In de Fiscale verzamelwet 2010 is vastgelegd dat bij in algemene gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten tot wiens huwelijksgemeenschap een vermogensbestanddeel behoort dat ter beschikking wordt gesteld aan een vennootschap waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon een aanmerkelijk belang heeft, dit vermogensbestanddeel aan beide echtgenoten voor de helft wordt toegerekend. Bij de parlementaire behandeling van de Fiscale verzamelwet 2010 is reeds opgemerkt dat het de bedoeling is dat het gehele vermogensbestanddeel geruisloos kan worden doorgeschoven indien na een scheiding één van beide echtgenoten de terbeschikkingstelling voortzet. Er is door mij toegezegd dat dit meer expliciet in de wetgeving zal worden neergelegd.4 Er blijkt namelijk onzekerheid te bestaan of bij een verdeling van een huwelijksgemeenschap als gevolg van scheiding, niet toch over een deel van het vermogensbestanddeel dient te worden afgerekend. De doorschuiffaciliteiten die van toepassing zijn op ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen, zouden als gevolg van de toerekening van de helft van het vermogensbestanddeel aan beide echtgenoten, mogelijk onvolkomen werken in die situatie. In een voorgesteld nieuwe artikel wordt daarom expliciet vastgelegd dat overeenkomstig de bedoeling van de regeling de terbeschikkingstelling zonder tussentijdse afrekening kan worden voortgezet indien het vermogensbestanddeel wordt toegerekend aan een echtgenoot die een aanmerkelijk belang behoudt in de vennootschap waaraan het vermogensbestanddeel ter beschikking wordt gesteld. Belastingplichtigen kunnen er echter voor kiezen om bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap toch af te rekenen.
In samenhang met voornoemde wijziging wordt tevens geregeld dat de regelingen inzake de omzetting van afgewaardeerde schuldvorderingen ook van toepassing is indien een door de gewezen echtgenoot afgewaardeerde ter beschikking gestelde schuldvordering aan de belastingplichtige wordt toebedeeld.