Decentrale overheden zijn sinds eind 2013 verplicht overtollige financiële middelen in de schatkist aan te houden. Zo wordt voorkomen dat decentrale overheden met overtollige middelen op zoek gaan naar relatief hogere, en dus risicovollere rendementen in de markt. Onder overtollige middelen vallen alle middelen die decentrale overheden niet onmiddellijk nodig hebben voor de publieke taak. Naast lagere risico’s verlaagt dit zogenoemde verplicht schatkistbankieren ook de EMU-schuld van de hele collectieve sector37.
Sinds de invoering van verplicht schatkistbankieren stalden decentrale overheden 5,5 miljard euro in de schatkist, bovenop de 1 miljard euro die zij al vrijwillig aanhielden in de schatkist. Figuur 3.2.1 toont deze ontwikkeling. Uiteindelijk hebben decentrale overheden eind 2014 ruim 330 miljoen euro meer in de schatkist aangehouden dan eind 2013.
De scherpe daling van de overtollige middelen aan het einde van 2014 valt op. Een eensluidende verklaring voor dit fenomeen is er (nog) niet. Het ritme van de inkomsten en uitgaven van decentrale overheden kan een verklaring bieden. Belastinginkomsten pieken namelijk in de eerste helft van het jaar. Ook een mate van eindejaarskoorts – de druk om geoormerkt geld voor het einde van het jaar uit te geven – kan een rol spelen. De komende jaren zal blijken of het gesignaleerde patroon het normale beeld geeft of dat het beeld van 2014 afwijkt van andere jaren.
Figuur 3.2.1 Middelen decentrale overheden gestald in de schatkist (in miljarden euro)
Bron: Ministerie van Financiën