A Algemene doelstelling
Het ondersteunen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten bij het verbeteren van het bestuur, de rechtszekerheid, de economische ontwikkeling, het onderwijs en de overheidsfinanciën.
B Rol en verantwoordelijkheid
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor het stellen van randvoorwaarden die de rechtmatigheid en doelmatigheid van de inzet van middelen uit hoofdstuk IV van de Rijksbegroting garanderen. Aruba, Curaçao en Sint Maarten blijven volledig verantwoordelijk voor het beleid op de terreinen waarop de samenwerkingsprogramma’s met Nederland van toepassing zijn.
D1 Budgettaire gevolgen van beleid
(x € 1 000) | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 81 096 | 20 149 | 22 667 | 24 450 | 24 002 | 24 002 | ||
Uitgaven: | 375 523 | 213 131 | 194 146 | 193 567 | 173 931 | 209 983 | ||
waarvan juridisch verplicht | 100% | |||||||
2.1 | Apparaat | 9 180 | 9 151 | 9 084 | 9 083 | 9 235 | 9 235 | |
Personeel | 6 998 | 6 521 | 6 521 | 6 521 | 6 522 | 6 522 | ||
Eigen personeel | 4 424 | 3 573 | 3 573 | 3 573 | 3 574 | 3 574 | ||
Externe inhuur | 16 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Overig personeel | 2 558 | 2 948 | 2 948 | 2 948 | 2 948 | 2 948 | ||
Materieel | 2 182 | 2 630 | 2 563 | 2 562 | 2 713 | 2 713 | ||
Overig materieel | 2 182 | 2 630 | 2 563 | 2 562 | 2 713 | 2 713 | ||
2.2 | Bevordering autonomie koninkrijkspartners | 65 916 | 9 998 | 12 583 | 14 367 | 13 767 | 13 767 | |
Inkomensoverdracht | 4 784 | 5 009 | 5 009 | 5 009 | 5 009 | 5 009 | ||
Pensioenen | 4 784 | 5 009 | 5 009 | 5 009 | 5 009 | 5 009 | ||
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties | 61 132 | 4 989 | 7 574 | 9 358 | 8 758 | 8 758 | ||
Samenwerkingsprogramma`s | 61 132 | 4 989 | 7 574 | 9 358 | 8 758 | 8 758 | ||
2.4 | Schuldsanering | 300 427 | 193 982 | 172 479 | 170 117 | 150 929 | 186 981 | |
Leningen | 295 427 | 193 982 | 172 479 | 170 117 | 150 929 | 186 981 | ||
Lopende inschrijving | 295 427 | 193 982 | 172 479 | 170 117 | 150 929 | 186 981 | ||
Bijdragen aan medeoverheden | 5 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Schuldsanering | 5 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Ontvangsten | 73 797 | 28 013 | 27 358 | 26 901 | 26 901 | 26 901 |
D2 Budgetflexibiliteit
Het budget op dit artikel is nagenoeg geheel juridisch verplicht en bestuurlijk gebonden als gevolg van met de eilanden afgesproken samenwerkingsprogramma’s.
E Toelichting op de instrumenten
Bevordering autonomie koninkrijkspartners
Artikel 2 richt zich op het verder ontwikkelen van de autonomie van de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Dit wordt onder andere vormgegeven door de samenwerkingsprogramma’s en de voltooiing van het staatkundige proces. De volgende uitgaven leveren hier een bijdrage aan:
-
1. Samenwerkingsprogramma’s;
-
2. Pensioenen;
-
3. Schuldsanering en lopende inschrijving.
Ad 1. Samenwerkingsprogramma’s
De autonome landen binnen het Koninkrijk Curaçao en Sint Maarten zijn op basis van het Statuut zelf verantwoordelijk voor goed bestuur, rechtszekerheid, economische ontwikkeling, onderwijs en overheidsfinanciën. In de afgelopen jaren was het samenwerkingsbeleid erop gericht om Curaçao en Sint Maarten te ondersteunen bij het zelf waarmaken van hun verantwoordelijkheden op deze terreinen. In de aanloop tot de nieuwe staatkundige verhoudingen op 10 oktober 2010 is daarom onder meer door middel van schuldsanering toegewerkt naar een betere financiële startpositie zodat het samenwerkingsbeleid afgebouwd kon worden. De samenwerkingsprogramma's worden gesubsidieerd via de Stichting Ontwikkeling Nederlandse Antillen (SONA). Via de bijdragen aan de Antilliaanse Medefinancieringsorganisatie (AMFO) werden tot en met 2012 activiteiten van non-gouvernementele organisaties gefinancierd die armoedebestrijding en het verbeteren van de uitgangspositie van jongeren als doel hebben. Het laatste Nederlandse voorschot voor het samenwerkingsbeleid via SONA en AMFO is in 2012 gestort. Vanaf 2013 zullen de landen Sint Maarten en Curaçao de beleidsmatige verantwoordelijkheid ervaren en moeten dragen door de bereikte resultaten van de programma’s te waarborgen via hun meerjarenbegrotingen.
1.1 Onderwijs en Jongeren samenwerkingsprogramma
De hoofddoelstelling van het Onderwijs en Jongeren samenwerkingsprogramma is de jeugd van de landen Curaçao en Sint Maarten zodanig toe te rusten dat deze na voltooiing van hun schoolloopbaan in staat is deel te nemen aan de arbeidsmarkt en volwaardig te participeren in een voortdurend veranderende samenleving. Het Onderwijs en Jongerensamenwerkingsprogramma zal in 2013 in het teken staan van de uitvoering van de projecten zoals die zijn vastgelegd in de actieplannen (Kamerstukken II, 2011–2012, 31 568 nr. 90) die zijn opgesteld naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie (Kamerstukken II, 2010–2011, 31 568 nr. 84).
In Sint Maarten worden met name projecten uitgevoerd op het terrein van het verbeteren van de kwaliteit en scholing van leraren in het funderend onderwijs, het verbeteren van schoolmateriaal, implementatie van leerlingvolgsystemen en het vergroten van de rol van de onderwijsinspectie. Bij het Secundair Beroepsonderwijs (SBO) en het voorbereidend Secundair Beroepsonderwijs (VSBO) zullen de projecten zich richten op het verbeteren van leerwerktrajecten en de aansluiting op de arbeidsmarkt. In het Youth Development Program (YDP) zal meer aandacht worden geschonken aan het verbeteren van de intake in het programma, de aansluiting op de arbeidsmarkt en meer focus op de groep die buiten het YDP dreigt te vallen. Ten slotte wordt over het hele onderwijsveld meer aandacht besteed aan het handhaven van de leerplicht en het verbeteren van de onderwijsinspectie.
In Curaçao zal voor het basisonderwijs de nadruk liggen op het vergroten van de participatie van ouders, het verbeteren van de kwaliteit van de leerkrachten en het verbeteren van de taalbeheersing waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de verbetering van het Nederlands. Het invoeren en verbeteren van de zorgstructuur voor leerlingen staat centraal in zowel het basisonderwijs, het SBO als het VSBO. De Sociale Vormingsplicht wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in de onderwijsstructuur. Binnen het (voorbereidend) beroepsonderwijs en de Sociale Vormingsplicht zullen projecten worden uitgevoerd die de aansluiting op de arbeidsmarkt verbeteren. Ten slotte zal mede met het oog op het goed kunnen blijven monitoren en bijstellen van het onderwijsbeleid in de toekomst, aandacht worden besteed aan het efficiënt verzamelen en beschikbaar stellen van onderwijsinformatie aan de instanties die verantwoordelijk zijn voor het maken, uitvoeren of toezien op de uitvoering van het onderwijsbeleid.
1.2 Bijdragen aan sociale ontwikkeling via subsidiering van non-gouvermentele organisaties
De AMFO financiert NGO-projecten in Curaçao en Sint Maarten, gericht op de thema’s jeugd, ouderen, zieken en gehandicapten, tienermoeders en integrale wijkaanpak. Doordat Bonaire, Sint Eustatius en Saba per 10-10-2010 bijzondere gemeentes van Nederland zijn geworden, hebben Nederland en de eilandbesturen de verantwoordelijkheid van de werkzaamheden van de AMFO op deze eilanden met ingang van 2011 overgenomen. Het laatste Nederlandse subsidievoorschot aan de AMFO van maximaal € 6,5 mln. is in 2012 gestort. Lopende projecten in Curaçao en Sint Maarten worden in 2013 afgesloten. Na afloop van het subsidieprogramma in 2013 zal er onderzoek worden gedaan naar de effectiviteit en de doelmatigheid van deze subsidies. Het geheel wordt eind 2013 afgesloten en opgeleverd middels een jaarverslag en jaarrekening in 2014.
1.3 Sociaal Economische Ontwikkeling
Ter bevordering van de sociaaleconomische ontwikkeling is in 2008 voor de eilanden van de voormalige Nederlandse Antillen het Sociaal Economisch Initiatief (SEI) overeengekomen en vervolgens in de Rijksministerraad bekrachtigd. Doelstelling van het SEI is te komen tot een versterking van het financieel-economische beleid van de eilanden met het oog op de nieuwe staatkundige structuur en het wegwerken van sociaaleconomische achterstanden.
Voor het SEI van Curaçao is in samenspraak met het eiland in 2011 een tussenevaluatie uitgevoerd dat mede de basis vormt voor aanpassingen in de uitvoering van het SEI op Curaçao in 2013 en 2014. Deze rapportage is op 11 oktober 2011 naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2011–2012, 31 568 nr. 88). Hieruit komt onder andere het volgende naar voren:
-
1. Hoewel het draagvlak voor het SEI groot is, is er een reëel risico dat de doelstellingen niet volledig behaald zullen worden door problemen op uitvoeringsniveau;
-
2. De duurzaamheid van de maatregelen in het SEI is niet voldoende gewaarborgd, waarmee het risico bestaat dat het programma voor een deel slechts een eenmalig effect zal hebben;
-
3. Er is te weinig aandacht geweest voor het definiëren en meetbaar maken van de resultaten van het SEI.
In 2011 en 2012 is daarop door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met Curaçao en USONA overlegd hoe de conclusies van de tussenevaluatie voor het SEI Curaçao kunnen worden geadresseerd. Voorzien is dat de uitvoering van de SEI programma's voor Curaçao tot en met 2014 zal plaatsvinden. De SEI programma's van de andere eilanden zijn minder beleidsintensief en zullen naar verwachting in 2013 grotendeels tot uitvoering komen. De middelen van het SEI zullen voor alle eilanden bij aanvang van 2013 helemaal tot verplichting zijn gekomen.
1.4 Institutionele versterking en bestuurskracht
Het samenwerkingsprogramma Institutionele Versterking van de Bestuurskracht (IVB) heeft tot doel het bestuur en de bestuurskracht op Curaçao en Sint Maarten te versterken. De tussentijdse evaluaties die in 2012 zijn uitgevoerd voor het programma en naar de Kamer zijn gezonden (Kamerstukken II, 2011–2012, 31 568 nr. 90), vormen het uitgangspunt voor de projecten die in 2013 in dit samenwerkingsprogramma worden uitgevoerd.
Uit de evaluatie in Sint Maarten blijkt dat de IVB projecten relevant zijn, maar dat in de aanloop naar de staatkundige veranderingen van 10 oktober 2010 voornamelijk hard is gewerkt aan de nieuwe staatsinrichting van het land Sint Maarten. Nu de transitie van eilandgebied naar land heeft plaatsgevonden, is het volgens de evaluatie zaak om de focus te verleggen naar het primaire ontwikkelingsdoel van IVB, namelijk deugdelijkheid van bestuur. In 2012 is begonnen met het aanbrengen van de verandering in de focus, dat in 2013 gecontinueerd zal worden. Waar in 2012 nog nieuwe verplichtingen aangegaan konden worden, zal in 2013 de nadruk echter vooral liggen op het uitvoeren van de projecten en acties zoals die onder meer benoemd zijn in het actieplan dat is opgesteld naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie (Kamerstukken II, 2011–2012, 31 568 nr. 90). In Sint Maarten worden met name projecten uitgevoerd die op het terrein liggen van het versterken van het ambtelijk apparaat en bestuur, een goede financiële positie, het verbeteren van de kwaliteit van de wet- en regelgeving en modernisering van de overheid.
In de tussentijdse evaluatie van het IVB programma voor Curaçao is geconcludeerd dat de doelstellingen van het IVB programma breed zijn geformuleerd en dat het daarom ontbreekt aan een duidelijke focus in het programma en coherentie tussen de verschillende onderdelen. Ten aanzien van de sturing en coördinatie van het IVB programma doen de evaluatoren de aanbeveling om prioriteiten en haalbare doelen af te spreken, waarbij er ook projecten moeten zijn die zich richten op het thema «checks and balances». Daarnaast bevelen zij aan om de regie over het programma onder het ministerie van Bestuur, Planning en Dienstverlening te versterken. In Curaçao staat daarom een aantal projecten gepland voor uitvoering op het gebied van «checks and balances» zoals het versterken van de Rekenkamer en verbetering van de communicatie door de Ombudsman. Daarnaast zullen projecten worden uitgevoerd die de rol van de overheid als dienstverlener, beleidsontwikkelaar, drager van de lokale democratie, bestuurlijke partner en werkgever versterken.
De actieplannen zijn in overleg en afstemming met Nederland tot stand gekomen. De voortgang van deze plannen wordt door middel van de periodieke voortgangsoverleggen bewaakt.
1.5 Aruba-protocol
Aruba en Nederland hebben op 27 oktober 2011 een samenwerkingsprotocol ondertekend (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 850, nr. 4). Doel van het protocol is om op basis van een gelijkwaardige relatie en onderling vertrouwen een nieuwe impuls te geven aan de samenwerking tussen Nederland en Aruba. Het Samenwerkingsprotocol komt onder andere voort uit de toekomstvisies voor het Koninkrijk van de regeringen van Aruba en Nederland. In beide toekomstvisies (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 850, nr. 4) staat een constructieve samenwerking binnen het Koninkrijk centraal.
1.6 Fondo Desaroyo Aruba (FDA)
De beëindiging van het samenwerkingsbeleid via Fondo Desaroyo Aruba (FDA) is in februari 2012 door Aruba en Nederland vastgesteld op eind 2014. Door deze afspraak wordt enerzijds het risico op onderbesteding kleiner gemaakt. Anderzijds is er nu een duidelijk eindpunt voor de bestedingsmogelijkheid van deze restgelden afgesproken. Verder zal gevolg worden gegeven aan de uitkomsten van de evaluatie van FDA, die in 2012 is uitgevoerd. Op 1 juli 2015 wordt FDA volgens de statuten opgeheven. Met het Land Aruba is afgesproken dat alle projecten op dat moment administratief zijn afgerond.
Het laatste Nederlandse subsidievoorschot voor het FDA is in 2010 gestort. Daar het Meerjarenprogramma 2006–2009 van FDA nog niet was afgerond, stemde Nederland in 2010 in met een Meerjarenprogramma met een looptijd tot 2014, zonder dat daar extra middelen vanuit Nederland voor gestort zouden worden.
1.7 Sociale Vormingsplicht
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties draagt voor de duur van drie jaar maximaal € 1 mln. per jaar bij aan het Sociale Vormingstraject Aruba (SVA). Het SVA is bedoeld voor werkloze, vroegtijdige schoolverlaters in de leeftijd van 18 tot 24 jaar. Het traject bestaat uit twee delen: een trainingtraject van vier maanden dat op militaire leest geschoeid is en een opleidingstraject van zes maanden. Het traject is in november 2011 van start gegaan en loopt tot november 2014.
1.8 Transitiegerelateerde uitgaven
De totstandkoming van een glasvezelkabel tussen de bovenwindse eilanden van Caribisch Nederland en Sint Maarten is vastgelegd in een bestuurlijk akkoord van november 2008. Op 18 augustus 2010 is vervolgens een protocol gesloten tussen Nederland, Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius waarin onder meer is opgenomen dat Nederland de initiële aanlegkosten zou financieren.
Het belang van de glasvezelverbinding is veelzijdig. Deze draagt bij aan een verbetering van de sociale, economische en culturele ontwikkelingen van de eilanden en vergroot de betrouwbaarheid van de communicatieverbindingen (ook van belang voor zorg en veiligheid). Hierbij zijn tevens de eilandelijke en rijksoverheid gebaat.
De kabel wordt aangelegd in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en onder regie van de gezamenlijke Shared Service Organisatie (SSO) van de rijksoverheid, Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN). In februari 2012 is gestart met de aanleg. De definitieve afronding van het project is voorzien in het voorjaar van 2013.
1.9 Bevorderen staatkundige relaties
De kosten van de uitvoering van de plannen van aanpak op grond van de Algemene Maatregel van Rijksbestuur Waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint Maarten (Staatsblad 2010, nr. 344) komen in beginsel voor rekening van de landen Sint Maarten en Curaçao. Voor Sint Maarten geldt dat gedurende enige tijd arbeidscapaciteit uit Nederland nodig is, waarmee kosten gemoeid zijn. In het kader van de toegezegde ondersteuning van Sint Maarten zullen de kosten, voor zover zij volgen uit de uitvoering van de plannen van aanpak, ten laste van Hoofdstuk IV worden gebracht.
Ad 2. Pensioenen
Conform de vaste verrekenkoersregeling Antilliaanse en Arubaanse pensioenen worden de voor pensioengerechtigden nadelige koersverschillen als gevolg van wisselkoersfluctuatie tussen NAf en euro gecompenseerd uit begrotingshoofdstuk IV.
Ad 3. Schuldsanering en lopende inschrijving
De sanering van schuldtitels en betalingsachterstanden is afgerond. Op grond van art. 16 van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten heeft Nederland onder nauwkeurig in de Rijkswet omschreven voorwaarden een lopende inschrijving op alle openbare en onderhandse geldleningen van de landen Curaçao en Sint Maarten. De geldleningen waarop wordt ingeschreven moeten passen binnen de normen en criteria uit de Rijkswet. Het College financieel toezicht ziet hierop toe. Alleen Sint Maarten heeft tot op het moment van schrijven op basis van de Rijkswet gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot lopende inschrijving.