3.2.1 Hervormingen hun werk laten doen
In 2015 zijn onderdelen van de Wwz naar aanleiding van het begrotingsakkoord 2014 versneld ingevoerd. Per 1 juli 2015 is in de WW overgegaan naar een systeem van inkomensverrekening, waardoor werken altijd loont. Ook is alle maatschappelijk geaccepteerde arbeid na 6 maanden WW-uitkering als passend gaan gelden. In 2015 is verder veel aandacht uitgegaan naar de voorbereiding van de overige onderdelen van de Wwz die per 1 januari 2016 in zijn gegaan (aanpassing opbouw WW-uitkering, stapsgewijze duurverkorting en maximeren faillissementsuitkering).
Met de Wwz zijn beperkingen aangebracht in het gebruik van tijdelijke contracten, bedoeld als stimulans voor een omslag naar meer zekerheid en ter voorkoming van een onnodig beroep op de WW. Voorlopige conclusies van wetenschappelijke experts en mensen met praktijkervaringen met de Wwz laten een gemengd beeld zien, waarbij sommigen positief zijn en anderen negatief. Het is nog te vroeg om definitieve conclusies te trekken over een wet die nog maar net in werking is en fundamentele wijzigingen met zich meebrengt. Uit de afspraken die tot nu door sociale partners zijn gemaakt over het gebruik van tijdelijke contracten en de ketenbepaling kan geconcludeerd worden dat veel sectoren uit de voeten kunnen met de wettelijke norm en de geboden afwijkingsmogelijkheden bij cao. De Minister van SZW houdt een vinger aan de pols en laat zich door afvaardigingen uit diverse sectoren informeren over het verloop van de gesprekken die tussen cao-partijen worden gevoerd.
In 2015 kwam aan het licht dat de ketenbepaling tot problemen kan leiden in sectoren met seizoensgebonden arbeid. De Wwz biedt mogelijkheden om (cao-)afspraken te maken over verruiming van de ketenbepaling als die gegeven de aard van de werkzaamheden noodzakelijk zijn. LTO-Nederland, FNV en CNV hebben hierover een principeakkoord gesloten. Dit akkoord kan als voorbeeld dienen voor andere sectoren als recreatie, horeca en transport. Betrokken partijen zijn zelf het best in staat om te bepalen voor welke functies een uitzondering moet worden gemaakt. Uiteindelijk is het in het belang van de werkzekerheid van seizoenswerkers dat gebruik wordt gemaakt van de verruimingsmogelijkheden die de wet biedt.
In 2015 is het Interdepartementaal Beleidsonderzoek zelfstandigen zonder personeel (IBO ZZP) uitgevoerd en, voorzien van een kabinetsreactie, aangeboden aan de Tweede Kamer7.
In het IBO ZZP worden de oorzaken van de opkomst van zzp'ers in Nederland onderzocht en wordt gekeken naar de gevolgen voor de economische groei, de arbeidsmarkt, de sociale zekerheid en de overheidsfinanciën. Vervolgens wordt beschreven hoe aanpassingen in het arbeidsrecht, de sociale zekerheid en de fiscaliteit mogelijke positieve effecten van de opkomst van zzp’ers kunnen versterken of mogelijke negatieve effecten weg kunnen nemen. Tevens worden beleidsopties geschetst.
In de kabinetsreactie is benoemd dat uit het IBO blijkt dat er een groot verschil is in institutionele en fiscale behandeling tussen werknemers en zzp’ers. Dit draagt er allereerst aan bij dat aan de onderkant van de arbeidsmarkt geregeld mensen werken als zelfstandige, niet omdat ze dat graag willen, maar omdat ze geen andere keuze hebben. Het kabinet neemt daarom maatregelen om schijnconstructies tegen te gaan en het in dienst nemen van mensen met een laag inkomen gericht goedkoper te maken. Daarnaast hebben zelfstandigen meer vrijheid én verantwoordelijkheid dan werknemers om zelf keuzes te maken met betrekking tot de gewenste mate van bescherming. Het kabinet wil deze zelfstandigen wel ondersteunen om de daarbij horende verantwoordelijkheden te (kunnen) nemen. Daarnaast heeft het kabinet maatregelen genomen om de kosten van het arbeidscontract te beperken en blijft zij alert op de risico’s die werkgevers kunnen ervaren bij het in dienst nemen van werknemers.
Zo blijven we werken aan een verbetering van de balans tussen vast en flexibel werk en een goed werkende arbeidsmarkt. Dat doet het kabinet, net als bij de hiervoor genoemde belangrijke hervormingen Participatiewet, Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten, Wwz en WAS uit het sociaal akkoord niet alleen, maar met breed draagvlak in het parlement en in de samenleving. Om ook voor wat betreft zzp’ers te komen tot een duurzame en toekomstbestendige oplossing, met breed draagvlak, is het nodig om deze maatschappelijke en politieke discussie te blijven voeren. Het IBO-rapport beschrijft enkele oplossingsrichtingen en tekent daar terecht bij aan dat de selectie van maatregelen, de precieze vormgeving en de maatvoering afhankelijk zijn van politieke en maatschappelijke voorkeuren.
Het uitgangspunt is dat de zelfredzaamheid van de burger maximaal moet worden gestimuleerd en gefaciliteerd. Burgers zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor een actieve deelname aan de maatschappij. Mensen die het echt nodig hebben, kunnen rekenen op ondersteuning door de overheid. Ondersteuning die aansluit bij de behoefte van burgers en aansluit bij hun mogelijkheden. Daarvoor is maatwerk nodig. Daarom heeft dit kabinet met de decentralisaties in het sociale domein de dienstverlening anders, dichter bij de burger georganiseerd. Niet de regelingen horen centraal te staan, maar de individuele ondersteuningsbehoefte van de burger.
Met de Participatiewet is, net zoals dat bij de Wet werk en bijstand al het geval was, de verantwoordelijkheid voor beleid en uitvoering van de sociale zekerheid in belangrijke mate gedecentraliseerd naar de gemeenten. De 35 arbeidsmarktregio’s zijn daarbij een ankerpunt, waar werkgevers, werknemers, onderwijsinstellingen, UWV en gemeenten samenwerken.
De Staatssecretaris van SZW stelt middelen ter beschikking voor de inkomensvoorziening en de loonkostensubsidies vanuit de Participatiewet en verdeelt deze over gemeenten. Ook stelt zij de hoogte van de algemene bijstandsnormen vast.
Met het oog op de stelselverantwoordelijkheid van het Rijk is de Staatssecretaris van SZW in contact met gemeenten en andere betrokken partijen om zich te informeren over de uitvoering van de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten en om zo nodig knelpunten daarbij weg te nemen. Zij monitort en evalueert de (uitvoering van de) Participatiewet en informeert de Tweede Kamer hier jaarlijks over. Onderdelen van het evaluatieonderzoek zijn het verkrijgen van een kwantitatief beeld door reguliere CBS-statistieken en specifieke monitors en aanvullend (ervarings)deelonderzoek onder cliënten, werkgevers en gemeenten.
De betrokken partijen zijn samen aan zet om er een goed werkend systeem van te maken. Contact met hen heeft geresulteerd in voorstellen voor vereenvoudiging van de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten8. Voorbeelden van afspraken zijn dat leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs zonder beoordeling in het doelgroepregister komen en dat gemeenten loonkostensubsidie kunnen inzetten voor schoolverlaters VSO/PrO die al zijn gaan werken bij een werkgever en tot de doelgroep banenafspraak behoren. Hiervoor wordt de wet aangepast.
Het doel van de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is om mensen met minder kansen op de arbeidsmarkt zoals arbeidsbeperkten meer kansen te geven. Op 27 november 2015 heeft de Staatssecretaris van SZW de Tweede Kamer geïnformeerd over de eerste ervaringen met de Participatiewet, op basis van de resultaten van de drie onderzoeken onder cliënten, werkgevers en gemeenten9. De ervaringen met de uitvoering van de Participatiewet zijn nog pril. Het is een meerjarig transitieproces. Betrokken partijen zijn volop bezig de uitvoering vorm en inhoud te geven. De tussenmeting van de banenafspraak over 2013 en 2014 liet bemoedigende eerste resultaten zien. We zien echter ook dat werkgevers in de marktsector hierbij vooroplopen en dat de overheidssector een tandje bij moet zetten. De samenwerking in de arbeidsmarktregio gericht op de realisering van de banenafspraak heeft een duidelijke impuls gekregen. Definitieve resultaten van de gerealiseerde aantallen extra banen van de banenafspraak in 2015 verschijnen in de zomer van 2016.
Gemeenten blijken erg afwachtend met de inrichting van beschut werk. In september 2015 heeft de Staatssecretaris van SZW daarop aangekondigd dat er in de jaren 2016–2020 cumulatief € 100 miljoen beschikbaar komt om gemeenten te stimuleren voortvarend met beschut werk aan de slag te gaan.
Met de Wet hervorming kindregelingen is het stelsel om ouders te ondersteunen vereenvoudigd door het aantal financiële regelingen terug te brengen van 10 naar 4. De vereenvoudiging heeft het stelsel rechtvaardiger en begrijpelijker gemaakt, waardoor ouders de financiële gevolgen van keuzes bij het combineren van arbeid en zorg beter kunnen overzien. De aanvulling voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen is komen te vervallen. Alleenstaande ouders kunnen per 1 januari 2015 in aanmerking komen voor de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget. Daarmee is de inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders met lagere inkomens geharmoniseerd, ongeacht of iemand werkt of niet. De alleenstaande ouderkop is in 2015 aan ruim 300.000 mensen uitbetaald. Met deze hervorming wordt de armoedeval voor alleenstaande ouders die vanuit een bijstandsuitkering gaan werken opgelost. Dit maakt het voor hen lonend om te gaan werken.
In 2015 is het eerste deel van de evaluatie Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid ZW-gerechtigden (Wet BeZaVa), ofwel de modernisering van de Ziektewet aan de Tweede Kamer aangeboden10. In dit deel is via een survey onderzocht wat de gedragseffecten van de wet zijn en welke ontwikkelingen zichtbaar zijn op de markt voor ZW-risico’s. Tevens is door middel van een monitor door het UWV cijfermateriaal verzameld. Uit deze monitor volgen de eerste aanwijzingen dat de maatregelen het beoogde effect lijken te hebben. Sinds de invoering van de modernisering ZW blijkt de verblijfsduur in de ZW korter dan voorheen. Dit wordt veroorzaakt door een versnelling van de uitstroom aan het begin van het tweede ziektejaar naar aanleiding van de eerstejaars ziektewetbeoordeling.
3.2.2 Kansen voor kwetsbare groepen
Het kabinet probeert de huidige werklozen te ondersteunen bij het vinden van een nieuwe baan, maar ook van-werk-naar-werk te bevorderen om zo werkloosheid te voorkomen. De derde tranche sectorplannen is hierop gericht. Onderdeel daarvan is de brug-WW, waarmee werkenden en werklozen de stap naar ander, nieuw werk kunnen zetten door met behoud van hun WW-uitkering een voor de nieuwe baan noodzakelijke opleiding te volgen. Gedurende de opleidingsuren houden ze dan recht op WW. De sectorplannen verzachten de gevolgen van de economische crisis, en via scholing van werknemers wordt de werking van de arbeidsmarkt structureel verbeterd.
Een bedrag van € 120 miljoen uit de sectorplannen wordt in 2016 beschikbaar gesteld voor van-werk-naar-werk en persoonlijke dienstverlening11. De Minister van SZW zet in op scholingsvouchers, inzet van brug-WW los van de sectorplannen, persoonlijke dienstverlening aan werkzoekenden door het UWV en mobiliteitsteams in de regio.
Daarnaast heeft het kabinet een aantal maatregelen getroffen die specifiek gericht zijn op jeugdwerkloosheid. Twee jaar geleden is het kabinet gestart met de Aanpak Jeugdwerkloosheid. Naar schatting hebben al 50.000 jongeren geprofiteerd van de regionale aanpak van de jeugdwerkloosheid.
Met de Agenda Aanpak Jeugdwerkloosheid 2015–2016 zijn verdere ambities en maatregelen gepresenteerd om de jeugdwerkloosheid aan te pakken. Als onderdeel van deze agenda zijn werkgevers met het sluiten van akkoorden (75 in 2015) geactiveerd om jongeren aan banen, stages en een goede voorbereiding op de arbeidsmarkt te helpen. Ook met de sectorplannen, waarmee onder meer ingezet is op het verhogen van het aantal leerwerkplekken en de premiekorting voor jongeren, zijn concrete maatregelen genomen om jongeren aan het werk te helpen.
Het kabinet vindt het belangrijk dat wordt voorkomen dat ouderen langdurig zonder werk komen te zitten. Met het Actieplan 50pluswerkt wordt specifiek extra ondersteuning geboden aan werkloze 50-plussers met een WW-uitkering. Kern van dit plan is empowerment, door netwerktrainingen en het actief benaderen van werkgevers voor deze doelgroep. Meer dan 40.000 mensen hebben in 2015 in dit verband een netwerktraining gevolgd.
In overleg met de sociale partners is de scholingsvoucher ontwikkeld, een subsidie waarmee 50-plussers hun kans op een baan kunnen vergroten. Werkzoekenden en werkgevers kunnen een scholingsvoucher van maximaal € 1.000 aanvragen als er uitzicht is op een baan. Met de voucher krijgen zij een tegemoetkoming in de kosten van opleiding die nodig is om de werkzoekende geschikt te maken voor de functie. In 2015 is daar meer dan 9.000 keer gebruik van gemaakt.
Ook met de eerder genoemde sectorplannen en inkomensverrekening in de WW wordt langdurige werkloosheid voorkomen, door mensen aan het werk te houden en snel weer aan het werk te krijgen als ze in de WW terechtkomen. Met de sectorplannen wordt volop aandacht besteed aan het verhogen van duurzame inzetbaarheid, aan om- en bijscholing (eventueel in combinatie met brug-WW) en begeleiding bij van-werk-naar-werk. Dit soort trajecten sluit aan bij de blijvende wens om te voorkomen dat mensen op afstand van de arbeidsmarkt geraken.
Doordat de AOW-leeftijd is verhoogd, is het nog meer van belang dat werknemers goed, gezond en gemotiveerd aan het werk blijven. Vanuit het programma Duurzame Inzetbaarheid worden activiteiten ondernomen om te bevorderen dat meer werkgevers en werknemers zich hiervoor inzetten. MKB-Nederland heeft samen met 18 branche- en werkgeversorganisaties 500 bedrijven bereikt, die ondersteuning krijgen bij het toepassen van maatregelen gericht op duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers in hun bedrijf. Als onderdeel van de 4-jarige campagne gericht op preventie van werkstress, is in 2015 de deelcampagne Herken Pesten uitgevoerd. De campagne heeft zowel qua bereik als waardering boven de benchmark voor vergelijkbare overheidscampagnes gescoord. In november 2015 is de werkstressweek georganiseerd, die dit jaar in het teken stond van jongeren en stress. Naast aandacht in de landelijke media voor het thema, organiseerden meer dan 100 ondernemingen een activiteit om werkstress bespreekbaar te maken en aan te pakken.
Werk is de beste weg uit armoede. Daar zet het kabinet dan ook vol op in. Ook de mensen die het niet lukt om aan het werk te komen en de eindjes aan elkaar moeten knopen verliest het kabinet niet uit het oog. In het Regeerakkoord is een investering tegen armoede en schulden gedaan die vanaf 2015 € 100 miljoen per jaar bedraagt. Daarvan gaat € 90 miljoen naar gemeenten. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het armoede- en schuldenbeleid. Na een oproep daartoe van de Staatssecretaris van SZW zetten gemeenten dit geld met name in voor het versterken van een preventieve aanpak en voor kinderen die onvoldoende kunnen meedoen. Daarnaast zijn middelen beschikbaar gesteld aan maatschappelijke organisaties voor landelijke projecten op het terrein van armoede en schulden.
Er zijn belangrijke stappen gezet in de vereenvoudiging van de beslagvrije voet. Voor de zomer van 2015 heeft de Staatssecretaris van SZW namens het kabinet een brief over de hoofdlijnen van een nieuwe beslagvrije voet naar de Tweede Kamer gestuurd12. Eind december is de uitwerking daarvan aan de Tweede Kamer gestuurd13. De evaluatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening is gestart. De kabinetsreactie op de evaluatie wordt voor de zomer van 2016 aangeboden.
De Staatssecretaris van SZW stimuleert preventie en vroegsignalering van armoede en schulden op verschillende manieren. Zo zijn bijvoorbeeld de business cases van gemeentelijke aanpakken Schuldpreventie en Vroegsignalering ontwikkeld die aantonen dat investeren in preventie loont, heeft de Staatssecretaris in het voorjaar een platformbijeenkomst georganiseerd over dit thema en zijn met financiering van SZW handreikingen met concrete stappen geschreven, zoals de Leidraad Vroegsignalering en de Preventiebundel. Daarnaast heeft de Staatssecretaris verschillende sectoren aangesproken op hun rol in het voorkomen van armoede en schulden, zoals de telecomsector en de banken. Ook wordt samen met betrokken partijen gewerkt aan een website voor werkgevers, om hen te stimuleren gezond financieel gedrag bij hun werknemers te bevorderen en via die weg schulden en financiële problemen te voorkomen.
Ten aanzien van Caribisch Nederland is het vaststellen van een Meerjarenprogramma 2015–2018 een belangrijke mijlpaal te noemen. Dit meerjarenprogramma is kabinetsbreed, maar met een groot aandeel sociale zekerheid. Dit komt vooral in het onderdeel «armoedebestrijding» tot uitdrukking. Hierbij kan gedacht worden aan de invoering van de Wet kinderbijslagvoorziening BES per 1 januari 2016, en het voornemen de inkomensgrens voor de bijzondere onderstand te verhogen en een stijging van het wettelijk minimumloon en de sociale uitkeringen te realiseren.
3.2.3 Integratie en participatie blijvend van belang
Nieuwkomers hebben de verantwoordelijkheid te participeren en zich aan te passen aan de in Nederland geldende normen en waarden. Voorwaarde voor integratie en participatie is het beheersen van de taal. Dit staat centraal in het inburgeringsexamen. Inburgeraars zijn zelf verantwoordelijk voor de voorbereiding op het inburgeringsexamen en moeten hiervoor Nederlandse taalles volgen. In een asielzoekerscentrum kunnen vergunninghouders deelnemen aan de voorinburgering. Nederlandse taalles is onderdeel van dit traject.
In 2015 is een integratieakkoord met werkgevers uitgevoerd op de terreinen taal en werk voor kwetsbare groepen. Met de ondertekening van het Taalakkoord binden werkgevers zich aan de afspraak te zullen werken aan de taalvaardigheid van hun werknemers in de verwachting dat dit ook voor het bedrijf goed zal zijn. In 2015 hebben 70 bedrijven uit een veelheid van sectoren en branches het Taalakkoord onderschreven.
Via het vinden van werk wordt de integratie verder bevorderd. Met het oog daarop zijn in 2015 de inburgeringeisen aangescherpt door uitbreiding van het inburgeringexamen met het onderdeel «oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt». Bij dit examenonderdeel stelt de nieuwkomer een loopbaanplanning op en maakt kennis met het functioneren van de Nederlandse arbeidsmarkt en verschillen in werkcultuur met het land van herkomst. Ook vormt diplomawaardering of «Indicatie Onderwijsniveau» onderdeel van dit traject.
In het bestuursakkoord verhoogde asielinstroom14 wordt een extra impuls gegeven aan integratie van nieuwkomers, door een intensivering van de maatschappelijke begeleiding en het opnemen van een participatieverklaringstraject als verplicht onderdeel van het inburgeringsexamen. Met maatschappelijke begeleiding wordt praktische hulp aan statushouders gegeven, maar is er ook oog voor integratie en participatie. Afgesproken is dat het bedrag dat gemeenten ontvangen voor maatschappelijke begeleiding in 2016 en 2017 wordt verhoogd van € 1.000 naar € 2.370 per betrokkene. De uitvoering van de activiteiten maatschappelijke begeleiding zijn gekoppeld aan de participatieverklaring.
De participatieverklaring is door SZW in samenwerking met een aantal gemeenten ontwikkeld15. Met de participatieverklaring wordt beoogd vroegtijdig aan nieuwkomers het belang van de integratie in de Nederlandse samenleving te benadrukken. Statushouders worden gewezen op de fundamentele kernwaarden van de Nederlandse samenleving en worden wegwijs gemaakt in Nederland en in de gemeente waarin zij zich vestigen. Daarnaast worden statushouders in aanraking gebracht met relevante voorzieningen voor snelle inburgering en integratie, zoals potentiële werkgevers, vrijwilligersorganisaties, verenigingen, clubs en welzijnsorganisaties. Met het ondertekenen van de participatieverklaring tonen nieuwkomers hun betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving en hun bereidheid om daar actief aan bij te dragen.
Om actieve participatie te realiseren is het kabinet in samenwerking met een groot aantal betrokken partijen (Divosa, VluchtelingenWerk Nederland, UAF, Vluchtelingen-Organisaties Nederland, MKB-Nederland, UWV, OCW en SZW) de gezamenlijke Taskforce Werk en Integratie Vluchtelingen gestart. De Taskforce onderneemt concrete acties om de bestaande uitvoering te versterken en neemt waar nodig extra maatregelen om knelpunten weg te nemen en de hogere instroom in goede banen te leiden. Voorbeelden zijn screening en matching, uitwisseling van kennis binnen de keten en versterking van het onderlinge netwerk. Dit alles met als doel het versnellen en verbeteren van integratie en participatie van statushouders, om de kans te vergroten dat zij daadwerkelijk onderdeel gaan uitmaken van de Nederlandse maatschappij.
3.2.4 Duurzame voorzieningen voor ouderen
De AOW-leeftijd is verhoogd om ons sociale stelsel betaalbaar te houden voor nieuwe generaties. Mensen met een vut- of prepensioenregeling, die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd, kunnen gebruikmaken van de Overbruggingsregeling (OBR). Uit de realisaties blijkt dat zowel het aantal uitkeringen als de gemiddelde hoogte van de uitgekeerde bedragen OBR lager uitvalt dan geraamd. In 2016 wordt een onderzoek uitgevoerd naar het (niet)-gebruik van de OBR.
Het kabinet heeft in 2015 besloten de invoering van de kostendelersnorm AOW verder uit te stellen van 1 juli 2016 naar 1 januari 2018. Uit het in 2015 afgeronde onderzoek naar de effecten van de kostendelersnorm in de AOW op de mantelzorg komt geen sluitend beeld van de effecten naar voren16.
Het Nederlandse pensioenstelsel wordt steevast tot de beste van de wereld gerekend. Desondanks kent het een aantal belangrijke knelpunten, die aan het licht zijn gekomen door de stijgende levensverwachting, de vergrijzing van het deelnemersbestand, de lage rente en de grotere afhankelijkheid van de ontwikkelingen op de financiële markten. De dekkingsgraden van pensioenfondsen zijn zwaar onder druk komen te staan en indexatie van de pensioenen lijkt voor langere tijd buiten bereik. In 2015 is een aantal maatregelen in werking getreden om het pensioenstelsel te borgen en die beschouwd kunnen worden als groot onderhoud17. Zo is in 2015 het aangepaste financieel toetsingskader18 van kracht geworden. Het nieuwe toetsingskader maakt het mogelijk dat schokken in de financiële positie van het fonds over de tijd kunnen worden gespreid. Dat zorgt ervoor dat fondsen – ondanks de lage dekkingsgraden als gevolg van onder andere de lage rente – minder snel hoeven te korten, waardoor er meer rust is in deze turbulente tijden.
Verder brengt het in 2015 ingediende wetsvoorstel variabele pensioenuitkering19 verbeteringen aan in de premie- en kapitaalovereenkomsten door de mogelijkheid te introduceren het opgebouwde pensioenkapitaal na de pensioendatum te blijven beleggen, risico’s met anderen te delen, en mee- en tegenvallers in de tijd te spreiden. Als overbruggingsmaatregel is op 8 juli 2015 de Tijdelijke regeling pensioenknip opnieuw opengesteld. Deze staat het toe bij dergelijke overeenkomsten de uitkering te splitsen in een direct ingaande tijdelijke en een daarop aansluitende levenslange uitkering.
Daarnaast is in 2015 het wetsvoorstel vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw aanvaard20. Hiermee wordt uitwerking gegeven aan een van de afspraken in het Witteveenakkoord om de pensioenopbouw van zelfstandigen te bevorderen. De wet is op 1 april 2016 in werking getreden en regelt onder andere dat het pensioenvermogen van zelfstandigen, onder bepaalde voorwaarden, buiten de vermogenstoets van de Participatiewet valt. De Staatssecretaris van SZW heeft gemeenten gevraagd hier in 2015 al rekening mee te houden en heeft gemeenten gecompenseerd voor de kosten.
Alleen onderhoud aan het huidige stelsel is niet genoeg. In 2015 is in kaart gebracht welke stappen nog gezet kunnen worden om het huidige stelsel toekomstbestendig te maken. Op basis van de uitkomsten van de Nationale Pensioendialoog heeft het kabinet de hoofdlijnen aangegeven waarlangs een herziening van het pensioenstelsel kan plaatsvinden, om het beter te laten aansluiten bij de veranderde maatschappelijke omstandigheden21. Als hoofdlijnen zijn genoemd de overgang naar een actuarieel correcte pensioenopbouw, een transparant pensioencontract, een toereikend pensioen voor alle werkenden, en de mogelijkheid van maatwerk en keuzemogelijkheden. De uitwerking van deze hoofdlijnen wordt in de zomer van 2016 aan de Tweede Kamer gestuurd, waarbij ook de bevindingen van de SER worden meegenomen. De veranderende arbeidsmarkt en de huidige lage rente maken nog maar eens duidelijk dat we ons stelsel klaar moeten maken voor de toekomst. Het gaat om een omvangrijke en complexe operatie. Het is van wezenlijk belang dat we dat zorgvuldig doen en dat het pensioenstelsel van de 21ste eeuw met breed draagvlak wordt vormgegeven.