Base description which applies to whole site

ARTIKEL 6 EN 7. HOGER ONDERWIJS

6.1 Algemene beleidsdoelstelling: het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt en het vervullen van hun rol in de intellectuele voorhoede van onze samenleving

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Om internationaal te concurreren en maatschappelijke problemen aan te pakken, zijn een goed opgeleide bevolking, ondernemende geesten en hoogwaardige diensten en producten van doorslaggevend belang. De Nederlandse samenleving is in hoge mate afhankelijk van kennis, technologie en innovatie. Nederland moet daarom zijn kennis- en innovatiepotentieel optimaal organiseren en benutten.

De Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap «Kwaliteit in verscheidenheid» (Kamerstuk 31 288, nr. 194) geeft de koerswijzigingen aan voor de komende jaren. De lat in het hoger onderwijs gaat omhoog, zowel voor de studenten als aan de kant van de opleidingen. Meer ruimte voor selectie en excellentie, intensivering van het onderwijs, een hoger opleidingsniveau van de docenten en een betere kwaliteitsborging.

De instellingen moeten scherpe keuzes maken in onderwijs en onderzoek. Meer profilering en differentiatie in het onderwijsaanbod, en een stevige focus op de behoeften van de topsectoren en de maatschappelijke uitdagingen.

De doelen van de strategische agenda zijn deels nader ingevuld in de Hoofdlijnenakkoorden die zijn afgesloten met de VSNU, HBO-raad (tot stand gekomen in 2011; Kamerstuk 31 288, nrs. 246 en 247) en met de NRTO (tot stand gekomen in 2012; Kamerstuk 31 288, nr. 254). In het verlengde van deze hoofdlijnenakkoorden worden in 2012 met de afzonderlijke instellingen prestatieafspraken gemaakt over onderwijskwaliteit/studiesucces, profilering en valorisatie.

Externe factoren

De inzet van studenten, docenten, onderzoekers, bestuurders, toezichthouders, brancheorganisaties, maatschappelijke en internationale organisaties, bedrijven (stages en aansluiting arbeidsmarkt), en andere overheden bepaalt mede de kwaliteit van het hoger onderwijs en onderzoek. De minister is daarom afhankelijk van de beschikbaarheid, capaciteiten en faciliteiten van deze actoren. Andere factoren die de minister slechts beperkt kan beïnvloeden, maar waarvan zij wel afhankelijk is, zijn: ontwikkelingen op de (internationale) arbeidsmarkt, demografische ontwikkelingen en conjuncturele ontwikkelingen.

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 6.1 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde 2003

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2020

Realisatie 2011

1.

Percentage hoger opgeleiden in de leeftijdsgroep 25–44 jarigen van de beroepsbevolking

31,5%

37,4%

39,0%

46,0%

38,9%

Bron: CBS (EBB)

Toelichting:

De stijgende lijn is met name het gevolg van autonome groei en verbetering van rendement (minder uitval en betere studiekeuze).

Tabel 6.2 Kengetallen
 

Waarde 2007

Waarde 2008

Waarde 2009

Waarde 2010

1.

Percentage afgestudeerden met een baan op tenminste hbo respectievelijk wo-niveau1

       
 

Hbo

85%

85%

83%

80%

 

Wo

64%

67%

65%

 

Bron: Hbo2 en Wo-monitor3

       

2.

Percentage werkenden dat aangeeft dat opleiding voldoende basis was om te starten op arbeidsmarkt

       
 

Hbo

59%

62%

59%

54%

 

Wo

60%

63%

60%

 

Bron: Hbo2 en Wo-monitor3

       
1

Huidige baan (gemiddeld anderhalf jaar na afstuderen).

2

De cijfers voor het hbo over 2011 zijn beschikbaar in september 2012.

3

De wo-monitor wordt nog maar eenmaal in de twee jaar uitgevoerd. Vandaar dat de cijfers over 2010 ontbreken. De cijfers over 2011 komen vermoedelijk in september 2012 beschikbaar.

Toelichting:

De kengetallen maken zichtbaar of de student optimaal is voorbereid op deelname aan de samenleving en een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt. Bij deze reeksen worden geen streefwaarden geformuleerd omdat deze te sterk samenhangen met de conjunctuurontwikkeling. Deze samenhang lijkt te worden bevestigd door de dalende percentages in 2009 en 2010.

6.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 (bedragen x € 1 000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

   

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

2 287 731

2 377 498

2 692 061

2 804 787

2 509 747

2 530 905

– 21 158

Waarvan garantieverplichtingen

108 000

92 333

176 362

82 202

40 000

   

Totale uitgaven

2 030 854

2 158 944

2 323 653

2 495 166

2 515 211

2 358 673

– 23 462

                 

Programma-uitgaven

2 025 779

2 153 863

2 317 618

2 489 231

2 509 283

2 533 575

– 24 292

                 

Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs

1 928 178

2 044 634

2 186 555

2 330 387

2 406 097

2 415 844

– 9 747

Reguliere bekostiging (lumpsum)1

1 928 178

2 044 634

2 186 555

2 330 387

2 406 097

2 415 844

– 9 747

                 

Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit

4 083

6 848

5 478

5 474

5 500

5 476

24

Kwaliteitsverbetering docenten (lumpsum)

4 083

6 848

5 478

5 474

5 500

5 476

24

                 

Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden

3 869

14 725

32 163

50 164

50 399

55 190

– 4 791

Minder uitval en kwaliteitsimpuls (lumpsum)

 

6 726

20 898

34 867

35 051

34 896

155

Verhogen studierendement niet-westerse allochtone studenten (lumpsum)

1 468

5 600

8 765

12 797

12 848

12 794

54

Studiekeuze informatie voor het hoger onderwijs

2 303

2 299

2 400

2 400

2 400

2 400

0

Erkenning van verworven competenties

       

0

5 000

– 5 000

Emancipatie

80

100

100

100

100

100

0

                 

De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa

76 933

73 544

78 854

85 790

33 331`

43 490

– 10 159

Praktijkgericht onderzoek (Raak)

13 300

11 300

13 100

18 883

18 883

18 883

0

Praktijkgericht onderzoek (lectoren en kenniskringen) (lumpsum)2

   

1 254

7 823

7 863

7 828

35

Ondernemerschap

     

0

95

5 316

– 5 221

Nieuwe hbo-masteropleidingen

 

5 044

0

1 079

5 490

10 463

– 4 973

Deltaplan bèta/techniek3

61 308

50 000

58 500

55 530

0

0

0

FES: Investeringsgenda bèta en techniek hoger onderwijs

2 325

7 200

6 000

2 475

1 000

1 000

0

                 

Programmakosten-overig4

12 716

14 112

14 568

17 416

13 956

13 575

381

Uitvoeringsorganisatie DUO

12 716

14 112

14 568

17 416

13 956

13 575

381

                 

Apparaatsuitgaven Hoger Onderwijs en Studiefinanciering

5 075

5 081

6 035

5 935

5 928

5 098

830

Ontvangsten

6 955

9 580

11 404

3 462

3 948

17

3 931

1

In de middelen voor «Reguliere bekostiging» zijn ook enkele posten voor overige uitgaven verwerkt.

2

Naast de extra middelen uit het coalitieakkoord is in de «Reguliere bekostiging» (lumpsum) voor lectoren en kenniskringen voor 2011 een bedrag van € 62 miljoen opgenomen.

3

De middelen voor het Deltaplan bèta/techniek hebben betrekking op de gehele onderwijskolom.

4

De middelen hebben betrekking op het gehele hoger onderwijs.

Toelichting:

De uitgaven voor het hoger beroepsonderwijs zijn in 2011 € 23,5 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. De realisatie van de ontvangsten is € 3,9 miljoen hoger dan geraamd.

Uitgaven

De belangrijkste oorzaken van de lagere realisatie van de uitgaven zijn:

  • Reguliere bekostiging: Een verlaging van in totaal € 9,7 miljoen. Dit is een gevolg van met name:

    • een verlaging met € 22,2 miljoen als gevolg van de ontwikkeling van het aantal studenten in het hbo,

    • een verhoging met € 10,4 miljoen voor de loonbijstelling 2011 (werkgeverslasten tranche 2011), en

    • een verhoging met € 2,3 miljoen in verband met een beslissing op bezwaar met betrekking tot de rijksbijdrage 2009 van een hogeschool.

  • Erkenning van verworven competenties: Een verlaging van in totaal € 5,0 miljoen. Deze verlaging heeft betrekking op een verschuiving van 2011 naar 2012 (€ 4,2 miljoen) en 2014 (€ 0,8 miljoen) voor de dekking van de subsidietaakstelling (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 160).

  • Ondernemerschap: Een verlaging van € 5,2 miljoen. Hiervan houdt € 4,3 miljoen verband met een overboeking naar het ministerie van EL&I voor de uitvoering door het AgentschapNL van het gezamenlijk programma voor het bevorderen van de kennisuitwisseling tussen onderwijsinstellingen en ondernemers.

  • Nieuwe hbo-masteropleidingen: Een verlaging van € 5 miljoen. Dit is voornamelijk het gevolg van:

    • een verschuiving van € 2 miljoen van 2011 naar 2012 voor het verbeteren van de praktijk van toetsing (Kamerstuk 31 288, nr. 167), en

    • een verlaging van € 2,3 miljoen in verband met een beslissing op bezwaar (zie bij Reguliere bekostiging).

Ontvangsten

De belangrijkste oorzaak van de hogere realisatie van € 3,9 miljoen op de ontvangsten is de terugstorting van batige saldi als gevolg van de afrekening van projectsubsidies.

Tabel 6.4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 7 (bedragen x € 1 000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

   

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

3 656 718

3 784 930

4 052 409

4 009 600

3 946 917

3 953 323

– 6 406

Waarvan garantieverplichtingen

 

50 000

115 000

35 000

   

Programma-uitgaven

3 511 532

3 676 678

3 781 800

3 822 986

3 954 885

3 913 542

41 343

                 

Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs

3 481 757

3 636 794

3 740 028

3 765 206

3 868 445

3 824 413

44 032

Reguliere bekostiging (lumpsum)

3 475 757

3 628 327

3 728 322

3 743 620

3 829 922

3 786 033

43 889

Geesteswetenschappen

   

2 128

6 660

10 700

10 660

40

Alfa/Gamma-onderzoek

6 000

8 467

9 578

14 926

27 823

27 720

103

                 

Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit

17 501

26 299

32 049

36 377

34 818

37 668

– 2 850

Kwaliteitsverbetering docenten (lumpsum)

3 000

5 000

5 414

5 414

5 434

5 414

20

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (HSP)

5 800

12 112

12 385

11 331

11 351

11 331

20

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitelands talent: FES (Sirius Programma)

 

575

4 764

7 436

8 729

9 819

– 1 090

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitelands talent (Sirius Programma)

     

4 000

2 200

2 200

0

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitelands talent (Kwaliteit en bekostiging)

       

0

1 800

– 1 800

Internationale samenwerking en oriëntatie

8 701

8 612

9 486

8 196

7 104

7 104

0

                 

Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden

2 208

3 519

2 657

15 337

20 669

20 600

69

Minder uitval en kwaliteitsimpuls (lumpsum)

 

1 407

2 322

15 337

17 460

17 403

57

Verhogen studierendement niet-westerse allochtone studenten (lumpsum)

       

3 209

3 197

12

Verhoging deelname studenten met een handicap

2 208

2 112

335

       
                 

De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa

10 066

10 066

7 066

6 066

30 953

30 861

92

3 TU's samenwerking: FES

10 066

10 066

7 066

6 066

6 066

6 066

0

3 TU's samenwerking

       

11 031

10 990

41

Sectorplan Natuur- en scheikunde

       

13 856

13 805

51

Ontvangsten

11 508

11 645

13 894

13 877

25 117

25 016

101

Toelichting:

De uitgaven voor het wetenschappelijk onderwijs zijn in 2011 € 41,3 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. De realisatie van de ontvangsten is € 0,1 miljoen hoger dan geraamd.

Uitgaven

De belangrijkste oorzaken van de hogere realisatie van de uitgaven zijn:

  • Reguliere bekostiging: Een verhoging van in totaal € 43,9 miljoen. Dit is een gevolg van:

    • een verhoging van € 7,7 miljoen voor de ontwikkeling van het aantal studenten in het wetenschappelijk onderwijs,

    • een verlaging van € 1,0 miljoen als gevolg van de Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking,

    • een verhoging van € 16,7 miljoen in verband met de loonbijstelling (werkgeverslasten tranche 2011),

    • een overboeking van het ministerie van VWS naar het ministerie van OCW van € 18,6 miljoen voor de loonbijstellingen 2010 en 2011 betreffende de sector academische ziekenhuizen, en

    • een verhoging van € 1,9 miljoen voor diverse kleinere bijstellingen.

  • Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent, onderdelen «FES Sirius Programma» en «Kwaliteit en bekostiging»: Een verlaging van € 2,9 miljoen. Dit bedrag is toegevoegd aan het onderdeel Reguliere bekostiging (Kamerstuk 33 090, nr. 3, antwoord 31).

6.3 Operationele beleidsdoelstelling
6.3.1 Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs

Doelbereiking

Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek is zodanig toegerust dat bij het verzorgen van hoger onderwijs en het verrichten van onderzoek voldaan wordt aan de gestelde toegankelijkheids-, doelmatigheids- en kwaliteitseisen die door de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) zijn gesteld.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 6.5 Rijksbijdrage hogescholen en universiteiten (bedragen x € 1 000)
 

2011

Hogescholen:

 

Onderwijsdeel

2 384 034

Deel ontwerp en ontwikkeling (Lectoren en kenniskringen)

69 748

   

Universiteiten:

 

Onderwijsdeel

1 592 895

Onderzoekdeel

1 705 386

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek (academische ziekenhuizen)

585 754

Tabel 6.6 Kengetallen
 

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

(x 1 000)

2007/08

2008/09

2009/10

2010/11

2011/12

1.

Eerstejaars aantal studenten1 ( excl. «groen onderwijs»)

         
 

Hbo voltijd

76,5

78,0

82,9

82,5

83,4

 

Hbo deeltijd

9,3

9,3

9,5

9,1

7,9

 

Wo

31,6

32,9

34,7

33,7

34,3

2.

Ingeschreven aantal studenten (excl. «groen onderwijs»)

         
 

Hbo voltijd

305,9

315,0

332,8

346,3

356,8

 

Hbo deeltijd

60,2

62,0

64,2

64,5

60,7

 

Wo

206,7

214,0

226,0

234,3

236,7

3.

Gediplomeerden (excl. «groen onderwijs»)

         
 

Hbo voltijd

50,2

51,6

52,1

51,8

 

Hbo deeltijd

13,4

12,4

12,3

12,9

 

Wo

26,0

27,0

29,2

33,2

Bron: 1 cijfer HO, tellingen 1 oktober 2011 (conform OCW-referentieraming)

         

4.

Onderwijsuitgaven per student

2008

2009

2010

2011

 
 

Hbo

6,0

6,0

6,2

6,2

 
 

Wo

6,0

5,9

5,9

6,1

 
1

De definitie van eerstejaars is aangepast aan het nieuwe bekostigingsmodel (één bachelor, één master). Er wordt nu niet meer gekeken of een student voor het eerst deelneemt aan hbo-bachelor, hbo-master of wo, maar of een student voor het eerst deelneemt aan een bachelor-opleiding dan wel master-opleiding, ongeacht het soort hoger onderwijs. In de tabel zijn alleen de eerstejaars in de bachelorfase opgenomen, omdat dit de nieuwe instroom is vanuit het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs.

Toelichting:

1 en 2. Belangrijkste oorzaken voor terugloop deeltijdonderwijs:

  • primaire focus bekostigde instellingen is gericht op voltijdse opleidingen en de doelgroep jongeren/jongvolwassenen,

  • instellingen stoppen met aanbieden van kleinere deeltijdopleidingen (niet rendabel),

  • deeltijdopleidingen zijn vaak onvoldoende aantrekkelijk voor de doelgroep, en

  • vanwege economische situatie zijn werkgevers minder bereid te investeren in opleidingskosten voor medewerkers.

  • 4. Onderwijsuitgaven per student zijn in constante prijzen 2011 (dat wil zeggen gecorrigeerd voor de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling).

6.3.2. Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit

Doelbereiking

Internationalisering kan een belangrijke impuls geven aan het verhogen van de kwaliteit van het hoger onderwijs. Eind 2011 heeft het ministerie van OCW een brief naar de Tweede Kamer gestuurd over het mobiliteitsbeleid voor het hoger onderwijs (Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 158).

In het kader van het stimuleren van excellentie is in 2011 het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het uitbreiden van de mogelijkheden van selectie van studenten en van verhoging van het collegegeld alsmede in verband met het aanscherpen van de toelatingsvereisten voor aansluitende masteropleidingen in het wetenschappelijk onderwijs (Ruim baan voor talent) aangenomen (Staatsblad. 2011, nr. 369).

Toelichting:

  • Kwaliteitsverbetering docenten

    Het opleidingsniveau van de hbo-docenten is de afgelopen jaren sterk verhoogd, zowel het aantal mastergraden als het aantal PhD’s is toegenomen. In het wo is het aantal BKO’s (Basis Kwalificatie Onderwijs) sterk gestegen. (Kamerstuk 31 288, nr. 191).

  • Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (Huygens Scholarship Programme)

    In het kader van de herziening van het subsidiebeleid onderwijssubsidies is met ingang van 2012 het Huygens Scholarship Programme beëindigd (Kamerstuk 32 500, nr. 160).

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 6.7 Indicatoren

Indicator

 

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Realisatie 2011

Indicator Kwaliteit en excellentie

         

1.

Percentage hbo-docenten dat minimaal beschikt over een mastergraad1

50% (waarvan 3,7% PhD)

57% (waarvan 4,8% PhD)

63% (waarvan 7,7% PhD)

70%2 (waarvan 10% PhD)

Bron: HBO-raad3

peildatum: 2007

peildatum: 2008

peildatum: 2009

peildatum: 2014

 

2.

Percentage studenten dat als «gemotiveerd» kan worden beschouwd

18,0%

18,3%

17,7%

20,8%

Bron: Studentenmonitor4

peildatum: 2004

peildatum: 2008

peildatum: 2009

 

peildatum: 2011

3.

Studietijd, contacturen en schaal

         

a.

Onderwijsintensiteit: gem. tijdsbesteding aan studiegerelateerde activiteiten in uren per week (perceptie student)

         
 

Hbo

33

34

35

39

 

Wo

31

32

33

35

   

peildatum: 2005

peildatum:

2008

peildatum:

2009

 

peildatum: 2011

b.

Onderwijstijd: gem. aantal uren per week (contacturen; perceptie student)

         
 

Hbo

13

14

14

16

 

Wo

11

14

13

14

Bron: Studentenmonitor4

peildatum: 2005

peildatum: 2008

peildatum: 2009

 

peildatum: 2011

c.

Student/stafratio

         
 

Hbo: student/onderwijzend personeel

25,0

22,7

23,3

23,5

 

Wo: student/wetenschappelijk personeel

9,2

10,1

10,3

10,4

Bron: Kerncijfers 2007–2011

peildatum: 2004

peildatum: 2008

peildatum: 2009

 

peildatum: 2010

4.

Aantal Nederlandse instellingen in top 100 van beste instellingen ter wereld

2 in top 100

2 in top 100, waarvan 1 in top 52

2 in top 100, waarvan 1 in top 50

3 in top 100 en hoogste omhoog

2 in top 100 (1 in top 50)5

Bron: Sjanghai ranking

peildatum: 2005

peildatum: 2009

peildatum: 2010

peildatum: 2011

peildatum: 2011

Indicator Internationalisering diplomamobiliteit

         

5.

Ho-studenten uit het buitenland in NL (instroom): percentage van de totale Nederlandse ho-studentenpopulatie

4,5%

7,4%

8,0%

7,4%

Bron: IMON-monitor 2010 (NUFFIC, Europees Platform, Cinop)

peildatum: 2003/2004

peildatum: 2009/2010

peildatum: 2010/2011

peildatum: 2010

 

6.

Percentage Nederlandse studenten dat een opleiding in Nederland volgt en een deel hiervan in het buitenland doet

14% (hbo 12%; wo 17%)

12% (hbo 10%; wo 14%)

16% (hbo 14%; wo 19%)

25%

   

peildatum: 2007

peildatum: 2008

peildatum: 2009

peildatum: 2013

 
1

De meerjarenafspraken tussen het ministerie van OCW en de HBO-raad vormen het uitgangspunt voor deze indicator.

2

In het convenant «Leerkracht van Nederland» is afgesproken dat hogescholen ernaar streven dat 70% van de docenten in 2014 over een mastergraad beschikt. Daarnaast is afgesproken dat hogescholen ernaar zullen streven dat 10% van de docenten in 2017 beschikt over een PhD dan wel in een promotietraject participeert.

3

Gegevens komen uit het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek (POMO) van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De cijfers over 2009 zijn de meest recente.

4

In 2010 heeft geen bevraging van studenten in het kader van de Studentenmonitor plaatsgevonden.

5

De doelstelling «3 Nederlandse instellingen in de top 100 van de wereld en de hoogste omhoog» is ten dele gehaald. Er staan weliswaar «maar» twee Nederlandse instellingen in de top 100, maar beide zijn in de ranking 2011 enkele plaatsen gestegen t.o.v. de ranking 2010.

6.3.3 Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden

Doelbereiking

Om de Nederlandse bevolking beter en hoger op te leiden, liggen er specifiek voor het hoger onderwijs de volgende opdrachten:

  • een goede doorstroom binnen het onderwijs;

  • minder uitval uit het hoger onderwijs;

  • een leven lang leren.

Deze vormen de basis van een gezonde kenniseconomie en een goed opgeleide beroepsbevolking.

Toelichting:

  • Minder uitval en kwaliteitsimpuls

    Uit een tussenevaluatie van de Inspectie van het Onderwijs naar de meerjarenafspraken blijkt dat de meeste instellingen aangeven in hoge mate inspanningen te leveren voor de belangrijkste doelstellingen uit deze afspraken t.w. studiesucces en onderwijskwaliteit, en met deze inspanningen voortgang boeken (Kamerstuk 31 288, nr. 191).

  • Verhogen studierendement niet-westerse allochtone studenten

    In 2008 heeft het ministerie van OCW met de Randstadhogescholen meerjarenafspraken gemaakt om het studiesucces van niet-westerse allochtonen studenten te verhogen. Met de Randstaduniversiteiten zijn dergelijke afspraken in 2010 gemaakt. Over de geleverde prestaties en inspanningen van de vijf hogescholen in de Randstad is de Tweede Kamer geïnformeerd in de brief van 23 juni 2011 (Kamerstuk 31 288, nr. 191). In deze brief zijn ook de resultaten opgenomen van de audit die in opdracht van het ministerie van OCW door een extern bureau is uitgevoerd bij deze vijf hogescholen.

    Zoals aangegeven in de brief van 8 april 2011 aan de Tweede Kamer («Herziening subsidiebeleid onderwijssubsidies», Kamerstuk 32 500, nr. 160) wordt de subsidie voor het verhogen van het studiesucces van niet-westerse allochtone studenten in het hoger onderwijs vanaf 2012 beëindigd.

  • Subsidie voor Erkenning van verworven competenties (evc)

    In het kader van de herziening van het subsidiebeleid onderwijssubsidies is met ingang van 2011 de subsidie voor EVC beëindigd (Kamerstuk 32 500, nr. 160).

  • Emancipatie

    In het kader van de herziening van het subsidiebeleid onderwijssubsidies is met ingang van 2012 de subsidie aan de VHTO (Landelijk expertisebureau voor vrouwen/meisjes en techniek) beëindigd (Kamerstuk 32 500, nr. 160).

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 6.8 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Realisatie 2011

Voor het wo1 2

         

1.

Percentage studie-uitval (uit wo) en studie-switchers (binnen wo) na het (verwijzende en bindende) eerste bachelorjaar in bachelor-2 en 3

12%

(studenten die zijn gestart met studeren

in 2004)

11%

(studenten die zijn gestart met studeren

in 2006)

10%

(studenten die zijn gestart met studeren

in 2007)

6%

Bron: 1 cijfer HO/VSNU

peildatum: 2008

peildatum: 2009

peildatum: 2010

peildatum: 2011

 

2.

Percentage studenten (herinschrijvers2 na het eerste studiejaar) dat in vier jaar de bachelorfase afrondt

47%

(studenten die zijn gestart met studeren

in 2003)

48%

(studenten die zijn gestart met studeren

in 2004)

51%

(studenten die zijn gestart met studeren

in 2005)

>70%

Bron: 1 cijfer HO/VSNU

peildatum: 2008

peildatum: 2009

peildatum: 2010

peildatum: 2014

 

Voor het hbo1:

         

3.

Rendement van studenten (herinschrijvers2 na het eerste studiejaar3) na 6 jaar studie

77% (studenten die zijn gestart met studeren

in 2001)

76%

(studenten die zijn gestart met studeren

in 2002)

76%

(studenten die zijn gestart met studeren

in 2003)

90%

Bron: 1 cijfer HO/HBO-raad

peildatum: 2007

peildatum: 2008

peildatum: 2009

peildatum: 2013

 

4.

Studierendement na 6 jaar van voltijdstudenten hbo en wo4

         
 

Hbo autochtoon

66,2%

67,0%

65,5%

 

Niet-westerse allochtone hbo-student

48,0%

51,6%

50,2%

 

Wo autochtoon

47,5%

43,9%

42,3%

 

Niet-westerse allochtone wo-student

35,0%

35,2%

33,5%

Bron: 1 cijfer HO/DUO

peildatum: 2006 cohort: 2000

peildatum: 2009 cohort: 2003

peildatum: 2010 cohort: 2004

peildatum: 2014 (zie toelichting)

 
1

De meerjarenafspraken vormen het uitgangspunt voor de indicatoren 1 t/m 3 inzake verhogen van het studiesucces en de kwaliteit in de bachelorfase.

2

Het gaat bij de indicatoren 1 t/m 3 steeds om de herinschrijvers na het eerste studiejaar. Dat zijn studenten die zich na het eerste studiejaar opnieuw hebben ingeschreven in het wo (indicator 1 en 2) dan wel in het hbo (indicator 3).

In de begroting 2011 is bij het jaar 2009 abusievelijk het percentage 51% vermeld. De bovenvermelde 48% komt overeen met de aan de Tweede Kaemer gestuurde monitor van de meerjarenafspraken (Kamerstuk 31 288, nr. 191).

3

In de meerjarenafspraak met de HBO-raad is oorspronkelijk afgesproken dat er gekeken zal worden naar studenten in de post-propedeutische fase in plaats van herinschrijvers na het eerste studiejaar. Vanwege onvolkomenheden in de registratie wordt gewerkt met herinschrijvers na het eerste studiejaar.

4

Uitgangspunt voor de berekening van het studierendement na 6 jaar is de Strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek en wetenschapsbeleid «Het Hoogste Goed» (Kamerstuk 31 288, nr. 1). Uit een kwalitatieve audit naar de inspanningen van de vijf hogescholen in de Randstad waarmee individuele afspraken zijn gemaakt om het rendement van niet-westers allochtone studenten te verhogen, is gebleken dat twee hogescholen nog onvoldoende scoren. Er is bij deze hogescholen nog te weinig sprake van een samenhangende visie op het te voeren studiesuccesbeleid. Bovendien vertalen effecten van beleidsmaatregelen zich pas op wat langere termijn door in de rendementscijfers. Dit verklaart mogelijk de matige resultaten.

Toelichting:

De evaluatie van de meerjarenafspraken met de HBO-raad en VSNU over studiesucces en kwaliteit van de bachelorfase is op 23 juni 2011 naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstuk 31 288, nr. 191) en in het debat over de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap op 26 september 2011 geagendeerd. In dat debat is ook de nieuwe aanpak voor de komende jaren besproken: Hoofdlijnenakkoorden met HBO-raad en VSNU (Kamerstuk 31 288, nrs. 246 en 247) en prestatieafspraken met de individuele instellingen.

6.3.4 De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa

Doelbereiking

Om als Nederland een welvarend land te zijn en te blijven, is het noodzakelijk dat elk talent de kans krijgt zich te ontwikkelen, dat vernieuwende kennis ontwikkeld wordt en dat bedrijven deze kennis weten te vertalen in nieuwe producten en diensten die van belang zijn voor economie en maatschappij. Onderwijs, wetenschap en innovatie zijn bronnen van productiviteitsgroei en daarmee van welvaart.

Het hoger beroepsonderwijs speelt een belangrijke rol bij het verspreiden van kennis door goede verbindingen met het (regionale) bedrijfsleven en het uitvoeren van (toegepast en innovatiegedreven) onderzoek.

Het onderwijs moet mensen opleiden tot innovatieve arbeidskrachten die in staat zijn hun omgeving te analyseren en verbeteringen voor te stellen. De arbeidsmarkt moet hiertoe uitdagen en mensen in staat stellen hun kennis en vaardigheden te vergroten. Onderwijs en arbeidsmarkt innoveren elkaar op deze manier.

Daarom wordt krachtige interactie gestimuleerd tussen het hoger onderwijs en de arbeidsmarkt, en wordt focus en massa bevorderd in wetenschappelijke opleidingen en onderzoek. In het hbo worden lectoraten gestimuleerd, wordt het RAAK-programma (Regionale Aandacht en Actie voor Kenniscirculatie) voor praktijkgericht onderzoek ingezet, wordt tijdelijke financiering van nieuwe hbo-masters mogelijk gemaakt en worden ondernemerschap en valorisatie gestimuleerd. In het wo wordt ingezet op de bundeling van krachten van de 3TU’s en wordt de uitvoering van het sectorplan natuur- en scheikunde ondersteund.

Toelichting:

  • Nieuwe hbo-masteropleidingen

    De middelen in 2011 zijn ingezet voor de financiering (op basis van de Subsidieregeling postinitiële masteropleidingen hoger beroepsonderwijs) van eerder goedgekeurde en gestarte nieuwe arbeidsmarktrelevante hbo-masteropleidingen in prioritaire gebieden. Verder is een deel toegevoegd aan de middelen voor lectoren en kenniskringen (het deel ontwerp en ontwikkeling van de rijksbijdrage). Zowel lectoren als hbo-masters dragen bij aan de versterking van de verbinding tussen onderwijs en arbeidsmarkt.

  • 3TU’s samenwerking

    In augustus 2011 is de € 11 miljoen per jaar voor de 3TU’s toegekend voor het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs in de periode 2011–2013 overeenkomstig de plannen in het «Sectorplan Technologie» van de 3TU’s.

  • Ondernemerschap

    De afgelopen jaren is er een stevige basis gelegd in het onderwijs, vooral in het mbo en hoger onderwijs, om jonge mensen te stimuleren in ondernemerschap en ondernemendheid. Hieraan heeft een investeringsimpuls van de overheid ten grondslag gelegen (€ 30 miljoen voor de periode 2008–2011), met name via de regelingen «Onderwijs Netwerk Ondernemen» en «Centers of Entrepreneurship». De basis is gelegd en de komende jaren zal hier op worden voortgebouwd (Kamerstuk 32 637, nr.16).

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 6.9 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

RAAK-regeling

         

RAAK-mkb

         

1.

In projecten betrokken ondernemers

2 430

3 500

3 908

4 4001

4 274

Bron: SIA

peildatum: 2007

peildatum: dec. 2009

peildatum: dec. 2010

peildatum: 2011

peildatum: dec. 2011

RAAK-publiek

         

2.

In projecten betrokken professionals van publieke instellingen

1 073

1 500

2 282

2 5001

2 556

Bron: SIA

peildatum: 2007

peildatum: 2009

peildatum: dec. 2010

peildatum: 2011

peildatum: dec. 2011

Samenhang RAAK-lectoren

         

3.

Percentage RAAK-projecten met lectoraatsdeelname

85%

95%

95,5%

95%

95,2%

Bron: SIA

peildatum: 2006

peildatum: 2009

peildatum: dec. 2010

peildatum: 2011

peildatum: dec. 2011

1

De streefwaarden zijn aangepast omdat bij het vaststellen van de streefwaarden uitgegaan was van mogelijke continue groei. Dat bleek achteraf niet realistisch. De aangepaste streefwaarden zijn tot stand gekomen op basis van een voorspelling van het aantal nieuwe projecten en betrokken professionals/ondernemers op basis van voorgaande/al lopende projecten.

Toelichting:

  • 1 en 2. De indicatoren met betrekking tot de RAAK-regeling laten een verdere groei zien van de betrokkenheid van de partners buiten de hogeschool.

6.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 6.10 Overzicht afgeronde onderzoeken
 

Onderzoek of Onderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Studiesucces en kwaliteit hoger onderwijs

OD 3 en deel OD 2

2011

2011

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31288-191.html

Effectenonderzoek ex post

Geen

       

Overig evaluatieonderzoek

Project Onderwijs-Arbeidsmarkt (POA): De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2016

AD

2010

2011

www.roa.unimaas.nl/pdf_publications/2011/

ROA_R_2011_8.pdf

 

Onderzoek studenten met een handicap

OD 3

2009

2011

www.handicap-studie.nl

Licence