Operationele Doelstelling 2.1
Goede internationale samenwerking ter bevordering van de nationale en de bondgenootschappelijke veiligheid
Binnen de NAVO is uitvoering gegeven aan het nieuwe Strategisch Concept van de NAVO, waarbij de nadruk in 2011 lag op verdere hervorming en transformatie van de NAVO. De nieuwe commandostructuur krijgt vorm, waarbij het NATO Consultation, Command and Control Agency (NC3A) en Joint Force Command Brunssum voor Nederland behouden konden worden. Het door de Secretaris-Generaal van de NAVO gepresenteerde concept Smart Defense is in ontwikkeling, waarbij terreinen voor multinationale samenwerking zijn geïdentificeerd. In het kader van de Defence & Deterrence Posture Review is gewerkt aan een inventarisatie van de optimale mix van nucleaire en conventionele capaciteiten en raketverdediging. Specifieke aandacht daarbij was er voor de nieuwe dreigingen, zoals cyber attacks en de proliferatie van ballistische raketten.
Nederland heeft zich ingezet voor een effectiever en flexibeler partnerschapsbeleid van de NAVO. Daarover zijn tijdens de ministeriële bijeenkomst in Berlijn in april 2011 nadere afspraken gemaakt. Nederland heeft zich ingezet voor een goede relatie van de NAVO met Rusland. In 2011 hadden meerdere bijeenkomsten van de NAVO-Rusland Raad plaats. Daarnaast is een mogelijk besluit betreffende raketverdediging ter bescherming van de bevolking en het NAVO-grondgebied uitgewerkt.
Zowel in NAVO- als EU-verband (Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensie Beleid, GVDB) heeft Nederland zich ingezet voor versterking van de civiel-militaire samenwerking, met specifieke aandacht voor de voorkoming van doublures en overlappingen in de aansturing en bemensing van operaties. Nederland stelde een civiel adviseur aan SHAPE ter beschikking die adviseerde over relevante civiel-militaire aspecten van NAVO-operaties. In GVDB-kader kon geen overeenstemming worden bereikt over het opstarten van een operationeel commandocentrum. Wel werd tot activering van het OpsCentre voor de coördinatie van de missies in de Hoorn van Afrika (Regional Maritime Capacity Building, EUTM Somalië, Atalanta) besloten. In 2011 is gestart met het opstellen van een nationale strategie civiele missies. Hierbij is gekeken naar hoe Nederland op effectieve en efficiënte wijze de inzet van civiele deskundigen bij internationale missies kan bevorderen. Publicatie van de strategie is in het eerste kwartaal van 2012 voorzien.
Nederland heeft in diverse fora de noodzaak tot synergie van de inspanningen van organisaties als de VN, EU en NAVO bij crisisbeheersingsoperaties bepleit. Zo werden rond de militaire operatie in Libië de activiteiten van de VN, NAVO en EU goed op elkaar afgestemd via de Contactgroep Libië. De in de NAVO-operatie opgedane ervaringen werden nadien nadrukkelijk betrokken bij het mandaat en de activiteiten in het kader van de United Nations Strategic Mission in Libya (UNSMIL).
Wat betreft de OVSE heeft Nederland zich actief ingezet voor behoud (en betere naleving) van commiteringen in de «menselijke dimensie». Tijdens de OVSE-ministeriële bijeenkomst in Vilnius (5–6 december 2011) kon in deze dimensie echter geen akkoord worden bereikt. In de «politiek-militaire dimensie» heeft Nederland onder andere tijdens deze ministeriële bijeenkomst gepleit voor versterking van de capaciteiten van de OVSE om oplaaiende conflicten op snelle en effectieve wijze in de kiem te smoren.
Operationele doelstelling 2.2
Bestrijding en terugdringing van het internationale terrorisme en andere vormen van internationale criminaliteit
De bestrijding van terrorisme is een speerpunt van de regering. De oprichting van het Global Counter-Terrorism Forum (GCTF) in september 2011, waaraan Nederland een belangrijke bijdrage leverde, is een belangrijke stap naar versterking van de internationale coalitievorming en de onderlinge coördinatie t.a.v. capaciteitsopbouw van terrorismebestrijding in derde landen en terugdringing van radicalisering.
Nederland heeft in bilateraal en multilateraal verband het belang van ratificatie en uitvoering van VN-terrorismeresoluties en -verdragen uitgedragen. Ten behoeve van de uitvoering van de «wereldwijde VN-strategie tegen terrorisme» heeft Nederland (financiële) steun verleend aan verantwoordelijke VN-instellingen, waaronder het Counter Terrorism Committee Executive Directorate (CTED) en de Counter Terrorism Implementation Taskforce (CTITF). Daarnaast heeft Nederland zich andermaal ingezet voor het versterken van het VN-sanctieregime gericht op terroristische organisaties en personen. Deelname aan een coalitie van gelijkgezinde landen droeg bij aan een verbetering van procedures voor het actualiseren van de VN-terrorismelijst en het versterken van de positie van de ombudspersoon (VN-Veiligheidsraadresolutie 1989).
In EU-verband is bijgedragen aan de uitvoering van het EU-actieplan ter bestrijding van terrorisme en het EU-actieplan om radicalisering en rekrutering tegen te gaan.
Nederland steunde voorts met een subsidie van EUR 2,5 miljoen (periode 2010–2015) het International Centre for Counter-Terrorism (ICCT) en deed een beroep op de expertise van het instituut, dat zich richt op het voorkomen van terrorisme en het versterken van het internationaal rechtelijk kader. Daarnaast werden projecten gesteund in Afrika en Azië (Sahel/Magreb, Hoorn van Afrika, Pakistan, Indonesië) gericht op het tegengaan van radicalisering en de versterking van capaciteit ter bestrijding van terrorisme. Daarbij is specifiek aandacht besteed aan de rechten van de mens en de rechtsstaat.
Op nationaal niveau is uitvoering gegeven aan de Sanctieregeling Terrorisme-2007, betreffende de «totstandkoming en beëindiging van bevriezingsmaatregelen terrorisme». Door publicatie van de nationale terrorismelijst en bijbehorend protocol op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken is de transparantie rondom de werking van de nationale, Europese en VN-terrorismesancties vergroot.
Nederland heeft het beleid ten aanzien van bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit en drugshandel en -gebruik actief uitgedragen in VN- en EU-verband. In nauwe samenwerking met de vakdepartementen werd tevens ingezet op vergroting van de effectiviteit van internationale initiatieven. Een voorbeeld hiervan is een grootschalig project voor niet-operationele politiesamenwerking op het gebied van de bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit in dertien landen in Latijns-Amerika.
Tevens heeft Nederland een bijdrage geleverd met projecten gericht op het tegengaan van mensenhandel, waarbij de inspanningen vooral waren gericht op capaciteitsopbouw in de herkomstlanden van slachtoffers.
Operationele doelstelling 2.3
Bestrijding van proliferatie van massavernietigingswapens en bevordering van ontwapening
Nederland heeft zich in 2011 ingezet voor het versterken van het wereldwijde regime voor nucleaire, chemische en biologische non-proliferatie. Zo heeft Nederland het voorzitterschap van de Toetsingsconferentie van het Biological and Toxin Weapon Convention (BTWC) met een succesvolle conferentie in Genève afgesloten. In het kader van de Chemische Wapen Conventie heeft Nederland als voorzitter van de internationale werkgroep Site-Selection Methodology er voor gezorgd dat de Organization for the Prohibition of Chemical Weapens (OPCW) in 2012 meer relevante chemische fabrieken zal inspecteren. Tevens heeft Nederland de noodzakelijke discussie over de toekomst van de OPCW gefaciliteerd, nu de vernietiging van alle gedeclareerde chemische wapens in zicht is.
De Nederlandse inzet voor nieuwe stappen op het terrein van nucleaire ontwapening richt zich op de drieslag van non-proliferatie, wapenbeheersing en ontwapening. Elke reductie en/of terugtrekking van kernwapens met een NAVO-taak in Europa moet in NAVO-kader worden overeengekomen en in het teken staan van wederzijdse ontwapening en van het streven naar een kernwapenvrije wereld. Nederland blijft er naar streven dat de uitkomst van de NAVO Defence & Deterrence Posture Review instrumenteel kan zijn en aanknopingspunten kan bieden voor nadere (ontwapenings-) onderhandelingen tussen de VS en Rusland.
Op het terrein van nucleaire non-proliferatie was 2011 een brugjaar voor het nucleaire Non-Proliferatie Verdrag (NPV), waarin Nederland zich heeft ingezet om voorbereidend werk te doen voor de implementatie en het concretiseren van het actieplan dat in mei 2011 tijdens de laatste Toetsingsconferentie in New York werd aangenomen. Op ministerieel niveau kwam het Non-Proliferation and Disarmament Initiative (NPDI) bijeen in Berlijn en New York. Het NPDI heeft in 2011 aan de vijf permanente leden van de VN Veiligheidsraad (P5) voorstellen gedaan voor een rapportage format over hun kernwapenarsenalen en ontwapeningsinspanningen. Tevens heeft het gezocht naar mogelijkheden om de onderhandelingen over het Fissile Material Cut-off Treaty (FMCT) in de Ontwapeningsconferentie te herstarten. Hoewel het nog niet is gelukt de politieke impasse in de Ontwapeningsconferentie te doorbreken, werkt het NPDI aan de mogelijkheid om technische besprekingen over het verdrag reeds te laten starten. Daarnaast heeft het NPDI de Directeur-Generaal van het IAEA aangeboden om met de NPDI-partners de universalisering van het Additioneel Protocol te bevorderen. Het Nederlands voorzitterschap van de Nuclear Suppliers Group (NSG) is in juni 2011 succesvol van start gegaan. Tijdens de plenaire bijeenkomst in Noordwijk is een jarenlange impasse ten aanzien van de aanpassing van artikel 6 en 7 (exportrichtlijn van proliferatiegevoelige opwerking- en verrijkingstechnologie) doorbroken. Nederland heeft de inbedding van India, Pakistan en Israël in het mondiale non-proliferatiestelsel getracht te bevorderen, onder meer door outreach richting deze landen tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de NSG. Tevens heeft Nederland zich tijdens de voorbereidingen van de Nuclear Security Summit (NSS) in Seoel (maart 2012) ingezet om het NSS-werkplan van Washington in concrete actie om te zetten door onder andere de synergie tussen nucleaire veiligheid en beveiliging te benadrukken en internationale samenwerking op het gebied van nucleair sporenonderzoek te bevorderen. Bij dit laatste ligt een belangrijke rol weggelegd voor het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De NSS speelt een centrale rol in het Nederlandse veiligheids- en non-proliferatie beleid. Nucleair terrorisme blijft immers één van de grootste en meest actuele bedreigingen van de mondiale veiligheid.
Met name de betere naleving van het Non-Proliferatie Verdrag door Iran en de toenemende zorgen over het nucleaire programma van Iran bleven in 2011 veel aandacht vragen. Het jaar begon met besprekingen tussen Iran en de P5+1 (VS, VK, Rusland, China, Frankrijk en Duitsland), maar verdere onderhandelingen over een oplossing bleven uit. Er was geen vooruitgang in de samenwerking tussen Iran en het IAEA. Het IAEA rapport over het Iraanse nucleaire programma van 8 november 2011 stelde opnieuw dat het Agentschap nog altijd niet in staat is vast te stellen dat het Iraanse nucleaire programma geheel van vreedzame aard is. Daarom heeft Nederland gepleit voor het maximaal opvoeren van de druk op Iran om het land te laten voldoen aan zijn internationale verplichtingen. Nederland heeft in dat verband ingezet op het opstellen van een stevig nieuw sanctiepakket in de Europese Unie. Daarnaast blijft Nederland grote zorgen houden over en aandacht besteden aan het nucleaire programma van Noord-Korea.
In december 2011 ratificeerde Indonesië de Comprehensive Test Ban Treaty (CTBT). Nederland heeft zich tijdens de bijeenkomst van de «artikel XIV conferentie» van het CTBT in New York hard gemaakt voor de universalisering van dit verdrag en ziet de ratificatie van onder andere Indonesië als een belangrijk signaal om ook andere landen over te laten gaan tot ratificatie.
Operationele doelstelling 2.4
Goede internationale afspraken op het gebied van conventionele wapenbeheersing en een restrictief en transparant wapenexportbeleid
Het Nederlandse wapenexportbeleid is restrictief en transparant. Het is gestoeld op de erkenning dat in het belang van de internationale rechtsorde en de bevordering van vrede en veiligheid grenzen moeten worden gesteld aan de exportactiviteiten van de defensiegerelateerde industrie. Binnen die grenzen mag de Nederlandse industrie, naar het oordeel van de regering, voorzien in de legitieme behoefte van andere landen aan defensiematerieel. De Nederlandse defensie-industrie levert hoogstaande technologische producten en draagt bij aan innovatie. De regering heeft zich in Europees kader ingezet voor een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven.
Het Nederlandse wapenexportbeleid werd in 2011 aangescherpt in reactie op de ontwikkelingen in de Arabische regio. In de periode maart tot december 2011 werden vergunningaanvragen aangehouden voor Bahrein, Jemen, Saoedi-Arabië, Egypte en Tunesië. De snel opeenvolgende en onvoorspelbare ontwikkelingen in de regio maakten een toetsing voor deze landen aan de acht criteria van het wapenexportbeleid niet mogelijk. Op 10 juni 2011 heeft de regering de Kamer een brief gestuurd waarin enkele structurele aanscherpingen in het beleid werden aangekondigd; onder andere snellere rapportage aan de Kamer (jaar- en halfjaarrapport), en aanscherping van de toetsing van criteria 2 en 3 met een analyse van toekomstige ontwikkelingen. Binnen de EU heeft Nederland zich ingezet voor eenduidige strenge toetsing van vergunningen, in het bijzonder voor bestemmingen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika.
Ook op het terrein van de conventionele wapenbeheersing vonden belangrijke ontwikkelingen plaats. In februari 2011 ratificeerde Nederland het clustermunitieverdrag, dat vervolgens op 1 augustus voor Nederland in werking trad. De ontmanteling van de Nederlandse voorraad clustermunitie is volgens planning verlopen. Tevens heeft Nederland in 2011 bijgedragen aan de vernietiging van onontplofte oorlogsresten, onder andere in Afghanistan via de NGO HALO Trust en in Irak, DRC en Zuid-Soedan via de NGO MAG. Tijdens de elfde bijeenkomst van Staten Partijen bij het Ottawa-verdrag (antipersonenmijnenverdrag) werd de Nederlandse kandidatuur voor Co-rapporteur van de «Standing Committee on Mine Clearance» gehonoreerd.
In 2011 vonden de tweede en derde Preparatory Committee plaats voor het VN-wapenhandelverdrag (Arms Trade Treaty, ATT). Nederland heeft actief deelgenomen aan de onderhandelingen die moeten leiden tot een robuust verdrag dat de wapenhandel wereldwijd zal gaan reguleren. Voor Nederland zijn verschillende elementen in het toekomstige verdrag van belang. Statenpartijen dienen te worden verplicht onder het toekomstige verdrag om een wapenexportvergunningensysteem in het leven te roepen. Dit systeem dient staten te verplichten om vergunningen te toetsen aan meerdere criteria, waaronder het mensenrechtencriterium. Ook zet Nederland zich in voor transparantie ten aanzien van afgegeven en geweigerde vergunningen.
Indicator | Basiswaarde 2005 | Bereikt 2009 | Bereikt 2010 | Streefwaarde 2011 | Bereikt 2011 |
---|---|---|---|---|---|
Aantal Nederlandse undercuts | 1 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Bron: ministerie van Buitenlandse Zaken
Een Nederlandse undercut is het besluit van Nederland om een wapenexportvergunning af te geven voor een transactie die in essentie identiek is aan een transactie waarvoor eerder door een andere EU-lidstaat een vergunning is geweigerd2.
Operationele Doelstelling 2.5
Regionale stabiliteit door effectieve inzet op conflictpreventie, crisisbeheersing, conflictoplossing en post-conflict wederopbouw
Met een samenhangende inzet van defensie, diplomatie en ontwikkelingssamenwerking heeft Nederland een tastbare bijdrage geleverd aan de bevordering van stabiliteit en veiligheid. Er is nauw samengewerkt met multilaterale partners in EU-, NAVO-, VN- en WB-verband en met (I)NGO’s. Naast diplomatieke activiteiten en militaire inspanningen, werden ook activiteiten ontplooid op het gebied van hervorming van de veiligheidssector, versterking van de rechtsorde, hervorming van bestuur en sociaal-economische wederopbouw. Behalve in fragiele staten zal ook vanuit een regionaal perspectief worden ingezet op Veiligheid en Rechtsorde, omdat de oorzaken en gevolgen van een conflict vaak een grensoverschrijdend karakter hebben. Dit beleid is uiteengezet in de brief «Regionale benadering binnen ontwikkelingssamenwerking» van 17 november 2011.
De geïntegreerde politietrainingsmissie in Kunduz is in de zomer 2011 van start gegaan. Ter versterking van de Afghaanse rechtsstaat werd naast een politietrainingsprogramma een rechtsstaatontwikkelingsprogramma ontwikkeld. Aan de hand van vier thema’s – civiele politie, samenwerking tussen politie en aanklagers, justitiesector en verbetering bewustzijn en rechtstoegang – wordt gewerkt aan versterking van de rechtsketen en de toegang en betrouwbaarheid van de rechtsketen voor de bevolking. Activiteiten op dit gebied verlopen voorspoedig en de eerste resultaten zijn bemoedigend. Nederlandse politiefunctionarissen en militairen ontwikkelden opleidingen en gaven onder de vlag van de NATO Training Mission-Afghanistan (NTM-A) en de Europese politiemissie (EUPOL Afghanistan) opleidingen en trainingen aan agenten van de Afghan Uniformed Police (AUP). Hierbij is specifiek aandacht besteed aan de training en ondersteuning van vrouwelijke politiefunctionarissen. Daarnaast begonnen Nederlandse Police Operational Mentor and Liaison Teams (POMLTs) aan de begeleiding en training van agenten in het Kunduz-district. Verschillende projecten gericht op de ontwikkeling van de Afghaanse Rule of Law sector werden gestart.
De Nederlandse inspanningen op het gebied van piraterijbestrijding kenmerkten zich door een actieve en continue operationele bijdrage aan de anti-piraterijoperaties van de NAVO en de EU, onder meer met Hr. Ms. Tromp en Hr. Ms. Zuiderkruis. In de eerste helft van 2011 had Nederland voorts het commando over de Standing NATO Maritime Group 2 en had een Nederlander de leiding over de NAVO-operatie Ocean Shield. Nederland heeft invulling gegeven aan de berechting van piraten en regionale capaciteitsopbouw ter voorkoming en bestrijding van piraterij op zee, door detachering van twee politieadviseurs bij het antipiraterijprogramma van UNODC en een financiële bijdrage aan onder meer de opbouw van detentiecapaciteit door UNODC in Somalië zelf. In 2011 werd een nieuwe overdrachtsovereenkomst gesloten met Mauritius ten behoeve van de berechting van piraterijverdachten in dat land. Nederland zal bij de Hoge Vertegenwoordiger aandacht blijven vragen voor het belang van het sluiten van meer overdrachtsovereenkomsten met landen in de regio.
Het jaar 2011 stond verder in het teken van de omwenteling in de Arabische wereld. Dit leidde in Libië tot geweld tegen burgers door het Kaddafi-regime, waartegen de NAVO op basis van VN-resoluties 1970 en 1973 Operation Unified Protector in het leven riep. Nederland droeg zijn bondgenootschappelijke verantwoordelijkheid en leverde zes F16’s, een mijnenjager en een tankvliegtuig, plus een personele bijdrage aan de staf van de operatie. De operatie werd op 31 oktober 2011 beëindigd. Ook in de follow-up fase draagt Nederland een steentje bij door een financiële bijdrage aan de missieplanning van de VN, een personele bijdrage aan de EU assessment teams en een financiële bijdrage aan diverse ontmijnings- en ontwapeningsprogramma’s.
Nederland steunde in 2011 de opbouw en professionalisering van de Palestijnse civiele veiligheids- en justitiesector, door een bijdrage van drie civiele experts aan de EU-missie EUPOL COPPS in de Palestijnse Gebieden. Daarnaast is de Nederlandse bijdrage aan USSC, de door de Verenigde Staten geleide missie gericht op de training en capaciteitsopbouw van de Palestijnse veiligheidsdiensten, in 2011 van twee naar vier militairen verhoogd.
Nederland heeft in 2011 met 30 personen succesvol bijgedragen aan de UN Mission in Sudan (UNMIS). Deze missie, actief tot de onafhankelijkheid van Zuid-Sudan op 9 juli 2011, speelde een belangrijke rol in de implementatie van de Comprehensive Peace Agreement. Op 9 juli 2011 is UNMIS overgegaan in de UN Mission in South-Sudan (UNMISS). Op 30 september 2011 informeerde het kabinet de Kamer over het besluit ook aan deze missie een bijdrage te leveren. Zuid-Sudan is sinds 2011 OS-partnerland met als speerpunten veiligheid en rechtsorde, voedselzekerheid en water. Nederland gaf in haar programma uitvoering aan de OESO/DAC multi-donorevaluatie van vredesopbouw- en conflictpreventie-inspanningen in Zuid-Sudan, waarin het belang werd benadrukt van local ownership, donorcoördinatie, een transparante overheid, vredesdividend en betere samenwerking tussen de VN en de Wereldbank. Nederland heeft een ambassade geopend in Juba, is host donor van het Joint Donor Team en co-lead op de sectoren water en voedselzekerheid binnen de EU. Een Nederlandse handelsmissie bezocht Zuid-Sudan, vooral gericht op de landbouwsector.
Nederland heeft in 2011 de bijdrage aan de EU-missies in Bosnië sterk afgebouwd en de bijdragen aan het executieve mandaat van EUFOR Althea en aan de politiemissie EUPM beëindigd. Nederland heeft de inzet van ongeveer 45 civiele functionarissen, onder wie twee rechters, aan de rule of law-missie EULEX in Kosovo gehandhaafd.
De geïntegreerde benadering, de gecombineerde inzet van politieke, veiligheids- en ontwikkelingsinstrumenten, kreeg dit jaar verder gestalte met het OS-speerpunt veiligheid en rechtsorde. Hiermee sluit het Nederlandse beleid goed aan op het gezaghebbende World Development Report (WDR 2011), waarin aangegeven is dat «Security, Justice, Jobs» de belangrijkste elementen zijn voor post-conflict interventies. De bijdrage aan veiligheid en stabiliteit en rechtsorde vanuit ontwikkelingssamenwerking in een aantal regio’s is van belang omdat daarmee niet alleen de voorwaarden worden geschapen voor duurzame ontwikkeling, maar ook wordt bijgedragen aan veiligheid, vrijheid en welvaart in Nederland. Nieuwe dreigingen, zoals georganiseerde criminaliteit, terrorisme en radicalisering in deze regio’s hebben immers ook gevolgen voor ons land. De regionale benadering is uiteengezet in de brief aan de Tweede Kamer van 17 november en is gericht op de volgende regio’s: Grote Meren, Hoorn van Afrika, Afghanistan/Pakistan en Midden-Amerika.
Nederland ontwikkelde internationaal zijn toegevoegde waarde op het gebied van veiligheid en rechtsorde verder door het uitvoeren van projecten en activiteiten in (post) conflict gebieden als de Arabische regio, Zuid-Soedan, Burundi, Palestijnse Gebieden, de Balkan en Afghanistan. Wat de Arabische regio betreft lag de focus op het ondersteunen van de centrale rol van de VN in transitieprocessen, het verbeteren van de participatie van burgers, versterking van lokaal bestuur, en (in lijn met het WDR) het creëren van werkgelegenheid.
Mede door een actieve inzet van Nederland binnen de VN heeft hervorming van de veiligheidssector en herstel van de rechtsorde internationaal aan belang en effectiviteit gewonnen. De eerste fase van het Security Sector Reform (SSR) programma in Burundi werd succesvol afgerond. Het ministerie van Defensie produceerde een review van het programma. Er werden verder cursussen ethiek gegeven voor verbetering van het functioneren van de politie en er heeft een inventarisatie van de veiligheidsbehoeften van de bevolking plaatsgevonden. Om in vredesmissies beter geïntegreerd militair-civiel te werken (3D) hield Nederland met het Duitse Auswärtiges Amt en het Nederlands-Duitse legerkorps in september 2011 de oefening Common Effort, waaraan circa 33 organisaties deelnamen.
Met betrekking tot het High Level Forum on Aid Effectiveness (HLF4) van 29 november tot en met 1 december in Busan, heeft Nederland een aanjagende rol op zich genomen onder andere ten aanzien van fragiele staten. Bij de presentatie van de New Deal is door Nederland speciale aandacht gevraagd voor lange termijn benadering en betrokkenheid van civil society en vrouwen.
Met het tweede Nederlands Nationaal Actieplan 1325, gelanceerd in december voor de periode 2012–2015, beogen de circa 40 ondertekenende organisaties (drie ministeries en 37 maatschappelijke organisaties) meer focus in de onderlinge samenwerking te brengen. Mede dankzij Nederland werd de rol van vrouwen bij vredesprocessen opgenomen in het nieuwe Strategisch Concept van de NAVO. De animo was groot voor het Spaans-Nederlandse initiatief tot een halfjaarlijkse training over «gender in operations».
Operationele doelstelling 2.6
Effectieve humanitaire hulpverlening
Vroegtijdige, voorspelbare inzet van humanitaire hulp is belangrijk voor de effectiviteit. Hierover zijn tussen donoren onderling afspraken gemaakt. Nederland heeft het in de Memorie van Toelichting 2011 genoemde streefpercentage van geheel of gedeeltelijke ongeoormerkt inzetten van 80 procent van de bijdragen aan de VN of Rode Kruisfamilie behaald. Dit heeft snelle, flexibele en voorspelbare bijdragen mogelijk gemaakt bij humanitaire crises. In 2011 is Nederland, naast bijdragen aan een aantal acute noodsituaties, actief geweest in chronische en complexe crises in onder andere Somalië, Soedan, Afghanistan, DRC, Ethiopië en de Palestijnse gebieden. Het bleek echter niet mogelijk om het ook in de Memorie van Toelichting 2011 genoemde streefpercentage van committering van 75 procent van het beschikbare budget in de eerste vier maanden van 2011 te behalen, omdat de zorgvuldige voorbereiding van de bijdragen meer tijd kostte dan voorzien. Voor noodhulp bij de overstromingen in Pakistan werd in augustus EUR vier miljoen vrijgemaakt door verschuivingen in lopende ontwikkelingsprogramma’s, omdat de middelen voor noodhulp uitgeput waren.
Nederland heeft in 2011 de clusterbenadering (coördinatie van de hulp per sector) bevorderd en de positie van de Humanitaire Coördinator van de VN en van VN-noodhulpfondsen helpen versterken. Hiertoe werd dialoog gevoerd met betrokken humanitaire organisaties. Ook werden financiële bijdragen geleverd aan noodhulpfondsen op landenniveau en aan het wereldwijde VN-noodhulpfondsen CERF (Central Emergency Response Fund). Nederland heeft bovendien het CERF helpen verbeteren door deelname in de Reference Group en dialoog over de follow-up van de CERF-evaluatie. Ook stimuleerde Nederland actief de uitvoering van humanitaire hervormingen die de effectiviteit van de wereldwijde humanitaire hulpverlening moeten verbeteren.
Onderwerpen zoals accountability en samenwerking van de VN met NGO’s werden in 2011 systematisch aan de orde gesteld in overleg met en in jaarvergaderingen van relevante VN-organisaties. Nederland heeft ook consequent rampenrisicovermindering opgebracht als onderdeel van ontwikkelingsbeleid, zowel intern als extern. Daarnaast is bijgedragen aan de UN International Strategy for Disaster Reduction en de Global Facility for Disaster Reduction and Recovery van de Wereldbank. Van de donorgroep van laatstgenoemde faciliteit heeft Nederland in november 2011 voor een periode van één jaar het voorzitterschap op zich genomen.
Ten slotte heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken in samenwerking met het ministerie van Veiligheid en Justitie zich er sterk voor gemaakt dat de rampenrespons van de EU bijdraagt aan snelheid, efficiency en effectiviteit van internationale humanitaire hulpverlening, en geen extra coördinatielaag wordt. De betreffende EU-wetgeving is nog in voorbereiding en zal in 2014 worden afgerond.
Operationele doelstelling 2.7
Goed bestuur in prioritaire landen
Het beleid ten aanzien van goed bestuur veranderde in 2011, door de keuze van een geringer aantal partnerlanden (15) en het uitgangspunt dat goed bestuur een dwarsdoorsnijdend thema is en ondersteunend aan de speerpunten. Posten in partnerlanden beschreven in hun Meerjarige Strategische Plannen 2012–2015 (MJSP’s) hoe goed bestuur bijdraagt aan de speerpuntprogramma’s.
In de strijd tegen corruptie heeft Nederland de uitrol van de United Nations Convention against Corruption (UNCAC) verder ondersteund, o.a. door UNCAC reviews politieke aandacht te geven op landenniveau en door een compromis tot stand te brengen over de NGO-rol in UNCAC. Nederland zal nog moeten beslissen over de eigen implementatie van het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI); dit punt is opgenomen in de Grondstoffennotitie die op 15 juli 2011 aan de Kamer is gezonden, gekoppeld aan het EU-transparantiedossier.
De relatie met het Netherlands Institute for Multiparty Democracy (NIMD) is sterk verbeterd, mede door managementwijzigingen binnen het NIMD. Het NIMD is één van de twee organisaties, die voor subsidiëring in aanmerking komen op grond van de Subsidietender Fonds Politieke Partijen. Nederland nam samen met Slowakije op verzoek van de VS het co-voorzitterschap op zich van een Task Force Tunesië. Deze is opgericht onder het «Community of Democracies»-netwerk om democratisering in Tunesië te ondersteunen. Nederland heeft al enkele projecten gefinancierd om het goede voorbeeld te geven aan de Task Force.
De rechtsstaatbevordering in ontwikkelingslanden en de samenwerking met kennisinstituten is geïntensiveerd. Op grond van behaalde resultaten is rechtsstaatbevordering opnieuw opgenomen in de programma’s van onder meer de partnerlanden Rwanda, Uganda en Indonesië. Zo zijn in Uganda in 2011 achterstanden in de behandeling van zaken afgenomen en, met steun van Nederland, juridische advieskantoren opgezet in alle districten in Rwanda. De samenwerking met de International Development Law Organization is verbeterd na het aantreden van een nieuwe Directeur-Generaal met grote internationale ervaring, voormalig Secretaris-Generaal van Amnesty International Irene Khan. De samenwerking met kennisinstituten als het Van Vollenhoven Instituut (VVI), het Hague Institute for the Internationalisation of Law (HIIL) en het Center for International Legal Cooperation (CILC) is in 2011 geïntensiveerd.
De IMF Regional Technical Assistance Centres in Bamako en Addis Abeba ontvingen Nederlandse steun op het gebied van Public Finance Management (PFM, bevordering van gezonde overheidsfinanciën). Deze centra zullen landen in West- en Oost-Afrika adviseren over hun overheidsfinanciën. In Indonesië, Bangladesh, Benin en Burundi steunden de posten de PFM-hervormingen. Op het gebied van versterking van decentraal overheidsbestuur is met de VNG een nieuwe samenwerking aangegaan.
De notitie «MATRA gemoderniseerd» was de leidraad voor de inzet van het MATRA-programma in 2011: minder landen, meer thematische focus, eenvoudiger instrumentarium en meer fondsen naar Nederlandse ambassades. De beperkte absorptiecapaciteit bleek een belemmering om tot volledige uitgave te komen. De inzet in 2011 heeft bijgedragen aan de maatschappelijke transformatie van voormalig communistische landen in Midden- en Oost-Europa. In de pre-accessielanden is bijgedragen aan de vervulling van de Kopenhagencriteria. Daarbij zijn vooral resultaten geboekt op het gebied van de «rule of law».
In lijn met het regeerakkoord wordt MATRA verder geconcentreerd op de pre-accessielanden in Zuidoost-Europa, ter ondersteuning van hun inspanningen te voldoen aan de voorwaarden voor EU toetreding. De Kamer is hierover op 14 november 2011 per brief geïnformeerd. Invoering van dit herziene MATRA-programma vindt plaats met ingang van 2012.
Operationele doelstelling 2.8
Het bevorderen van energievoorzieningszekerheid
Samen met het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is het beleid herzien ten aanzien van energierelaties met prioritaire landen en regio’s alsmede multilaterale organisaties, vastgelegd in de door de Ministerraad goedgekeurde notitie «Naar een nieuw kader voor internationale energierelaties». Concreet heeft dit geresulteerd in de keuze voor een aantal prioritaire landen, regio’s en instellingen, te weten: de Europese Unie; buurlanden (Duitsland, Noorwegen, VK, België en Frankrijk); grote energiespelers (Rusland, China, Brazilië en VS); energie producerende regio’s (Golfregio en Kaspische zee regio), en internationale energie instellingen: International Energy Agency (IEA), International Energy Forum (IEF), Energie Handvest, Gas Exporting Countries Forum, International Atomic Energy Agency (IAEA) en International Renewable Energy Agency (IRENA). Maria van der Hoeven werd in 2011 verkozen tot Executive Director van het IEA.
De ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie schreven gezamenlijk het Energierapport 2011 dat naar de Kamer is toegegaan in juni 2011. In de kabinetsvisie Energievoorzieningszekerheid, gepresenteerd aan de Eerste Kamer op 16 december 2011, werd nader ingegaan op de geopolitieke context van energievoorzieningszekerheid.
De Nederlandse inzet in EU-verband werd vastgelegd in het Energierapport 2011 en nader uitgewerkt in standpuntbepalingen ten aanzien van mededelingen van de Commissie (zgn. BNC-fiches). Het ging hierbij om:
-
– Energievoorzieningszekerheid en internationale samenwerking;
-
– Wet- en regelgeving integriteit en transparantie van de energiemarkt;
-
– Veiligheid offshore olie en gas;
-
– Energie Efficiëntieplan 2011.
Ontwikkelingen in de EU Energieraad, waar alle aspecten van de EU energiestrategie besproken worden, volgt Nederland actief, met name de Routekaart 2050.
Nederland was aanwezig bij de oprichtingsvergadering van IRENA en steunde IRENA financieel met EUR 398 000. Met de Wereldbank is de discussie voortgezet over de formulering van het nieuwe energiebeleid.
In april 2011 is een intentieverklaring tot stand gekomen tussen Fluxys (België) en Gasunie (Nederland) om de mogelijkheden voor grensoverschrijdende samenwerking te verkennen. Dit biedt kansen voor beide landen om in te spelen op wijzigingen in aardgasstromen.
In 2011 hebben in- en uitgaande ministeriële bezoeken plaatsgevonden die (mede) in het teken van gas stonden. Premier Rutte was in oktober in Rusland waar onder andere een Memorandum of Understanding tussen Gazprom en de Gasunie is ondertekend, en in november was hij in Duitsland aanwezig bij de opening van de Nordstream pijpleiding. Gasunie is betrokken bij aanleg en exploitatie van deze belangrijke nieuwe verbinding tussen Rusland en Europa.
In maart vond een staatsbezoek aan Qatar plaats, ‘s werelds belangrijkste exporteur van Liquefied Natural Gas. In oktober 2011 nam Nederland deel aan de ministeriële bijeenkomst van het IEA en in november was Nederland als waarnemer aanwezig bij de top van het Gas Exporting Countries Forum, een overlegplatform tussen de grootste gasproducenten ter wereld.
Sinds de kernramp in Fukushima en de reactie van diverse Europese landen daarop, is nucleaire veiligheid sterker voor het voetlicht gekomen. Nederland was binnen de EU en in het IAEA actief betrokken bij ontwerp en uitvoering van de zogenaamde «stress tests», discussies over wereldwijde versterking van de regelgeving met betrekking tot kernenergie, en de aanname van het IAEA actieplan voor nucleaire veiligheid.
Transparantie van financiële overdrachten in de energiesector is een belangrijke stap in het nastreven van goed bestuur in deze sector in ontwikkelingslanden. Daarom bevordert Nederland actief het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI): in 2011 droeg Nederland een contributie van USD 280 000 bij aan het EITI secretariaat. De EITI Board, waarvan Nederland lid is, was te gast in Amsterdam in juni 2011. Ook steunt Nederland de inzet van de OVSE ten aanzien van EITI.
Daarnaast heeft Nederland een actieve inbreng in de discussie over de concept EU transparantie wetgeving waarvoor een BNC-fiche werd opgesteld: Nederland legt de nadruk op een goede afstemming met andere transparantie initiatieven en let op de administratieve lasten. De vestiging van het internationale secretariaat in 2011 van Voluntary Principles on Security and Human Rights in Nederland bevestigt de reputatie van Nederland op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO).
Beleidsconclusies artikel 2
In lijn met het nieuwe Strategisch Concept hebben nieuwe dreigingen, waaronder cyberdreigingen, een prominente plek in het Nederlandse veiligheidsbeleid gekregen. Dit werd onder meer geïllustreerd door deelname van de minister van Buitenlandse Zaken aan de internationale London Conference on Cyberspace op 1 en 2 november 2011. Verdere uitwerking van het Strategisch Concept van de NAVO zal plaatsvinden in 2012, met besluitvorming tijdens de NAVO Top in Chicago in mei 2012. Nederland streeft naar verdere integratie van de civiel-militaire planningsstructuren in de EU en het verbeteren van inzetbaarheid van EU Battle Groups, alsook het bevorderen van GVDB-samenwerking met NAVO en derde landen, in het bijzonder op het gebied van pooling & sharing.
De internationale samenwerking met gelijkgezinde landen in de strijd tegen terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit is in 2011 geïntensiveerd en met de oprichting van het Global Counter-Terrorism Forum (GCTF) verder geformaliseerd. De rechtsbescherming van personen en organisaties op de VN-terrorismelijsten is versterkt. Met de vakdepartementen bestond een goede samenwerking op het gebied van de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en vergroting van de effectiviteit van internationale initiatieven.
Het implementeren en concretiseren van het actieplan van de NPV-Toetsingsconferentie en het uitwerken van het werkplan van de Nuclear Security Summit blijven de drivers voor het Nederlandse beleid op het gebied van non-proliferatie, wapenbeheersing en ontwapening. Hiertoe blijft Nederland zoeken naar dwarsverbanden en synergie tussen de verschillende bestaande initiatieven en fora, zoals de NSS, de Global Initiative to Combat Nuclear Terrorism, G8 Global Partnership, CD, CTBT en FMCT. Ook binnen en met het NPDI wil Nederland dit aanjagen.
Nog steeds is de uitvoering van het werkplan van de Ontwapeningsconferentie niet begonnen. In 2012 zal de druk op lidstaten, dus ook Nederland, dan ook toenemen om te beslissen hoe de VN ontwapeningsmachinerie in de toekomst daadwerkelijk kan bijdragen aan nationale inspanningen op het gebied van non-proliferatie, wapenbeheersing en ontwapening.
Met Nederlandse steun blijft de OPCW nadenken over haar toekomst en het overeind houden van het Chemische Wapen Verdrag.
Na de succesvolle BTWC Toetsingsconferentie in december 2011 onder Nederlands voorzitterschap, zal Nederland – ook interdepartementaal – de inspanningen op het gebied van Bio-security intensiveren.
In de aanloop naar de review van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport die in 2012 zal plaatsvinden, blijft Nederland pleiten voor verdere harmonisatie van het Europese wapenexportbeleid. Nederland blijft voorop lopen in het onderhandelingsproces dat moet leiden tot een VN-wapenhandelverdrag (ATT). Als één van de grootste donoren op het gebied van ontmijning zal Nederland in 2012 een actievere rol op zich nemen binnen het Ottawa-verdrag (antipersonenmijnenverdrag).
Het bevorderen van regionale stabiliteit door een samenhangende inzet van politieke, veiligheids- en ontwikkelingsinstrumenten was ook in 2011 een van de prioritaire beleidsterreinen. Dit beleid heeft verder gestalte gekregen met het OS-speerpunt veiligheid en rechtsorde. Nederland heeft nuttige bijdragen geleverd aan het bevorderen van regionale stabiliteit in fragiele staten, met name in Afghanistan door het opzetten van een Rule-of-Law programma in Kunduz, in Somalië door piraterijbestrijding en het uitwerken van een actieplan voor intensievere inzet op land, in Zuid-Sudan door een bijdrage aan UNMISS en een uitgebreid conflictsensitief ontwikkelingsprogramma, in Burundi met een veelzijdig en langlopend SSR-programma en in de Arabische regio door een bijdrage aan de NAVO-missie en het verbeteren van participatie van burgers en versterking van lokaal bestuur. Uitvoering van een regionale inzet is evenwel complex, vanwege de grote hoeveelheid actoren en ontwikkelingen. Ervaringen met een regionale benadering geven een gemengd beeld van de effectiviteit. Bij de regionale benadering is daarom gekozen voor focus op een beperkt aantal doelen en eenduidig management als elementen in een pragmatische aanpak.
Het tweede Nederlands Nationaal Actieplan 1325 biedt een actueel handvat om de rol van vrouwen in vredesprocessen te bevorderen. De Nederlandse bijdrage aan ISAF in Uruzgan is geëvalueerd en veel lessen uit die ervaring zijn al verwerkt in beleid en organisatie. Enerzijds is in de Focusbrief aangegeven dat het aantal landen waarin gewerkt wordt aanzienlijk is teruggebracht, anderzijds is het budget voor veiligheid en rechtsorde verhoogd om activiteiten in fragiele staten en in enkele regio’s te kunnen intensiveren, mede indachtig de New Deal die overeengekomen is in Busan, gericht op additionele inspanning voor landen waar gebrek aan stabiliteit en veiligheid het behalen van MDG’s in de weg staat.
Evaluaties laten zien dat sinds de tsunami de humanitaire hulpverlening sterk is verbeterd. Uit Haiti-evaluaties blijkt echter dat de effectiviteit van humanitaire hulp nog beter kan, dat wil zeggen de coördinatie en verantwoording. Evaluaties van de Common Humanitarian Funds en het CERF laten zien dat betere verantwoording over resultaten moet plaatsvinden; Nederland blijft zich hier dus voor inzetten. Volgens de CERF-evaluatie voldoet dit instrument wel aan de doelstellingen.
Uit evaluatie en onderzoek met betrekking tot het NIMD is geleerd dat politici en/of politieke partijen in het bestuur van door de overheid gesubsidieerde organisaties kan leiden tot onduidelijke verhoudingen. Politici moeten als bestuurslid verantwoording afleggen aan een minister, maar worden tegelijkertijd als parlementslid geacht dezelfde minister te controleren. Bij het NIMD heeft dit geleid tot een verandering in de statuten per 1 januari 2012. Verder is duidelijk geworden dat het voor de kwaliteit van werkzaamheden belangrijk is dat een maatschappelijke organisatie naast een centrale doelstelling beschikt over een uitgewerkte strategie.