Base description which applies to whole site

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «afdeling 7.2» vervangen door: de afdelingen 7.2 en 7.5.

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «afdeling 7.3» vervangen door: de afdelingen 7.3 en 7.5.

3. In het derde lid, onderdeel b, wordt «afdeling 7.4» vervangen door: de afdelingen 7.4 en 7.5.

B

In artikel 2.7, eerste lid, tweede volzin, wordt «, dan wel gedurende het kalenderjaar vanaf hun geboorte of tot aan hun overlijden,» vervangen door: of een gedeelte daarvan.

C

In artikel 2.10, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 19.822

 5,35%

€ 19.822

€ 33.589

€  1.060

10,85%

€ 33.589

€ 57.585

€  2.553

42,00%

€ 57.585

€ 12.631

52,00%

D

In artikel 2.10, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 19.822

 8,35%

€ 19.822

€ 33.589

€  1.655

13,85%

€ 33.589

€ 57.585

€  3.561

42,00%

€ 57.585

€ 13.639

52,00%

E

In artikel 2.10a, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 19.822

 5,35%

€ 19.822

€ 33.857

€  1.060

10,85%

€ 33.857

€ 57.585

€  2.582

42,00%

€ 57.585

€ 12.547

52,00%

F

In artikel 2.10a, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 19.822

 8,35%

€ 19.822

€ 33.857

€  1.655

13,85%

€ 33.857

€ 57.585

€  3.598

42,00%

€ 57.585

€ 13.563

52,00%

G

Artikel 3.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. geldboeten opgelegd door een strafrechter en geldsommen betaald aan een staat of een onderdeel daarvan ter voorkoming van strafvervolging of ter voldoening aan een voorwaarde verbonden aan een besluit tot gratieverlening, bestuurlijke boeten en daarmee vergelijkbare buitenlandse boeten, geldboeten opgelegd op basis van bij wet geregeld tuchtrecht, geldboeten opgelegd door een instelling van de Europese Unie, alsmede kosten als bedoeld in artikel 234, vijfde lid, en artikel 235, derde lid, van de Gemeentewet;.

2. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde tot en met zevende lid tot derde tot en met zesde lid.

H

In artikel 3.109 wordt «Artikel 3.14, zevende lid, en» vervangen door: Artikel 3.14, zesde lid, en artikel.

I

Aan artikel 3.133 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 9. Bij een gehele of gedeeltelijke afkoop van een aanspraak op lijfrente als bedoeld in artikel 3.125 of artikel 3.126a vindt het eerste lid geen toepassing indien:

    • a. de verzekeringnemer dan wel, indien deze is overleden, de gerechtigde tot de aanspraak langdurig arbeidsongeschikt is en voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden ter zake van deze arbeidsongeschiktheid;

    • b. de verzekeringnemer dan wel, indien deze is overleden, de gerechtigde tot de aanspraak op het moment van afkoop nog niet de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt; en

    • c. het gezamenlijke bedrag van hetgeen ter zake van dergelijke afkopen in het kalenderjaar wordt ontvangen niet meer bedraagt dan € 40.000, dan wel, indien dat hoger is, niet meer dan het gemiddelde van de premiegrondslag, bedoeld in artikel 3.127, derde lid, vermeerderd met het in dat lid als laatste vermelde bedrag, van het kalenderjaar en het voorafgaande kalenderjaar.

    Hetgeen wordt ontvangen ter zake van een afkoop als bedoeld in de eerste volzin, wordt als een termijn van lijfrente aangemerkt.

J

In artikel 3.150, zesde lid, wordt «binnenlands belastingplichtige» vervangen door: binnenlandse belastingplichtige of kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 7.8.

K

In artikel 4.49, vierde lid, wordt «binnenlands belastingplichtig» vervangen door: binnenlandse belastingplichtige of kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 7.8.

L

In artikel 4.53, vijfde lid, wordt «binnenlands belastingplichtig» vervangen door: binnenlandse belastingplichtige of kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 7.8.

M

Artikel 5.16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, aanhef, wordt «Onder een nettolijfrente wordt verstaan» vervangen door: In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een nettolijfrente verstaan.

2. In het tweede lid, onderdelen a en b, wordt «de nettofactor, bedoeld in het vijfde lid» vervangen door: de nettofactor, bedoeld in het vierde lid.

3. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.

N

Artikel 5.16b wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Daarbij kunnen mede regels worden gesteld met betrekking tot de vermindering van de uitkomst van de berekening, bedoeld in de eerste volzin, bij samenloop van een nettolijfrente met een nettopensioen als bedoeld in afdeling 5.3B.

2. In het tweede en vierde lid wordt «artikel 5.16, vijfde lid» vervangen door: artikel 5.16, vierde lid.

3. Het zesde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.

O

Artikel 5.16c wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot vijfde tot en met achtste lid worden na het eerste lid drie leden ingevoegd, luidende:

  • 2. Na toepassing van het eerste lid in het voorafgaande kalenderjaar wordt tot de bezittingen gerekend een bedrag dat gelijk is aan de helft van de waarde van de aanspraak, bedoeld in het eerste lid, aan het begin van het voorafgaande kalenderjaar, vermenigvuldigd met tien.

  • 3. Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag van de belasting die is verschuldigd over het in het tweede lid genoemde bedrag, hoger is dan het totale bedrag van de belasting en de belastingrente, bedoeld in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, die zouden zijn verschuldigd indien de mogelijkheid zou bestaan de in de voorafgaande jaren ingevolge artikel 5.16 genoten vrijstelling door middel van navorderingsaanslagen ongedaan te maken, wordt in afwijking van het tweede lid een bedrag tot de bezittingen gerekend ter grootte van dit totale bedrag, vermenigvuldigd met 100/1,2. Voor de toepassing van dit lid wordt voor de berekening van de verschuldigde belasting geen rekening gehouden met het heffingvrije vermogen, bedoeld in artikel 5.5, en de verhoging daarvan, bedoeld in artikel 5.6.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op en afkoop van een nettolijfrente ingeval voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 3.133, negende lid, onderdelen a en b, en het gezamenlijke bedrag van hetgeen ter zake van dergelijke afkopen in het kalenderjaar wordt ontvangen niet meer bedraagt dan een bedrag gelijk aan het gemiddelde van het gezamenlijke bedrag van de inkomensbestanddelen, bedoeld in artikel 3.127, derde lid, onderdelen a, b, c en d, van het voorafgaande kalenderjaar en het daaraan voorafgaande kalenderjaar voor zover dat gezamenlijke bedrag het in het betreffende jaar in artikel 3.127, derde lid, eerstvermelde bedrag overschrijdt, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.

2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «voor de toepassing van deze afdeling» vervangen door: voor de toepassing van deze afdeling, behoudens voor de toepassing van het tweede en derde lid.

3. In het zevende lid (nieuw) wordt «binnenlands belastingplichtige» vervangen door: binnenlandse belastingplichtige.

P

Na artikel 5.16c wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 5.3B VRIJSTELLING NETTOPENSIOEN

Artikel 5.17 Vrijstelling nettopensioen

  • 1. Tot de bezittingen behoren niet aanspraken ingevolge een nettopensioenregeling.

  • 2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een nettopensioenregeling verstaan een regeling:

    • a. die ten doel heeft het treffen van een voorziening als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, 2° of 3°, van de Wet op de loonbelasting 1964, dan wel een daarmee naar aard en strekking overeenkomende voorziening ingevolge een regeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdelen b en c;

    • b. die voldoet aan de in artikel 18, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde voorwaarden;

    • c. waarvan als verzekeraar optreedt een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, c en f, van de Wet op de loonbelasting 1964;

    • d. die blijft binnen de in of krachtens deze afdeling vastgestelde begrenzingen.

  • 3. Een nettopensioenregeling kan voorzien in:

    • a. netto-ouderdomspensioen (artikel 5.17a);

    • b. nettopartnerpensioen (artikel 5.17b);

    • c. nettowezenpensioen (artikel 5.17c).

Artikel 5.17a Netto-ouderdomspensioen

  • 1. Een netto-ouderdomspensioen wordt tijdsevenredig opgebouwd op basis van een beschikbarepremieregeling en is gericht op een pensioen dat na 40 jaren opbouw niet meer bedraagt dan 75% van het gemiddelde bedrag dat ingevolge artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het pensioengevend loon behoort, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid. De beschikbare premie wordt ten hoogste bepaald met inachtneming van de uitgangspunten, bedoeld in artikel 18a, derde lid, onderdelen a, b en c, van de Wet op de loonbelasting 1964.

  • 2. Artikel 18a, vierde, vijfde en zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige toepassing

Artikel 5.17b Nettopartnerpensioen

  • 1. Een nettopartnerpensioen wordt tijdsevenredig opgebouwd op basis van een beschikbarepremieregeling en is gericht op een pensioen dat na 40 jaren opbouw niet meer bedraagt dan 52,5% van het gemiddelde bedrag dat ingevolge artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het pensioengevend loon of bereikbaar pensioengevend loon behoort, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid. De beschikbare premie wordt ten hoogste bepaald met inachtneming van de uitgangspunten, bedoeld in artikel 18a, derde lid, onderdelen a, b en c, van de Wet op de loonbelasting 1964.

  • 2. Artikel 18b, vierde, vijfde en zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.17c Nettowezenpensioen

  • 1. Een nettowezenpensioen wordt tijdsevenredig opgebouwd op basis van een beschikbarepremieregeling en is gericht op een pensioen dat na 40 jaren opbouw niet meer bedraagt dan 10,5% van het gemiddelde bedrag dat ingevolge artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het pensioengevend loon of bereikbaar pensioengevend loon behoort, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid. De beschikbare premie wordt ten hoogste bepaald met inachtneming van de uitgangspunten, bedoeld in artikel 18a, derde lid, onderdelen a, b en c, van de Wet op de loonbelasting 1964.

  • 2. De artikelen 18b, vijfde lid, en 18c, vierde en zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.17d Overschrijding maxima nettopensioen

In afwijking in zoverre van de artikelen 5.17a tot en met 5.17c kunnen een netto-ouderdomspensioen, een nettopartnerpensioen en een nettowezenpensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima voor zover zulks het gevolg is van de overeenkomstige toepassing van artikel 18d van de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 5.17e Onregelmatige handelingen met nettopensioen

  • 1. Ingeval op enig tijdstip:

    • a. een aanspraak op een nettopensioen niet langer als zodanig is aan te merken;

    • b. een aanspraak ingevolge een nettopensioen geheel of gedeeltelijk wordt afgekocht of vervreemd dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid wordt;

    • c. de verplichtingen met betrekking tot een aanspraak op een nettopensioen overgaan op een andere verzekeraar dan bedoeld in artikel 5.17, tweede lid, onderdeel c;

    • d. de belastingplichtige een bijdrage van een inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 heeft ontvangen ten behoeve van het nettopensioen, terwijl deze inhoudingsplichtige niet in dezelfde mate aan zijn overige werknemers die voor het overige in dezelfde omstandigheden verkeren een bijdrage heeft verstrekt;

    vervalt op dat tijdstip voor de volledige aanspraak de toepassing van de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.17, eerste lid.

  • 2. Na toepassing van het eerste lid in het voorafgaande kalenderjaar wordt tot de bezittingen gerekend een bedrag dat gelijk is aan de helft van de waarde van de aanspraak, bedoeld in het eerste lid, aan het begin van het voorafgaande kalenderjaar, vermenigvuldigd met tien.

  • 3. Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag van de belasting die is verschuldigd over het in het tweede lid genoemde bedrag, hoger is dan het totale bedrag van de belasting en de belastingrente, bedoeld in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, die zouden zijn verschuldigd indien de mogelijkheid zou bestaan de in de voorafgaande jaren ingevolge artikel 5.17 genoten vrijstelling door middel van navorderingsaanslagen ongedaan te maken, wordt in afwijking van het tweede lid een bedrag tot de bezittingen gerekend ter grootte van dit totale bedrag, vermenigvuldigd met 100/1,2. Voor de toepassing van dit lid wordt voor de berekening van de verschuldigde belasting geen rekening gehouden met het heffingsvrije vermogen, bedoeld in artikel 5.5, en de verhoging daarvan, bedoeld in artikel 5.6.

  • 4. Na toepassing van het eerste lid worden aan het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, voorafgaande dienstjaren niet meer in aanmerking genomen voor de toepassing van deze afdeling, behoudens voor de toepassing van het tweede en derde lid.

  • 5. Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen:

    • a. wordt niet onder afkoop verstaan het vrijvallen van een aanspraak op het tijdstip waarop de belastingplichtige ophoudt binnenlandse belastingplichtige te zijn;

    • b. is artikel 19b, tweede tot en met zevende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.17f Delegatiebevoegdheid

  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.18 en in artikel 18g van de Wet op de loonbelasting 1964, regels worden gesteld met betrekking tot de perioden die voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen in aanmerking komen als dienstjaren alsmede met betrekking tot het pensioengevend loon.

  • 2. Bij de toepassing van deze afdeling is artikel 19d van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van deze afdeling.

Q

Artikel 6.25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «kind, broer, zus of onder zijn mentorschap gestelde persoon» vervangen door: kind, broer of zus, een onder zijn mentorschap gestelde ernstig gehandicapte persoon of een onder curatele gestelde ernstig gehandicapte persoon voor zover hij als curator de persoonlijke belangen behartigt,.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    a. mentorschap:

    mentorschap als bedoeld in titel 20 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

    b. curatele:

    curatele als bedoeld in titel 16 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

    c. persoonlijke belangen:

    aangelegenheden als bedoeld in artikel 381, vierde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

3. In het derde lid wordt «of onder mentorschap van de belastingplichtige gestelde persoon» vervangen door: of onder mentorschap of curatele van de belastingplichtige gestelde persoon.

R

In artikel 8.10, tweede lid, wordt «2%» vervangen door «2,32%». Voorts wordt het als derde genoemde bedrag vervangen door: € 861.

S

In artikel 10.7, vijfde lid, wordt «verminderd» vervangen door «vermeerderd» en wordt het vermelde bedrag vervangen door: € 5.977.

T

Artikel 10bis.4, negende lid, vervalt onder vernummering van het tiende en elfde lid tot negende en tiende lid.

U

Na artikel 10a.14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a.15 Overgangsbepaling nettolijfrente en nettopensioen

Indien het aantal kalenderjaren tussen 1 januari 2015 en het moment waarop artikel 5.16c, eerste lid, of artikel 5.17e, eerste lid, toepassing vindt lager is dan tien, wordt voor de toepassing van artikel 5.16c, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 5.17e, tweede lid, de helft van de waarde van de aanspraak, bedoeld in artikel 5.16c, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 5.17e, eerste lid, aan het begin van het voorafgaande kalenderjaar niet vermenigvuldigd met tien, maar met het aantal kalenderjaren tussen 1 januari 2015 en het moment waarop artikel 5.16c, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 5.17e, eerste lid, toepassing vindt.

Licence