Base description which applies to whole site

4.3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector

4.3.1 Algemene beleidsdoelstelling

Bedrijfseconomische doelmatigheid en optimaal financieel resultaat bij investeren in en verwerven, afstoten en beheren van de financiële en materiële activa van de Staat.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

De minister van Financiën ziet in algemene zin toe op een verantwoorde en doelmatige besteding van overheidsmiddelen en is in die hoedanigheid betrokken bij veel van de financiële en materiële activa van de staat. Bij de inzet van financiële en materiële activa om publieke doelen te bereiken, draagt het toepassen van bedrijfseconomische principes, al dan niet door een gecontroleerde inzet van marktpartijen, bij aan het verbeteren van de kwaliteit en efficiëntie van de uitvoering van taken door de rijksoverheid.

Zo is de minister van Financiën verantwoordelijk voor het aandeelhouderschap van de meeste staatsdeelnemingen. In 2010 is, voortbordurend op het werk in 2009, goede voortgang gemaakt met het implementeren van de vier sporen uit het deelnemingenbeleid (strategie, investeringsbeslissingen, vermogenspositie, beloningsbeleid) waarbij met name grote stappen zijn gemaakt op het beloningsbeleid.

Ook is de minister verantwoordelijk voor het beheer van de deelnemingen in de financiële instellingen, die tijdens de kredietcrisis zijn aangegaan. Voor deze deelnemingen wordt het ontwikkelen en implementeren van een financieel gezonde beheer- en exitstrategie beoogd. Daarnaast streeft de minister naar een doelmatige aanwending en doelmatig beheer van het Fonds Financiële Structuurversterking (ING, Aegon, SNS) met het oog op de financiële belangen van de staat en stabiliteit van de financiële sector. In dat kader heeft Aegon in 2010 nominaal voor € 500 mln. aan securities vervroegd afgelost 52.

In 2010 zijn noodzakelijke stappen gezet om tot een verantwoorde exit uit de financiële deelnemingen te komen. In 2011 zal de Tweede Kamer een brief ontvangen waarin de hoofdlijnen van het exitbeleid worden uiteengezet. Op dit moment wordt invulling gegeven aan het aandeelhouderschap via aandeelhoudersrechten uit het Burgerlijk Wetboek 2 en de statuten, gecombineerd met praktische werkafspraken. Strategiewijzigingen van beide ondernemingen worden nauwgezet gevolgd en besproken.

De minister van Financiën richt zich ook op het op, op tijd, binnen budget en met de gewenste kwaliteit realiseren van publieke investeringsprojecten die in samenwerking met de markt worden verwezenlijkt. De rol van waaruit Financiën deze doelstelling tracht te realiseren kan variëren. Zo heeft Financiën bij projecten als de JSF, de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE-regeling) en de veiling van telecomfrequenties, naast de meer traditionele rol van bewaken van de uitgaven en ontvangsten van de staat, in 2010 ook een adviserende rol gespeeld ten aanzien van de vraag hoe dergelijke projecten binnen de geldende publieke voorwaarden zo efficiënt mogelijk kunnen worden vormgegeven. Daarnaast is Financiën beleidsverantwoordelijk voor de contractvorm DBFM(O) en ziet zij erop toe dat het instrument daar wordt ingezet waar DBFM(O) het meest geëigende instrument is. Hierbij heeft Financiën een coördinerende en toetsende rol en in bepaalde sectoren tevens een aanjagende rol.

Externe factoren

De wijze waarop de uitgangspunten van het deelnemingenbeleid worden toegepast wordt beïnvloed door een aantal externe factoren. Zo is de minister van Financiën in zijn rol als aandeelhouder in de staatsdeelnemingen gebonden aan de statuten en aan de wettelijke kaders die voor aandeelhouders gelden. Tevens heeft de minister in een groot aantal staatsdeelnemingen ook medeaandeelhouders met wie hij de zeggenschap deelt. Daarnaast hebben het bestuur en de raad van commissarissen hun eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden om de belangen van de onderneming te kunnen dienen. Het publieke belang dat met de deelneming is gemoeid wordt voorts mede geborgd door de beleidsdepartementen. Beleid dat op het niveau van de desbetreffende vakdepartementen wordt ontwikkeld heeft veel invloed op de bewegingsvrijheid van de onderneming en daarmee van de minister van Financiën in zijn rol als aandeelhouder. Zo zullen investeringsvoorstellen van een gereguleerde staatsdeelneming alleen binnen het beleidskader van desbetreffende vakdepartement kunnen plaatsvinden. Vervolgens zal de minister van Financiën deze ter goedkeuring voorgelegd krijgen in zijn rol als aandeelhouder. Het publieke belang wordt daarmee tweeledig geborgd.

Bij publieke investeringsprojecten zijn het de vakdepartementen die primair verantwoordelijk zijn voor de projecten binnen het Rijk en kan Financiën niet eenzijdig beslissingen afdwingen die in haar ogen zouden bijdragen aan het realiseren van het publieke doel op de meest efficiënte wijze. Nog verder op afstand staan decentrale overheden en semipublieke partijen in de zorg en onderwijs. In deze sectoren faciliteert Financiën de partijen bij het toepassen van DBFM(O) bij publiek private investeringen.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector
Bedragen x € 1 000

Algemene beleidsdoelstelling: Bedrijfseconomische doelmatigheid en optimaal financieel resultaat bij investeren in en verwerven, afstoten en beheren van de financiële en vaste activa van de Staat

    

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

Verplichtingen

9 984

165 352

37 073 208

58 803 151

– 27 770 244

3 009 542

– 30 779 786

Waarvan betalingsverplichting:

       

Verwerving vermogenstitels

0

50 000

23 340 000

429 667

0

  

Verplichting kapitaalconversie Fortis

0

0

0

1 350 000

0

  

Verplichting Tweede herkapitalisatie ABN AMRO

0

0

0

2 600 000

1 031 000

  

Verplichting Fonds Financiële Structuurversterking

0

0

13 750 000

0

0

  

Verplichting Superdividend NS naar Prorail

   

0

1 400 000

  

Meerjarenverplichting aan ING

0

0

0

19 818 996

1 618 794

  
        

Waarvan garantieverplichting:

       

Regeling BF

0

–  34 322

– 34 716

– 11 081

– 6 390

  

Voorwaardelijke verplichting Capital Relief Instrument

0

0

0

32 611 091

– 32 611 091

  

Garantie Counter Indemnity

0

0

0

0

950 000

  

Garanties en vrijwaringen (FCI, NS, WST en Tennet)

0

139 861

0

1 060 447

– 167 198

  
        

Waarvan overige verplichtingen

9 984

9 813

17 924

944 031

14 641

  
        

Uitgaven

11 162

63 029

37 110 341

9 285 937

6 837 399

3 011 642

3 825 757

Programma-uitgaven

951

50 769

37 096 262

9 237 444

6 824 282

3 002 100

3 822 182

        

Doelst. 1. Beheer van Staatsdeelnemingen

       

Dotatie begrotingsreserve TenneT

    

1 644

0

1 644

        

Doelstelling 2 Aangaan en afstoten staatsdeelnemingen

       

Verwerving vermogenstitels

0

50 000

23 340 000

429 667

0

0

0

        

Doelstelling 3 PPS en activabeleid

       

PPS

893

335

546

324

6

1 000

– 994

Onderhoud- en beheerkosten GOB

0

0

3 725

0

0

0

0

        

Doelstelling 4 Beheer van Financiele Instellingen

       

Kapitaalverstrekkingen ING, Aegon en SNS REAAL

0

0

13 750 000

0

0

0

0

Kapitaalconversie Fortis

0

0

0

1 350 000

0

0

0

Mandatory Convertible Note

0

0

0

2 600 000

0

0

0

Tweede herkapitalisatie ABN AMRO

    

928 000

0

928 000

Kapitaalstorting couponbetaling MCN

    

103 000

0

103 000

        

Doelstelling 5 Back-up faciliteit ING

       

Funding Fee

0

0

0

3 903 293

4 345 040

2 953 000

1 392 040

Management Fee

0

0

0

58 754

46 592

46 000

592

        

Overig

       

Regeling BF

0

428

1 959

13 918

0

2 100

– 2 100

Afkoop bijdrage exploitatiebijdrage Westerscheldetunnel

0

0

0

881 464

0

0

0

Uitkering superdividend NS naar Prorail

0

0

0

0

1 400 000

0

1 400 000

Uitvoeringskosten tijdelijke regeling tankstations

58

6

32

24

0

0

0

        

Apparaatsuitgaven

10 211

12 260

14 079

48 493

13 117

9 542

3 575

Personeel en materieel

2 700

2 712

2 882

3 686

4 106

5 087

– 981

Uitvoeringskosten staatsdeelnemingen

7 511

9 548

11 197

44 807

9 011

4 455

4 556

        

Ontvangsten

5 408 717

2 930 366

2 409 470

16 130 388

7 970 200

4 875 561

3 094 639

Programma-ontvangsten

5 408 717

2 930 366

2 409 470

16 130 388

7 970 200

4 875 561

3 094 639

        

Doelstelling 1 Beheer van staatsdeelnemingen

       

Opbrengst onttrekking vermogenstitels

423 120

305 626

379 201

1 400 000

154 600

0

154 600

Dividend staatsdeelnemingen

809 302

659 264

602 677

537 238

617 686

413 555

204 131

Rente en aflossing div. leningen

100 280

79 029

75 021

71 014

67 007

67 006

1

Afdracht Holland Casino

92 786

79 238

45 815

– 11 952

9 839

20 000

– 10 161

Afdrachten Staatsloterij

99 423

110 959

100 535

94 787

108 395

60 000

48 395

Winstuitkering DNB

739 712

983 107

1 181 268

1 279 950

1 658 738

838 000

820 738

Terugstorting agio

12 402

24 804

19 080

0

0

0

0

        

Premie-ontvangsten garantie TenneT

    

1 644

0

1 644

        

Doelstelling 2 Aangaan en afstoten van deelnemingen

       

Opbrengst verkoop vermogenstitels

3 127 395

684 509

0

1 320 924

355

0

355

        

Doelstelling 4 Beheer van Financiele Instellingen

       

Dividend Financiele instellingen

   

0

6 410

0

6 410

Aflossing securities ING, Aegon en SNS Reaal

0

0

0

6 185 000

500 000

0

500 000

Couponbetalingen Fonds fin. Structuurversterking

0

0

0

1 250 845

154 715

0

154 715

Terug te vorderen uitvoeringskosten staatsdeelnemingen

0

0

2 036

11 772

4 884

0

4 884

Premie-inkomsten Capital Relief Instrument

0

0

0

28 214

165 482

169 000

– 3 518

Renteontvangsten Mandatory Convertible Note

0

0

0

0

103 000

80 000

23 000

Premie-inkomsten Counter Indemnity

   

0

25 555

0

25 555

        

Doelstelling 5 Back-up faciliteit ING

       

Portefeuille ontvangsten

0

0

0

3 819 253

4 058 123

3 127 000

931 123

Garantie Fee

0

0

0

129 260

102 502

101 000

1 502

Additionele garantie fee

0

0

0

0

153 939

0

153 939

Additionele fee

0

0

0

13 535

77 067

0

77 067

        

Overig

       

Regeling BF/PPM

3 957

3 830

3 835

548

258

0

258

Tijdelijke regeling subsidie tankstations

340

0

2

0

0

0

0

Toelichting bij tabel budgettaire gevolgen van beleid

Verplichtingen (– € 30,78 mld.)

De mutatie van de verplichtingen bestaat voornamelijk uit de volgende componenten:

  • Op verzoek van ABN AMRO is de garantie van de Staat op een deel van de Nederlandse hypothekenportefeuille van ABN AMRO in 2010 beëindigd, waardoor de nog openstaande garantieverplichting van de Staat van € 32,6 mld. is afgeboekt;

  • Er zijn wederzijdse aansprakelijkheden ontstaan door de afsplitsing van HBU (Newbank) uit het oude ABN AMRO, nu RBS N.V. genaamd. Indien RBS N.V. in default raakt, kunnen crediteuren onder specifieke voorwaarden tot maximaal € 950 mln. claimen bij HBU. Hiervoor heeft ABN AMRO een vrijwaring afgegeven aan Deutsche Bank. Aangezien ABN AMRO het risico van uitbetaling niet zelf kan lopen, is er een counter indemnity door de Staat afgegeven. Deze counter indemnity is als verplichting in het jaarverslag opgenomen;

  • In 2009 is de Staat een Illiquid Assets Back-up Facility overeengekomen met ING. Als gevolg daarvan is er voor de Staat een meerjaren betalingsverplichting aan ING ontstaan. Deze verplichting is toegenomen door de verplichting tot het betalen van een management fee en rentevergoeding over 2010. Daarnaast is de omvang van de verplichting in euro toegenomen door de depreciatie van de euro ten opzichte van de dollar in 2010. De totale betalingsverplichting aan ING is ultimo 2010 afgenomen tot ongeveer € 13,1 mld. (zie saldibalans).

Uitgaven

Dotatie begrotingsreserve TenneT (+ € 1,6 mln.)

In 2010 heeft TenneT de overname van het transportnet van E.ON (Transpower) definitief afgerond. Om deze overname te financieren heeft de Staat een garantie van € 300 mln. aan de Stichting Beheer Doelgelden afgegeven. De jaarlijks door de Staat ontvangen premie wordt afgestort in een begrotingsreserve.

Tweede herkapitalisatie ABN AMRO (+ € 928 mln.)

Dit betreft het resterende gedeelte van de tweede herkapitalisatie van ABN AMRO uit november 2009, bestaande uit een kapitaalstorting in ABN AMRO van € 490 mln., een verrekening met de RFS-consortiumpartners van € 218 mln. en een tijdelijke kapitaalinjectie van € 220 mln. voor het afbeheren van RFS Holdings.

Kapitaalstorting coupon MCN’s (+ € 103,0 mln.)

De mandatory convertible notes van € 2,6 mld. zijn inclusief de niet ontvangen couponbetalingen van € 103,0 mln. bij separatie geconverteerd in aandelenkapitaal. Op basis van de regeling niet geldelijke betalingen en ontvangsten zijn deze coupons als een uitgave verwerkt in de departementale begrotingsadministratie.

IABF/funding fee (+ € 1,39 mld.)

De funding fee is hoger dan geraamd in de begroting voor 2010. Dit is in de eerste plaats het gevolg van de hogere ontvangsten op de IABF (zie ook toelichting bij ontvangsten). Doordat meer dollars binnen zijn gekomen dan geraamd kon versneld worden voldaan aan de betalingsverplichting aan ING. In de tweede plaats is de waarde van de euro uitgedrukt in dollars in 2010 gemiddeld lager geweest dan de rekenkoers die is gebruikt in de begroting voor 2010. Als gevolg daarvan zijn de gerealiseerde uitgaven uitgedrukt in euro hoger.

Regeling Bijzondere Financiering (– € 2,1 mln.)

Onder de regeling BF staan nog een paar kredieten uit. In 2010 hebben deze kredieten niet tot een schade geleid.

Uitkering superdividend NS naar Prorail (+ € 1,40 mld.)

In 2009 heeft de NS een superdividend van € 1,40 mld. uitgekeerd aan de staat. Dit bedrag is in 2010 doorgegeven aan Prorail onder de voorwaarde dat Prorail de verkregen middelen aan zou wenden ter aflossing van langlopende leningen bij de rijksoverheid.

Uitvoeringskosten staatsdeelnemingen (+ € 4,6 mln.)

De hogere uitgaven voor de inhuur van extern advies wordt voornamelijk veroorzaakt door de inhuur van strategisch, juridisch en financieel advies dat nodig was voor het beheer van de door de kredietcrisis verworven deelnemingen. Een deel van deze uitgaven is doorbelast aan de deelnemingen. Zie de toelichting bij ontvangsten.

Ontvangsten

Opbrengst onttrekking vermogenstitels (+ € 154,6 mln.)

De NS heeft in 2010 haar dochteronderneming Strukton aan Oranjewoud verkocht. De hiermee gepaard gaande middelen van € 154,6 mln. zijn door de NS aan de Staat uitgekeerd.

Dividend staatsdeelnemingen (+ € 204,1 mln.)

De integrale dividendontvangsten vallen mee. Meevallende dividendontvangsten van de Gasunie en BNG hebben tegenvallende dividendontvangsten van de NS gecompenseerd.

Afdrachten Holland Casino (– € 10,2 mln.)

De winstgevendheid van Holland Casino heeft in 2010 onder druk gestaan. Dit werd onder andere veroorzaakt door teruglopende bezoekersaantallen en -bestedingen vanwege de economische malaise, het horeca rookverbod en door reorganisatievoorzieningen.

Afdrachten Staatsloterij (+ € 48,4 mln.)

De hoge jackpotstanden hebben geleid tot meer inleggelden en een hogere omzet. Hierdoor zijn de afdrachten hoger dan oorspronkelijk geraamd.

Winstafdracht DNB (+ € 820,7 mln.)

De hoger dan verwachte winstafdracht (interim dividend) van DNB wordt met name veroorzaakt doordat de rentes per saldo daalden en er een vlucht naar veilige staatobligaties plaatsvond. Dit leidde tot aanzienlijke waardestijgingen en hogere verkoopresultaten. Bovendien leidde een risicoreductie-operatie in de beleggingen tot een extra realisatie van boekwinsten.

Premie-ontvangsten garantie TenneT (+ € 1,6 mln.)

Dit betreft de premie die door de Staat is ontvangen in het kader van de garantie van € 300 mln. die de staat aan de Stichting Beheer Doelgelden heeft aangegeven, zie uitgaven.

Opbrengst verkoop vermogenstitels (+ € 0,4 mln.)

De Staat heeft eind 2006 haar belang in het Archeologisch Dienstencentrum (ADC) afgestoten. Bij deze verkoop is een «earn out regeling» (= mogelijkheid tot extra opbrengst) afgesproken, waaronder door ADC een uitkering aan de Staat is gedaan. Daarnaast heeft de Staat het haar toekomende deel uit het kapitaal van MTS Amsterdam ontvangen.

Dividend financiële instellingen (+ € 6,4 mln.)

Dit betreft een verrekening tussen de consortiumpartners (zijnde de Staat, Santander en RBS). Op basis van deze verrekening heeft de Staat op 15 juli € 6,41 mln. uit RFS Holdings B.V. ontvangen.

Aflossing kapitaalversterking Aegon (+ € 500 mln.)

Aegon heeft in 2010 een gedeelte van de in 2008 verstrekte securities vervroegd afgelost. Dit betreft de nominale waarde van de afgeloste securities.

Couponbetaling en repurchase fee kapitaalversterking Aegon, ING en SNS Reaal (+ € 154,7 mln.)

Aegon heeft in 2010 over de afgeloste securities rente en een premie voor vervroegde terugbetaling, de zogenaamde repurchase fee betaald. Daarnaast heeft de Staat in 2010 dividendbelasting ontvangen van (i) de door SNS Reaal betaalde rente over de aflossing uit 2009 en (ii) de door ING betaalde rente over de aflossing en de repurchase fee uit 2009.

Terug te vorderen uitvoeringskosten staatsdeelnemingen (+ € 4,9 mln.)

Een gedeelte van de hogere uitgaven voor de inhuur van extern advies had betrekking op het verstrekken en/of het vrijspelen van kapitaal bij financiële instellingen die vanwege de kredietcrisis steun hebben ontvangen. Deze kosten heeft het ministerie van Financiën in eerste instantie betaald en daarna doorbelast aan de financiële instellingen die kapitaal hebben ontvangen.

Premie-inkomsten capital relief instrument (– € 3,5 mln.)

Op verzoek van ABN AMRO is per 31 oktober 2010 een garantie van de Staat op een deel van de Nederlandse hypothekenportefeuille beëindigd. Hierdoor zijn de premie-inkomsten lager dan verwacht.

Rente-ontvangsten Mandatory Convertible Note (+ € 23,0 mln.)

De mandatory convertible notes van € 2,6 mld. zijn inclusief de niet ontvangen couponbetalingen van € 103,0 mln. bij separatie geconverteerd in aandelenkapitaal. Op basis van de regeling niet geldelijke betalingen en ontvangsten zijn deze coupons als een ontvangst verwerkt in de departementale begrotingsadministratie.

Premie-inkomsten counter indemnity (+ € 25,6 mln.)

Dit betreft de premie die door de Staat is ontvangen in het kader van de afgegeven counter indemnity, zie verplichtingen.

IABF/Portefeuille ontvangsten (+ € 931,1 mln.)

De ontvangsten uit de portefeuille zijn in 2010 hoger dan geraamd. Dit is gevolg van vervroegde aflossingen. Daarnaast is de waarde van de euro uitgedrukt in dollars in 2010 gemiddeld lager geweest dan de rekenkoers die is gebruikt in de begroting voor 2010, waardoor de ontvangsten omgerekend naar euro hoger zijn dan geraamd.

IABF/Additionele betalingen (+ € 153,9 mln. & + € 77,1 mln. )

In oktober 2009, na het opstellen van de begroting voor 2010, is een aanvullende betalingsovereenkomst tot stand gekomen tussen de Staat en ING. Deze additionele betalingen komen overeen met een verhoging van de garantie fee en een verlaging van de funding fee. Het effect van deze betalingen is niet verwerkt in de begroting, maar wel zichtbaar in de realisatie voor 2010.

4.3.2 Operationele doelstellingen
4.3.2.1 Operationele doelstelling 1: Marktconform beheer van staatsdeelnemingen met het oog op het verantwoord behartigen van publieke belangen

Doelbereiking

Om de doelstellingen te bewerkstelligen is in 2010, net als in 2009, gewerkt aan het implementeren van de pijlers uit het deelnemingenbeleid.

In 2010 is een aantal accenten gelegd. Zo is veel aandacht uitgegaan naar het beoordelen en al dan niet goedkeuren van investeringsvoorstellen van een aantal staatsdeelnemingen (HBR, Tennet en Gasunie). Sommige deelnemingen hebben een grote investeringsagenda. De investeringen die conform de statuten de goedkeuring behoeven van de minister zijn beoordeeld op nut en noodzaak en op de financiële implicaties voor de onderneming en de aandeelhouder. Daarnaast is er ook veel aandacht uitgegaan naar het aanpassen van het beloningsbeleid van de staatsdeelnemingen, gericht op matiging, conform de methodiek zoals genoemd in de brief over beloningsbeleid, die op 24 oktober 2008 aan de Kamer werd gestuurd 53.

In de brief 54 die in april 2009 naar de Kamer is verzonden over de nadere uitwerking van het deelnemingenbeleid wordt ook gesproken over de ambitie van de Staat als aandeelhouder op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO). De instrumenten waar naar wordt verwezen in deze brief zijn het Global Reporting Initiative (GRI) en de Transparantiebenchmark. In 2010 is een bijeenkomst georganiseerd voor alle staatsdeelnemingen over MVO en de verwachtingen die de Staat als aandeelhouder hieromtrent heeft. Inmiddels zijn de meeste staatsdeelnemingen opgenomen in de Transparantiebenchmark 2010, die begin 2011 wordt gepubliceerd. Ten aanzien van GRI wordt verlangd dat staatsdeelnemingen hun jaarverslag over verslagjaar 2010 langs de richtlijnen van de GRI vormgeven.

In 2010 zijn bij een aantal deelnemingen specifieke resultaten bereikt en hebben belangrijke ontwikkelingen plaatsgevonden. Zo heeft bij de meerderheid van de deelnemingen de nieuwe beloningmethodiek geleid tot een (vaak aanzienlijk) gematigder beloningsbeleid, dat is vastgesteld conform de kaders die in eerdergenoemde brief zijn vastgelegd. Op basis van de beloningsmethodiek is de minister in 2010 met Connexxion, Gasunie, Holland Casino, NS, Schiphol en UCN een nieuw beloningsbeleid overeengekomen. Over de behaalde resultaten is de Kamer op 22 juni en 19 oktober jl. per brief geïnformeerd. Met de overige staatsdeelnemingen was reeds een nieuw beloningsbeleid afgesproken of heeft de minister van Financiën in 2010 gesprekken gevoerd over een nieuw beloningsbeleid.

Op verzoek van de Kamer tijdens een Algemeen Overleg op 25 juni 2009 heeft de minister van Financiën besloten een traditie in ere te herstellen door het uitbrengen van het «Jaarverslag Beheer staatsdeelnemingen 2009» . Dit verslag gaat in den brede in op het beheer van de staatsdeelnemingen in het jaar 2009. De ontwikkelingen worden aan de hand van de pijlers uit het deelnemingenbeleid beschreven. Daarnaast wordt specifiek per staatsdeelneming het jaar 2009 geëvalueerd en kort stilgestaan bij de ontwikkelingen in 2010. Dit jaarverslag is op 21 december 2010 naar de Kamer gestuurd.

Voor Gasunie heeft dit jaar een eenmalige boekhoudkundige correctie plaatsgevonden. Gasunie heeft voorgesteld deze negatieve aanpassing niet van invloed te laten zijn op het uitgekeerde dividend. Dit heeft ertoe geleid dat het dividend alsnog hoger is uitgevallen dan verwacht, zie o.a. de tabel budgettaire gevolgen van beleid (inclusief de toelichting). Dit is reeds in 2010 aan de Kamer gemeld.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

kengetal

2006

2007

2008

2009

2010

% deelnemingen dat voldoet aan de Code Tabaksblat

85

86

85

88

94 1

Bron: Jaarverslagen en statuten van de ondernemingen uit de huidige portefeuille staatsdeelnemingen (exclusief verworven financiële deelnemingen naar aanleiding van de kredietcrisis)

1

In vorige jaarverslagen werden beleids-, afbeheer- en operationele deelnemingen samen genomen. Omdat het alleen zinvol is om te rapporteren over operationele deelnemingen, is er voor gekozen om voortaan slechts deze in dit staatje terug te laten komen. Indien op basis van de oude berekeningswijze zou zijn gewerkt was het percentage 87% geweest. In het komende jaar zal meer aandacht worden besteed aan de mate waarin de deelnemingen voldoen aan de corporate governance code. Daarover wordt volgend jaar gerapporteerd

4.3.2.2. Operationele doelstelling 2: Deelnemingen worden door de Staat aangegaan indien dit een bedrijfseconomisch doelmatige manier is om publieke doelen te realiseren en deelnemingen worden afgestoten zodra een staatsdeelneming niet langer noodzakelijk is voor de realisatie van publieke doelstellingen.

Doelbereiking

Aangaan

In algemene zin geldt dat de Staat terughoudend is in het aangaan van nieuwe deelnemingen. Desalniettemin is in 2010 besloten de aandelen van de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden («NIO») over te nemen van de staatsdeelneming FMO, omdat de activiteiten van NIO niet meer in de strategie van FMO pasten. De Staat heeft voor de aandelen NIO de symbolische prijs van € 1,– betaald. NIO heeft in het verleden in opdracht van en voor rekening en risico van het ministerie van Buitenlandse Zaken leningen verstrekt aan ontwikkelingslanden. Buitenlandse Zaken was en blijft ook na de overname van de aandelen door Financiën opdrachtgever van NIO. Omdat NIO alleen nog maar de in het verleden aangegane verplichtingen zal beheren, wordt de onderneming opgenomen in de categorie van staatsdeelnemingen in afbeheer. De Kamer is hierover per brief geïnformeerd 56 en vervolgens heeft er een schriftelijk overleg plaatsgevonden 57.

Afstoten

Op 9 april 2009 hebben de aandeelhouders van MTS, waarin de Staat 5% aandeelhouder was, besloten om MTS te ontbinden. De ontbinding is gevolgd door een liquidatie die in maart 2010 is afgerond. MTS was in 1999 opgericht als elektronisch handelsplatform om daar de staatsleningen te verhandelen. Na een beleidswijziging van de Staat besloten de aandeelhouders tot ontbinding. De activiteiten van MTS zijn hierna opgegaan in een Nederlandse divisie van het in Londen gevestigde EuroMTS Ltd. De belangrijkste handelaren («primary dealers») kiezen voor een ander handelsplatform dat dient te voldoen aan bepaalde objectieve criteria. Het publiek belang van MTS (het bevorderen van de transparantie, liquiditeit en efficiëntie op de secundaire markt voor staatsleningen) wordt door deze selectiecriteria ook zonder het aandeelhouderschap van de Staat in MTS geborgd. Na de ontbinding is het resterende kapitaal van MTS Amsterdam verdeeld onder de aandeelhouders. Gelijk aan haar aandelenbelang heeft de Staat 5% hiervan ontvangen: € 54 918,60. De staatsschuld is met dit bedrag verkleind.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Kengetal (x € mln.)

2007

2008

2009

2010

verkoopopbrengsten (4 jaren)

684

0

1 321

0,3

Bron: Financieel Jaarverslag Rijk

4.3.2.3 Operationele doelstelling 3: Vakdepartementen realiseren publieke doelen met een bedrijfseconomisch meest doelmatige inzet van activa.

Doelbereiking

Het realiseren van publieke doelen bij investeringen en inzet van activa binnen budget, op tijd en met de gewenste kwaliteit is het doel. Om dit te bereiken is het noodzakelijk om de kosten, opbrengsten en risico’s inzichtelijk te maken in relatie tot de met de investering te leveren producten en diensten. De daaruit voortvloeiende kennis kan worden gebruikt bij het maken van weloverwogen, bedrijfseconomisch verantwoorde investeringsbeslissingen.

De minister van Financiën adviseert vanuit deze optiek bij complexe investeringsprojecten en financiële transacties waarvoor andere departementen primair verantwoordelijk zijn. In 2010 heeft er een marktverkenning plaatsgevonden over de wijze waarop de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE-regeling) verbeterd en geoptimaliseerd kon worden. Daaropvolgend onderzoek bekijkt of publiek-private samenwerkingsvormen kunnen bijdragen om Windenergie Op Zee op de meest doelmatige manier te laten realiseren. Ook is bijgedragen aan de financiële optimalisatie van de afdracht van de luchtvaartindustrie voor de ontwikkeling en bouw van de Joint Strike Fighter. Advisering over complexe financiële transacties betrof onder andere de veiling van schaarse vergunningen, zoals CO2-rechten, telecomfrequenties en radiofrequenties. Tenslotte valt het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) onder de verantwoordelijkheid van de minister van Financiën, waarbij wordt gestuurd op het vastgesteld financieel kader. Het streven naar een bedrijfseconomisch doelmatig handelen in vastgoed door het Rijk komt terug in de algemene doelstelling en operationele doelstelling 1 van artikel 7.

Naast het adviseren bij deze complexe projecten is ingezet op het verder implementeren van DBFM(O) bij wegen en gebouwen. De minister van Financiën is verantwoordelijk voor het algemene DBFM(O) beleid en de coördinatie van dat beleid. Samengevat is het algemene beeld dat DBFM(O) bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu, en Rijksgebouwendienst (BZK) inmiddels goed wordt toegepast en is geïnstitutionaliseerd. Bij Defensie is dit nog niet het geval. Bij de decentrale sectoren (zorg, scholen en infrastructuurprojecten van decentrale overheden) is het beeld dat DBFM(O) nog niet van de grond komt. De huidige stand van zaken van het DBFM(O) beleid is uitvoerig beschreven in de DBFM(O)-Voortgangsrapportage 2010 (Kamerstukkken II 2009/10, 28 753, nr. 20). Met de komst van het nieuwe kabinet Rutte 1, zal ook de kabinetsvisie op DBFM(O) opnieuw geformuleerd worden. Het voornemen is om in deze nieuwe kabinetsvisie op PPS/DBFM(O), die in maart 2011 aan de Tweede Kamer zal worden verzonden, de balans op te maken en een besluit te nemen over de vervolgaanpak voor de introductie van DBFM(O) bij onderwijshuisvesting, zorghuisvesting en infrastructuur bij decentrale overheden. Ook zal de kabinetsvisie een bijlage bevatten met een update van de laatste stand van zaken.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Voor wat betreft de toepassing bij uitvoering (de zogenoemde «Design-Build-Finance-Maintain-Operate» DBFMO-contracten) is het aantal goed toegepaste PPC’s een indicator. Een Public Private Comparator (PPC) bevat een kostenvergelijking, waarbij een project in een DBFM(O)-variant wordt vergeleken met hetzelfde project in een traditionele variant. Een PPC biedt basis voor de besluitvorming over de DBFM(O)-variant van een project. Voor alle voorgenomen investeringen in Rijksgebouwen (nieuwbouw of renovatie) boven € 25 mln. en Rijksinfrastructuur boven de € 60 mln., worden PPC’s uitgevoerd. Daarmee is het aantal uitgevoerde PPC’s afhankelijk van het aantal voorgenomen investeringen.

Onderstaande indicator is met de ontwerpbegroting 2011 uitgebreid. Buitenom het aantal uitgevoerde PPC’s, zal in het jaarverslag 2011 ook getoond worden hoe vaak gekozen wordt voor DBFM(O) bij een positieve PPC toets. De verantwoordelijkheid voor de beslissing om volgens pps (DBFMO) aan te besteden, ligt bij de vakdepartementen en, bij gebouwgebonden pps, tevens bij de cliënten van de Rijksgebouwendienst. De vakdepartementen dragen de primaire verantwoordelijkheid voor het welslagen van de projecten en dus voor het behalen van doelstellingen van bedrijfseconomische efficiëntie en doelmatigheid.

Prestatie-indicator

Kengetal: aantal uitgevoerde PPC’s

Realisatie 2006

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

I en M – Infra

6

5

3

5

6

BZK – Rijksgebouwen

2

5

3

3

2

Scholen

1

1

1

2

Defensie

1

Zorg

1

Totaal

10

10

8

9

10

Bron: Vakdepartementen

4.3.2.4 Operationele doelstelling 4: Het ontwikkelen en implementeren van een financieel gezonde beheer- en exit-strategie voor Fortis Bank Nederland, ASR en RFS Holding (ABN AMRO Bank) en een doelmatige aanwending van het Fonds Financiële Structuurversterking (ING, Aegon, SNS) met het oog op de financiële belangen van de staat en stabiliteit van de financiële sector.

Doelbereiking

In 2010 is de opsplitsing – via de segregatie en daarna de separatie – van het oude ABN AMRO voltooid. Fortis Bank Nederland en het staatsdeel van het oude ABN AMRO zijn daarna gefuseerd tot het nieuwe ABN AMRO. De activa en passiva dat eigendom van de Staat is, zijn overgehangen onder de in 2009 door de staat opgerichte houdermaatschappij ABN Amro Group N.V.

Hiermee zijn de noodzakelijke stappen gezet om tot een verantwoorde exit in de financiële deelnemingen te komen. In 2011 zal de Tweede Kamer een brief ontvangen waarin de hoofdlijnen van het exitbeleid worden uiteengezet. Het streven is erop gericht de totale investeringen in de financiële sector, d.w.z. in het eigen en vreemd vermogen van ABN AMRO, ASR, Fortis Bank Nederland, Aegon, ING en SNS Reaal, terug te verdienen.

Voor ABN AMRO en ASR gaan de gedachten vooralsnog uit naar een beursgang, maar andere mogelijkheden worden nadrukkelijk opengelaten. Bij dit streven past een zakelijk ingericht aandeelhouderschap, zoals in dezelfde brief wordt beschreven. De te vormen beheersorganisatie is bedoeld om beleidsmatige en politieke interferentie met het aandeelhouderschap te minimaliseren. Het aandeelhouderschap van de Staat wordt op verschillende aspecten ingevuld. Aandeelhoudersrechten zijn statutair vastgelegd en worden verfijnd met praktische werkafspraken. Strategiewijzigingen van beide ondernemingen worden nauwgezet gevolgd en besproken.

Met AEGON zijn, in het kader van meeromvattende afspraken met de Commissie, zeer concrete afspraken gemaakt over de exit. In augustus 2010 heeft AEGON het voornemen gepubliceerd om de nog uitstaande € 2 mld. voor 1 juli 2011 in te kopen, aannemende dat de marktomstandigheden dit toelaten. Eind augustus 2010 heeft AEGON hiervan reeds € 500 mln. teruggenomen, waardoor nog € 1,5 mrd. uitstaat. (Zie Kamerstukken II 2009/10, 31 371, nr. 349).

De (verdere) afwikkeling van de door ING in 2009 ingekochte securities met een nominale waarde van € 5 mld. is aanzienlijk gecompliceerd doordat de Commissie van oordeel is dat in deze vervroegde inkoop staatssteun ligt besloten. Omdat de Staat van oordeel is dat hiermee een precedent is gecreëerd dat een verdere exit bemoeilijkt, heeft hij beroep aangetekend bij het het Hof van Justitie van de Europese Unie (Kamerstukken II 2009/10, 31 371, nr. 308).

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Hiervoor bestaan geen zinvolle indicatoren, omdat resultaten van de inspanningen moeilijk kwantitatief te meten zijn.

4.3.2.5 Operationele doelstelling 5: Behalen van een zo optimaal mogelijk financieel resultaat voor de illiquid Asset Back-up Faciliteit binnen de contractvoorwaarden en onder aanvaardbaar risico.

Doelbereiking

De IABF is één van de kredietcrisismaatregelen. Begin 2009 hebben de Staat en ING Groep N.V. (ING) overeenstemming bereikt over een back-up faciliteit (IABF) die betrekking heeft op de gesecuritiseerde Amerikaanse hypothekenportefeuille van ING (de Alt-A portefeuille) 59.

De transactie bestaat uit zes kasstromen (figuur 1). In de transactie was initieel sprake van vier kasstromen. De Staat heeft 80% van het risico op de Alt-A portefeuille overgenomen en ontvangt van ING 80% van alle kasstromen die binnenkomen op de portefeuille. Daarnaast ontvangt de Staat een garantiefee. De Staat betaalt een funding fee en een management fee aan ING. Later is een additionele betaling overeengekomen tussen de Staat en ING, waardoor twee extra kasstromen zijn toegevoegd 60. De extra betalingen komen overeen met een verhoging van de garantiefee met 0,826 procentpunt en een verlaging van de funding fee met 0,5 procentpunt. De management fee en de (extra) garantie fee worden jaarlijks berekend over de resterende omvang van de portefeuille.

Voorafgaand aan het tot stand komen van de transactie is de portefeuille geanalyseerd. Op basis daarvan is de prijs bepaald. In 2010 is opnieuw het verwachte resultaat (vooruitkijkend) op de transactie geanalyseerd 61. Daarbij is rekening gehouden met de meest recente ontwikkelingen en inzichten. Het uiteindelijke resultaat op de transactie zal pas na afloop bekend zijn. Contractueel is dit na ca. 40 jaar. Tot die tijd kunnen met behulp van een aantal kerncijfers de ontwikkeling van de gerealiseerde resultaten worden gevolgd (terugkijkend).

Realisatie meetbare gegevens bij operationele doelstelling

In tabel 1 zijn de omvang van elke van de zes kasstromen uit de transactie in 2010 en 2009 weergegeven. Deze gegevens zijn ook terug te vinden in de tabel budgettaire gevolgen van beleid.

Tabel 1: kasstromen 2009 en 2010 (€ mln.)

(in € mln.)

2009

2010

totaal uitgaven

  

1. Funding fee

3 903

4 345

2. Management fee

59

47

 

3 962

4 392

totaal ontvangsten

  

3. Portefeuille ontvangsten

3 819

4 058

4. Garantie fee

129

103

5. Additionele garantie fee

0

154

6. Addtionele fee

14

77

 

3 962

4 392

saldo

0

0

Het kasstromen overzicht laat zien dat elke US dollar (in de tabel zijn dollars omgerekend naar euro’s) die uit de portefeuille of als fee is binnengekomen in 2009 en 2010 ook weer is terugbetaald aan ING. De kasstromen geven beperkt inzicht in de resultaten op de IABF. Een balans en resultaat gebaseerd op een bedrijfseconomische benadering geeft meer inzicht.

Door (vervroegde) aflossingen is de omvang van de Residential Mortgage Backed Securities (RMBS) portefeuille in 2010 teruggelopen met ca. $ 4,5 mld. van $ 26,0 mld. (€ 18,1 mld.) tot $ 21,5 mld. (€ 16,1 mld.). De dollars die zijn binnengekomen zijn gebruikt om (versneld) te voldoen aan de verplichting aan ING. Als gevolg daarvan is de gegarandeerde waarde (Guaranteed Value) in 2010 teruggelopen met ca. $ 5,3 mld. van $ 22,4 mld. (€ 15,5 mld.) tot $ 17,1 mld. (€ 12,8 mld.) per ultimo 2010. De cijfers in euro en de voor omrekening gebruikte wisselkoersen zijn terug te vinden in tabel 2.

Tabel 2: openingsbalans en balans per ultimo 2009 en ultimo 2010 (€ mln.)

Balans per

26-1-2009

31-12-2009

31-12-2010

Balans per

26-1-2009

31-12-2009

31-12-2010

RMBS portefeuille

23 821

18 076

16 085

Guaranteed Value (GV)

21 439

15 546

12 761

Kas ($-rekening)

 

0

0

Buffer in de transactie

2 382

2 148

2 728

te ontvangen RMBS hoofdsom

 

276

291

te betalen GV

 

311

323

te ontvangen RMBS interest

 

58

48

te betalen funding fee

 

31

22

te ontvangen rente

 

7

6

Resultaat

 

382

596

Totaal activa

23 821

18 418

16 429

Totaal passiva

23 821

18 418

16 429

        

Eurodollar koers

1,299

1,4406

1,3362

 

1,299

1,4406

1,3362

In tabel 2 staan ook nog enkele posten vermeld die reeds zijn verwerkt in de resultaten voor 2010, maar per 31-12-2010 nog niet zijn ontvangen van ING of nog niet zijn betaald aan ING.

Balans en relatie met de saldibalans

De saldibalans in de bijlage C van het jaarverslag vermeldt de resterende meerjaren betalingsverplichting per ultimo 2010. De meerjaren verplichting (€ 13,1 mld.) is opgebouwd uit de gegarandeerde waarde ultimo 2010 (€ 12,8 mld.) plus een verplichting van de Staat aan ING die begin 2011 is voldaan, maar betrekking heeft op december 2010 (€ 0,3 mld.). De verplichting luidt in US dollar en wordt omgerekend naar euro met de ECB referentiekoers.

De saldibalans in bijlage C vermeldt ook de omvang van de Alt-A portefeuille die tegenover de verplichting aan ING staat. De omvang van de Alt-A portefeuille luidt in US dollar en wordt omgerekend naar euro met de ECB referentiekoers. De nominale omvang van dat deel van de Alt-A portefeuille waarvoor de Staat risico’s heeft overgenomen bedroeg € 16,1 mld. per ultimo 2010. Het op de saldibalans vermelde bedrag (€ 16,4 mld.) omvat daarnaast een deel van de portefeuille-ontvangsten die in december 2010 door ING zijn ontvangen, maar pas in januari 2011 zijn betaald aan de Staat (€ 0,3 mld.).

Buffer in de transactie

Niet zichtbaar op de saldibalans, maar wel zichtbaar in tabel 2 is de omvang van de buffer in de transactie. De buffer in de transactie is sinds aangaan van de transactie toegenomen van 10% bij aangaan van de transactie tot 20,7% van de nominale omvang van de portefeuille per ultimo 2010. Dit is inclusief het resultaat over 2010.

De buffer neemt jaarlijks toe met de omvang van het resultaat. In 2009 was er sprake van een positief resultaat van € 382 mln. In 2010 was er sprake van een positief resultaat van € 596 mln. Het verschil (€ 213 mln.) wordt nagenoeg geheel verklaard door de additionele betalingen die in oktober 2009 overeengekomen zijn. Als er sprake is van een negatief resultaat, bijvoorbeeld door forse verliezen op de portefeuille, daalt de omvang van de buffer in absolute zin. Relatief gezien zal de groei van de buffer dan stagneren of afnemen.

De toename in de buffer is gevolg van het financieringsvoordeel, het netto resultaat op de fees en doordat de verliezen beperkt zijn gebleven. Tabel 3 illustreert dit.

Tabel 3: ontwikkeling van de buffer in de transactie

oorspronkelijke omvang van de buffer

10,0%

toename door financieringsvoordeel

1,8%

toename door netto resultaat op de fees

0,4%

toename buffer doordat verliezen beperkt zijn

1,8%

omvang van de buffer 31-12-2009

14,0%

toename door financieringsvoordeel

2,7%

toename door netto resultaat op de fees

1,3%

toename buffer doordat verliezen beperkt zijn

2,7%

omvang van de buffer 31-12-2010

20,7%

Het financieringsvoordeel in 2010 is groter dan in 2009 door het effect van de additionele betaling die overeenkomt met een verlaging van de funding fee. Deze additionele betaling is eind 2009 overeengekomen en heeft daardoor effect in 2010, maar slechts beperkt effect in 2009. Daarnaast is ook het effect van de lagere financieringskosten zichtbaar. De verplichting aan ING neemt versneld af doordat elke dollar die binnenkomt weer wordt terugbetaald aan ING. De omvang van de financieringskosten neemt daardoor sneller af dan de omvang van de renteontvangsten uit de portefeuille.

De toename van de buffer als gevolg van het netto resultaat op de fees is in 2010 eveneens groter dan in 2009. Dit is gevolg van de additionele betaling die overeenkomt met een verhoging van de garantiefee. Deze additionele betaling is eveneens eind 2009 overeengekomen en heeft voor het eerst effect in 2010.

Doordat de buffer in 2009 is gestegen, kunnen daarmee in 2010 meer verliezen worden opgevangen. De verliezen op de portefeuille nemen weliswaar toe (zie later in dit verslag), maar blijven ook in 2010 nog achter ten opzichte van de omvang van de buffer. Hierdoor stijgt de buffer in de transactie in 2010 vooralsnog verder.

Buffer in de obligaties

Naast de buffer in de transactie is er ook sprake van een buffer in de obligaties, de zogenaamde credit enhancement. Het merendeel van de obligaties in de portefeuille kent door hun kwaliteit een buffer. De gemiddelde credit enhancement in de portefeuille is in 2010 verder afgenomen en bedraagt nu ca. 13,4% (zie figuur 2). De credit enhancement geeft aan hoe groot de bescherming is tegen verliezen op de onderliggende hypothekenpool doordat deze verliezen eerst worden opgevangen door «overcollateralization» of (houders van) obligaties met een lagere rating. Indien op een obligatie sprake is van een credit enhancement van 0 komen de eerstvolgende verliezen op de onderliggende hypothekenpool voor rekening van de houder(s) van die obligatie. Voor de Staat betekent dat nog niet direct een verlies op de transactie omdat er immers nog sprake is van de buffer in de transactie.

Figuur 2: gemiddelde credit enhancement

Figuur 2: gemiddelde credit enhancement

Ontwikkeling van de verliezen op de portefeuille

Als de gemiddelde credit enhancement in de portefeuille afneemt, zullen de verliezen die voor rekening van de Staat komen toenemen. Door toenemende verliezen zal in eerste instantie de buffer in de transactie dus minder hard stijgen of bij forse verliezen zelfs gaan afnemen. Dat de verliezen voor rekening van de Staat sneller toenemen is reeds zichtbaar in 2010 (zie figuur 3). Het totale verlies blijft vooralsnog beperkt tot ca. 0,3% van de oorspronkelijke omvang van de portefeuille. Tot op heden zijn de verliezen lager dan verondersteld was in de base case uit januari 2009.

Figuur 3: cumulatief verlies (% van oorspronkelijke omvang portefeuille)

Figuur 3: cumulatief verlies (% van oorspronkelijke omvang portefeuille)
4.3.3 Overzicht afgeronde onderzoeken

Type Onderzoek

Onderzoekonderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Beleidsonderzoek bijdrage PPS aan doelmatig investeringsbeleid

OD 3

2010

  

Effectenonderzoek ex post

     

Overig evaluatieonderzoek

Pps voortgangsrapportage 2008/2009

OD3

2010

2010

Kamerstukken II 2009/10, 28 753, nr. 20

Toelichting tabel

De voortgang en prestaties van de minister van Financiën op het gebied van pps wordt beschreven in de voortgangsrapportage voor de Tweede Kamer. De voortgangsrapportage wordt om het anderhalf jaar uitgevoerd. In 2010 is de Pps voortgangsrapportage 2010 afgerond en aan de Tweede Kamer verzonden (Kamerstukken II 2009/10, 28 753, nr. 20).

Het voornemen bestond om voor operationele doelstelling 3 een beleidsdoorlichting van DBFMO uit te voeren in 2010. In 2010 is echter ook al de DBFMO Voortgangsrapportage opgesteld. Daarnaast heeft de Tweede Kamer met de komst van het nieuwe kabinet gevraagd om de nieuwe kabinetsvisie op DBFMO. De planning is om deze kabinetsvisie in maart 2011 te versturen. De kabinetsvisie zal gebaseerd worden op analyses van de ervaringen met DBFMO tot nu toe zowel op Rijksniveau als op decentraal niveau (bij onderwijshuisvesting, zorghuisvesting en infrastructuur van decentrale overheden). Grotendeels zijn deze ervaringen al verwoord in de DBFMO Voortgangsrapportages 2010, 2008, 2006 en eerdere rapportages. Aangezien de Voortgangsrapportages en de Kabinetsvisie een uitgebreide terugblik en vooruitblik op DBFMO betreffen, zal een aparte beleidsdoorlichting inhoudelijk weinig kunnen toevoegen. Daarom zal er geen aparte beleidsdoorlichting meer worden uitgevoerd.

52

Kamerstukken II 2009/10, 31 371, nr. 349.

53

Kamerstukken II 2008/09, 28 479, nr. 39.

54

Kamerstukken II 2008/09, 28 165, nr. 97

56

Kamerstukken II 2009/10, 28 165, nr. 113.

57

Kamerstukken II 2009/10, 28 165, nr. 114.

59

Kamerstukken II 2008/09, 31 371, nr. 95

60

Kamerstukken II 2009/10, 31 371, nr. 273

61

Kamerstukken II 2010/11, 31 371, nr. 353

Licence