Base description which applies to whole site

3.1 Artikel 1 Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis

Het verstrekken van de grondwettelijke uitkeringen krachtens artikel 1 van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH).

De Minister van Algemene Zaken is verantwoordelijk voor het beheer van de begroting van de Koning (artikel 4.3 lid 1, Comptabiliteitswet 2016).

Niet van toepassing.

Tabel 1 Budgettaire gevolgen artikel 1 Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie1

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2019

2020

2021

2022

2023

2023

2023

Verplichtingen

8.330

8.583

8.829

10.869

11.368

10.985

383

        

Uitgaven

8.330

8.583

8.829

10.869

11.368

10.985

383

        

Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis

8.330

8.583

8.829

10.869

11.368

10.985

383

        

Institutionele inrichting

8.330

8.583

8.829

10.869

11.368

10.985

383

        

Ontvangsten

0

0

0

1.818

1.789

1.727

62

1

Door afronding kan de som van de delen afwijken van het totaal.

Uitgaven

De grondwettelijke uitkeringen zijn opgebouwd uit twee componenten: een A-component, die het inkomensbestanddeel vormt, en een B-component die betrekking heeft op personele en materiële uitgaven. De Minister-President heeft op 11 juni 2021 de Tweede Kamer geïnformeerd (Kamerstukken II 2020/21, 35570 I, nr. 15) over het besluit van de Prinses van Oranje dat zij vooralsnog haar grondwettelijke uitkering zal terugstorten.

De personele uitgaven hebben met name betrekking op de hofhouding en een aantal andere personeelsleden die hun instructie rechtstreeks van de uitkeringsgerechtigde leden ontvangen. Tot de hofhouding behoren het management van de Dienst van het Koninklijk Huis en adviseurs. De materiële uitgaven hebben betrekking op activiteiten met een hoog representatief karakter die samenhangen met de functie van de Kroondrager.

Het inkomensdeel van de uitkeringsgerechtigde leden van het Koninklijk Huis volgt de netto bezoldiging van de vicepresident van de Raad van State. De cao-ontwikkeling van de sector Rijk is hierbij het uitgangspunt. Het gedeelte van de B-component dat betrekking heeft op de personele uitgaven, en daarmee de salarissen van de hofhouding, volgt de salarisontwikkeling van de rijksambtenaren. Zoals vastgelegd in de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH) geldt voor het gedeelte van de materiële uitgaven in de B-component een indexatie op basis van de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

De verplichtingen en de uitgaven in dit begrotingsartikel betreffen de definitieve bedragen.

Tabel 2 Grondwettelijke uitkering aan: (bedragen x € 1.000)
 

A

B

Totaal

De Koning

1.047

5.598

6.644

De echtgenote van de Koning

415

728

1.142

De Koning die afstand heeft gedaan van het koningschap

591

1.201

1.793

De vermoedelijke opvolger van de Koning

310

1.479

1.789

Totaal

2.363

9.006

11.368

In de ontwerpbegroting van de Koning 2023 is voor de A-component, het feitelijke inkomen, van de grondwettelijke uitkeringen in 2023 rekening gehouden met de cao-ontwikkeling van de sector Rijk en voor de B-component, de vergoeding voor personele en materiële uitgaven, van de grondwettelijke uitkeringen is een indexering opgenomen die is gebaseerd op de cao-ontwikkeling van de sector Rijk en de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

De feitelijke realisatie van het inkomen (de A-component) wordt gebaseerd op de werkelijke ontwikkeling in de netto bezoldiging van de vicepresident van de Raad van State. De uitwerking van de cao-ontwikkeling voor de sector Rijk werkt ook door naar de personele uitgaven in de B-component.

De hogere realisatie van de grondwettelijke uitkeringen is volledig het gevolg van een hogere consumentenprijsindex (CPI) van het CBS die doorwerkt naar de materiële uitgaven in de B-component.

Ontvangsten

De uitkering die de Prinses van Oranje in 2023 heeft ontvangen is teruggestort.

Licence