Base description which applies to whole site

18 Natuur en regio

Algemene doelstelling

Een concurrerende ruimtelijke economische structuur, een veelzijdige natuur en een wederzijdse versterking van ecologie en economie.

De rijksoverheid werkt aan een versterking van de ruimtelijk-economische condities voor bedrijven. Het Rijk wil samen met bedrijfsleven, kennisinstellingen en andere stakeholders sterke punten van Nederland uitbouwen gericht op een goede concurrentiepositie. Daarbij richt het beleid zich in het bijzonder op mainports, brainports en greenports en valleys. Het gaat daarbij om het gericht versterken van zowel fysieke aspecten als niet fysieke aspecten, zoals (grensoverschrijdende) samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen (bijvoorbeeld met betrekking tot innovatie, valorisatie en voldoende gekwalificeerd personeel), alsmede campussen en onderzoeksinfrastructuur. Verder wordt het regionale beleid geconcentreerd op andere ruimtelijke clusters gerelateerd aan Topsectoren, alsmede de samenwerking daartussen.

Natuur, de biodiversiteit in het bijzonder, heeft een grote economische waarde; het levert grondstoffen en ecosysteemdiensten en is een van de aspecten van het vestigingsklimaat voor (internationale) bedrijven. Voor het behoud van de biodiversiteit zijn hiertoe door het Rijk gemaakte Europese (N2000) en internationale afspraken leidend. Een duurzame verbinding tussen economie en ecologie is essentieel om het niveau van welvaart en welzijn ook in de toekomst veilig te stellen. Ook bij bedrijven groeit het besef dat een echt duurzame ontwikkeling de enige weg vooruit is die perspectief biedt op voortbestaan op de langere termijn. Het Rijk wil in zijn beleid voor natuur en groen meer ruimte en ondersteuning bieden aan ondernemerschap en initiatieven van burgers en andere private partijen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is systeemverantwoordelijk voor het nakomen van internationale (Europese) afspraken voor het behoud en duurzaam gebruik van de (inter)nationale biodiversiteit, mede als natuurlijke hulpbron – nationaal en internationaal – en voor de zekerstelling van de aanwezigheid van natuur op lange termijn. Op grond daarvan is de Minister verantwoordelijk voor het stellen van kaders voor de natuurkwaliteit van gebieden, voor soortenbescherming zowel op het land, in de zee, als ook overzees in Caribisch Nederland.

In 2013 hebben Rijk en provincies het Natuurpact gesloten, in nauw overleg met een groot aantal maatschappelijke organisaties (TK, nr. 33 576, nr. 6). Daarin zijn de ambities voor de ontwikkeling en het beheer van natuur in Nederland vastgelegd voor de periode tot en met 2027. De realisatie van de ambities is gedecentraliseerd naar de provincies. Met de realisatie van de ambities in het Natuurpact wordt uitvoering gegeven aan de Europese verplichtingen. Het Rijk is voor het realiseren van deze verplichtingen dus afhankelijk van de doelrealisatie door de provincies. Rijk en provincies hebben afspraken gemaakt over periodieke bespreking van de voortgang van de realisatie van de ambities uit het Natuurpact en evaluatie van het gevoerde beleid.

De afspraken over decentralisatie van het natuurbeleid zijn in 2013 verankerd in een wijziging van de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG). De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, die de kaders stellen voor het behoud van de (inter)nationale biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen, zijn geïmplementeerd in de Nederlandse Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze worden momenteel herzien en samen met de Boswet geïntegreerd tot één Wet natuurbescherming. In die wet wordt ook de bevoegdheidsverdeling tussen Rijk en provincies verankerd.

De Minister van EZ is lidstaatverantwoordelijk voor het Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO). Binnen EFRO bestaan nog vier grensoverschrijdende programma’s (INTERREG A – ETS) waar de Minister medeverantwoordelijk voor is. Dit zijn: Euregio Maas-Rijn, Duitsland-Nederland, Vlaanderen-Nederland en Twee Zeeën.

De Minister van EZ is tevens systeemverantwoordelijk voor een gezonde ruimtelijke economische structuur en stimuleert en financiert daarbinnen de versterking van «ports», «valleys» en clusters gerelateerd aan topsectoren. Daarvoor is het tevens van belang om agenda’s van verschillende overheden te verbinden ten einde schaalvoordelen te benutten, overheidsinspanningen te versterken en versnippering tegen te gaan.

De stappen die in het Regeerakkoord uit 2010 zijn aangekondigd voor de decentralisatie van het regionaal-economisch beleid worden in 2013 verder doorgevoerd. In het verlengde van de kerntaak voor regionaal economisch beleid op decentraal niveau worden hieraan gerelateerde lopende projecten in het kader van Nota Ruimte en Sterke regio’s daar waar mogelijk gedecentraliseerd.

Prestatiemeting

Indicator

Referentie waarde

Peil datum

Raming 2013

Realisatie 20131

Streef waarde

Planning

Bron

Stand van duurzame condities van alle in 1982 voorkomende soorten

106

2002

105

104

100

2020

Basisrapporten rode lijsten (EZ, CBS)

1

Het hier gepresenteerde cijfer heeft feitelijk betrekking op de realisatie 2012. Een realisatiegetal voor 2013 komt in de loop van 2014 beschikbaar.

De indicator geeft via een indexcijfer het verloop aan van het aantal bedreigde soorten in ons land. Hoe hoger het getal, hoe meer soorten zijn bedreigd. De streefwaarde van 100 in 2020 betekent een verbetering ten opzichte van de periode 1994–2002 (referentiejaar 2002). De indicator is vooralsnog gebaseerd op rodelijst gegevens van broedvogels, zoogdieren en dagvlinders.

Kengetal

2009/2010

2012/2013

Realisatie 2013

Ambitie 2015

Niveau Clusterontwikkeling

4.7

4.9

5.2

5

NL positie

19

15

9

15

Bron: The Global Competitiveness Report 2012–2013 van het World Economic Forum

Beleidsconclusies

Hieronder wordt toegelicht wat de bereikte resultaten voor de belangrijkste doelen in 2013 zijn geweest, waarbij tevens wordt ingegaan op belangrijke afwijkingen.

Structuurfondsen

Samen met de landsdelige managementautoriteiten is in 2013 een proces in gang gezet, en zijn voorbereidingen getroffen, om de Europese Structuurfondsen in de periode 2014–2020 optimaal te benutten voor de ontwikkeling van de topsectoren via de inzet van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Het gaat om programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking (Interreg) en vier landsdelige programma’s. Gezamenlijke hoofddoelen van Rijk en regio voor de landsdelige programma’s zijn innovatie en koolstofarme economie. Het MKB is een belangrijke doelgroep. Belangrijke thema’s binnen Interreg zijn grensoverschrijdende innovatiesamenwerking en arbeidsmobiliteit. Besloten is decentrale uitvoering van de landsdelige programma’s te continueren, maar de landsdelige beheersautoriteiten gaan nauwer samenwerken en een uniforme werkwijze hanteren. Het Rijk stelt in totaal € 91 mln aan Rijkscofinanciering beschikbaar voor de landsdelige en € 49 mln voor de grensoverschrijdende programma’s. De verordeningen zijn in december 2013 in werking getreden. In het overkoepelende strategische document, de Partnerschapsovereenkomst, wordt ingegaan op de punten waarop Nederland zich verder moet ontwikkelen in het licht van de Europa2020 strategie en de bijdrage die de Europese Structuur- en Investeringsfondsen, waaronder EFRO, hier aan leveren.

Het eindresultaat van de onderhandelingen over het cohesiebeleid 2014–2020 komt grotendeels overeen met de Nederlandse inzet (TK, 21 501-08, nr. 493).

Regionale functie en ROM’s

Ter versterking van de ruimtelijk-economische condities voor bedrijven en de concurrentiepositie van Nederland is de regio (overheden, bedrijfsleven, kennisinstellingen en andere stakeholders) – mede dankzij de inzet van de regionale functie van Economische Zaken – sterker aangehaakt. De economische agenda’s van de regio’s in het algemeen en de inzet van de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM's) in het bijzonder zijn verbonden met het economisch beleid van EZ, zodat zij bijvoorbeeld bijdragen aan het beleid ten aanzien van Techniekpact en MKB-innovatie. Daartoe is onder meer het aantal ROM's uitgebreid in het streven te komen tot een landsdekkende presentie van ROM's. De koppeling landelijk-regionaal beleid zorgt onder andere voor een transparante en toegankelijke dienstverleningsstructuur en een toegankelijk innovatie-instrumentarium voor het MKB.

Natura 2000/Programmatische Aanpak Stikstof

In 2013 zijn 87 Natura 2000-gebieden aangewezen. In totaal zijn nu 148 gebieden aangewezen, en daarmee adequaat beschermd. De beheerplannen voor deze gebieden staan in de startblokken. Hiermee is de basis gelegd voor de te verwachten oogst over enkele jaren van een verbeterde toestand in de biodiversiteit. De meest recente gegevens over broedvogels, zoogdieren en dagvlinders (2012) laten zien dat vanaf 2006 het aantal bedreigde soorten van die groepen licht is afgenomen, vooral bij zoogdieren, maar ook bij dagvlinders.

In 2013 is verder gewerkt aan de realisatie van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De gebiedsanalyses zijn grotendeels gereed en geven een positief beeld ten aanzien van het behalen van de doelen. De PAS creëert voor 128 Natura 2000-gebieden die volgens de laatste inzichten voor stikstof gevoelig zijn, ontwikkelingsruimte. Met het rekeninstrument AERIUS wordt op dit moment het definitieve beeld bepaald over de beschikbare ontwikkelingsruimte per gebied. Verwacht wordt dat in het voorjaar van 2014 de PAS ter inzage kan worden gelegd, waarbij na verwerking van de zienswijzen het definitieve programma aanpak stikstof kan worden vastgesteld. Met ook vaststelling van de wijziging van de Natuurbeschermingswet1998 (programmatische aanpak stikstof) kan de PAS dan in werking treden. Met de PAS wordt de natuurkwaliteit versterkt, economische ontwikkeling gefaciliteerd en vergunningverlening vereenvoudigd.

Natuur verbinden met andere terreinen (onder andere Groene tafels, Green deals en TEEB)

Bij bedrijven groeit het besef dat een echt duurzame ontwikkeling de enige weg vooruit is, die perspectief biedt op voortbestaan op de lange termijn. De aandacht voor duurzaamheid en ons natuurlijk kapitaal blijkt uit de vele initiatieven vanuit de samenleving, de belangstelling voor de subsidieregeling biodiversiteit voor innovatieve bedrijven en het groeiend aantal zogenaamde groene tafels die zijn ontstaan naar aanleiding van de Natuurtop op 22 juni 2013. Op initiatief van participanten uit diverse hoeken van de samenleving (bedrijfsleven, financiële instellingen, maatschappelijke organisaties, de gezondheidssector, burgers; jong en oud, etc.) worden aan deze groene tafels (19 tafels in 2013) samen met de overheid natuurgerelateerde thema’s opgepakt. Die variëren van natuurinclusief bouwen en het transparant maken van jaarverslagen en Nationale Rekeningen tot het benutten van natuur voor recreatie en gezondheid. De thema’s leiden tot natuurcombinaties die een bijdrage leveren aan verschillende maatschappelijke opgaven en goed zijn voor welzijn en welvaart. De natuurtop was een belangrijk markeerpunt als start van de nieuwe natuurvisie, die de Staatssecretaris in het voorjaar 2014 zal presenteren.

Het natuurbeleid is volop in beweging, zowel in rol en taakverdeling als de voortgang die geboekt wordt aan de inhoudelijke kant. In maart 2013 is met de implementatie van de Europese Houtverordening in de Nederlandse regelgeving uitvoering gegeven aan de verdere verduurzaming van het bosbeheer. Daarnaast is de Uitvoeringsagenda Natuurlijk Kapitaal naar de Tweede Kamer verzonden, waarin 16 prioritaire activiteiten staan die bijdragen aan de internationale biodiversiteitsdoelen en de relatie tussen economie en ecologie versterken, zowel in nationale als internationale context. Ook zijn twee Green Deals afgesloten en er zijn drie Green Deals afgerond. De Groene Tafels en de Green Deal aanpak leverde onverwachte coalities op van partijen die uitvoering willen geven aan de verbinding tussen economie en ecologie. Afgelopen jaar is vooral gestuurd op kwalitatief hoogwaardige Green Deals die opschaalbaar zijn. Bij al deze activiteiten was veel aandacht voor combinaties met natuur, zoals recreatie, energie, water, ondernemerschap, voedsel, etc. Op deze manier zijn nieuwe samenwerkingsverbanden ontstaan, waarin innovatieve ideeën worden uitgewerkt of knelpunten aangepakt, die kunnen leiden tot nieuwe Green Deals of al hebben geleid tot Green Deals. Uit de externe audit, waarover de Tweede Kamer bij brief van 15 november 2013 is geïnformeerd, blijkt onder meer dat de dealpartijen positief zijn over de Green deal-aanpak. Het merendeel geeft aan zich hierdoor geholpen te voelen. Ook geven zij aan dat de toegankelijkheid van de overheid is verbeterd.

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is in 2013 gestart met een tweejarig programma als vervolgstap in de concretisering van de in 2012 verschenen TEEB-deelstudies (The Economics of Ecosystems and Biodiversity) over de waardering van natuur en biodiversiteit voor de samenleving en de economie. De TEEB-deelstudies laten zien dat ecosysteemdiensten en biodiversiteit een meerwaarde hebben. De opgedane kennis wordt in het vervolgprogramma betrokken bij de implementatie van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en het Deltaprogramma.

Hier liggen kansen om met de TEEB-benadering waarde te creëren voor zowel natuur en economie en deze meerwaarde te betrekken bij investeringsbeslissingen, besluitvormingsprocessen en beleidsontwikkelingen van overheden en bedrijfsleven. De uitdaging is om handelingsopties concreet en bruikbaar te maken. Daarbij kan TEEB Stad als inspiratiebron dienen. In opdracht van verschillende gemeenten (met de gemeente Apeldoorn als voortrekker) en het Ministerie van EZ, (met medefinanciering van het Productschap Tuinbouw) is een webtool voor TEEB Stad ontwikkeld. Deze rekenmethode geeft direct inzicht in de waarde van groene en blauwe maatregelen van een project en kan worden gebruikt bij de ruimtelijke planvorming.

Uitvoering

Het jaar 2013 was voor de uitvoering van het natuurbeleid een jaar van verandering. In het bestuursakkoord Natuur is opgenomen dat de taken van het Faunafonds worden gedecentraliseerd naar de provincies. Tot de inwerkingtreding van de Wet Natuurbescherming blijven zowel de Gedeputeerden van provincies als de Staatssecretaris van EZ verantwoordelijk voor het Faunafonds. Waar mogelijk, passend binnen de Flora- en Faunawet, is de verantwoordelijkheid reeds naar de provincies verschoven. Zo zijn de provincies in 2013 verantwoordelijk geworden voor de financiering van de taken die het Faunafonds uitvoert.

Eveneens als uitvloeisel van de bestuurlijke afspraken met provincies over de decentralisatie van het natuurbeleid is gekozen voor het opsplitsen van Dienst Landelijk Gebied vanaf 1 januari 2015. Het provinciale deel van DLG (400 FTE) zal worden overgeheveld naar de provincies. Eind 2013 heeft het Ministerie van EZ een traject opgestart om de rijkstaken te borgen.

De Stichting Gegevensautoriteit Natuur (GAN) is in de loop van 2013 beëindigd. Het verdienmodel, waarbij de gebruikers van natuurinformatie voor de financiering van de GAN zorgen, bleek onvoldoende levensvatbaar. Onder regie van de provincies is er een consortium gevormd met het Ministerie van EZ, Rijkswaterstaat, terreinbeherende organisaties en particuliere gegevensbeherende organisaties om de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) in afgeslankte vorm voort te zetten, waardoor de gegevensvoorziening voor natuur is gewaarborgd.

Budgettaire gevolgen van beleid

De financiële instrumenteninzet van artikel 18 is gekoppeld aan de volgende artikelonderdelen:

  • 18.1 Versterken mainports, brainports, greenports en andere clusters gerelateerd aan topsectoren;

  • 18.2 Wederzijds versterken van ecologie en economie;

  • 18.3 Behouden van de inter-/nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur;

  • 18.4 Te decentraliseren.

Achter ieder instrument staat het betreffende artikelonderdeel.

Bedragen x € 1.000

2010

2011

2012

2013

Realisatie

Vastge-stelde begroting 2013

Verschil

VERPLICHTINGEN

704.769

372.197

397.322

342.143

452.969

– 110.826

Waarvan garantieverplichtingen

 

50.509

– 50.509

UITGAVEN

1.028.623

1.222.652

480.042

440.797

690.625

– 249.828

             

Subsidies

153.006

144.503

97.991

108.999

99.283

9.716

Zuiderzeelijn (18.1)

1.424

8.642

6.862

7.281

7.281

 

Cofinanciering EFRO, incl.ETS (18.1)

33.328

59.437

40.884

46.461

36.305

10.156

Bijdrage aan ROM’s (18.1)

7.751

8.034

5.460

3.985

3.724

261

Pieken in de Delta (18.1)

68.905

44.858

31.294

22.377

39.963

– 17.586

Regelingen Natuur w.o. regeling VNBL en Groen en Doen (18.2)

10.679

7.574

1.910

1.850

3.817

– 1.967

Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals (18.2)

   

1.064

2.000

– 936

Burgereducatie (18.3)

1.948

1.872

1.876

1.782

353

1.429

Grensmaas (18.2)

     

17.200

 

17.200

Regelingen Natuur w.o. EGM/OBN, RDN, SBL en beheer Kroondomeinen (18.3)

28.971

14.086

9.705

6.999

5.840

1.159

Leningen

29.316

31.904

31.163

31.369

36.400

– 5.031

Rente en aflossingen voor bestaande leningen (EHS & PNB) (18.3)

29.316

31.904

31.163

31.369

36.400

– 5.031

Opdrachten

44.822

49.704

34.744

32.598

40.576

– 7.978

Onderzoeksmiddelen (18.1)

0

0

54

80

750

– 670

NURG/Maaswerken (18.2)

5.184

6.880

3.655

4.218

7.019

– 2.801

Mainport Rotterdam (18.2)

6.561

6.693

6.826

6.963

7.008

– 45

Programma Rijke Waddenzee (18.2)

 

1.124

1.287

1.215

1.000

215

Deltaprogramma (18.2)

 

661

867

349

845

– 496

Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals (18.2)

   

1.028

2.446

6.469

– 4.023

Regiekosten regionale functie (18.2)

 

1.500

617

1.257

1.456

– 199

Overig (18.2)

15.921

8.842

 

133

5.197

– 5.064

Invasieve soorten (18.3)

 

1

 

600

– 600

Kaderrichtlijn Marine Strategie/Noordzee (18.3)

 

477

346

1.081

1.500

– 419

Natura 2000 (18.3)

6.700

7.123

2.026

919

1.743

– 824

Monitoring (18.3)

 

2.269

3.571

4.189

4.263

– 74

Internationale biodiversiteit (18.3)

215

2.163

1.154

687

639

48

Caribisch Nederland (18.3)

 

444

495

1.113

334

779

Overig (18.3)

10.241

11.528

12.817

7.948

1.753

6.195

Bijdragen aan mede-overheden

597.885

793.634

123.552

74.404

363.459

– 289.055

Bedrijventerreinen (18.1)

24.331

2.784

3.709

1.114

– 1.114

Sterke regio’s (18.1)

10.000

21.810

12.719

6.200

7.199

– 999

Nota Ruimte (18.1)

21.625

43.887

 

3.836

– 3.836

Andere gebiedsgerichte bijdragen (18.1)

1.642

         

MER (18.2)

 

24

 

2.263

– 2.263

Programmatische Aanpak Stikstof (18.2)

 

1.799

5.359

8.204

38.834

– 30.630

Westerschelde (18.2)

     

60.000

 

60.000

Decentralisatie uitkering ILG (18.4)

399.080

563.124

101.741

 

164.799

– 164.799

Decentralisatie uitkering overig (18.4)

69.826

79.781

   

46.429

– 46.429

Voormalig FES-projecten ILG (18.4)

71.381

80.449

   

98.985

– 98.985

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

36.785

37.035

37.575

40.659

36.681

3.978

SBB, opdrachten beheer buiten EHS (18.3)

12.149

12.338

12.201

12.139

12.007

132

SBB, publieksvoorlichting en organisatiekosten (18.3)

24.636

24.697

25.374

28.520

24.674

3.846

Bijdragen aan (inter)nationale

organisaties

     

468

888

– 420

Diverse contributies (18.3)

     

468

888

– 420

Bijdragen aan agentschappen

166.809

165.872

155.017

152.300

113.338

38.962

Dienst Landelijk Gebied

106.583

105.740

91.568

93.126

71.207

21.919

Dienst Regelingen

53.941

52.199

53.704

49.135

33.250

15.885

Agentschap NL

   

2.100

1.601

1.036

565

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

6.285

7.933

7.645

8.438

7.845

593

             

ONTVANGSTEN

139.971

104.435

53.712

87.438

113.714

– 26.276

Landinrichtingsrente

40.259

40.364

40.645

38.580

42.161

– 3.581

Bijdragen van derden

50.328

28.307

3.149

23.355

19.773

3.582

EU-bijdragen

461

4

486

 

2.096

– 2.096

Jachtakten

1.403

893

1.420

1.322

1.031

291

Synergiegelden

16.780

17.765

   

12.659

– 12.659

Verkoop gronden

16.935

15.000

 

16.820

35.000

– 18.180

Overige

13.805

2.102

8.012

7.361

994

6.367

Toelichting op de verplichtingen

De lagere verplichtingen houden onder meer verband met het afboeken van onbenutte verplichtingenruimte van € 50 mln voornamelijk in het kader van het Investeringsbudget Landelijk Gebied en het project Zuiderzeelijn. Voorts zijn in 2013 geen garantieverplichtingen aangegaan (€ 50 mln). De Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties (PNB-regeling) is per 1 januari 2014 ingetrokken. Het resterende verschil hangt grotendeels samen met lagere uitgaven.

Toelichting op de uitgaven

Subsidies

Cofinanciering EFRO, inclusief ETS (18.1)

De hogere uitgavenrealisatie is deels verklaarbaar vanuit een versnelling van € 3 mln die heeft plaatsgevonden op de bijdrage aan het grensoverschrijdende Interreg-programma NL-Duitsland. Er dreigde een kastekort te ontstaan binnen het programma, mede doordat Brussel de betalingen tot januari/februari 2014 heeft opgeschort. EZ had zich reeds voor dit bedrag gecommitteerd aan diverse projecten en heeft haar bijdrage nu versneld beschikbaar gesteld. Ditzelfde is van toepassing op een versnelling van € 1,2 mln die heeft plaatsgevonden op de bijdrage aan het grensoverschrijdende Interreg-programma NL-Vlaanderen. Tot slot heeft een inhaalslag plaatsgevonden in de afwikkeling van openstaande verplichtingen van de EFRO-periode 2000–2006.

Pieken in de Delta (18.1)

De lagere uitgaven hebben onder meer betrekking op de in 2013 gedecentraliseerde middelen voor het project Westelijke Dordtse Oever. Tevens heeft een budgettair neutrale herziening plaatsgevonden van de meerjarenbegroting van Pieken in de Delta als gevolg van vertraging in de uitfinanciering van projecten.

Grensmaas (18.2)

EZ heeft de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties (de PNB-regeling) ingetrokken. EZ heeft ter alternatieve financiering van haar verplichtingen in het project Grensmaas een overeenkomst met Natuurmonumenten gesloten. Met deze overeenkomst is de betrokkenheid van EZ in dit project definitief beëindigd.

Leningen (18.3)

De lagere uitgavenrealisatie van het onderdeel «rente en aflossingen» van de (voormalige) EHS-leningen is voornamelijk het gevolg van de huidige lage rentestand.

Opdrachten

NURG/Maaswerken (18.2)

De lagere uitgaven komen onder meer voort uit het feit dat voor NURG in 2013 er naast programmamiddelen ook ruilgronden zijn ingezet om de verwervings- en inrichtingsopgave te realiseren. Dit leidt dan niet tot een beroep op de begrotingsgelden.

Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals (18.2)

De onderuitputting van het budget voor Natuurlijk Ondernemen is te verklaren door de nieuwe manier van beleid maken, waarbij veel meer wordt samengewerkt met partijen uit de samenleving (ondernemers, maatschappelijke organisaties, etc.). Dat brengt met zich mee dat het moment waarop tot uitkering wordt overgegaan veel meer afhankelijk wordt van die andere partijen.

Overig (18.2)

De lagere uitgavenrealisatie komt onder meer doordat met het regeerakkoord (Rutte I) de taken op het gebied van «participatie beheersgebieden» niet langer als rijksverantwoordelijkheid worden gezien en met de decentralisatie van het natuurbeleid naar de Provincies zijn komen te vervallen. Daarnaast is door de voorspoedige afbouw van het Kenniscentrum Recreatie minder uitgegeven dan begroot.

Overig (18.3)

De hogere uitgaven houden voornamelijk verband met het versneld afwikkelen van oude lopende landinrichtingsprojecten. Hierbij doen zich op jaarbasis fluctuaties voor in de uitgaven/ontvangsten van deze projecten. In 2013 is uiteindelijk € 5 mln uitgegeven aan de afwikkeling van oude landinrichtingsprojecten. Deze kosten waren in de ontwerpbegroting 2013 niet geraamd. Voorts zijn de beschikbare middelen voor de programma’s IBG en Cites in de oorspronkelijke begroting ten onrechte geraamd onder de uitgavencategorie «subsidies», terwijl de realisatie (á € 0,9 mln) ten laste is gebracht van de juiste uitgavencategorie «opdrachten».

Bijdragen aan mede-overheden

Nota Ruimte (18.1)

Op dit onderdeel hebben geen uitgaven plaatsgevonden in 2013. Dit houdt onder meer verband met het feit dat de financiering van het Holst Centre op artikel 12 is verantwoord. Tevens heeft decentralisatie naar de provincie Noord-Holland plaatsgevonden van het project «Verbetering interne ontsluiting De Pijp».

MER (18.2)

De middelen ten behoeve van de Commissie Milieu Effect Rapportage (MER) zijn in 2013 overgeheveld naar de begroting van het Ministerie van I&M.

Programmatische Aanpak Stikstof (18.2)

Van de beschikbare middelen voor de PAS is € 18 mln verantwoord op het beleidsartikel 16 voor generieke maatregelen (duurzame stallen, meetprogramma duurzame stallen, voorlichting/opleiding). Een bedrag van € 6 mln is verantwoord op het programmabudget voor Natura 2000, onder meer voor het opstellen van beheersplannen. Deze middelen vloeien in de jaren 2014 tot en met 2019 terug naar het budget voor de PAS. Verder komt de lagere uitgavenrealisatie voort uit een vertraging in de uitvoering van het opstellen van de gebiedsanalyses, waardoor mitigerende maatregelen pas later uitgevoerd gaan worden.

Westerschelde (18.2)

Bij het opmaken van de ontwerpbegroting 2013 stonden de middelen voor Westerschelde nog geboekt onder het instrument «voormalige FES-projecten ILG». Het programma Westerschelde is uiteindelijk echter niet meegelopen in de algemene decentralisatie van het natuurbeleid naar de Provincies. Met de eerste suppletoire begroting zijn de middelen bestemd voor het natuurherstelprogramma Westerschelde dus aangehouden en apart zichtbaar gemaakt. Kort daarna zijn de middelen in het Groenfonds gestort conform afspraak met de Provincie Zeeland die de uitvoering van het programma ter hand heeft genomen.

Decentralisatie uitkering ILG/Decentralisatie uitkering overig (18.4)

Deze middelen waren gereserveerd voor de afronding van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (door provincies aangegane verplichtingen en beheer van natuur), waarover in het Bestuursakkoord natuur is afgesproken, dat deze met een decentralisatie-uitkering in de provinciefonds beschikbaar worden gesteld. De middelen zijn met de eerste suppletoire begroting 2013 overgeheveld naar het provinciefonds.

Voormalig FES-projecten ILG (18.4)

Deze middelen waren gereserveerd voor de afronding van de via het Investeringsbudget Landelijk Gebied verstrekte middelen voor voormalige FES-projecten. Hierover is in het Bestuursakkoord natuur afgesproken, dat deze met een decentralisatie-uitkering in de provinciefonds beschikbaar worden gesteld. De middelen zijn met de 1e suppletoire begroting 2013 overgeheveld naar het Provinciefonds.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

SBB, publieksvoorlichting en organisatiekosten (18.3)

De hogere uitgavenrealisatie betreft voor het grootste deel een incidentele bijdrage van ruim € 3 mln aan Staatsbosbeheer voor het realiseren van natuurherstel als gevolg van een grote natuurbrand in de Schoorlse duinen. Bij de verzelfstandiging van SBB is afgesproken dat zij haar doelstellinggerichte objecten (waaronder de natuurterreinen) niet voor dergelijke calamiteiten verzekert en dat SBB, bij calamiteiten waarvan in redelijkheid niet mag worden verwacht dat zij dit binnen de eigen bedrijfsvoering kan oplossen, een beroep kan doen op het departement.

Bijdragen aan agentschappen

Dienst Landelijk Gebied

De realisatie is € 21,9 mln hoger dan oorspronkelijk begroot. Dit houdt verband met het volgende:

  • Bij de 1e suppletoire begroting 2013 is € 3,9 mln toegevoegd aan het opdrachtenbudget voor DLG ten behoeve van de jaarlijkse opdracht op het beleidsterrein van Natura 2000. Het betreft hier de opdracht tot het opstellen van de beheerplannen voor de diverse N2000-gebieden.

  • In verband met de opsplitsing van DLG is bij de 2e suppletoire begroting 2013 een bijdrage van € 15 mln toegevoegd ten behoeve van de reorganisatievoorziening.

  • De overige € 3 mln betreft meerdere kleinere aanvullende opdrachten onder meer op het terrein van Energie/gaswinning, Noordzee/Waddenzee en de Programmatische Aanpak Stikstof die gedurende 2013 door EZ gegeven zijn en nog niet bekend waren bij de jaarlijkse opdrachtverlening. Deze zijn budgettair verwerkt in de 2e suppletoire begroting.

Dienst Regelingen

De realisatie is € 15,9 mln hoger dan de oorspronkelijke begroting. Dit wordt als volgt verklaard:

  • Voor de uitvoering van het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer, onderdeel agrarisch natuurbeheer is conform bestuurlijke afspraken met de Provincies de bijdrage verhoogd met € 11,7 mln, zoals verwerkt in de 1e suppletoire begroting 2013.

  • Uitvoeringskosten ten behoeve van het amendement Koopmans; «Groen en Doen» á € 2,5 mln (verwerkt bij 1e suppletoire begroting 2013).

  • Een stijging van de uitvoeringskosten voor «beroep en bezwaar» van circa € 0,6 mln.

  • Een benodigd bedrag van € 0,8 mln voor de uitvoeringskosten ten behoeve van het EFRO.

Toelichting op de ontvangsten

Landinrichtingsrente

De lagere realisatie houdt verband met het feit dat een deel van de te ontvangen landinrichtingsrente pas in december 2013 door DLG gedeclareerd is bij de Belastingdienst die de uiteindelijke invordering regelt/verzorgt. De geraamde ontvangsten zullen alsnog in 2014 worden gerealiseerd.

Bijdragen van derden

De hogere ontvangstenrealisatie komt voort uit bijstelling van de ontvangstentaakstellingen voor de bijdragen van het Ministerie van I&M aan het voormalig ILG, een verrekeningsafspraak met provincies Noord-Holland en Zeeland in het kader van decentralisatie natuurbeleid en een verrekening met het Ministerie van Buitenlandse zaken, met name voor de uitvoering van het programma BBI/MATRA.

Synergiegelden

De synergiegelden water zijn middelen die beschikbaar waren op de begroting van het Ministerie van I&M en die tot 2012 door EZ aan de provincies beschikbaar werden gesteld via het Investeringsbudget Landelijk Gebied en met I&M werden verrekend (zogenaamde bijdrageconstructie). De bijdrageconstructie is vervallen en I&M heeft de middelen voor 2013 vanuit de eigen begroting overgeheveld naar het Provinciefonds. De middelen op de EZ begroting (zowel aan de uitgaven- als aan de ontvangstenkant) zijn derhalve afgeboekt.

Verkoop gronden

Bij 2e suppletoire begroting zijn de geraamde opbrengsten op het onderdeel «Verkoop (natuur)gronden» van € 35 mln verlaagd naar € 15 mln. De realisatie in 2013 is € 16,8 mln. In de met de provincies in 2013 afgesloten Bestuurovereenkomst grond is overeengekomen dat het in 2013 niet ontvangen deel van de taakstelling verkoop gronden door de provincies in 2014 zal worden betaald. De ontvangstentaakstelling zal bij 1e suppletoire begroting 2014 worden verhoogd met het niet ontvangen bedrag van € 18,2 mln.

Overige

De hogere overige ontvangsten bestaan voornamelijk uit hogere ontvangsten dan geraamd voor de «landelijke vereveningspot inrichting» en een aantal niet geraamde, incidentele ontvangsten onder andere vanuit het ruimtelijke economisch beleid, het Deltaprogramma en het programma «naar een Rijke Waddenzee» en een aantal terug ontvangen subsidievoorschotten.

Indicator

Referentie waarde

Peil datum

Raming 2013

Realisatie 2013

Bron

Nieuwe samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennisinstellingen

310 (cumulatief)

2010

400 (cumulatief)

522

Jaarverslagen MA’s D2-programma’s

Grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden

207 (cumulatief)

2010

352 (cumulatief)

320

Projectenlijst D3 programma’s

De indicator «Nieuwe samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennisinstellingen» heeft betrekking op de landsdelige structuurfondsprogramma’s Noord, Oost, Zuid en West. Gemeten wordt het aantal committeringen voor samenwerkingsverbanden, gericht op valorisatie en kennisontwikkeling van de vier programma’s samen.

De grensoverschrijdende programma’s Duitsland-Nederland, Euregio Maas-Rijn, Vlaanderen-Nederland en Twee Zeeën zijn gericht op initiatieven om over de landsgrens samen te werken. Hier is de indicator «grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden» opgebouwd uit de optelsom van het aantal grensoverschrijdende projecten van de vier programma’s. Deze indicator valt lager uit in vergelijking met vorig jaar vanwege het feit dat bij de berekening van deze indicator kleine deelprojecten die onderdeel uitmaken van een kaderproject niet meer apart zijn meegeteld. Dit verklaart de lagere score van deze indicator ten opzichte van vorig jaar. Wanneer we deze deelprojecten wel apart zouden tellen, komt de indicator uit op 737 in plaats van 320.

Indicator

Referentie waarde

Peil datum

Realisatie 2013

Bron

% stikstofgevoelige N2000 gebieden waar PAS ontwikkelingsruimte creëert

0

2012

nvt

Aerius (PBL)

De PAS creëert voor 128 Natura 2000-gebieden die volgens de laatste inzichten voor stikstof gevoelig zijn ontwikkelingsruimte. Een definitief beeld over de beschikbare ontwikkelingsruimte per gebied is nog niet beschikbaar. Voor een zorgvuldige afronding van de PAS is meer tijd nodig is. Het verzamelen van de gegevens om tot berekeningen voor ontwikkelingsruimte te komen kost meer tijd. Met het rekeninstrument AERIUS worden deze berekeningen momenteel uitgevoerd. In het vroege voorjaar zal dit beeld beschikbaar zijn.

Indicator

Referentie waarde

Peildatum

Raming 2013

Realisatie 2013

Bron

Vermindering Administratieve lasten (in %) door vereenvoudiging natuurwetgeving

100

2010

95

nvt

Conform de systematiek van Actal

Het wetsvoorstel natuurbescherming is in augustus 2012 ter behandeling bij de Tweede Kamer ingediend. De vermindering van de administratieve lasten waarin dit wetsvoorstel voorziet zal pas worden verwezenlijkt wanneer het wetsvoorstel door het parlement is aangenomen en, eenmaal wet, in werking treedt. Volgens de huidige planning is dit eind 2014.

Indicator

Referentie waarde

Peil datum

Raming 2013

Realisatie 2013

Bron

Aantal definitief aangewezen Natura 2000 gebieden

34

2010

162

145

EZ

Aantal definitief vastgestelde EZ- beheerplannen

0

2010

30

6

EZ

Monitoringsrapportages voor EU en internationale verdragsorganisaties

100

2010

100

100

EZ

Licence