EMU-saldo in 2012 voldoet aan Europese grenswaarde
In figuur 2.863 is weergegeven welk EMU-saldo en welke EMU-schuld in 2012 wordt verwacht voor de landen binnen het eurogebied (behalve voor Nederland bevat dit figuur nog niet de maatregelen die deze lidstaten presenteren in hun begroting voor 2012). Met de stippellijnen zijn de grenzen uit het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) weergegeven: de verticale stippellijn representeert de saldogrens van – 3,0 procent bbp, en de horizontale grens illustreert de schuldgrens van 60 procent bbp. Met een verwacht EMU-saldo van – 2,9 procent bbp en een verwachte EMU-schuld van 65,3 procent bbp voor het jaar 2012 behoort Nederland tot de landen die het minst slecht scoren. Qua saldo voldoet Nederland per 2012 aan de grens uit het SGP (zie ook box 2.4 De criteria voor het EMU-saldo uit het Stabiliteits- en Groeipact) maar met de huidige raming voor de schuld voldoet Nederland nog niet aan de criteria uit het SGP.
Figuur 2.8 Overzicht EMU-saldo en EMU-schuld voor het jaar 2012 binnen het eurogebied
Box 2.4 De criteria voor het EMU-saldo uit het Stabiliteits- en Groeipact
In het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) zijn criteria en doelstellingen opgenomen voor het EMU-saldo. Ten eerste is de geformuleerde saldogrens voor het feitelijk EMU-saldo – 3,0 procent bpp. Zodra een land onder deze grens komt, wordt de zogenoemde buitensporigtekortprocedure van kracht. Naast de grens van – 3,0 procent bbp wordt een doelstelling voor het structurele EMU-saldo gehanteerd, de zogenoemde Medium Term Objective (MTO).
Buitensporigtekortprocedure
Het Nederlandse EMU-saldo is door de financiële en economische crisis flink verslechterd, waardoor het EMU-saldo in 2009 door de grens van – 3,0 procent bbp zakte. Nederland heeft daarom op 2 december 2009 aanbevelingen gekregen in het kader van de buitensporigtekortprocedure. Nederland moet onder andere uiterlijk in 2013 met het EMU-saldo weer voldoen aan de grens van – 3,0 procent bbp. Ook moet in de periode van 2011 tot en met 2013 het structurele tekort jaarlijks gemiddeld met driekwart procentpunt van het bbp verbeteren. Tot slot moet de stijging van de overheidsschuld een halt toegeroepen worden.
Medium Term Objective (MTO)
In het SGP is naast een saldogrens ook een saldodoelstelling voor de middellange termijn opgenomen. Deze doelstelling is per land verschillend en is afhankelijk van de specifieke kenmerken van het betreffende land. Deze kenmerken zijn toekomstige vergrijzingslasten, het schuldniveau en de potentiële groei van lidstaten. Voor het berekenen van de MTO van een lidstaat zijn twee rekenwijzen beschikbaar gesteld. De Nederlandse MTO is een structureel saldo tussen de – 0,5 procent bbp en + 0,5 procent bbp, een marge die wordt begrensd door de uitkomsten van de twee rekenwijzen. Nederland kent een relatief ambitieuze MTO, aangezien Nederland ten opzichte van andere lidstaten hoge vergrijzingslasten kent. Wanneer een land niet voldoet aan de MTO, moet het structurele saldo zich gemiddeld met een half procentpunt per jaar dichter bij de opgelegde doelstelling komen. Aan deze eis moet Nederland voldoen vanaf het moment dat de buitensporigtekortprocedure voor Nederland wordt afgesloten (zoals hierboven wordt beschreven, moet gedurende deze procedure het structurele saldo met driekwart procentpunt verbeteren).
In het Nederlandse stabiliteitsprogramma64, dat gebaseerd is op het regeerakkoord, is aangegeven hoe de Europese saldodoelstellingen worden bereikt. Het stabiliteitsprogramma laat zien dat Nederland al in 2012 voldoet aan de saldogrenswaarde van – 3,0 procent bbp. In de analyse van het Nederlandse regeerakkoord, stabiliteitsprogramma en de Spring Forecast onderschrijven de Europese Commissie en de Raad dat de beschreven plannen in het stabiliteitsprogramma er inderdaad voor zorgen dat de aanbevelingen in de buitensporigtekortprocedure worden nageleefd. De Commissie en de Raad moedigen Nederland dan ook aan om de gepresenteerde plannen te implementeren.