In het voorstel zijn enkele wijzigingen opgenomen met betrekking tot de huidige regeling van de aftrek van fictieve kosten van vrijwilligers voor lichamen waarbij een algemeen maatschappelijk of sociaal belang op de voorgrond staat. In de praktijk zijn dit vrijwel uitsluitend stichtingen en verenigingen, die ondanks het algemeen maatschappelijk of sociale belang dat zij nastreven, belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting omdat zij een onderneming drijven. Veel van deze stichtingen en verenigingen werken met vrijwilligers. Juist de inzet van die vrijwilligers vormt een belangrijke bijdrage aan de behaalde winsten. De regeling voorziet erin dat op basis van het minimumloon, fictieve loonkosten van de vrijwilligers van de winst in aftrek gebracht mogen worden. Hierdoor wordt geen vennootschapsbelasting betaald over het voordeel dat het werken met vrijwilligers met zich brengt. De huidige bepaling vindt geen toepassing indien als gevolg van de aftrek ernstige concurrentieverstoring optreedt.
De regeling leidt in de praktijk steeds vaker tot de discussie of er sprake is van het «behartigen van een algemeen maatschappelijk of sociaal belang». Daarnaast bestaat in de praktijk onduidelijkheid over de voorwaarde dat de regeling alleen toepassing vindt als er geen sprake is van ernstige concurrentieverstoring als gevolg van de aftrek. De uitleg die de rechter aan deze zinsnede heeft gegeven, is anders dan destijds beoogd werd. In een onderschrift10 bij een tweetal uitspraken is daarom wetgeving aangekondigd waarin de wettekst meer in overeenstemming wordt gebracht met de oorspronkelijke doelstelling.
Om de onduidelijkheden met betrekking tot de begrippen «behartigen van een algemeen maatschappelijk of sociaal belang» weg te nemen wordt voortaan aangesloten bij het begrip ANBI. Voorts wordt voor het sociaal belang de voorwaarde versoepeld doordat er geen kwantitatieve eis meer wordt gesteld aan de mate waarin het sociaal belang behartigd moet worden. Ten slotte wordt voorgesteld om de bewijslast van «(ernstige) concurrentieverstoring» niet meer neer te leggen bij de inspecteur, maar dit zo nodig te regelen bij ministeriële regeling.