De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2.10, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan | maar niet meer dan | bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat | |
---|---|---|---|
I | II | III | IV |
– | € 38.441 | – | 8,17% |
€ 38.441 | € 76.814 | € 3.140 | 37,48% |
€ 76.817 | – | € 17.523 | 49,50% |
B
In artikel 2.10a, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan | maar niet meer dan | bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat | |
---|---|---|---|
I | II | III | IV |
– | € 40.502 | – | 8,17% |
€ 40.502 | € 76.817 | € 3.309 | 37,48% |
€ 76.817 | – | € 16.919 | 49,50% |
C
In de in artikel 2.12 opgenomen tabel wordt het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage vervangen door «31%».
D
Aan artikel 3.16 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
14. Bij het bepalen van de winst komen mede niet in aftrek kosten en lasten die verband houden met een tot het ondernemingsvermogen van de belastingplichtige behorende woning die de belastingplichtige anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat, indien die kosten en lasten ingevolge het eerste lid niet in aftrek zouden komen als de woning niet tot het ondernemingsvermogen zou behoren.
E
Artikel 3.31 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «die zijn aangewezen als bedrijfsmiddelen die in het belang zijn van de bescherming van het Nederlandse milieu (milieu-bedrijfsmiddelen)» vervangen door «met betrekking waartoe op een door de belastingplichtige gedaan verzoek door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is verklaard dat sprake is van milieu-bedrijfsmiddelen».
2. Het tweede lid komt te luiden:
-
2. Milieu-bedrijfsmiddelen zijn bedrijfsmiddelen die door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat in overeenstemming met Onze Minister en na overleg met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij ministeriële regeling zijn aangewezen als bedrijfsmiddelen die in het belang zijn van de bescherming van het Nederlandse milieu.
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
-
5. Bij ministeriële regeling kunnen door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat in overeenstemming met Onze Minister regels worden gesteld met betrekking tot de verklaring, bedoeld in het eerste lid.
-
6. Tegen een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven inzake beroep tegen de verklaring, bedoeld in het eerste lid, kunnen de belanghebbende en Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het begrip bedrijfsmiddelen. Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij het College van Beroep voor het bedrijfsleven de plaats inneemt van een gerechtshof.
F
In artikel 3.36, tweede lid, onderdeel a, wordt «in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat» vervangen door «door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat in overeenstemming met Onze Minister».
G
In artikel 3.40 wordt «belastingplichtigenaast» vervangen door «belastingplichtige naast».
H
Artikel 3.42a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «die zijn aangewezen als milieu-investeringen» vervangen door «met betrekking waartoe op een door de ondernemer gedaan verzoek door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is verklaard dat sprake is van milieu-investeringen».
2. In het zevende lid wordt «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat».
3. Het achtste lid komt te luiden:
-
8. Bij ministeriële regeling kunnen door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat in overeenstemming met Onze Minister:
-
a. regels worden gesteld met betrekking tot de verklaring, bedoeld in het eerste lid; en
-
b. regels worden gesteld met betrekking tot het zevende lid.
-
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
9. Tegen een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven inzake beroep tegen de verklaring, bedoeld in het eerste lid, kunnen de belanghebbende en Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van de begrippen investeren en bedrijfsmiddelen. Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij het College van Beroep voor het bedrijfsleven de plaats inneemt van een gerechtshof.
I
Aan artikel 4.13 worden twee leden toegevoegd, luidende:
-
6. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel f, blijven schulden uit hoofde van een civielrechtelijke verbondenheid van de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon voor een schuld die deel uitmaakt van het vermogen van een samenwerkingsverband waaruit de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon winst uit onderneming geniet buiten beschouwing.
-
7. Voor de toepassing van het zesde lid wordt onder een samenwerkingsverband verstaan:
-
a. een vennootschap onder firma;
-
b. een commanditaire vennootschap;
-
c. een maatschap;
-
d. een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam dat een met een vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of maatschap vergelijkbare rechtsvorm heeft.
-
J
Artikel 4.13, vierde en vijfde lid, vervalt, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot vierde en vijfde lid.
K
Aan artikel 4.14a wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
7. Indien een schuld die deel uitmaakt van het vermogen van een samenwerkingsverband voor de toepassing van het eerste lid in aanmerking wordt genomen bij meerdere belastingplichtigen die participeren in dat samenwerkingsverband en het gezamenlijk in aanmerking te nemen bedrag van die schuld meer bedraagt dan de nominale waarde daarvan, wordt bij de belastingplichtige het meerdere voor hetzelfde deel als bij de andere belastingplichtige of belastingplichtigen in mindering gebracht op het bij de belastingplichtige in aanmerking te nemen bedrag van de schuld.
L
Aan artikel 5.10 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
-
e. ten aanzien van de Tijdelijke wet Groningen:
-
1°. aanspraken op vergoeding van schade door het treffen van maatregelen in natura als bedoeld in artikel 2, derde lid, van die wet;
-
2°. aanspraken op tegemoetkomingen in natura als bedoeld in artikel 2, tiende lid, van die wet;
-
3°. aanspraken op vergoeding als bedoeld in de artikelen 13ia, derde lid, 13ib, derde lid, en 13j, eerste lid, onderdeel b, van die wet voor zover deze aanspraken niet zijn gericht op de uitbetaling van geld aan de eigenaar.
-
M
Artikel 6.17 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel b wordt «vervoer» vervangen door «vervoer voor het verkrijgen van genees- en heelkundige hulp, farmaceutische hulpmiddelen en andere hulpmiddelen als bedoeld in de onderdelen a, d en e».
b. Onder verlettering van de onderdelen c tot en met h tot d tot en met i wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
-
c. vervoer, anders dan bedoeld in de onderdelen b en i, indien de belastingplichtige met schriftelijke bescheiden doet blijken dat hij als gevolg van zijn ziekte of invaliditeit, al dan niet met hulpmiddelen, niet meer dan 100 meter zelfstandig kan lopen;.
d. In onderdeel i (nieuw) wordt «van de ziekte of invaliditeit» vervangen door «van de verpleging».
2. In het tweede lid, aanhef, wordt «onderdeel d» vervangen door «onderdeel e».
3. In het zesde lid, aanhef, wordt «onderdeel h» vervangen door «onderdelen b en i».
4. Onder vernummering van het zevende tot en met negende lid tot achtste tot en met tiende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
-
7. De uitgaven, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden in aanmerking genomen voor € 925 per jaar.
5. In het achtste lid (nieuw) wordt «onderdeel f» vervangen door «onderdeel g».
6. In het negende lid (nieuw) wordt «onderdeel f, en het zevende lid» vervangen door «onderdeel g, en het achtste lid».
N
In artikel 6.19, eerste lid, aanhef, en tweede lid, wordt «onderdelen b tot en met g» vervangen door «onderdelen b tot en met h».
O
Artikel 7.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het zevende lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Tenzij de eerste zin toepassing vindt, wordt een geheel of gedeeltelijk buiten Nederland vervulde dienstbetrekking geacht in Nederland te zijn vervuld voor zover het heffingsrecht over het loon ter zake van die dienstbetrekking op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting of op grond van enige andere regel van interregionaal of internationaal recht aan Nederland is toegewezen.
2. In het negentiende lid wordt «de artikelen 2, derde lid, en 2.14bis, derde lid, van die wet» vervangen door «artikel 2, derde lid, van die wet en artikel 2.14bis, derde lid,».
P
Artikel 8.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «tot het bedrag van» vervangen door «tot een bedrag beneden het bedrag van».
2. Onder vernummering van het eerste tot en met derde lid tot tweede tot en met vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
-
1. Indien ten aanzien van de belastingplichtige die geboren is op of na 1 januari 1963 de gecombineerde heffingskorting door artikel 8.8 wordt beperkt tot een bedrag beneden het niveau van 55% van de voor de belastingplichtige geldende algemene heffingskorting (toetsniveau) wordt, indien de belastingplichtige in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden dezelfde partner heeft, de gecombineerde heffingskorting daarna verhoogd tot het toetsniveau. De verhoging bedraagt echter maximaal het bedrag van de door de partner verschuldigde gecombineerde inkomensheffing verminderd met zijn gecombineerde heffingskorting. De verhoging wordt verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met 14,70% van het gedeelte van het gezamenlijke verzamelinkomen van de belastingplichtige en zijn partner dat meer bedraagt dan € 36.000 en wordt voorts verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met het bedrag van de arbeidskorting van zijn partner.
3. In het vierde lid (nieuw) vervalt «van het eerste lid».
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
5. Dit artikel is niet van toepassing indien de belastingplichtige bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 21 jaar niet heeft bereikt en in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden in belangrijke mate door zijn ouders is onderhouden.
Q
In artikel 8.10, tweede lid, wordt het eerstvermelde bedrag verlaagd met € 335.
R
In artikel 9.4, vierde lid, wordt «eerste lid, tweede volzin» vervangen door «eerste lid, tweede zin, of tweede lid, tweede zin».
S
In artikel 10.1, eerste lid, wordt «6.17, derde lid» vervangen door «6.17, vierde lid» en vervalt «8.10,». Voorts wordt na «vermelde bedragen,» ingevoegd «het in artikel 8.10, tweede lid, eerstvermelde bedrag,».
T
Na artikel 10.6ter wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 10.6a Jaarlijkse aanpassing inkomensgrens en percentage uitbetaling gecombineerde heffingskorting bij minstverdienende partner
-
1. Bij het begin van het kalenderjaar worden het in artikel 8.9, eerste lid, eerstvermelde percentage, en het in dat lid vermelde bedrag bij ministeriële regeling vervangen door een ander percentage, onderscheidenlijk een ander bedrag.
-
2. Het in artikel 8.9, eerste lid, eerstvermelde percentage wordt gesteld op het in artikel 37, tweede lid, van de Participatiewet vermelde percentage, verminderd met 100%.
-
3. Het in artikel 8.9, eerste lid, vermelde bedrag wordt gesteld op 113% van 108% van het twaalfvoud van het bedrag, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
U
Artikel 10.6b komt te luiden:
Artikel 10.6b. Indexering inkomensgrens en percentage algemene heffingskorting
-
1. Bij het begin van het kalenderjaar worden het in artikel 8.10, tweede lid, vermelde percentage en het in artikel 8.10, tweede lid, laatstvermelde bedrag bij ministeriële regeling vervangen door een ander percentage en een ander bedrag.
-
2. Het percentage in artikel 8.10, tweede lid, wordt berekend door na toepassing van het derde lid het in artikel 8.10, tweede lid, eerstvermelde bedrag te delen door het verschil tussen het in de tabel van artikel 2.10, eerste lid, in de tweede kolom als laatste vermelde bedrag en het in artikel 8.10, tweede lid, laatstvermelde bedrag. Dit berekende percentage wordt rekenkundig afgerond op drie decimalen.
-
3. Het in artikel 8,10, tweede lid, laatstvermelde bedrag wordt gesteld op 108% van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag.