In de reguliere koopkrachtplaatjes die in de SZW-begroting staan (boxplot en voorbeeldhuishoudens) wordt de verandering van het besteedbaar inkomen tussen 2022 en 2023 weergegeven, gecorrigeerd voor inflatie.
Bij de Begroting 2022 waren de economische vooruitzichten relatief gunstig. Desondanks was de verwachte koopkrachtontwikkeling ongeveer neutraal in 2022. Hierbij werd rekening gehouden met een beperkte inflatie van 1,8%. Het demissionaire kabinet was, mede gegeven de positieve economische vooruitzichten, terughoudend met nieuw beleid. De mediane koopkrachtontwikkeling werd inclusief nieuw beleid geraamd op +0,1%.
Mede door de oorlog in Oekraïne liep in 2022 de inflatie sterk op. De hoge inflatie betekende voor veel huishoudens een flink gestegen energierekening, maar ook dagelijkse boodschappen en kleding zijn fors duurder geworden. De koopkrachtontwikkeling in 2022 is daarom veel negatiever gebleken dan vooraf gedacht. Om de gevolgen van deze onverwachte prijsschok voor huishoudens te dempen, heeft het kabinet diverse aanvullende maatregelen getroffen gedurende 2022. Het kabinet heeft in 2022 aanvullend € 7 miljard uitgegeven om de effecten voor huishoudens en bedrijven te dempen. De energiebelasting is verlaagd met 60% ten opzichte van 2021, gemiddeld € 400 per huishouden, naast een verlaging van de accijnzen en diesel per 1 juli 2022. Via gemeenten konden huishoudens aanspraak maken op een energietoeslag van € 1.300. Dit bedrag kon door gemeenten verhoogd worden tot € 1.800 door € 500 uit de nieuwe energietoeslag in 2023 naar voren te halen. Ook zijn extra middelen vrijgemaakt voor energiebesparende maatregelen voor slecht geïsoleerde woningen.
Figuur 5 Boxplot koopkrachtontwikkeling 2022. Linkerkolom: raming bij de Miljoenennota (SZW-begroting 2022, MEV 2022). Rechterkolom: realisatie bij Jaarverslag 2022 (CEP 2023)
Bron: SZW-berekeningen op basis van CEP 2023 en VWS-raming van zorgpremies.
De koopkrachtontwikkeling10 wordt gepresenteerd in een boxplot waarin de koopkrachtontwikkeling van het 25e percentiel, het 50e percentiel (i.e. de mediaan, het middelste huishouden in een naar koopkrachtontwikkeling gerangschikte verdeling) en het 75e percentiel van de verschillende groepen is weergegeven (zie figuur 5). In de boxplot wordt de spreiding rondom de mediane koopkrachtontwikkeling zichtbaar.
De realisatie van de koopkrachtmutatie in 2022, berekend bij het CEP 2023, laat zien dat de mediane koopkracht uit komt op ‒ 2,7%. Dit is 2,8% lager dan wat bij de Begroting 2022 werd verwacht, toen de inflatiestijging nog beperkt was. De inflatie in 2022 was 6,7%11 in plaats van de verwachte 1,8%.
De groep die het meest opvalt is de groep uitkeringsgerechtigden. Hun koopkracht steeg in 2022 in doorsnee met +5,0%, vooral als gevolg van de energietoeslag van maximaal € 1.800 die in 2022 is uitgekeerd. Daarnaast zorgt de energietoeslag voor veel spreiding onder de uitkeringsgerechtigden. Dat komt doordat de populatie uitkeringsgerechtigden divers is: zo had een deel van hen een te hoog inkomen voor de energietoeslag12. Daarnaast maakt de energietoeslag een relatief groot deel uit van het inkomen van de onderkant van deze groep, omdat hun inkomens laag zijn. De boxplot laat zien dat voor 50% van de uitkeringsgerechtigden de koopkrachtontwikkeling tussen de ‒ 2,2% en +10,3% ligt.
De feitelijke spreiding tussen én binnen inkomensgroepen is groter dan deze koopkrachtcijfers laten zien. Dat komt omdat in de doorrekeningen wordt uitgegaan van een enkel inflatiecijfer voor alle huishoudens. In werkelijkheid is er tussen inkomensgroepen sprake van inflatieongelijkheid: huishoudens met een lager inkomen besteden een relatief groot aandeel van hun inkomen aan energie, waardoor stijgende energieprijzen deze groep relatief hard raken. Omdat de inflatie in 2022 voor een belangrijk deel werd veroorzaakt door stijgende energieprijzen, lijkt de koopkrachtontwikkeling van lagere inkomens positiever dan in werkelijkheid het geval is. Ook is er spreiding binnen inkomensgroepen doordat niet iedereen in dezelfde mate te maken heeft gehad met een gestegen energierekening. Het maakt bijvoorbeeld veel uit welk type energiecontract iemand heeft, in wat voor type woning iemand woont of hoe goed geïsoleerd een woning is. In normale tijden zijn de verschillen in ervaren inflatie tussen inkomensgroepen en huishoudtypen beperkt.
Daarnaast wordt er in de koopkrachtberekeningen vanuit gegaan dat er niets verandert in de persoonlijke omstandigheden van mensen. Belangrijke gebeurtenissen, zoals een nieuwe baan of het verliezen van werk, hebben doorgaans meer effect op de persoonlijke koopkrachtsituatie van huishoudens dan een enkel cijfer kan uitdrukken. Dat maakt dat de statische koopkrachtplaatjes met nuance moeten worden bekeken.
Het koopkrachtbeeld voor 2022 moet in samenhang worden bezien met 2023. Het is in het jaarverslag gebruikelijk om uitsluitend de gerealiseerde koopkrachtontwikkeling van het afgelopen jaar te presenteren. De hoge inflatie in 2022 leidde echter tot een koopkrachtdaling die ook doorwerkt in 2023, en dat was voor het kabinet reden om in 2022 te besluiten tot nieuwe maatregelen in 2023. De cumulatieve koopkrachtontwikkeling van 2022 en 2023 bij elkaar (zie figuur 6) is daarom van grotere informatieve waarde. Omdat dit jaarverslag betrekking heeft op 2022, gaat de tekst hier slechts kort in op de rol van kabinetsbeleid in 2023. Het kabinet heeft een tijdelijk prijsplafond ingesteld, naast een breed koopkrachtpakket van circa € 12 miljard. Als onderdeel van het brede koopkrachtpakket heeft het kabinet besloten het minimumloon al vanaf 1 januari 2023 in één keer met in totaal 10,15% te verhogen (Kamerstukken II 2022/23, 29 544, nr. 1152). De aan het minimumloon gekoppelde uitkeringen (onder andere bijstand en WIA) stijgen mee met deze verhoging. Andere onderdelen van het koopkrachtpakket zijn de energietoeslag, de verhoging van de zorg- en huurtoeslag en de verhoging van het kindgebonden budget. Ook verlaagt het kabinet de lasten op arbeid door een verlaging van de inkomstenbelasting en een verhoging van de arbeidskorting. Daarnaast is er extra geld vrijgemaakt om armoede bij kinderen tegen te gaan.
De boxplot laat zien dat na een mediane koopkrachtdaling in 2022 van ‒ 2,7%, de koopkracht in doorsnee ongeveer gelijk blijft in 2023 (-0,2%). In 2023 is de inflatie nog altijd hoog, maar het verwachte effect op koopkracht is beperkt vanwege aantrekkende loongroei en kabinetsbeleid.
Figuur 6 Boxplot koopkrachtontwikkeling 2022. Linkerkolom: realisatie 2022 bij CEP 2023. Rechterkolom: raming 2023 bij Jaarverslag 2022 (CEP 2023)
Bron: SZW-berekeningen op basis van CEP 2023 en VWS-raming van zorgpremies.
Tabel 121 toont een vergelijking van a) de raming en b) de realisatie van de koopkrachtmutatie voor een aantal voorbeeldhuishoudens in 2022. De raming dateert uit de tijd van het opstellen van de begroting. De realisatie is gebaseerd op cijfers uit het CEP 2023. Daarnaast toont de tabel ook c) de meest recente raming voor 2023 op basis van het CEP 2023.
De tabel illustreert dat de koopkrachtontwikkeling in 2022 voor veel huishoudtypen door de hoge inflatie negatiever is uitgepakt dan bij het opstellen van de begroting werd verwacht, ondanks de aanvullende maatregelen die het kabinet heeft getroffen. Uitzonderingen op dit beeld zijn huishoudtypen met de laagste inkomens, zoals sociale minima en AOW’ers zonder aanvullend pensioen. Deze huishoudtypen hebben veel baat gehad bij de energietoeslag (€ 1.800). Zoals hierboven ook toegelicht, is een kanttekening bij het koopkrachtbeeld voor huishoudtypen met een lager inkomen dat de koopkrachtcijfers voor 2022 worden overschat als gevolg van inflatieongelijkheid.
De tabel laat ook zien dat de koopkrachtontwikkeling voor 2023 naar verwachting sterk uiteenloopt. De koopkracht van huishoudtypen met een hoger inkomen daalt naar verwachting, hoewel de schok niet zo groot is als in 2022. Dat is vooral het gevolg van onverminderd hoge inflatie enerzijds, en aantrekkende loongroei en kabinetsbeleid anderzijds. Huishoudens met kinderen hebben bijvoorbeeld baat van de verhoging van het kindgebonden budget. De koopkracht van de meeste huishoudtypen met een laag tot modaal inkomen ontwikkelt zich positiever dan bij hogere inkomens. Werkenden met minimumloon hebben bijvoorbeeld baat bij de minimumloonsverhoging per 1 januari 2023. Sociale minima en AOW’ers zonder aanvullend pensioen hebben ook baat bij de minimumloonsverhoging vanwege de koppeling met de uitkeringen. Desondanks laten de cijfers een koopkrachtdaling zien voor alleenstaanden met een bijstandsuitkering of AOW’ers zonder aanvullend pensioen. Die daling hangt samen met de energietoeslag. Gemeenten hebben namelijk budget gekregen om zowel in 2022 als 2023 een energietoeslag uit te keren van € 1.300, maar hebben daarbij de mogelijkheid gekregen om € 500 van het 2023-bedrag alvast uit te keren in 2022. Als gevolg daarvan ontvangt de doelgroep van de energietoeslag € 1.800 in 2022 en € 800 in 2023. In de koopkrachtcijfers leidt dat tot een daling van € 1.000.
Koopkrachtontwikkeling | Raming 2022 | Realisatie 2022 | Raming 2023 |
---|---|---|---|
Actieven: | |||
Alleenverdiener met kinderen | |||
modaal | ‒ 0,5% | ‒ 3,0% | 2,8% |
2 x modaal | ‒ 0,2% | ‒ 3,2% | ‒ 0,4% |
Tweeverdieners | |||
modaal + ½ x modaal met kinderen | 0,2% | ‒ 2,8% | 0,5% |
2 x modaal + ½ x modaal met kinderen | 0,2% | ‒ 3,0% | ‒ 1,7% |
2½ x modaal + modaal met kinderen | ‒ 0,3% | ‒ 3,7% | ‒ 1,1% |
modaal + modaal zonder kinderen | 0,0% | ‒ 3,3% | ‒ 0,4% |
2 x modaal + modaal zonder kinderen | 0,1% | ‒ 3,4% | ‒ 1,1% |
Alleenstaande | |||
minimumloon | 0,2% | ‒ 2,2% | 6,5% |
modaal | 0,0% | ‒ 2,6% | ‒ 0,9% |
2 x modaal | 0,2% | ‒ 3,0% | ‒ 1,9% |
Alleenstaande ouder | |||
minimumloon | 0,5% | ‒ 2,2% | 7,8% |
modaal | ‒ 0,8% | ‒ 3,6% | 2,6% |
Inactieven: | |||
Sociale minima | |||
paar met kinderen | ‒ 0,2% | 5,4% | 1,2% |
alleenstaande | ‒ 0,3% | 11,8% | ‒ 4,2% |
alleenstaande ouder | ‒ 0,1% | 6,3% | 2,0% |
AOW (alleenstaand) | |||
(alleen) AOW | 0,2% | 9,5% | ‒ 4,0% |
AOW +10000 | 0,0% | ‒ 2,4% | 2,5% |
AOW (paar) | |||
(alleen) AOW | 0,2% | 6,1% | ‒ 2,7% |
AOW +10000 | ‒ 0,1% | ‒ 2,7% | 2,2% |
AOW +30000 | ‒ 0,3% | ‒ 3,4% | 0,2% |
Bron: SZW-berekeningen op basis van CEP 2023 en VWS-raming van zorgpremies.
Armoedecijfers
Het CPB publiceert voor het eerst een raming van de ontwikkeling van de armoede. Dit past in het streven van het kabinet om meer indicatoren van brede welvaart op te nemen in de begrotingscyclus. De armoede indicator laat zien hoeveel mensen een inkomen hebben onder de armoedegrens (het benodigde budget om aan de basisbehoeften te kunnen voldoen). Daarnaast wordt apart in beeld gebracht hoeveel kinderen in armoede leven. Het aantal mensen in armoede is in 2022 4,7% van de bevolking en aantal kinderen 6,8% van de bevolking (zie tabel 122). Ook de armoedecijfers laten zien dat beleid uit de Miljoenennota, waaronder de energietoeslag, de verhoging van het WML en de gekoppelde uitkeringen, in 2023 zorgt voor een gelijkblijvend armoedepercentage onder personen en voor een daling van de kinderarmoede naar 6,1%.
2021 | 2022 | 2023 | |
---|---|---|---|
Aantal personen onder de armoedegrens | 940.000 | 805.000 | 815.000 |
In percentage ten opzichte van de totale groep | 5,6% | 4,7% | 4,7% |
Aantal kinderen onder de armoedegrens | 230.000 | 220.000 | 200.000 |
In percentage ten opzichte van de totale groep | 7,1% | 6,8% | 6,1% |
Bron: SZW-berekeningen op basis van CEP 2023 en VWS-raming van zorgpremies.