De Nederlandse sportvrijstelling wordt gewijzigd. De voorgestelde wijziging vloeit voort uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU).24 Uit de jurisprudentie is gebleken dat de Nederlandse sportvrijstelling niet in lijn is met de Europese sportvrijstelling zoals deze is neergelegd in Richtlijn 2006/112/EG (hierna: de BTW-richtlijn 2006). De Nederlandse sportvrijstelling moet worden verruimd.
Dit kabinet staat voor het stimuleren van mensen om meer te sporten en te bewegen. Sporten en bewegen zijn goed voor de lichamelijke en mentale gezondheid en de sociale contacten. Om sporten te stimuleren is het van belang dat de accommodaties van goede kwaliteit zijn en goed zijn onderhouden om zo kwalitatief hoogwaardige sport aan te kunnen bieden en te beoefenen.
De verruiming van de sportvrijstelling kan onder meer van invloed zijn op de btw-behandeling van de exploitatie van sportaccommodaties. In veel gevallen zal het niet meer mogelijk zijn om sportaccommodaties btw-belast te exploiteren. In de huidige situatie maken instellingen hiertoe vaak gebruik van een speciaal voor de btw ontworpen organisatorische juridische structuur. Zodoende kan de btw onder voorwaarden worden afgetrokken waardoor de financiering van sportaccommodaties door gemeenten en sportverenigingen tegen een lagere kostprijs kan worden gerealiseerd. Deze niet-transparante en complexe vorm van stimulering is niet beoogd met de vrijstelling.
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal per 1 januari 2019 de ontwikkeling, het onderhoud en de instandhouding van sportaccommodaties stimuleren door middel van de inwerkingtreding van de Subsidieregeling stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties door middel van een subsidie voor sportverenigingen en een specifieke uitkering voor gemeenten. Het bedrag dat beschikbaar komt voor de subsidieregeling vloeit voort uit de voorgestelde wijziging van de Wet OB 1968. Via deze subsidieregeling kan meer maatwerk worden geboden voor de realisering van hoogwaardige sportaccommodaties.
Door verruiming van de sportvrijstelling in de btw in combinatie met een subsidieregeling kiest het kabinet voor de financiering van sportfaciliteiten op een zo transparant en eenvoudig mogelijke wijze.
Eerder is in antwoord op schriftelijke Kamervragen de achtergrond van de voorgestelde verruiming uiteengezet.25 Het HvJ EU heeft geoordeeld dat voor de toepassing van de sportvrijstelling geen onderscheid mag worden gemaakt tussen prestaties aan leden en prestaties aan niet-leden.26 Dit terwijl op grond van de Wet OB 1968 op dit moment (kort gezegd) de diensten die worden verricht door organisaties met als doel de beoefening van sport of de bevordering daarvan aan hun leden zijn vrijgesteld. Zo is geen btw verschuldigd over de contributie die een lid betaalt aan een sportvereniging. Wanneer diezelfde sportvereniging bijvoorbeeld aan niet-leden een training tegen vergoeding aanbiedt, zou over die vergoeding volgens de letterlijke tekst van de huidige wetgeving wél btw zijn verschuldigd.
Het in lijn brengen van de Nederlandse sportvrijstelling met de Europese sportvrijstelling naar aanleiding van die jurisprudentie is begunstigend voor de sportsector in zijn algemeenheid en voor de positie van de particuliere sporter in het bijzonder. De vrijstelling wordt immers verruimd tot niet-leden. Toch wordt dit door de sportsector niet als zodanig ervaren. Dat komt met name door de eerder genoemde btw-behandeling van de aanleg, het onderhoud en de instandhouding van sportaccommodaties. Andere jurisprudentie aangaande de Europese sportvrijstelling geeft aanleiding om de btw-behandeling van de aanleg, het onderhoud en de instandhouding van sportaccommodaties anders te bezien. De Nederlandse sportvrijstelling beperkt zich tot diensten die worden verricht door organisaties die zich de beoefening van sport of de bevordering daarvan ten doel stellen aan hun leden. In de Europese context gaat het echter in zijn algemeenheid om diensten die nauw samenhangen met de beoefening van sport of met lichamelijke opvoeding en die worden verricht door instellingen zonder winstoogmerk voor personen die aan sport of lichamelijke opvoeding doen. Van dergelijk nauw samenhangende diensten is sprake als de diensten onontbeerlijk zijn voor de beoefening van sport of de bevordering van lichamelijke opvoeding. Het HvJ EU27 heeft daarbij geoordeeld dat ook het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie – bijvoorbeeld een golfterrein – nauw samenhangt met de beoefening van sport en dat deze terbeschikkingstelling onontbeerlijk is voor die sportbeoefening.
Vanaf 1 januari 2002 is in Nederland het geven van gelegenheid tot sportbeoefening en baden onder voorwaarden belast tegen het verlaagde btw-tarief.28 De terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie valt hier onder. Hiervoor is destijds gekozen omdat de toegang tot sportbeoefening laagdrempelig moet zijn om de actieve sportbeoefening zo veel mogelijk te bevorderen.29 De btw die drukt op de kosten die toerekenbaar zijn aan het geven van de gelegenheid tot sportbeoefening is onder voorwaarden thans aftrekbaar. Veel gemeenten en ook sportverenigingen hebben vanwege die aftrekbare btw de wens om de sportaccommodaties btw-belast ter beschikking te stellen. Dit gebeurt veelal door de sportaccommodaties onder te brengen in een aparte entiteit, vaak een stichting. De terbeschikkingstelling van die sportaccommodaties of het recht om gebruik te maken van sportaccommodaties wordt dan gezien als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening en baden en is om die reden onder voorwaarden belast tegen het verlaagde tarief. De terbeschikkingstelling van de sportaccommodatie door die aparte entiteit is dan onder voorwaarden belast en de aparte entiteit kan de voorbelasting die rust op de kosten die toe te rekenen zijn aan de ter beschikkingstelling van de sportaccommodatie onder voorwaarden aftrekken. In de praktijk zijn er diverse structuren ontstaan waarbij entiteiten worden opgericht die erop gericht zijn om btw-aftrek te genereren. Dergelijke structuren zijn onwenselijk, maar zijn in de praktijk moeilijk te voorkomen.30
De gemeenten ook sportstichtingen en sportverenigingen zullen na het van kracht worden van de voorgestelde wijziging van de sportvrijstelling in de Wet OB 1968, veelal de voorbelasting niet meer kunnen aftrekken. Dit vormt voor hen een financieel nadeel. Zoals aangegeven zal het kabinet gemeenten, sportstichtingen en sportverenigingen daarom tegemoet komen en tegelijkertijd de ontwikkeling en instandhouding van sportaccommodaties te stimuleren middels de genoemde subsidieregeling voor sportverenigingen en een specifieke uitkering voor gemeenten.
Men verkrijgt zo een beter inzicht in de gelden die gemeenten en sportverenigingen noodzakelijk achten om het beleid – de bevordering van actieve sportbeoefening – uit te voeren.
Naast het in lijn brengen van de Nederlandse sportvrijstelling met de Europese sportvrijstelling wordt van de gelegenheid gebruikgemaakt om enkele begrippen zoals het winstbegrip, sport, lichamelijke opvoeding en diensten die nauw samenhangen nader te omschrijven. Ook wordt het begrip winst beogen meer in lijn gebracht met de BTW-richtlijn 2006.