Het niveau van rechtmatigheid van de verplichtingen, ontvangsten en uitgaven van het Rijk is in 2013 wederom hoog. Het percentage onrechtmatigheden ligt voor het gehele Rijk, evenals voorgaande jaren, ruim onder de tolerantie van 1 procent van de totale uitgaven in 2013.
Voor de rechtmatigheid heeft Nederland de lat hoog gelegd. Er wordt een rapporteringstolerantie van 1% gehanteerd voor het begrotingshoofdstukniveau (met uitzondering van kleine begrotingshoofdstukken). Internationaal zijn ruimere toleranties gebruikelijk en worden geen tolerantiegrenzen op het niveau van begrotingsartikelen gehanteerd. Voor de Europese uitgaven geldt bijvoorbeeld een tolerantiegrens van 2%, alleen op het begrotingshoofdstukniveau. Dit betekent dat ondanks enkele overschrijdingen van de toegestane tolerantiegrenzen het totaalbeeld over de rechtmatigheid in een internationale vergelijking een goede prestatie genoemd kan worden.
2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Rechtmatigheid Rijk | 99,691 | 99,69 | 99,66 | 99,76 | 99,80 | 99,73 |
In 2013 is de rechtmatigheid van alle begrotingshoofdstukken afzonderlijk eveneens ruim binnen de geldende strenge rapporteringstoleranties gebleven, met uitzondering van de begrotingshoofdstukken van Defensie en WenR. Daarnaast is bij een aantal begrotingsartikelen de rapporteringstolerantie overschreden. In de bedrijfsvoeringsparagrafen van de departementale jaarverslagen over 2013 worden deze overschrijdingen van de rapporteringstoleranties nader toegelicht en gekwantificeerd.
De belangrijkste fouten en onzekerheden over de rechtmatigheid in 2013 zijn veroorzaakt door:
-
1. Onzekerheden als gevolg van ontbrekende brongegevens door een tijdelijke terugval in het beheer in verband met de lopende reorganisatie bij het Ministerie van Defensie;
-
2. Onzekerheden over de rechtmatige afrekening van subsidies door het Ministerie van OCW als gevolg van controleverklaringen van externe accountants die geen oordeel bevatten over de rechtmatige besteding van de ontvangen subsidiegelden;
-
3. Bekostigingsfouten bij MBO-scholen die de wettelijk voorgeschreven onderwijstijd niet naleven en bij scholen voor primair onderwijs als gevolg van geconstateerde fouten in de opgaven van leerlinggewichten door de onderwijsinstellingen;
-
4. Fouten in de toeslagen als gevolg van onder meer behandelfouten en onjuiste opgave van gegevens door belanghebbenden;
-
5. Onzekerheden bij het Ministerie van VWS over de rechtmatigheid van de uitgaven van Caribisch Nederland;
-
6. Fouten en onzekerheden als gevolg van het niet geheel voldoen aan de Europese aanbestedingsregels.
Misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O)
Regelingen zijn gevoelig voor M&O indien bij de hieruit voortvloeiende uitgaven en ontvangsten (subsidies, uitgaven sociale zekerheid en belastingen) afhankelijkheid bestaat van gegevens die door een derde of een andere belanghebbende verstrekt moeten worden.
Voor alle regelingen die afhankelijk zijn van derdengegevens, beoordelen de departementen welke maatregelen moeten worden genomen om M&O te voorkomen en te bestrijden (hier aangeduid met M&O-beleid). Departementen moeten deze maatregelen vervolgens (waar mogelijk) ook treffen zodat sprake is van een toereikend M&O-beleid.
Onder misbruik wordt verstaan het bewerkstelligen van geen of te geringe betaling van verplichte bijdragen aan de overheid en van het verkrijgen of genieten van een (te hoge) uitkering door het bewust niet, niet tijdig, niet juist of niet volledig verstrekken van inlichtingen.
Onder oneigenlijk gebruik wordt verstaan het volgens de regels van de wet, maar in strijd met de bedoeling van de wettelijke bepalingen, geheel of ten dele ontgaan van een verplichte bijdrage aan de overheid en verkrijgen of genieten van een (te hoge) uitkering.24
De departementen behoren voortdurend alert te zijn op mogelijk M&O en het voorkomen en bestrijden daarvan. Ieder departement hoort ook inzicht te hebben in de M&O-gevoelige regelingen, de potentiële risico’s op M&O en de gewenste en getroffen maatregelen om M&O te voorkomen en te bestrijden.
De omvang van de te nemen maatregelen voor een toereikend M&O-beleid wordt echter wel begrensd door eventuele inherente beperkingen in wettelijke bepalingen, zoals privacywetgeving. Een te ongunstige verhouding tussen de kosten die aan de te nemen (extra) maatregelen zijn verbonden in relatie tot het nut van die maatregelen kan eveneens een begrenzing vormen voor het te voeren M&O-beleid. Ook politieke overwegingen kunnen nadere grenzen stellen aan de controle op M&O. Bovendien kennen basisregistraties waaraan derdengegevens worden ontleend of getoetst eveneens hun beperkingen ten aanzien van de betrouwbaarheid. Dit alles zorgt voor inherente onzekerheid bij het voorkomen en bestrijden van M&O.
Wanneer het M&O-beleid toereikend is, hebben eventuele inherente onzekerheden geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de uitgaven en het oordeel daarover van de Auditdienst Rijk (ADR) en de Algemene Rekenkamer.
Over regelingen met onvoldoende toereikend M&O-beleid moet gerapporteerd worden in het onderdeel «Rechtmatigheid» van de bedrijfsvoeringsparagraaf van het departementaal jaarverslag.
Onzekerheid die het gevolg is van onvoldoende M&O-beleid kan, afhankelijk van de omvang, wel negatieve gevolgen hebben voor het oordeel van de ADR en de Algemene Rekenkamer.
Indien sprake is van een toereikend M&O-beleid hoeft dit niet te worden beschreven in de bedrijfsvoeringsparagraaf, aangezien deze paragraaf een uitzonderingsrapportage is. Een aantal departementen geeft in hun bedrijfsvoeringsparagrafen overigens wel een beschrijving van het toereikende M&O-beleid.
In geen van de bedrijfsvoeringsparagrafen van de departementale jaarverslagen is melding gemaakt van M&O-beleid dat (op onderdelen) niet toereikend is. Daaruit kan worden geconcludeerd dat het M&O-beleid in opzet en werking bij alle departementen toereikend is. Zoals hiervoor uiteengezet wil dat niet zeggen dat er geen sprake is van inherente beperkingen en onzekerheden bij het voorkomen en bestrijden van M&O.
Uit een inventarisatie van de ADR over 2013 zijn de volgende inherente beperkingen en onzekerheden gebleken die ondermeer resteren na uitvoering van het gevoerde M&O-beleid:
-
1. Afhankelijkheid van de juiste opgave door belanghebbenden van gegevens omtrent woonplaats, werk, (buitenlands) inkomen en kinderen in het buitenland;
-
2. Afhankelijkheid van de juistheid en volledigheid van de registratie in de BRP25;
-
3. Afhankelijkheid van de juiste en tijdige opgave van huurprijsgegevens door verhuurders (woningcorporaties);
-
4. Afhankelijkheid van de juiste opgaven van ouders van leerlingen over hun opleidingsniveau, die door de scholen niet mogen worden getoetst aan officiële documenten (zoals diploma’s);
-
5. Extra controle-inspanningen die niet opwegen tegen de kosten die daarmee zijn gemoeid.
Fraude
Op verzoek van de Tweede Kamer is tijdens het verantwoordingsdebat over 2012 toegezegd om vanaf 2013 in de bedrijfsvoeringsparagrafen van de departementale jaarverslagen expliciet aandacht te besteden aan de onderkende frauderisico’s26 en de maatregelen die zijn of worden ingezet om deze risico’s te beheersen.
De meeste departementen hebben hieraan expliciet aandacht besteed in de bedrijfsvoeringsparagrafen van hun departementale jaarverslagen. Hieruit komt het beeld naar voren dat de departementen in hun processen en procedures voldoende aandacht besteden aan fraude- en integriteitsrisico’s en de beheersmaatregelen die deze risico’s moeten beperken. In de Verantwoordingsbrief 2013 wordt hierop nader ingegaan.
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft namens het kabinet op 20 december 2013 de Tweede Kamer geïnformeerd27 over de rijksbrede aanpak van fraude. Hierin is een actieplan gepresenteerd met aanvullende maatregelen ter versterking van de aanpak van fraude met publieke middelen. De voortgang en maatregelen worden gemonitord. De diverse bewindslieden zullen de Kamer op de gebruikelijke manier – via de departementale jaarverslagen en andere reguliere rapportages – informeren over de stand van zaken op de onderscheiden beleidsterreinen.
Nationale verantwoording uitgaven EU-fondsen in gedeeld beheer
Het kabinet heeft in 2014 voor de achtste maal een nationale verklaring afgegeven. De nationale verklaring gaat in 2014 over de EU-Structuurfondsuitgaven in 2012, de EU-Landbouwuitgaven in 2012 en de Jaarprogramma-uitgaven voor de migratiefondsen in 2010. Hiermee wordt verantwoording afgelegd aan de Tweede Kamer en de Europese Commissie over de Europese subsidiefondsen in gedeeld beheer in Nederland. Het betreft een positieve verklaring over de systemen voor financieel beheer en de rechtmatigheid van uitgaven voor de Europese Landbouwfondsen, het Europees Sociaal Fonds, het grootste deel van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het grootste deel van de Europese migratiefondsen.
Bij het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EU-bijdrage aan Nederland over 2012: 142,0 miljoen), Europees Visserij Fonds (EU-bijdrage aan Nederland over 2012: 4,5 miljoen) en de Europese Migratiefondsen (EU-bijdrage aan Nederland voor jaarprogramma 2011: 11,2 miljoen), is sprake van een voorbehoud bij de verklaring. Hiervoor worden door de beleidsverantwoordelijke ministers verbetermaatregelen geïmplementeerd.
Naast Nederland geven ook Denemarken en Zweden een nationale verklaring af.