In het kader van de afhandeling van de aardbevingsschade door de gaswinning in Groningen en Noord-Drenthe (aardbevingsgebied) zijn door meerdere kabinetten maatregelen genomen om betrokken burgers schadeloos te stellen. Naast het uitkeren van schadevergoedingen in geld wordt er ook voor zorggedragen dat gebouwen die door aardbevingen beschadigd zijn feitelijk worden hersteld. Daarnaast zijn er gebouwen die niet voldoen aan de aangescherpte veiligheidseisen die met ingang van 1 juli 2023 in de Mijnbouwwet zijn opgenomen. De laatstgenoemde gebouwen moeten – afhankelijk van de zwaarte van de geleden aardbevingsschade – worden versterkt of gesloopt en opnieuw gebouwd, zodat deze gebouwen aan de nieuwe veiligheidseisen voldoen. De kaders voor de versterkingsoperatie en de schadeafhandeling zijn opgenomen in de Tijdelijke wet Groningen. Deze maatregelen worden uitgevoerd door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). De NCG is een uitvoeringsorganisatie die direct onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) valt en die namens de Staatssecretaris van BZK handelt. Het IMG is een zelfstandig bestuursorgaan in de zin van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen dat door de Tijdelijke wet Groningen is ingesteld.
Gedupeerden in het aardbevingsgebied hebben de mogelijkheid om, onder voorwaarden, een beroep te doen op de volgende vormen van schadeafhandeling of versterking waarbij er geen uitkering in de vorm van een geldbedrag aan de bewoners plaatsvindt:
-
1. herstel in natura indien de bewoner hiervoor kiest;
-
2. herstel in natura (in betreffende beleidsregel40 aangeduid als: daadwerkelijk herstel41) zonder causaliteitsonderzoek bij herstelkosten tot € 60.000;
-
3. duurzaam herstel, gericht op het voorkomen van terugkerende schade;
-
4. versterking, waarbij twee varianten mogelijk zijn:
-
a. in natura, waarbij alle maatregelen onder regie van de NCG worden genomen; of
-
b. in eigen beheer, waarbij de eigenaar zelf – in nauw overleg met de NCG – de noodzakelijke maatregelen laat uitvoeren binnen de grenzen van een budget dat hiervoor door de NCG ter beschikking wordt gesteld en rechtstreeks wordt uitgekeerd aan de aannemer.
-
Deze hiervoor beschreven vormen van schadeafhandeling of versterking geven de gedupeerden aanspraken op de overheid, vertegenwoordigd door de NCG en het IMG. Deze aanspraken kwalificeren voor de heffing van inkomstenbelasting als bezittingen in box 3, namelijk als overige vermogensrechten met waarde in het economische verkeer. Als dergelijke vermogensrechten dienen zij bij de berekening van de grondslag voor de box 3-heffing in aanmerking te worden genomen als «overige bezittingen». Daardoor wordt over deze aanspraken een forfaitair rendement van 6,04% (2024) berekend dat de grondslag vormt voor de box 3-heffing.
In de arresten van 6 en 14 juni 202442 geeft de Hoge Raad aan dat als het forfaitaire box 3-inkomen hoger is dan het werkelijk behaalde rendement uit alle vermogensbestanddelen samen, de betreffende aanslag zo ver verminderd dient te worden dat alleen nog belasting in box 3 wordt geheven over het werkelijke rendement. Uit dit arrest volgt dat in eerste instantie nog steeds wordt geheven over het forfaitaire rendement uit het individuele vermogen van een belastingplichtige. De belastingplichtige moet wel de gelegenheid krijgen om het lagere werkelijke rendement uit zijn gehele vermogen te stellen en aannemelijk te maken. De gedupeerden in het aardbevingsgebied behalen géén rendement uit de hiervóór beschreven aanspraken. Dat zou voor de gedupeerden in het aardbevingsgebied betekenen dat zij een vermogensrecht dat voortvloeit uit bijvoorbeeld het recht op herstel of op versterking eerst moeten opgeven in hun aangifte inkomstenbelasting, waarover dan het forfaitaire rendement wordt berekend. Dat is met 6,04% (2024) hoger dan het werkelijke rendement van nihil dat zij behalen uit deze vermogensrechten. De gedupeerde zou dan vervolgens het werkelijke rendement van nihil aan de Belastingdienst moeten doorgeven en om aanpassing van zijn aanslag inkomstenbelasting verzoeken.43 Deze uitkomst vindt het kabinet onredelijk voor de gedupeerden in het aardbevingsgebied. Bovendien zouden deze vermogensrechten kunnen doorwerken in de vermogenstoets die geldt voor inkomensafhankelijke regelingen zoals toeslagen. Als gevolg hiervan zouden gedupeerden hun huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget kunnen verliezen. Op basis van deze overwegingen en met het oog op de aanbeveling van de parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen om de schadeafhandeling voor bewoners milder, makkelijker en menselijker te maken44 stelt het kabinet daarom voor, om voor deze aanspraken een specifieke vrijstelling in box 3 op te nemen in de Wet IB 2001. De vrijstelling leidt ertoe dat gedupeerden de waarde van deze vermogensrechten niet hoeven op te geven in hun aangifte inkomstenbelasting.
De voorgestelde specifieke vrijstelling zorgt er tevens voor dat deze aanspraken niet worden meegenomen in de vermogenstoets voor inkomensafhankelijke regelingen, waaronder de toeslagen.
Voor de goede orde zij opgemerkt dat deze specifieke vrijstelling alleen van toepassing zal zijn op de hiervoor beschreven vermogensrechten. Voor zover aan de gedupeerden in het aardbevingsgebied een schadevergoeding in geld wordt uitbetaald die op een peildatum voor box 3 (1 januari van elk jaar) geheel of gedeeltelijk op een bank- of spaarrekening van degene staat, behoort dit tot de rendementsgrondslag. Deze bedragen kunnen tevens doorwerking hebben op toeslagen als het totaal van het vermogen boven de vermogensgrens voor de toeslagen uitkomt. Hiervoor geldt dat het IMG en de NCG deze vorm van (fiscale) gevolgschade achteraf compenseren conform de bestaande werkwijze.45
Doelmatigheid, doeltreffendheid en evaluatie
De voorgestelde maatregel heeft tot doel gedupeerde burgers in het aardbevingsgebied die aanspraak kunnen maken op bepaalde herstel- of versterkingsmaatregelen te ontzien van de verplichting om deze vermogensrechten op te geven in box 3. Aangezien deze vermogensrechten geen rendement opleveren en de betrokken belastingplichtigen op basis van de arresten van de Hoge Raad van 6 en 14 juni 2024 een beroep kunnen doen op belastingheffing over het werkelijke rendement uit hun gehele vermogen, zouden zij zonder de voorgestelde vrijstelling verplicht zijn om eerst de vermogensrechten wel in box 3 op te geven, daarover een aanslag inkomstenbelasting ontvangen, waarin over het vermogensrecht een forfaitair rendement van 6,04% (2024) is berekend, waarover box 3-heffing is verschuldigd en vervolgens aan de Belastingdienst aannemelijk te maken dat zij uit deze vermogensrechten geen rendement hebben behaald. Deze administratieve last voor burgers wordt door de voorgestelde vrijstelling voorkomen. De maatregel is daarmee naar verwachting doelmatig en doeltreffend. Een evaluatie van deze specifieke vrijstelling lijkt het kabinet niet zinvol.
Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst, Toeslagen en Douane
De maatregel is uitvoerbaar voor de Belastingdienst. Door de voorgestelde specifieke vrijstelling hoeven de vermogensrechten die samenhangen met het schadeherstel in het aardbevingsgebied niet in de aangifte vermeld te worden door belastingplichtigen. Dit zal uiteraard ook in de toelichtingen van het aangifteprogramma worden opgenomen. De voorgestelde wijzigingen kunnen tijdig worden verwerkt in de definitieve aanslag over 2025 en de voorlopige aanslag over 2026. De aanpassingen kunnen naar verwachting niet tijdig worden verwerkt in de voorlopige aanslag 2025. Vanwege de specifieke vrijstelling is er geen handhavingsstrategie op deze aangiften in verband met deze vermogensbestanddelen noodzakelijk.