Base description which applies to whole site

Art.nr. 11. Studiefinanciering

A. Algemene doelstelling

Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Financieren

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd: er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering door de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren over studiefinanciering wordt verwezen naar Trends in Beeld.

C. Beleidsconclusies

Zie ook het beleidsverslag.

Studievoorschot

Sinds het studiejaar 2015/2016 vallen nieuwe studenten onder het studievoorschot. Bij de eerste effectmeting liet de instroom in het hoger onderwijs een daling in dit studiejaar zien, na een piek (de boeggolf) in de aanloopjaren naar het studievoorschot. Juni 2017 verscheen de tweede effectmeting na invoering van het studievoorschot. In 2016/2017 is het aantal nieuwe bachelor studenten in het hoger onderwijs gestegen met 7% ten opzichte van 2015/2016. Er blijkt ook een herstel naar de traditionele deelnamepatronen van vóór de boeggolf (het studiejaar 2012/2013). Het aantal nieuwe wo-studenten is hoger dan in dat jaar en het aantal nieuwe hbo-studenten is op hetzelfde niveau.

Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS)

Het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) omvat de integrale vernieuwing van de uitvoering van de studiefinancieringssystemen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs en zorgt voor een toekomstvaste en efficiëntere uitvoering. In 2017 is nieuwe software opgeleverd die het mogelijk maakt voor mbo 3/4-studenten en ho-studenten om studiefinanciering aan te vragen. Vanaf 2016 konden reeds de ruim 700.000 terugbetalers en een deel van mbo’ers op niveau 1 en 2 de nieuwe functionaliteit benutten. Voor de afronding van PVS is de conversie van de WSF-gegevens naar het nieuwe systeem de grootste programma-activiteit. PVS wordt in 2018 afgerond, waardoor alle studenten zijn aangesloten op PVS.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.1 Budgettaire gevolgen van beleid art. 11 (Bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Verplichtingen

4.150.351

4.846.345

4.367.687

5.828.062

4.563.829

4.537.556

26.273

Uitgaven

4.150.351

4.846.345

4.367.687

5.828.062

4.563.829

4.537.556

26.273

                   

Inkomensoverdracht

2.446.647

3.011.892

2.261.813

3.202.597

1.496.930

1.528.810

– 31.880

Basisbeurs

1.226.945

1.363.422

1.307.103

1.014.122

741.403

775.401

–33.998

 

Gift ( R)

1.001.245

989.938

1.045.073

1.075.460

1.108.885

1.111.853

–2.968

 

Prestatiebeurs (NR)

225.700

373.484

262.030

–61.338

–367.482

–336.452

–31.030

Aanvullende beurs

616.913

683.797

736.390

757.761

777.233

799.282

–22.049

 

Gift ( R)

528.140

537.091

579.340

585.282

608.481

636.122

–27.641

 

Prestatiebeurs (NR)

88.774

146.706

157.051

172.479

168.752

163.160

5.592

Reisvoorziening

450.303

819.053

167.521

1.420.507

–41.301

–53.175

11.874

 

Bijdrage aan vervoersbedrijven ( R)

681.165

1.124.222

384.717

1.605.171

122.391

143.647

–21.256

 

Gift ( R)

541.148

521.861

594.044

639.958

668.643

669.431

–788

 

Prestatiebeurs ( R)

–772.010

–827.030

–811.239

–824.622

–832.335

–866.253

33.918

Overige uitgaven

152.485

145.620

50.798

10.207

19.595

7.302

12.293

 

Overige uitgaven relevant ( R)

100.891

170.521

97.552

117.723

285.356

100.052

185.304

 

Caribisch Nederland ( R)

2.809

2.129

3.013

3.320

3.491

3.013

478

 

Overige uitgaven niet-relevant (NR)

48.785

–27.030

–49.767

–110.836

–269.252

–95.763

–173.489

                   

Leningen

1.576.661

1.713.785

1.974.217

2.500.210

2.934.328

2.903.155

31.173

 

Rentedragende lening (NR)

1.434.492

1.551.003

1.771.421

2.238.174

2.612.321

2.629.864

–17.543

 

Collegegeldkrediet (NR)

142.169

162.782

202.796

262.036

322.007

273.291

48.716

               

Bijdrage aan agentschappen

127.043

120.668

131.657

125.255

132.571

105.591

26.980

 

Dienst Uitvoering Onderwijs ( R)

127.043

120.668

131.657

125.255

132.571

105.591

26.980

Ontvangsten

737.384

751.400

764.976

795.034

826.628

865.237

– 38.609

 

Ontvangen rente en relevante hoofdsom ( R)

213.912

186.151

154.920

128.017

106.887

128.068

–21.181

 

Kortlopende vorderingen ( R)

105.077

96.423

92.801

83.054

93.778

93.003

775

 

Terugontvangen hoofdsom (NR)

418.395

468.826

517.254

583.963

625.963

644.166

–18.203

Tabel 11.2 Indeling Budgettaire gevolgen van beleid naar Relevant en Niet-relevant (Bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Totaal programma-uitgaven

4.150.351

4.846.345

4.367.687

5.828.062

4.563.829

4.537.556

26.273

Relevante uitgaven:

2.210.431

2.639.400

2.024.157

3.327.547

2.097.483

1.903.456

194.027

Niet-relevante uitgaven:

1.939.920

2.206.945

2.343.531

2.500.515

2.466.346

2.634.100

–167.754

Totaal ontvangsten

737.384

751.400

764.976

795.034

826.628

865.237

– 38.609

Relevante ontvangsten:

318.989

282.574

247.721

211.071

200.665

221.071

–20.406

Niet-relevante ontvangsten:

418.395

468.826

517.254

583.963

625.963

644.166

–18.203

E. Toelichting op de instrumenten

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenkader. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door de studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift (na behalen diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenkader, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld.

De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.

De realisatie van de uitgaven lag in 2017 € 26,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De relevante uitgaven vielen € 194,0 miljoen hoger uit dan begroot, de niet-relevante uitgaven waren € 167,8 miljoen lager dan begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 38,6 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De relevante ontvangsten waren € 20,4 miljoen lager dan begroot, de niet-relevante ontvangsten € 18,2 miljoen lager.

De verschillen tussen de begrotingsramingen en de realisaties 2017 worden hierna bij de instrumenten toegelicht.

Inkomensoverdrachten

Basisbeurs

De basisbeurs is een algemene voorziening die er toe bijdraagt dat deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten. Sinds de invoering van het studievoorschot ontvangen studenten in het hoger onderwijs (ho) geen basisbeurs meer. Er zijn nog wel studenten die basisbeurs ontvangen omdat zij voor invoering van het studievoorschot zijn begonnen met studeren.

Tabel 11.3 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Studerenden met basisbeurs

645.065

665.088

630.872

506.094

395.402

404.300

– 8.898

Bol

229.484

237.993

238.947

236.048

230.764

230.900

–136

Hbo

277.294

283.878

265.655

197.812

132.213

127.600

4.613

Wo

138.287

143.217

126.270

72.234

32.425

45.800

–13.375

(Nul)lening en geen basisbeurs

104.322

109.981

153.663

277.203

393.096

375.800

17.296

Bol

5.409

6.235

6.975

7.702

8.432

7.200

1.232

Hbo

48.277

52.994

75.663

142.916

214.365

211.900

2.465

Wo

50.636

50.752

71.025

126.585

170.299

156.700

13.599

Totaal

749.387

775.069

784.535

783.297

788.498

780.100

8.398

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Uit de realisatiecijfers blijkt dat het totaal aantal studerenden met studiefinanciering in 2017 hoger lag dan geraamd (8.398 studerenden meer).

In de tabel zijn studenten die te maken hebben met het studievoorschot opgenomen in de categorie «(nul)lening en geen basisbeurs», omdat zij geen basisbeurs ontvangen. Deze categorie bevat ook studerenden die hun recht op basisbeurs reeds hebben verbruikt. Het totaal aantal studenten bij de bol is iets hoger dan was geraamd. Bij het hbo is dit ook het geval. Het aantal wo-studenten dat nog recht had op de basisbeurs vanwege het overgangsrecht was lager dan geraamd. Dit wordt in het totaal aantal weer gecompenseerd door het aantal wo-studenten met een (nul)lening zonder basisbeurs wat hoger was dan geraamd.

Tabel 11.4 Uitgaven basisbeurs gift (Bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Bol direct gift

110,6

115,6

103,2

85,0

79,3

92,6

–13,3

Bol omzettingen prestatiebeurs in gift

187,2

201,3

209,5

217,0

226,0

230,8

–4,8

Ho direct gift

2,9

2,7

2,4

2,7

3,4

0,8

2,6

Ho omzettingen prestatiebeurs in gift

700,5

670,3

730,0

770,8

800,2

787,7

12,5

Totaal

1.001,2

989,9

1.045,1

1.075,5

1.108,9

1.111,9

– 3,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Tabel 11.5 Uitgaven basisbeurs prestatiebeurs (Bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Bol toekenningen

234,2

251,8

256,7

259,5

249,8

256,6

–6,8

Bol omzettingen

–187,2

–200,1

–208,0

–217,0

–226,0

–229,4

3,4

Ho toekenningen

925,6

977,9

933,7

662,8

406,8

414,4

–7,6

Ho omzettingen

–746,9

–656,1

–720,4

–766,6

–798,0

–778,0

–20,0

Totaal

225,7

373,5

262,0

– 61,3

– 367,5

– 336,5

– 31,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In de beroeps opleidende leerweg (bol) is in 2017 per saldo € 20,1 miljoen (- € 13,3 miljoen en – € 6,8 miljoen) minder aan basisbeurs uitbetaald dan geraamd. Deze € 20,1 miljoen lagere uitgaven worden voornamelijk veroorzaakt door het lagere studentenaantal en een verschuiving van uitwonende studenten naar thuiswonende studenten. Ook is het aantal eenoudertoeslagen, die ook onder de post basisbeurs vallen, voor deze groep wat lager dan geraamd.

In 2017 is per saldo € 4,8 miljoen minder basisbeurs prestatiebeurs bol in gift omgezet dan geraamd.

In het ho is ten opzichte van de raming € 12,5 miljoen meer basisbeurs omgezet in gift. Dit geldt zowel in het hbo als in het wo. De toekenningen als gift van basisbeurzen aan ho-studenten die al een diploma hebben, zijn € 2,6 miljoen hoger dan geraamd.

De toekenningen basisbeurs als prestatiebeurs in het hoger onderwijs waren € 7,6 miljoen lager dan begroot, omdat er minder studenten waren die nog onder het overgangsrecht vielen en daardoor nog recht hadden op de basisbeurs.

Aanvullende beurs

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de studie van hun kinderen. Daarom wordt rekening gehouden met een zogenoemde veronderstelde ouderlijke bijdrage. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt waarvan de hoogte afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

Tabel 11.6 Totaal aantal studerenden met aanvullende beurs
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Bol

106.760

112.519

115.390

115.226

112.894

110.900

1.994

Hbo

82.873

85.600

88.881

86.974

88.376

89.000

–624

Wo

26.765

28.077

29.202

28.540

29.288

29.900

–612

Totaal

216.398

226.196

233.473

230.740

230.558

229.800

758

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal verstrekte aanvullende beurzen is in 2017, met name in de bol, hoger uitgekomen dan geraamd. Zowel op het hbo als op het wo werden iets minder aanvullende beurzen verstrekt.

Tabel 11.7 Uitgaven aanvullende beurs gift (Bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Bol direct gift

219,1

232,4

239,8

228,6

224,8

243,2

–18,4

Bol omzettingen prestatiebeurs in gift

121,2

130,9

135,4

139,7

147,2

151,4

–4,1

Ho direct gift

34,7

36,5

48,1

47,1

51,3

51,4

–0,1

Ho omzettingen prestatiebeurs in gift

153,1

137,3

156,0

169,8

185,2

190,2

–5,0

Totaal

528,1

537,1

579,3

585,3

608,5

636,1

– 27,6

Bron: realisatiegegevens DUO

Tabel 11.8 Uitgaven aanvullende beurs prestatiebeurs (Bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Bol toekenningen

146,7

158,2

167,7

174,0

171,9

169,2

2,6

Bol omzettingen

–121,2

–128,2

–132,8

–139,8

–147,3

–148,7

1,5

Ho toekenningen

234,3

250,3

275,7

307,2

328,8

330,4

–1,6

Ho omzettingen

–171,0

–133,6

–153,6

–168,9

–184,7

–187,8

3,1

Totaal

88,8

146,7

157,0

172,5

168,8

163,2

5,6

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De toekenningen van aanvullende beurzen in de bol zijn in 2017 per saldo € 15,8 miljoen lager uitgekomen. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door een administratieve verschuiving van negatieve bedragen ALR (achterstallig lager recht) van de post «overig» naar deze post. Als een student met terugwerkende kracht toch geen recht had op aanvullende beurs of op een lager bedrag dan wordt het bedrag op deze post in mindering gebracht. In de begroting was dit negatieve bedrag bij de post «overige uitgaven» geraamd.

De omzettingen van prestatiebeurs bol naar gift zijn € 4,1 miljoen lager dan geraamd.

De toekenningen als gift van aanvullende beurzen aan ho-studenten zijn € 0,1 miljoen lager dan geraamd. Bij de toekenningen aanvullende beurs als prestatiebeurs in het ho is het verschil ten opzichte van de raming -€ 1,6 miljoen. De omzettingen van aanvullende beurzen in gift bij het ho vielen € 5,0 miljoen lager uit dan geraamd.

Reisvoorziening

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.

Tabel 11.9 Aantal studenten met een reisvoorziening
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Aantal gebruikers van het reisrecht

642.618

657.972

668.303

663.486

771.330

767.400

3.930

Bol

204.514

210.984

215.151

214.627

316.008

312.400

3.608

Ho

438.104

446.988

453.152

448.859

455.322

455.000

322

Aantal RBS

17.688

19.345

20.614

20.568

20.480

20.700

– 220

Bol

2.553

2.809

2.978

3.017

3.240

2.900

340

Ho

15.135

16.536

17.636

17.551

17.240

17.800

–560

Totaal

660.306

677.317

688.917

684.054

791.810

788.100

3.710

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de reisvoorziening is in 2017 per saldo iets hoger (totaal 3.710) dan begroot waarbij de verhoging vooral veroorzaakt wordt door bol-studenten. Het aantal bol-studenten is veel hoger dan de jaren hiervoor doordat sinds 2017 minderjarige bol-studenten ook recht hebben op een reisproduct. De hogere realisatie in 2017 zit echter in de meerderjarige bol-studenten. Het aantal studenten dat in 2017 een financiële vergoeding voor studeren in het buitenland ofwel de reisvoorziening buitenland studerenden (RBS) ontving is 220 studenten lager dan geraamd. Het aantal in de bol viel hoger uit dan geraamd, het aantal in het ho juist lager.

Tabel 11.10 Uitgaven reisvoorziening (Bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Betaling aan vervoerbedrijven

681,2

1.124,2

384,7

1.605,2

122,4

143,6

–21,3

Bol prestatiebeurs

–222,7

–242,2

–238,9

–246,3

–307,4

–271,3

–36,1

Bol omzettingen

145,0

159,4

181,5

193,3

196,5

211,8

–15,3

Ho prestatiebeurs

–549,3

–584,8

–572,3

–578,3

–524,9

–594,9

70,0

Ho omzettingen

370,3

335,6

385,7

419,5

448,2

429,8

18,4

RBS en overig

25,9

26,9

26,9

27,2

24,0

27,8

–3,9

Totaal reisvoorziening

450,3

819,1

167,5

1.420,5

– 41,3

– 53,2

11,9

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De realisatie 2017 van de uitgaven reisvoorziening is totaal € 11,9 miljoen hoger dan geraamd.

De bijdrage aan de vervoersbedrijven is € 21,3 miljoen lager dan geraamd. Dit komt ten eerste door gemiddeld lagere prijzen. In de tweede plaats leverde de afrekening over 2016 die in 2017 is geëffectueerd een meevaller op ten opzichte van de raming.

De reisvoorziening is voor de meeste studerenden onderdeel van de prestatiebeurs. Deze prestatiebeurzen worden relevant negatief geboekt als tegenhanger van de betaling aan de vervoersbedrijven. Voor de bol prestatiebeurs geldt dat dit negatieve bedrag € 36,1 miljoen negatiever was dan geraamd. Dit is het gevolg van hogere gerealiseerde prijzen dan die in de raming waren opgenomen. In het ho is het prestatiebeursbedrag juist € 70 miljoen minder negatief geworden en dat komt door lagere gerealiseerde prijzen dan die in de raming waren opgenomen.

De omzettingen van prestatiebeurs naar gift waren voor de bol-studenten € 15,3 miljoen lager en voor de studenten hoger onderwijs € 18,4 miljoen hoger. Deze bedragen worden voornamelijk bepaald door het aantal studenten dat in 2016 is afgestudeerd en het aantal jaren dat zij recht hebben gehad op de reisvoorziening. Bij de omzettingen basisbeurs waren al dezelfde richtingen van de effecten zichtbaar.

Het verschil tussen begroting en realisatie 2017 bij de reisvergoeding aan studerenden in het buitenland is -€ 3,9 miljoen. Dit wordt veroorzaakt door lagere prijzen.

Overige uitgaven

De overige uitgaven omvatten voornamelijk technische boekingen, waaronder achterstallige rechten, omzettingen van prestatiebeurzen naar rentedragende lening en overige technische correcties tussen relevante- en niet-relevante uitgaven. Daarnaast worden ten laste van dit artikelonderdeel ook uitgaven gedaan aan Caribisch Nederland, EG-studerenden, kwijtscheldingen, voorschotten en handbetalingen. Tot slot worden ook niet-relevante uitgaven aan de reisvoorziening hieronder geschaard. Het totale verschil tussen raming en realisatie 2017 bij overige uitgaven bedraagt € 12,3 miljoen, waarvan € 185,3 miljoen relevant en -€ 173,5 miljoen niet-relevant. Dit grote verschil tussen relevant en niet-relevant wordt voornamelijk veroorzaakt door een incidentele verschuiving van niet-relevante uitgaven naar relevante uitgaven. Het ICT-project PVS bij DUO maakt de schuldenopbouw van studenten namelijk beter inzichtelijk. Een OV-reisvoorziening wordt hierdoor niet langer geboekt als schuld als de student geen reisproduct heeft geactiveerd. Dit leidt tot een wijziging in de boekingssystematiek waarbij eenmalig de OV-schulden van niet-geactiveerde reisproducten worden tegengeboekt (waar dit anders pas bij afstuderen zou gebeuren).

Leningen

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren.

Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet.

Tabel 11.11 Niet-relevante uitgaven leenfaciliteit (Bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Rentedragende lening

1.434,5

1.551,0

1.771,4

2.238,2

2.612,3

2.629,9

–17,6

Collegegeldkrediet

142,2

162,8

202,8

262,0

322,0

273,3

48,7

Totaal

1.576,7

1.713,8

1.974,2

2.500,2

2.934,3

2.903,2

31,1

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Per saldo zijn in 2017 de niet-relevante uitgaven aan de leenfaciliteit € 31,2 miljoen hoger dan geraamd. De uitgaven aan de rentedragende lening zijn in 2017 per saldo € 17,5 miljoen lager dan geraamd. Dit wordt vooral veroorzaakt door lagere uitgaven aan het levenlanglerenkrediet dat hier ook onder valt. De niet-relevante uitgaven aan collegegeldkrediet zijn gestegen. In totaal is bijna € 49 miljoen meer collegegeldkrediet verstrekt. Dit komt door grotere aantallen studenten die collegegeldkrediet aangevraagd hebben.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Het verschil tussen raming en realisatie 2017 bedraagt € 27 miljoen. Dit is het gevolg van mutaties die al eerder zijn verwerkt: bij Voorjaarsnota is er € 11,7 miljoen beschikbaar gesteld en bij Najaarsnota € 15,5 miljoen. Dit betreft voor € 24,5 miljoen meerkosten voor de afronding van het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS). Het programma loopt om technische redenen langer door, zodat de gegevensconversie van 4,6 miljoen klanten zorgvuldig plaats kan vinden. Vanwege het langer doorlopen van het programma is er vertraging in de realisatie van baten die voortvloeien uit dit programma. In het voorjaar van 2018 rondt DUO de integrale vernieuwing van de uitvoering van de studiefinanciering af en zorgt het voor een toekomstvaste en efficiëntere uitvoering.

Ontvangsten

Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet of niet volledig terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs.

Tabel 11.12 Terugbetaling studieleningen (langlopende vorderingen) (Bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Hoofdsom (NR)

418,4

468,8

517,3

584,0

626,0

644,2

–18,2

Relevante rentedragende lening

3,7

2,4

2,2

1,1

1,0

1,6

–0,6

Rente ontvangsten

204,9

177,7

146,5

126,3

105,8

125,9

–20,1

Renteloos voorschot

5,3

6,1

6,2

0,6

0,1

0,6

–0,5

Totaal

632,3

655,0

672,2

712,0

732,9

772,2

– 39,4

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In vergelijking met de raming terugbetaling studieleningen is er in 2017 per saldo € 39,4 miljoen minder ontvangen dan geraamd. De belangrijkste componenten van deze lagere ontvangsten zijn de ontvangsten op de hoofdsom en de rente ontvangsten. Doordat de rente de afgelopen jaren steeds verder is gedaald, is ook het rentebedrag dat studenten terug moeten betalen steeds lager geworden. Dit is zichtbaar door de lagere rente ontvangsten van € 20,1 miljoen.

Tabel 11.13 Bedrag aan uitstaande leningen (Bedragen x € 1 miljoen)
 

2013

2014

2015

2016

2017

Renteloze voorschotten t/m 1986

27,3

28,8

25,5

10,7

9,7

Rentedragende leningen verstrekt voor 1992

21,2

15,5

13,1

13,2

12,9

Rentedragende leningen verstrekt na 1992

12.637,1

13.759,0

15.044,4

16.754,2

18.129,8

Collegegeldkrediet

488,1

583,3

699,9

850,0

1029,9

Totaal

13.173,7

14.386,6

15.782,9

17.628,1

19.182,3

Toelichting:

Tabel 11.13 geeft de vorderingsstanden aan het einde van het jaar weer. Het betreft de vorderingen op oud-studenten en op actieve studenten, exclusief de uitgaven aan prestatiebeursleningen.

Tabel 11.14 Ontvangsten op kortlopende vorderingen (Bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Achterstallig lager recht (ALR)

48,7

50,8

47,6

41,8

53,6

47,6

6,0

Reisvoorziening

46,7

35,1

35,2

35,2

34,2

35,2

–1,0

Overig

9,7

10,5

10,0

6,0

6,0

10,2

–4,2

Totaal

105,1

96,4

92,8

83,1

93,8

93,0

0,8

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het verschil tussen realisatie en raming 2017 bij de ontvangsten op kortlopende vorderingen bedraagt totaal € 0,8 miljoen. Er is voor € 6 miljoen meer ontvangen op achterstallig lager recht. Dit komt omdat er ook meer achterstallig lager recht is geconstateerd. De ontvangsten op de post overig zijn € 4,2 miljoen lager dan begroot. Dit komt voornamelijk doordat de bijverdiengrens voor studenten onder het studievoorschot niet meer geldt en er daardoor minder studiefinanciering terugbetaald hoeft te worden.

Licence