecties en IOB overleggen welke strategische vragen daarbij relevant zijn in aanvulling op de voorwaarden waaraan de periodieke rapportage moet voldoen. Het uitgangspunt van deze overleggen is (1) optimaal eigenaarschap van de directies over de onderbouwing van en verantwoording over het beleid en de uitvoering en tegelijkertijd (2) borging van de onafhankelijke werkwijze en inhoudelijke oordeelsvorming van IOB tijdens het onderzoekproces. Zowel tijdens de voorbereiding als de uitvoering van het evaluatieonderzoek is er op belangrijke momenten interactie met relevante betrokken partijen. Dit betreft de fasen van het opstellen van startnotities, het bepalen van de voorlopige centrale vraagstelling en de Terms of Reference en de tussentijdse conceptteksten van het onderzoek in de speciaal voor elke evaluatie samen te stellen referentiegroep. Deze laatste bestaat uit vertegenwoordigers van de betrokken (beleids-)directies, (veelal wetenschappelijke) externe, onafhankelijke deskundigen en IOB-onderzoekers. De laatste jaren is het de praktijk om de referentiegroepen voor complexere evaluaties breed samen te stellen. Ook wordt steeds vaker een bredere groep stakeholders daarbuiten geconsulteerd en bij het evaluatieproces betrokken.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken hanteert verschillende manieren om in haar inzicht- en kennisbehoeften te voldoen. Naast de evaluaties door IOB en de directies zelf, wordt er regelmatig nauw samengewerkt met externe kennisinstellingen om beleidsonderzoek uit laten voeren. Voor deze meerjarige onderzoeksprogramma’s wordt zowel direct samengewerkt met universiteiten en denktanks, zoals Clingendael en Wageningen University & Research, maar ook indirect, via NWO en zogenaamde kennisplatforms. Daarnaast voorziet het Ministerie in haar leerbehoefte door advies in te winnen bij de adviesraden die aan het Ministerie gekoppeld zijn, te weten de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) en de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV). De Eerste en Twee Kamer wordt separaat ingelicht over de (meerjarige) werkprogramma’s van deze adviesraden.

Voor veel van de subthema’s die in de Strategische Evaluatie Agenda voor BHO worden beschreven, zijn in de afgelopen jaren zogenaamde ‘Theories of Change’ opgesteld. Daarin wordt de beleidstheorie per thema beschreven. Deze Theories of Change zijn in 2018 gepubliceerd op Theory of Change Ontwikkelingssamenwerking | Publicatie | Rijksoverheid.nl. De Theories of Changes worden regelmatig herzien op basis van opgedane inzichten, zie bijvoorbeeld Theory of Change - Private Sector Ontwikkeling (oktober 2022) | Publicatie | Rijksoverheid.nl.

Thema: Bijdragen aan het structurele internationale verdienvermogen van Nederland (SDG’s 8,9,12)

Doel van dit thema is het bijdragen aan het succesvol opereren van het internationaal opererende Nederlandse bedrijfsleven door gerichte ondersteuning van bedrijven en door het verbeteren van het internationaal handelsverkeer.

Het thema sluit goed aan op de missie van Directeur-generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen (DGBEB) die gericht is op «het bevorderen van een sterke Nederlandse concurrentiepositie, een open wereldeconomie en duurzame globalisering».

Het beleidsthema is ingedeeld in de volgende subthema’s:

  • Bijdrage handelsinstrumentarium aan internationaal verdienvermogen

  • Bijdrage financieringsinstrumentarium aan internationaal verdienvermogen

  • Bijdrage beleid aan een duurzaam handels- en investeringssysteem en Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO)

Toelichting inzichtbehoefte en onderzoeksagenda

De inzichtbehoefte richt zich op de volgende vragen:

  • In hoeverre is de beleidsinzet (activiteiten, instrumenten en capaciteit) op het gebied van internationaal ondernemen effectief en efficiënt in het stimuleren en ondersteunen van duurzaam internationaal ondernemen?

  • In hoeverre draagt onze beleidsinzet bij aan versterking van het internationaal verdienvermogen van Nederland, nu en in de toekomst (denk ook aan de digitaliserings- en duurzaamheidstransities)? Deze kennisvragen worden mede beantwoord door de CBS internationaliseringsmonitoren (elk kwartaal) en de jaarlijkse CBS-publicatie Nederland Handelsland. Daarnaast voert CBS ook een jaarlijks onderzoeksprogramma uit op het gebied van internationale handel (DGBEB-breed). Ook de monitoring door RVO van de trends, resultaten en impact van het door RVO uitgevoerde handelsinstrumentarium draagt bij aan onze kennisbehoefte.

Thema: Private Sector Development ten behoeve van waardig werk en economische groei (SDG 8)

Private sector ontwikkeling richt zich op het behalen van de doelstellingen van SDG8: waardig werk en duurzame economische groei. Nederland focust daarbij op het micro-, midden- en kleinbedrijf (mkb), omdat vooral het mkb (inclusief micro-bedrijven en de informele sector) bijdraagt aan waardig werk en aan duurzame economische groei. Het uiteindelijke doel is de vermindering van armoede en ongelijkheid, met name onder vrouwen en jongeren. Het mkb wordt via drie aanpakken in portfolio’s ondersteund en deze aanpakken komen in de SEA terug als subthema’s. Dit zijn:

  • 1. Het ontwikkelen van een goed ondernemingsklimaat in een aantal focuslanden, waardoor het lokale mkb beter kan ondernemen.

  • 2. Het bevorderen van meer en betere handel voor ontwikkeling, waardoor het mkb meer kan handelen en kan werken aan duurzame productie en handel.

  • 3. Het versterken van de financiële sector, zodat het mkb beter in staat wordt gesteld om veilig te sparen en te investeren.

Het beleid voor private sector ontwikkeling betreft het volledige budget op begrotingsartikel 1.3 en een deelbudget op artikel 1.1 waar de programma’s gericht op de bestrijding van kinderarbeid uit gefinancierd worden. De meerjarige strategie voor private sector ontwikkeling loopt tot en met 2030, het jaar waarin de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) moeten worden gehaald. De looptijd van deze SEA is daarop afgestemd en de periodieke rapportage van deze SEA wordt in 2029 afgerond. De geleerde lessen uit deze rapportage kunnen dan gebruikt worden voor het aanscherpen van de strategie in 2030.

Subthema Versterking ondernemingsklimaat

Binnen dit subthema ligt de nadruk op het versterken van het ondernemingsklimaat en het mkb in focuslanden. Een sterk lokaal ondernemingsklimaat zorgt ervoor dat het mkb kan groeien en dat er meer en betere werkgelegenheid ontstaat. We streven naar systeemveranderingen in het ondernemingsklimaat door te investeren in fundamentele veranderingen, die beïnvloeden hoe het gehele ecosysteem van private sector actoren, regelgeving, infrastructuur en diensten functioneert. Interventies richten zich daarom enerzijds op het ondernemingsklimaat door verbetering van lokale wet- en regelgeving, versterking van economische instituties en goede fysieke en digitale infrastructuur. Dit draagt bij aan betere (financiële) dienstverlening voor het mkb en is gerelateerd aan de inzet op het subthema Versterking financiële sector. Anderzijds steunen we programma’s die diensten rechtstreeks verlenen aan het mkb, bijvoorbeeld via training en financiering met de nadruk op het creëren van duurzame werkgelegenheid voor jongeren en vrouwen. In een tiental pilotlanden wordt met een geïntegreerde aanpak geëxperimenteerd onder de noemer ‘programmatische aanpak voor duurzame economische ontwikkeling’ (PADEO).

Inzichtbehoefte

De beschikbare kennis over dit subthema is groot en varieert van wetenschappelijke literatuur tot aan de kennis die wordt opgedaan via programma-evaluaties. De inzichtenbehoefte is daarom gericht op landenniveau. Gezien de keuze om in een select aantal landen gefocust te werken, is er behoefte aan meer inzicht in hoe en onder welke voorwaarden kan worden bijgedragen aan de versterking van het ondernemingsklimaat in deze landen. Daarbij wordt specifiek gekeken naar de voorwaarden voor productiviteitsgroei bij het lokale mkb. Welke kennis is benodigd, in welke sectoren is dit opportuun en wat voor type interventies zijn effectief? Een andere centrale vraag is hoe het direct versterken van het lokale mkb bij kan dragen aan het versterken van het ondernemingsklimaat. Deze leervragen worden in de eerste plaats meegenomen in evaluaties voor de PADEO-pilotlanden. Een andere inzichtenbehoefte binnen dit subthema betreft jeugdwerkgelegenheid. Op het gebied van jeugdwerkgelegenheid zijn de afgelopen jaren al veel inzichten opgedaan. In opdracht van de Directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) heeft de ILO in 2022 een ‘systematische literatuurstudie’ uitgevoerd naar de ontwikkelingsimpact van arbeidsmarktprogramma’s op jongeren. Dit onderzoek bevestigt eerdere constateringen, oa van de beleidsdoorlichting van artikel 1 door de IOB, namelijk dat er behoefte is aan meer inzicht in de langetermijneffecten van werkgelegenheidsprogramma’s. Dit zijn effecten die enkele jaren na afloop van de interventie nog waarneembaar zijn. Een andere inzichtenbehoefte voor jeugdwerkgelegenheid concentreert zich op hoe de bestaande programma’s ingericht kunnen worden om resultaten op te schalen. Op dit moment zijn diverse evaluaties van jeugdwerkgelegenheidsprogramma’s nog in uitvoering en deze zullen naar verwachting ook inzicht geven op deze vragen. De inzichten uit deze evaluaties worden opgenomen bij de volgende strategische evaluatie agenda en beïnvloeden de inzichtenbehoefte van de geplande ex post evaluatie van het LEAD-programma.

Toelichting onderzoeksagenda

Op basis van de lokale inzichtenbehoefte van de PADEO pilotlanden, zal in de periode 2023-2026 onderzoek gedaan worden naar de twee centrale inzichtenbehoeften binnen dit subthema. Dit betreft de effectiviteit van de interventies die bijdragen aan productiviteitsgroei bij lokaal mkb en de invloed van het versterken van het lokale mkb op het ontwikkelen van het lokale ondernemingsklimaat. In samenwerking met de betreffende ambassades en de RVO, zal het onderzoek in 2023 worden vormgegeven en worden de eerste resultaten in 2026 verwacht. In 2025 zal er een ex post evaluatie plaatsvinden van het LEAD-programma. Het LEAD-programma is in 2023 afgelopen en in deze evaluatie wordt onderzoek gedaan naar de duurzaamheid van de resultaten na afloop van het programma. Deze inzichten zullen we onder andere gebruiken in de beleidsvoorbereiding en uitvoering van nieuwe programma’s die zich richten op jeugdwerkgelegenheid. Ten slotte zullen er in 2025 tussentijdse evaluaties worden opgeleverd voor het vakbondsmedefinancieringsprogramma dat wordt uitgevoerd door FNV Mondiaal en CNV Internationaal en het New Decade for Cooperative Agri Development programma dat wordt uitgevoerd door Agriterra. Het doel van deze evaluaties is om inzicht te krijgen in de relevantie, coherentie, en de tussentijdse resultaten van de programma’s, wat bijdraagt aan verdere besluitvorming over en het vormgeven van deze partnerschappen.

Subthema: Handel voor ontwikkeling

Binnen dit subthema ligt de focus op de verbetering van markt- en handelssystemen, om zo de internationale handelskansen voor ontwikkelingslanden en stakeholders daar te vergroten en regionale markten te versterken. Daarnaast zetten we in op het verbeteren van inkomens en uitbannen van kinderarbeid door het verhogen van de internationale vraag naar, en aanbod van duurzame producten in waardeketens.

Inzichtbehoefte

In de beleidsdoorlichting van artikel 1 en de IOB-evaluatie Partners in Ontwikkeling wordt een gedifferentieerde aanpak aanbevolen om het bedrijfsleven te betrekken bij ontwikkelingshulp. Er is behoefte aan meer inzicht in welke type bedrijven, in welke sectoren aan maximale ontwikkelingsimpact kunnen bijdragen.

Binnen handel voor ontwikkeling wordt zowel ingezet op het vergroten en verduurzamen van de handelsstromen, o.a. door het verhogen van duurzame standaarden. Er is veel onderzoek gedaan naar wat voor type interventies bijdragen aan een toename van handel. Dit zijn met name programma’s die zich richten op handelsfacilitatie. Deze dragen positief bij aan de toename van handelsstromen door het verminderen van transactiekosten voor handel. Van deze interventies stelt de IOB in de ‘Better ways of trading-evaluatie’ dat dit substantieel kan bijdragen aan de toename van handel. De inzichtenbehoefte concentreert zich dan ook op de relatie tussen de toename van handel en verduurzaming ervan. Bij verduurzaming van de handelsstromen valt te denken aan het verbeteren van economische en sociale aspecten rondom handel en het vergroenen en inclusief maken van handelsstromen. De impactevaluatie van het Initiatief Duurzame Handel (IDH) tussen 2016 en 2020, laat zien dat publiek-private samenwerking, waarbij coalities worden gesmeed tussen bedrijven, overheden en gemeenschappen, effectief bijdraagt aan de verduurzaming van waardeketens(/handel). Interventies op wereldwijde schaal die zowel de vraag- als aanbodzijde betrekken, waarbij systematisch wordt ingezet op relevantie, coherentie (opschalen en versnellen) en innovatie, dragen positief bij aan sectortransformatie. Zoals ook door de Wereldbank (2019) wordt gesignaleerd, bestaat een spanningsveld tussen het beogen van meer en duurzame handel, waarbij het niet altijd evident is dat toename van handel leidt tot verduurzaming van productie en vice versa. Er is behoefte aan inzicht in de trade-offs die optreden bij het werken aan deze doelstellingen en onder welke voorwaarden deze gemitigeerd kunnen worden. Belangrijk is daarbij inzicht in hoe verhoging van duurzame standaarden bijdraagt aan ontwikkelingsimpact en kwetsbare groepen, en juist niet uitsluit van handel met Europa.

Het afgelopen jaar hebben er relevante beleidsontwikkelingen plaatsgevonden rondom duurzaamheidswetgeving vanuit de EU, o.a.:

  • de EU verordening betreffende ontbossingsvrije producten (EUDR);

  • de anti-dwangarbeid verordening, die bedrijven verbiedt om goederen vervaardigd met dwangarbeid op de Europese interne markt aan te bieden of uit te voeren;

  • de EU-richtlijn over passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid (CSDDD).

Deze wetgevingstrajecten zullen naar verwachting een aanzienlijke impact hebben op de verduurzaming van internationale waardeketens en internationale handelskansen voor stakeholders in ontwikkelingslanden. Dit zal leiden tot nieuwe inzichtbehoeften, onder andere als het gaat om de implementatie van de wetgeving en het flankerende beleid dat nodig is om de wetgeving positief uit te laten pakken voor stakeholders in ontwikkelingslanden, in het bijzonder voor kleinschalige producenten en boeren.

Toelichting onderzoeksagenda

De onderzoeken naar het betrekken van het (Nederlandse) bedrijfsleven bij het behalen van de SDGs zullen gebundeld worden met kennisvragen uit andere subthema’s voor private sector ontwikkeling en gezamenlijk worden opgepakt. Deze thematiek heeft raakvlakken met het subthema ‘versterking ondernemingsklimaat’ en is verweven met de onderzoeksagenda die is opgesteld voor het combibeleid hulp en handel. Binnen het subthema ‘handel voor ontwikkeling’ worden deze onderzoeken dus niet geagendeerd.

In deze onderzoeksagenda ligt in 2023 en 2024 de nadruk op het inventariseren van kennis rondom het vergroten van de handelsstromen en het verduurzamen van de handelsstromen en de trade-offs die hierbij optreden. Deze onderwerpen zullen in samenwerking met belangrijke uitvoerders en kennispartners worden geagendeerd en onderzocht, waarna kennis en inzichten zullen worden uitgewisseld. De uitkomst van dit proces bepaalt mede of deze thema’s in de komende jaren verder worden uitgewerkt in de SEA. Op het moment van het schrijven van de strategische evaluatie agenda zijn de resultaten van dit proces nog niet bekend, de belangrijkste eerste inzichten zullen meegenomen worden in de volgende strategische evaluatie agenda.

Er zullen verschillende evaluaties van ‘handel voor ontwikkelingsprogramma’s’ worden uitgevoerd, die bijdragen aan inzicht op de genoemde onderwerpen. Dit betreft onder andere het NISCOPS (National Initiative for Sustainable & Climate Smart Oil Palm Smallholders) programma (2024). Deze evaluatie zal meer inzicht bieden in elementen die bijdragen aan zowel het vergroten als het verduurzamen van de handelsstromen. Daarbij worden de belangrijkste kennis en inzichten geïnventariseerd rondom de trade-offs tussen het verhogen van standaarden en duurzame economische ontwikkeling en hoe die kunnen worden geminimaliseerd.

Ten slotte zullen er tussentijdse evaluaties worden opgeleverd voor het programma Catalyzing Private Sector Solutions for the SDG’s (2024) dat wordt uitgevoerd door het Initiatief Duurzame Handel (IDH) en het Pathways to Prosperity programma (2027) dat wordt uitgevoerd door Solidaridad. Het doel van deze evaluaties is om inzicht te krijgen in de relevantie, coherentie en tussentijdse resultaten van de programma’s, wat bijdraagt aan verdere besluitvorming over en het vormgeven van deze partnerschappen.

Subthema Versterking financiële sector

Binnen dit subthema ligt de nadruk op het versterken van de financiële sector in ontwikkelingslanden. Voor veel kleine en middelgrote ondernemers is er een zeer beperkte toegang tot financiële diensten, namelijk sparen, kredieten, verzekeringen, hypotheken en lease producten. Onvoldoende toegang van deze ondernemers tot financiële dienstverlening is een belangrijke rem op economische ontwikkeling met als gevolg dat lage inkomensgroepen vast blijven zitten in een armoedesituatie.

Inzichtbehoefte

Er is veel literatuur beschikbaar waarin wordt aangetoond dat de toegang tot financiële diensten bijdraagt aan de inkomensgroei van mkb-ondernemers en aan vermindering van armoede en ongelijkheid. Zo wordt in de MASSIF evidence map aangetoond dat ondernemingen groeien als ze meer toegang tot krediet krijgen. Er is ook veel literatuur beschikbaar waarin wordt aangetoond dat mkb-ondernemers, in het bijzonder vrouwelijke ondernemers en ondernemers in rurale gebieden, obstakels ondervinden bij de toegang tot financiële diensten. Zie bijvoorbeeld de literatuur synthese rondom het Women in Rural and Agricultural Livelihoods (WIRAL) programma van de Consultative Group to Assist the Poor (CGAP).

De inzichtenbehoefte binnen dit subthema is dat we willen we weten hoe we onze uitvoerders/partners gerichter kunnen laten investeren, zodat een onderneming daadwerkelijk bijdraagt aan meer werkgelegenheid en minder armoede voor achtergestelde groepen. Hierbij valt onder meer te denken aan welk type investeringen (gift, lening of combinatie van beiden) er nodig zijn en welke mate van revolverendheid daarbij hoort.

Toelichting onderzoeksagenda

Om aan bovengenoemde inzichtenbehoefte te voldoen wordt nauw samengewerkt met belangrijke partners, omdat zij dezelfde inzichtenbehoefte hebben. Aan de hand van studies en evaluaties proberen deze organisaties hun interventies te verbeteren. Zo zullen het Dutch Good Growth Fund spoor 2 (2027) en MASSIF (2026) een impact evaluatie doen. Bij de Dutch Good Growth Fund spoor 2 zal het nieuwe concept ‘inclusieve ontwikkeling’ geëvalueerd worden. De vorige evaluatie beval aan om meer op de meest kwetsbaren te focussen, wat tot meer ontwikkelingsimpact moet leiden. Bij MASSIF wordt de ‘Next Frontier 2017-2026’ strategie en bijbehorende Theory of Change (ToC) geëvalueerd. MASSIF ging zich risicovoller opstellen in die strategie en in de nieuwe ToC werd de interventiestrategie voor o.a. vrouwen, plattelandsbewoners en ondernemingen in fragiele staten aangescherpt. Ook komt in 2025 een studie van MASSIF uit die relevant is voor alle programma’s die met het mkb werken: creëren mkb bedrijven daadwerkelijk meer (hoge kwaliteit) banen dan grote bedrijven?

Verder worden kennisinstituties ondersteund die kennisoverdracht tussen partners onderling bevorderen. Zo rondt CGAP in 2025 een onderzoek af naar de barrières voor financiële inclusie in fragiele staten, waar armoede zich steeds meer concentreert. We onderzoeken hoe we de inzichten en kennis van kennisinstellingen zoals UNCDF en CGAP beter kunnen verbinden aan onze uitvoerende partners zoals bijvoorbeeld FMO, zodat ze deze kennis en inzichten kunnen gebruiken voor het vergroten van de effectiviteit van hun programma’s en activiteiten. Daarnaast zal in samenwerking met diverse betrokken partijen, in 2023 een studie gedaan worden over verschillende (beschikbare/niet-beschikbare) vormen van financiële inclusie voor cacaoboeren in Ghana en Ivoorkust. Speciale aandacht zal er zijn voor zogenaamde «ketenfinanciering» (financiering van boeren door grote spelers in de waardeketen, bijv. multinationals) en de voorwaarden waaraan deze vorm van financiering ten minste moet voldoen om de positie van de boer daadwerkelijk te versterken.

Thema: Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat (SDG 2, 6, 7)

In 2024 worden de twee Periodieke Rapportages afgerond die antwoord zullen geven op een aantal kennis- en inzichtvragen binnen BHO Artikel 2 zoals die in voorgaande jaren zijn geformuleerd. De eerste PR zal lering trekken uit de uitvoering van het Nederlands klimaatbeleid in Ontwikkelingslanden tussen 2016 en 2021. De tweede PR binnen dit beleidsartikel trekt conclusies over de coherentie van Nederlandse interventies en de effecten daarvan op het gebied voedselzekerheid, water en klimaat, zowel binnen het eigen beleid als in de lokale context, in diezelfde periode.

De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp werkt aan ontwikkeling om, in ontwikkelingslanden, armoede te verminderen en weerbaarheid te vergroten. Specifiek zet de minister hierbij in op het verbeteren van landbouwproductie en voedselzekerheid (BHO artikel 2.1); het verbeteren van waterbeheer, drinkwater en sanitatie (BHO artikel 2.2); het verbeteren van toegang tot schone energie, bos- en grondstoffenbeheer (BHO artikel 2.3).

Het beleid op deze onderwerpen staat beschreven in verschillende, (sub)thema-specifieke, strategieën zoals de internationale klimaatstrategie (IKS); de gemene deler van deze strategieën is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en ecosystemen. Ongeacht het inhoudelijke onderwerp, werkt de minister onder dit thema steeds aan duurzame toegang tot basisvoorzieningen zoals WASH, schone energie en een voedzaam dieet enerzijds en aan duurzame productie van die basisvoorzieningen, inclusief de bescherming van (bron-)ecosystemen als stroomgebieden, bossen en landbouwgronden, anderzijds. De beleidsdoelstellingen die de minister hanteert zijn gekoppeld aan de Sustainable Development Goals (SDG's - 2, 6, 7, 13, 15) en, net als de SDG's, geformuleerd tot 2030.

De Strategische Evaluatie Agenda (SEA) van 2024 richt zich op de inzichtbehoeften en onderzoeksagenda tot aan 2030 – en beoogt kennis en inzichten te genereren die gebruikt kunnen worden op het moment dat de nieuwe beleidsdoelstellingen, voor de periode na 2030, geformuleerd gaan worden.

Inzichtbehoefte voor het thema

Het beleid op het thema ‘Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat’ is veelzijdig. Dat biedt kansen maar ook risico’s, het kan respectievelijk systeem-brede oplossingen maar ook versnippering faciliteren. De doeltreffendheid en effectiviteit van individuele interventies binnen de verschillende portfolio’s wordt op reguliere wijze geëvalueerd. De deelstudies die in deze SEA tussen 2024 en 2029 gepland staan beogen overkoepelende inzichten op portfolio- en themaniveau te genereren.

De belangrijkste vraag, waar ieder van de vijf deelstudies een antwoord op zal formuleren, is of en hoe de optelsom van individuele interventies en activiteiten succesvol is geweest in het bereiken van de portfolio-beleidsdoelstellingen. Inzicht in de relevantie en de duurzaamheid (zowel groen als bestendig) van, de resultaten van, het uitgevoerde beleid per portfolio is belangrijke input om de kwaliteit van de inzet te kunnen waarderen. Inzicht in de meerwaarde van samenwerken met het bedrijfsleven of van investeren in systeemversterking is belangrijk om de efficiëntie van de investeringen te kunnen waarderen.

De Periodieke Rapportage in 2028 zal in een synthese van de vijf deelstudies antwoord kunnen geven op de vraag in welke mate en langs welke wegen Nederland erin slaagt om, binnen de ecologische grenzen, de productie van en toegang tot basisvoorzieningen te verbeteren - ook voor de allerarmsten en ook na 2030.

Toelichting onderzoeksagenda voor het thema

Deze SEA-periode voor dit thema zal eind 2028 afgesloten worden. Omdat de huidige beleidsdoelstellingen en de SDG's geformuleerd zijn tot aan 2030, is 2028 een goed moment om de balans op te maken en conclusies te trekken uit geleerde lessen van de afgelopen jaren in een Periodieke Rapportage. Met de in de tabel genoemde deelstudies wordt het beleid van de minister geëvalueerd binnen de bestaande thematische kaders. Door bewust om te gaan met parallellen tussen portfolio’s van de subthema’s, kan er thema-breed met meer synergie gewerkt worden en wordt het uitwisselen van kennis en ervaring tussen de subthema’s eenvoudiger.

Thema: Sociale vooruitgang (SDG 3,5,8)

Het Nederlandse beleid onder het thema Sociale vooruitgang beoogt menselijke ontplooiing en het bevorderen van sociale gelijkheid en inclusieve ontwikkeling. Er zijn vier subthema’s:

  • Subthema Mondiale gezondheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten: Het versterken van gezondheidssystemen en verbeteren van toegang tot basisgezondheidszorg en Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR).

  • Subthema Vrouwenrechten en gendergelijkheid: Het bevorderen van vrouwenrechten en gendergelijkheid.

  • Subthema Maatschappelijk middenveld: Versterking van het maatschappelijk middenveld en bevordering en bescherming van de politieke ruimte voor maatschappelijke organisaties.

  • Subthema Onderwijs: Versterken van het onderwijs en daarmee bijdragen aan het vergroten van kansen en perspectieven voor jongeren.

Periodieke rapportage 2025

Het thema sociale vooruitgang omvat vier verschillende subthema’s en een breed scala aan activiteiten. De periodieke rapportage zal evaluatiebevindingen over al deze thema’s samenbrengen. Daarbij zal o.a. worden gerapporteerd over de relevantie, coherentie, effectiviteit en duurzaamheid van het beleid.

Inzichtbehoeften Versterking Maatschappelijk Middenveld beleidskader (MM, MS, vrouwenrechten en gendergelijkheid)

Het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld (VMM) loopt van 1 januari 2021 tot 31 december 2025 en omvat 6 beleidsinstrumenten. Met het oog op de ontwikkeling van een beleidskader voor de periode daarna heeft de themadirectie de volgende inzichtbehoeften:

Inzicht in de relevantie, efficiëntie, effectiviteit, coherentie en van het beleidskader en de verschillende beleidsinstrumenten. Hiervoor zijn ex-durante onderzoeken, Third Party Monitoring, Data Quality Assessments & MTR en eind evaluaties gepland in een selectie van landen en van de internationale lobby & advocacy met o.a. de volgende vragen:

  • In hoeverre hebben de partnerschappen bijgedragen aan versterkte capaciteit voor het maatschappelijk middenveld?

  • In hoeverre heeft het versterkte maatschappelijk middenveld kunnen bijdragen aan verbeteringen op het gebied van mensenrechten, gender, ruimte voor het maatschappelijk middenveld en relevante thematische onderwerpen?

  • Hoe heeft het Nederlandse Ministerie invulling gegeven aan zijn rol als strategische partner in de verschillende partnerschappen?

  • Welke lessen kunnen daaruit worden geformuleerd voor toekomstige beleidsontwikkeling?

Inzicht in het effect op de langere termijn, waarvoor een studie gepland is voor 2025 die zal kijken naar programma’s die van start zijn gegaan in het vorige subsidiekader en doorlopen in het huidige subsidiekader. Door het huidige en het vorige programma gezamenlijk te evalueren kunnen zowel onderzoeksvragen met betrekking tot implementatie als onderzoeksvragen over effectiviteit en duurzaamheid van behaalde resultaten worden gesteld.

Inzichtbehoeften subthema mondiale gezondheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten

De geïntegreerde studies op het gebied van VMM, SRGR en WRGE leveren belangrijke inzichten op voor dit subthema. Naast deze studies is er wat betreft het product development programma (PDP) een inzichtbehoefte met betrekking tot de effectiviteit van het zowel de individuele PDP-activiteiten als wel als de relevantie en effectiviteit van het PDP-financieringsmechanisme. De geplande MTR zal zich op het gebied van de individuele PDP activiteiten richten op relevantie, efficiëntie, effectiviteit en coherentie met daarbij aandacht voor o.a. interne processen en relaties met donoren en andere belanghebbenden onderzoeken. Ook wordt gekeken naar de rol en meerwaarde van PDP's, bijvoorbeeld door PDP-implementatiestrategieën en hun effectiviteit te onderzoeken. Op het gebied van het PDP-financieringsmechanisme zal het onderzoek zich richten op het verzamelen van tot nu toe geleerde lessen over de twee lange termijndoelen van PDP IV: hoe dragen PDP's bij aan verbeterde toegang tot en gebruik van nieuwe gezondheidsproducten door de doelpopulatie, en of PDP's effectief zijn in het opbouwen van een sterk onderzoeks- en bevoorradingssysteem in LMIC's. .

Thema: Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling (SDG 4,10,16)

Het beleid op dit thema beoogt in landen met minder sterke overheden en kwetsbare samenlevingen bij te dragen aan stabiliteit en aan een maatschappelijke orde die is gebaseerd op recht en democratische waarden. De belangen van burgers en van kwetsbare en gemarginaliseerde groepen nemen daarin een belangrijke plaats in. Inspanningen richten zich op het helpen aanpakken van structurele onderliggende oorzaken van instabiliteit en conflict, op het bevorderen van basisvoorwaarden voor een menswaardig bestaan en op weerbaarheid en veerkracht van mensen en hun gemeenschappen. Dit draagt eraan bij dat mensen die door conflict, uitsluiting en rechteloosheid kwetsbaar zijn of door een humanitaire crisissituatie in nood verkeren, in veiligheid en waardigheid kunnen (over)leven en perspectief hebben. Het draagt ook bij aan internationale stabiliteit.

Dit beleidsthema heeft drie sub-thema’s: humanitaire hulp, opvang en bescherming in de regio (en migratiesamenwerking), en bevordering van veiligheid en rechtsorde. Met het oog op de strategische evaluatie agenda zijn per subthema inzichtbehoeften geformuleerd.

Subthema Humanitaire Hulp

Het kerndoel van ons humanitaire beleid is het redden van levens, het verlichten en voorkomen van menselijk lijden bij rampen en conflicten. Concreet betekent dit dat het beleid zich concentreert op humanitaire diplomatie, noodhulp en bescherming, met specifieke aandacht voor:

  • Het opkomen voor de belangen van mensen in nood;

  • Gemarginaliseerde groepen;

  • Geestelijke gezondheid en psychosociale steun in crisissituaties.

Hierbij zetten wij qua werkwijze in op:

  • Lokalisering: versterking van de positie en capaciteit van lokale partners;

  • Innovatie gericht op het effectiever en efficiënter maken van noodhulp;

Inzichtbehoefte en toelichting onderzoeksagenda

De inzichtbehoeften spelen met name op de volgende terreinen:

  • Werkt risicodeling gekoppeld aan lokalisering waarbij de vraag centraal staat welke risico’s door donoren, intermediaire organisaties en lokale uitvoerders in bepaalde contexten kunnen worden gedragen?

  • Werkt de methode om anticiperende actie in noodsituaties (anders dan natuurgeweld) toe te passen? Vanuit de uitgangspunten van anticiperende actie moet onderzocht worden of betere methoden voor voorspelling van dergelijke rampen (‘man made’) zijn toegepast.

  • Wat zijn de trends in de uitvoering van het werk van humanitaire hulpverleners die relatie hebben tot internationaal humanitair recht (waaronder toegang en veiligheid)?

  • De afgelopen jaren heeft Nederland geestelijke en psychosociale aspecten een belangrijke rol gegeven in crisisrespons via aandacht voor MHPSS (Mental Health en Psychosocial Support). Dit heeft ook geleid tot meer financiële en beleidsruimte voor een MHPSS-inclusieve crisisrespons. Van «automatische» inbedding van MHPSS is echter nog geen sprake, om vele redenen, waaronder capaciteit. Belangrijke vragen die beantwoord moeten worden zijn: Welke elementen waren doorslaggevend voor het vergroten van de internationale beleidsruimte en bereidheid van donoren om in te zetten op een MHPSS-inclusieve aanpak, en voor grote intermediaire actoren (RCRC, VN, INGOs) om deze ruimte te benutten en door te zetten? Welke rol speelde de Nederlandse diplomatie hierin? Wat zijn bepalende factoren aan de hand waarvan inzet op MHPSS door het humanitaire systeem en de vredesopbouw-architectuur bestendigd en verder verstrekt kan worden?

Subthema Opvang en bescherming in de regio en migratiesamenwerking

Opvang in de Regio inzet betreft de bijdrage van Nederland aan de veilige opvang van mensen die ontheemd zijn of raken door oorlog, geweld of natuurrampen: vaak in gebieden en landen rond het conflict- of rampgebied. Kern van het beleid is het bevorderen van perspectief en duurzame leefomstandigheden voor ontheemden in de regio van herkomst. Door betere bescherming, onderdak, onderwijs en andere voorzieningen, en kansen op werk kunnen vluchtelingen en ontheemden dichtbij huis een nieuw (tijdelijk) bestaan opbouwen, zo lang de mogelijkheid tot terugkeer naar het land van herkomst niet aanwezig is. De Nederlandse inzet omvat ook investeringen in perspectief van gastgemeenschappen in de betreffende opvanglanden. Dat helpt spanningen tussen ontheemden en lokale gemeenschappen te verlagen en samenleven soepeler te maken.

Daarnaast spant Nederland zich met het migratiesamenwerkingsbeleid in voor veilige en ordelijke migratie. . Aandachtspunten zijn daarbij de bescherming van mensenrechten van migranten, het indammen van irreguliere migratie en het tegengaan van mensensmokkel- en handel, bewustmaking bij potentiële migranten van de risico’s van irreguliere migratie, en het faciliteren van vrijwillige terugkeer en duurzame herintegratie.

Inzichtbehoefte en onderzoeksagenda

Opvang in de Regio: Prospects partnerschap

Voor Nederland is Prospects het grootste programma waarmee opvang in de regio beleid in de praktijk wordt gebracht. Prospects is een samenwerkingsverband tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ILO, UNICEF, UNHCR, de Wereldbank en IFC. Het doel van het partnerschap is om vluchtelingen en gastgemeenschappen in kwetsbare regio’s meer lange termijn perspectief te bieden, vanuit de gedachte dat hierdoor de noodzaak tot doorreis vermindert.

Prospects zet waar het kan in op meer ontwikkelingsgerichte steun, waarbij vluchtelingen en gastgemeenschappen – en specifiek jongeren – de instrumenten krijgen om zichzelf een perspectief te verschaffen. Met hulp van Prospects krijgen vluchtelingen in opvanglanden in de Hoorn van Afrika en de MENA-regio (Jordanië, Irak, Libanon, Soedan, Egypte, Ethiopië, Kenia, Oeganda) toegang tot onderwijs, bescherming, werkgelegenheid, water, sanitaire voorzieningen en woningen.

Het Prospects-partnerschap beoogt een nieuwe manier van werken te ontwikkelen tussen de betrokken humanitaire en ontwikkelingsgeoriënteerde internationale partners. De nadruk ligt op samenwerking op programmatisch niveau die voor vluchtelingen en kwetsbare gastgemeenschappen meer impact oplevert dan een aanpak waarin organisaties individueel programmeren.

Met betrekking tot Prospects is er interesse om inzicht te verwerven op onder meer de volgende onderwerpen.

  • De bijdrage van Prospects in het creëren van perspectief voor vluchtelingen en gastgemeenschappen in landen van opvang?

  • De bijdrage van Prospects aan inclusie van vluchtelingen in landen van opvang?

  • De bijdrage van programmatische samenwerking tussen partners aan tot aanvullende impact voor vluchtelingen en kwetsbare gastgemeenschappen.

Migratiesamenwerking: Migratiepartnerschappen

Als onderdeel van het migratiesamenwerkingsbeleid zet het kabinet in op migratiepartnerschappen met partnerlanden in Noord-Afrika, de Sahel en het Midden-Oosten. Het doel van deze partnerschappen is het beperken van irreguliere migratie, het bevorderen van terugkeer bij onrechtmatig verblijf en de bescherming van migranten. Hierbij wordt ingezet op brede samenwerking, waarbij een gelijkwaardige, open, en duurzame relatie wordt ontwikkeld, waarin alle onderwerpen kunnen worden besproken, en waarbij gezamenlijk naar oplossingen wordt gezocht voor wederzijdse uitdagingen die verder gaan dan alleen migratie. Het opbouwen en onderhouden van een dergelijke relatie is een proces van de lange adem, waarbij stille diplomatie een belangrijke rol speelt. Op politiek, ambtelijk en operationeel niveau werden alle mogelijke contactmomenten ingezet om te werken naar concrete resultaten.

Om inzicht te bieden in het effect van deze partnerschappen, zijn kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren ontwikkeld die sinds begin 2023 worden bijgehouden. In 2023 zijn er vanuit BZ/BHO en J&V extra middelen toegekend voor programmering in het kader van migratiepartnerschappen. Het betreft respectievelijk EUR 25 miljoen en EUR 7 miljoen.

Met betrekking tot de migratiepartnerschappen is er interesse om inzicht te verwerven op onder meer de volgende onderwerpen.

  • De effectiviteit van genoemde extra gelden als het gaat om versterking van samenwerking en dialoog met de partnerlanden?

  • De effectiviteit van programmatische samenwerking met de partnerlanden als het gaat om effectieve hulpverlening aan (potentiële) migranten.

Migratiesamenwerking: COMPASS

Het COMPASS partnerschap tussen NL en IOM is gericht op het bevorderen van de bescherming van migranten en het tegengaan van irreguliere migratie middels een ‘ecologische’ benadering met interventies op individueel, huishouden, gemeenschap en structureel niveau. Het programma voorziet een evidence-based benadering en een flexibele structuur, waarbij tussentijds leren en bijsturen centraal staat. Een mid-term evaluatie heeft reeds plaatsgevonden en concludeert dat de structuur van het programma ‘fit for purpose’ is. Het programma loopt dit jaar af, en een vervolgfase is reeds in ontwikkeling (2024-2027). De inzichtbehoefte is als volgt:

  • Hoe effectief is het COMPASS programma geweest in het bereiken van de doelstellingen?

  • Hoe duurzaam zijn de effecten?

Opvang in de regio en migratiesamenwerking: Subsidiekader locally led development

In 2023 heeft DSH/MO een subsidiekader gepubliceerd met als doel het versterken van locally-led development op het gebied van migratie en ontheemding. Hiermee is een vernieuwende aanpak gekozen om de beleidsdoelstellingen op het gebied van migratiesamenwerking en opvang in de regio te realiseren. Lokaal geleide ontwikkeling vormt het uitgangspunt van dit subsidiebeleidskader. Binnen het subsidiebeleidskader wordt onderscheid gemaakt tussen subsidie aanvragers (intermediary partners) en de beleidsdoelgroep (in-country partners). Tien intermediary partners zijn gecontracteerd door BZ met als doel om in-country partners te ondersteunen in hun streven om zichzelf te organiseren, bescherming te bieden aan migranten en vluchtelingen en/of hun stem effectiever kenbaar te maken. Deze vorm van samenwerking is een nieuwe aanpak binnen BZ, een evaluatie halverwege de looptijd en/of aan het eind van deze programma’s is dan ook gewenst.

De inzichtbehoefte voor een evaluatie is als volgt:

  • Hoofdvraag: in hoeverre heeft de ondersteuning aan in-country partners tot gewenste capaciteitsversterking geleid?

  • En in hoeverre heeft dat tot effectievere steun aan migranten, vluchtelingen en kwetsbare gastgemeenschappen geleid?

  • Wat kan geconcludeerd worden over de steun aan lokaal geleide organisaties, versus multilaterale organisaties, wat betreft effectiviteit en efficiëntie?

Subthema Veiligheid & Rechtsorde (V&R)

Veiligheid, stabiliteit, en rechtsorde zijn voorwaarden voor duurzame vrede en ontwikkeling. V&R activiteiten zijn gericht op het vergroten van fysieke veiligheid voor mensen en gemeenschappen, het versterken van de rechtsorde en inclusief bestuur met een duidelijke focus op de behoeften van de betrokken populaties zelf, en conflictpreventie en vredesprocessen.

Inzichtbehoefte

Binnen de directie zijn vanuit de herziene Theory of Change de meest belangrijke leervragen geformuleerd.

  • Inzicht in welke samenwerkingsstrategie (partnerschappen, diplomatie, enz.) het beste werkt voor Nederland bij verschillende soorten V&R autoriteiten?

  • Inzicht of een sterke Nederlandse focus op lokalisatie (lokaal geleide ontwikkeling) leidt tot betere resultaten

  • Inzicht in hoe NL het beste de verbinding kan ondersteunen tussen het lokale en nationale niveau (qua V&R resultaten, OS-resultaten of institutionele hervorming) Toelichting onderzoeksagenda

  • Gewenst inzicht: welke samenwerkingsstrategie werkt het beste voor Nederland bij verschillende soorten V&R autoriteiten

  • Herkomst van de leervraag: de steeds terugkerende vragen hoe je bijdraagt aan een legitieme, op behoeften gebaseerd sociaal contract waarbij vaak sprake is van zowel formele als informele leveranciers van recht en veiligheid.

  • Gewenst inzicht: leidt een sterke Nederlandse focus op lokalisatie (lokaal geleide ontwikkeling) tot betere resultaten?

  • Herkomst van de leervraag: De vele vragen in de Theory of change betreffen lokalisatie en de benadering waarin de mensen centraal staan. Leidt het ruimte bieden aan lokale krachten in het ontwerp van interventies ook tot betere resultaten?

  • Gewenst inzicht: hoe kan Nederland het beste de verbinding ondersteunen tussen het lokale en nationale niveau

  • Herkomst van de leervraag: Terugkerende vragen gaan hier over de manier waarop lokale projecten zich verhouden tot meer systemische verandering op nationaal niveau. Op lokaal niveau is gebleken dat er vooruitgang mogelijk is om degenen die zorgen voor veiligheid en recht meer transparant te laten werken. De leervraag gaat over de manier waarop opschaling en ‘trickle up’ naar nationaal niveau mogelijk wordt en daarmee tot systeemverandering leidt.

Gewenst inzicht op dwarsdoorsnijdende onderwerpen

Op dit beleidsthema is ook nog sprake van inzichtbehoeften ten aanzien van de werkwijze die het meest effectief is. Het gaat hierbij om de principes van lokalisatie (‘locally led development’), adaptiviteit en conflict sensitief werken, evenals de behoefte naar meer inzicht op de samenhang tussen de subthema’s. Verder zijn gender en mentale gezondheid en psychosociale steun (MHPSS) dwarsdoorsnijdende onderwerpen. Op basis van (lopende en geplande) herziening van de interventielogica (‘theories of change’) worden leervragen verder uitgewerkt. Tevens wordt gekeken naar de mate waarin de principes van lokalisatie en adaptiviteit nog breder (dus dit thema overstijgend) tot inzichtbehoeften leidt. Deze zullen worden meegenomen in de Mid-Term Evaluatie in 2028.

Thema: Feministisch Buitenlandbeleid (FBB) – overstijgend thema (alle SDG’s)

Dit beleidsthema is opgenomen in de Strategische Evaluatie Agenda voor zowel Buitenlandse Zaken (hoofdstuk 5 van de begroting) als voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (hoofdstuk 17 van de begroting).

De invoering van het feministisch buitenlands beleid (FBB) houdt in dat Nederland in het gehele buitenlandbeleid streeft naar verkleining van ongelijkheid en het bevorderen van een gelijkwaardige positie van mannen, vrouwen en non-binaire personen. Er is daarbij bijzondere aandacht voor de positie van LHBTIQ+ personen. Dit geldt niet alleen voor onderwerpen die al een sociaal aspect hebben, zoals ontwikkelingshulp, maar juist ook voor diplomatie, veiligheid en buitenlandse handel.

Het FBB betekent dat Nederland gaat toewerken naar een nog structurelere integratie van een genderperspectief in alle aspecten van het buitenlandbeleid: diplomatie, veiligheid, buitenlandse handel en ontwikkelingshulp. Hoe de invulling van een Nederlands beleid er precies uit komt te zien is op basis van brede consultaties in het najaar van 2022 bepaald en vastgelegd in de 12Kamerbrief van 8 november 2022. De kern is vastgelegd in de zogenoemde ‘4 R-en’ benadering: rights, representation, resources en reality check.

Dit dient nader vorm en inhoud te krijgen middels verschillende actielijnen, te weten:

  • Sterke agendabepalende rol blijven spelen

  • Verankering van een genderlens in de gehele beleidscyclus; inclusief de toepassing van genderanalyses als basis van de beleids- en strategievorming.

  • Genderbudgettering

  • Grondoorzaken van machtsstructuren en ongelijkheid worden onderzocht en onderdeel van beleidsafwegingen en besluitvorming

  • Betrekken en raadplegen van lokale maatschappelijke vrouwenorganisaties en deskundigen

  • Tussentijdse evaluatie van beleid op impact voor vrouwen en LHBTIQ+ personen en zo nodig bijsturen

  • Practice what you preach: meer inzet op training en kennisontwikkeling; diversiteit, inclusie en genderpariteit op alle functieniveaus binnen het ministerie; delegaties zijn divers samengesteld en zijn een inclusieve vertegenwoordiging. Hierbij geldt de richtlijn: comply or explain.

Inzichtbehoefte en onderzoeksagenda

Baseline Feministisch Buitenland Beleid per DG

Sinds de aankondiging van het FBB in mei 2022 is er meer aandacht voor en inzet op de bevordering van de rechten van vrouwen en meisjes en LHBTIQ+ personen en in mindere mate van andere gemarginaliseerde groepen. Deze intensivering verschilt per en binnen de vier DG’s van Buitenlandse Zaken en van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp. In het algemeen lijkt een en ander teveel afhankelijk van individuele inzet en invulling.

De basisvraag is dan ook: wat is de kennis van de 4R’en en de actielijnen en in hoeverre worden deze toegepast? Hoe ontwikkelen de kennis en implementatie zich ook op basis van nadere integratie van FBB-principes in de beleidscyclus (MvT, jaarplancyclus, consulair, bilaterale en multilaterale diplomatie, programmabeheer, etc.)? In deze baseline zal ook gekeken worden naar specifieke inzichtbehoeften per subthema, zoals bijvoorbeeld FBB in veiligheidsbeleid, FBB in klimaatbeleid en/of FBB in handelsbeleid.

Mid-term review Feministisch Buitenland Beleid per DG

Om tijdig bij te kunnen sturen is het van belang om een tussentijdse evaluatie te plannen die de toepassing van de 4R benadering ten opzichte van baseline meet, best practices inventariseert en mogelijke uitdagingen in kaart brengt.

Looptijd en verdere uitwerking SEA

De looptijd van dit thema is 7 jaar om ruimte te geven aan de inbedding van FBB-principes binnen alle DG’s en zal in de loop van de tijd nader uitgewerkt worden met eventuele specifieke studies op subthema’s, zoals FBB in veiligheidsbeleid, FBB in klimaatbeleid en FBB in internationale handel.

Overig onderzoek: evaluatieagenda voor de geïntegreerde aanpak van ontwikkelingssamenwerking, handel en investeringen

Gecombineerde aanpak voor digitale en duurzaamheidstransities in combinatielanden

De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (BHO) heeft in de BHOS nota van juni 2022 een nieuwe aanpak aangekondigd om gecombineerd in te zetten op handel, investeringen en ontwikkelingssamenwerking met als doel het aanpakken van grote uitdagingen zoals klimaatverandering en digitalisering. De innovatiekracht, investeringskracht en het ondernemerschap van het Nederlandse bedrijfsleven kunnen ontwikkelingssamenwerking versterken en aanvullen. Dit moet resulteren in ‘win-win-situaties’, waarbij er enerzijds bijgedragen wordt aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen en lokale economische ontwikkeling, en anderzijds aan het vergroten van het toekomstige Nederlands verdienvermogen door meer aandacht voor de grote transities die op ons afkomen.

Deze geïntegreerde aanpak bestaat uit 7 werkwijzen waarop buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking elkaar kunnen versterken Dit subthema richt zich op de combitracks in de combinatielanden, ook wel de 7e werkwijze van de geïntegreerde aanpak ontwikkelingssamenwerking, handel en investeringen genoemd. In de BHOS-nota van juni 2022 worden nog 6 werkwijzen beschreven waarop buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking elkaar kunnen versterken. De evaluaties die binnen deze werkwijzen worden uitgevoerd staan niet opgenomen onder de ‘dwarsdoorsnijdende thema’s BHOS’ maar zijn onderdeel van de afzonderlijke SEA beleidsthema’s ‘Bijdragen aan het structurele internationale verdienvermogen van Nederland’, ‘Private Sector Development ten behoeve van waardig werk en economische groei’ en ‘Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat’ en zullen in de betreffende periodieke rapportages worden meegenomen.

Inzichtbehoefte

In de beleidsevaluatie Partners in Ontwikkeling (2021) en de beleidsdoorlichting van artikel 1 (2022) evalueert de Directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluaties (IOB) onder meer de samenhang tussen de beleidsdoelstellingen voor het bevorderen van Nederlandse handel en investeringen en ontwikkelingssamenwerking. De IOB constateert er onvoldoende wordt gestuurd op het behalen van coherentie en synergie tussen handel, investeringen en ontwikkelingssamenwerking. De evaluaties geven dan ook geen goed inzicht in de mate van effectiviteit van het beleid en de instrumenten die aan deze doelstellingen bijdragen. Volgens de IOB zou in het ontwerp van nieuw beleid en nieuwe instrumenten duidelijk moeten worden wat de concrete doelen zijn voor het bevorderen van handel en investeringen voor Nederlandse bedrijven en hoe dit bijdraagt aan een lokale veranderopgave waarbij lokale behoeften en kwetsbare groepen centraal staan. Ten slotte beveelt de IOB aan om het voorgaande te verwerken in een gezamenlijke beleidstheorie. Middels de beleidstheorie wordt uiteengezet hoe de interventies bijdragen aan de doelstellingen en dit biedt ook een kader waarmee evaluatie van het beleid kan worden vormgegeven.

Deze bevindingen van de IOB worden ook gedeeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland tijdens het ‘Public Private Partnerships-symposium’ dat in 2023 is georganiseerd. Tijdens dit symposium zijn belangrijke lessen gedeeld over het samenwerken met het Nederlands bedrijfsleven aan ontwikkeling, in de vorm van publiek private partnerschappen. Enkele relevante inzichten voor dit beleidsthema zijn het belang om vanaf het begin van het partnerschap oog te hebben voor de specifieke lokale context, duidelijke doelen en verwachtingen van de betrokkenen vast te stellen en realistisch en flexibel te zijn tijdens de uitvoering. Ten slotte wordt het belang benadrukt om op basis van continue reflectie en leren, de partnerschappen effectiever vorm te geven en aan te passen aan de veranderende context.

In de BHOS nota van 2022 is een aanpak uiteengezet die tegemoet komt aan de geleerde lessen die hierboven zijn beschreven. Er is een beleidstheorie opgesteld voor de geïntegreerde aanpak van ontwikkelingssamenwerking, handel en investeringen. De werkwijzen passen binnen het kader van deze beleidstheorie en worden verder uitgewerkt. Een volgende stap is om inzicht te krijgen in hoe effectief deze nieuwe aanpak is en hoe deze bijdraagt aan de gestelde beleidsdoelen. De beleidstheorie is hierin leidend. Een belangrijke assumptie in de beleidstheorie is dat de gezamenlijke inzet op ontwikkelingssamenwerking, handel en investeringen elkaar versterkt en daarmee bijdraagt aan synergie op de verschillende beleidsdoelstellingen. Deze assumptie wordt verder onderzocht in de werkwijze combitracks en is de inzichtenbehoefte die centraal staat in de onderzoeksagenda die hieronder verder wordt toegelicht.

Toelichting onderzoeksagenda

In totaal wordt er in veertien combinatielanden gewerkt aan combitracks die een bijdrage leveren aan digitale- en duurzaamheidstransities. In alle landen worden de beleidsdoelstellingen geoperationaliseerd en wordt de mate van synergie gedefinieerd, zodat het bereiken van de doelstellingen en de bijdrage aan synergie achteraf kan worden vastgesteld geëvalueerd. In deze evaluaties wordt onderzocht hoe de gezamenlijke inzet op ontwikkelingssamenwerking, handel en investeringen elkaar versterkt. Daarin wordt onder meer gekeken naar de effecten op verbeterde samenwerking tussen de betrokken actoren, verbeterde effectiviteit ten aanzien van de interventies en inzicht in de langere termijn resultaten van de combitracks. De evaluaties vinden in eerste instantie plaats op landenniveau, om vervolgens een synthese te maken van de inzichten, zodat er ook inzichten worden geboden op het niveau van de totale aanpak.

Naast de evaluaties op landenniveau, zal ook met kennisinstellingen onderzocht worden welke bestaande wetenschappelijke literatuur nog meer inzicht kan geven in de geformuleerde leervragen. De opgedane inzichten worden meegenomen in de studies die in 2027 gepland staan.

Licence