Base description which applies to whole site

7. Caribisch Nederland

De in 2011 vastgestelde Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland loopt op 1 augustus 2016 af. Komend jaar zullen we met de scholen afspraken maken over het vervolg op de Onderwijsagenda. De komende jaren zal aandacht nodig blijven voor de verdere verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Dan gaat het om bestuurskracht, financial governance, leraren, taal, leerlingenzorg en onderwijshuisvesting.

De afgelopen periode is duidelijk geworden dat het wenselijk is het bestuurlijk vermogen en de bestuurlijke verhoudingen in Caribisch Nederland verder te ontwikkelen. Met ingang van 1 augustus 2016 zullen daarom de onderdelen van de sectorwetten in werking treden die betrekking hebben op de bestuurlijke en governance aspecten. Dit is een stimulans voor de verdere professionalisering van bestuur en management op de drie eilanden. Ook zal besluitvorming plaatsvinden over de inwerkingtreding van (delen van) wetgeving die bij de transitie was uitgesteld met een termijn van vijf jaar. De conclusies van de interdepartementale Evaluatiecommissie Caribisch Nederland zullen hierbij betrokken worden.

Het parlement zal medio 2016 een overkoepelende rapportage ontvangen over de voortgang van de verbetering van de onderwijskwaliteit opgesteld door de Inspectie van het Onderwijs op basis van haar reguliere toezichtactiviteiten.

Leeswijzer indicatorentabel

In de onderstaande tabel zijn de ambities voorzien van een aantal kwantitatieve doelen. Per indicator zijn bijbehorende streefwaarden opgenomen, passend bij de beleidsambities. Ten behoeve van een consistente monitoring zijn doelen en ambities van de beleidsagenda 2016 zoveel mogelijk overgenomen uit de beleidsagenda 2015. Op de volgende punten is de indicatorentabel gewijzigd:

  • Naar aanleiding van toezeggingen aan de Tweede Kamer, is additioneel een aantal indicatoren in de begroting 2016 opgenomen (in laatste kolom aangegeven met T).

  • Het afgelopen jaar zijn de bestuurs- en sectorakkoorden po/vo nader vormgegeven. Waar nodig zijn de begrotingsindicatoren nu ook in lijn gebracht met de specifieke doelen en ambities uit deze akkoorden. De wijzigingen worden per indicator in een voetnoot toegelicht.

  • Door verbeteringen afgelopen jaar in de bron en/of de meetmethode zijn de basis- en streefwaarde van enkele indicatoren gewijzigd. De wijzigingen worden per indicator in een voetnoot toegelicht.

  • Voor zover mogelijk zijn, op verzoek van de Tweede Kamer, tussenliggende streefwaarden toegevoegd. Bij een aantal indicatoren is «Hoger» opgenomen. Bij deze indicatoren is het niet mogelijk om een realistisch tijdspad in te schatten. De realisatiewaarden van de indicatoren zullen zich niet altijd lineair ontwikkelen, omdat er sprake is van een bepaalde «aanlooptijd», waarna realisatie pas zichtbaar wordt.

  • Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Media (2014) worden de indicatoren voor artikel 15 herzien. Hierbij wordt aangesloten op de prestatieafspraken met de NPO voor de periode 2016–2020, die dit najaar worden afgesloten. In deze rijksbegroting zijn daarom geen indicatoren opgenomen, omdat de prestatieovereenkomst met de NPO nog niet is afgesloten. Wel zijn er nieuwe kengetallen terug te vinden bij het beleidsartikel. Met ingang van de volgende rijksbegroting worden de indicatoren geactualiseerd.

Eindjaar per doelstelling

Per streefwaarde wordt voor zover mogelijk een eindjaar vermeld (kabinetsperiode of horizon van de betreffende afspraken met de sector). Het eindjaar en daarmee de tussenwaarde kunnen verschillen per indicator, omdat met verschillende sectoren afspraken zijn gemaakt met een verschillende tijdshorizon:

  • Een voorbeeld zijn de indicatoren uit de bestuurs- en sectorakkoorden po/vo. Hiervoor zijn voornamelijk afspraken gemaakt voor het eindjaar 2020. De tussenwaarde is (voor zover mogelijk) opgenomen voor het jaar 2017.

  • Bij enkele indicatoren zijn geen streefwaarden of tussendoelstellingen opgenomen. Bij deze indicatoren zijn afspraken op het niveau van de instelling gemaakt, die niet vertaald worden naar een streefwaarde op landelijk niveau. Opgenomen zijn de gerealiseerde landelijke waarden, bedoeld als signalering voor de voortgang op het stelselniveau. Zij dienen als onderbouwing bij de analyse of bijstelling van beleid noodzakelijk is.

Tabel Indicatoren

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

(jaartal)

Tussenwaarde1

(jaartal)

Streefwaarde

(jaartal)

Art.nr.

Bron2

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

a)

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

           
 

Aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten3

po

47% (2015)

75% (2017)

100% (2020)

1

SA

 

Aandeel toptalentleerlingen dat zich vaak of bijna altijd verveelt omdat de lesstof te makkelijk is of omdat hij/zij eerder klaar is dan de rest4

vo

56% (2014)

41% (2016)

25% (2018)

3

SA

 

Aandeel scholen dat aandacht heeft voor toptalenten in de vorm van uitdagend aanbod of talentprogramma’s

vo

Nog in

ontwikkeling5

 

100% (2018)

3

SA

 

Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt

mbo

34%

(2010–2011)

36% (2013/2014)

Verbetering

4

C

 

Percentage studenten dat tevreden is over uitdagend onderwijs

ho

(2011)

(2014)

 

6/7

C

hbo: 59%

hbo: 54%

Hoger

wo: 69%

wo: 65%

Hoger

 

Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod6

     

(2020)

   

po

Nog in ontwikkeling

 

0%

1

SA

vo

Nog in ontwikkeling

 

0%

3

SA

b)

Vergroten studiesucces

           
 

Aandeel leerlingen dat de referentieniveaus voor taal/rekenen behaalt

po

Nog in ontwikkeling

 

Niet benoemd7

1

T

 

Aandeel zittenblijvers

 

(2013)

(2017)

(2020)

   

po

3%

2,7%

2%

1

SA

vo

5,9%8

4,7%

3,9%

3

SA

 

Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau

mbo

(2008)

(2013/2014)

(2020)

4

 

Niveau 1: 66%

79%

Hoger

Niveau 2: 62%

73%

Hoger

Niveau 3: 63%

72%

Hoger

Niveau 4: 65%

74%

Hoger

Totaal: 64%

73%

Hoger

 

Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar

ho

(2011)

(2014)

9

6/7

 

hbo: 65,7%

hbo: 60,4%

wo: 60,9%

wo: 70,4%

 

Uitval in het eerste jaar

ho

(2011)

(2014)

9

6/7

T

hbo: 27,9%

hbo: 29,2%

wo: 18,8%

wo: 17,2%

 

Switchen na het eerste jaar

ho

(2011)

hbo: 9,0%

wo: 9,1%

(2014)

hbo: 9,2%

wo: 8,8%

9

6/7

T

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

a)

Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders

           
 

Aandeel lessen dat wordt gegeven doÇor daartoe bevoegde en benoembare leraren10

vo

84,1 (2013)

96% (2016)

100% (2017)

3

SA

 

Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo-/wo masteropleiding11

po

20% (2013)

23% (2017)

30% (2020)

1

SA, LA

 

Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding11

vo

33% (2013)

40% (2017)

50% (2020)

3

SA, LA

Bovenbouw vwo12

53% (2013)

Hoger (2017)

80–85% (2020)

3

SA, LA

hbo13

66,2% (2011)

72,2% (2013)

80% (2016)

6/7

 
 

Aandeel leraren dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst14

 

(2013)

(2017)

(2020)

   

po

84%

92%

100%

1

SA, LA

vo

74%

86%

100%

3

SA, LA

 

Aandeel leraren dat de differentiatie vaardigheden beheerst15

 

(2013)

(2017)

(2020)

   

po

57%

70%

100%

1

SA, LA

vo

32%

40%

100%

3

SA, LA

b)

Verbetercultuur

           
 

Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review

 

(2014)

(2017)

(2020)

 

LA, T

po

62%

81%

100%

1

vo

63%

81%

100%

3

 

Aandeel leraren dat is geregistreerd in het Lerarenregister

po/vo/mbo

7.9% (2014)

20% (2016)

100% (2017)

1, 3 en 4

SA, LA, T

 

Aandeel schoolleiders dat is geregistreerd in het schoolleidersregister

po

30%16 (2015)

70% (2017)

100% (2018)

1

SA

c)

Veilig leerklimaat

           
 

Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt

 

(2012)

(2017)

(2020)17

 

T

po

95%

Stabiel of hoger

Stabiel of hoger

1

vo

93%

Stabiel of hoger

Stabiel of hoger

3

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

 

Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld

 

(2014)

(2016)

(2017)

 

SA, T

po

5,3%18

Hoger

100%

1

vo

94%

Hoger

100%

3

 

Aandeel scholen dat op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoort

po

38%19 (2012–2013)

Stabiel of hoger (2017)

Hoger (2020)

1

SA

 

Aandeel scholen dat opbrengstgericht werkt

vo

47%20 (2012–2013)

77% (2017)

100% (2020)

3

SA

 

Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert

po

Nog in

ontwikkeling21

 

100% (2017–2018)

1

SA

Aandeel zwakke afdelingen dat zich binnen twee jaar verbetert

vo

Nog in ontwikkeling21

 

100% (2017–2018)

3

SA

Aandeel zeer zwakke afdelingen dat zich binnen één jaar verbetert

vo

Nog in ontwikkeling21

 

100% (2017–2018)

3

SA

Oordeel ouders over betrokkenheid

po

Cijfer 7 (2012)

Stabiel of hoger (2017)

Hoger

1

T

 

Aantal voortijdig schoolverlaters

vo/mbo

41.800 (2009)

25.000 (2014/2015)

25.000 (2015/2016)

3 en 4

 
 

Studenten-tevredenheid

mbo

(Rapportcijfer 2014)

(2016)

(2020)

4

C

Opleiding

7,0

7,2

7,5

Instelling

6,5

6,7

7,0

 

(% tevreden over school en studie)22 2014: 49%

51% (2016)

55% (2020)

 

Studenten-tevredenheid

ho

(2011)

(2014)

23

6/7

 

hbo: 65,6%

hbo: 69,9%

wo: 80,1%

wo: 81,4%

4

Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren

 

Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek

vo

23% (2012)24

28% (2016)

30% (2017)

3

 
 

Aandeel mbo-studenten techniek

mbo

25% (2012)

27,4% (2014)

30% (2016)

4

 
 

Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen

ho

(2012)

(2014)

(2016)

6/7

 

hbo: 18%

hbo: 18%

hbo: 19%

wo:21%

wo: 22%

wo: 22%

 

Percentage 25–64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren)

mbo/ho

16,6% (2010)

17,4% (2013)

20% (2020)

4 en 6/7

T

 

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op de arbeidsmarkt

mbo

80% (2012)

79% (2013)

Hoger

4

T

ho

hbo: 72% (2013)

hbo: 72% (2014)

Hoger25

6/7

wo: 56% (2011)

wo: 57% (2013)

Hoger26

5

Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap

 

Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores

owb

2e plaats (2009–2012) 1,52

≤5

kleiner of gelijk 5 (2010–2013)

16

 

6

Een sterke cultuursector, die ondernemend en innovatief is en goed zorgt voor ons erfgoed

a)

Eigen inkomsten

           
 

Percentage cultuurproducerende instellingen in de BIS (musea en presentatie-instellingen beeldende kunst) dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 21,5%

cultuur

76% (2010–2011)

Hoger (2015)

100% (2016)

14

C

 

Percentage podiumkunstinstelling en filmfestivals in de BIS dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 25,5%

cultuur

69% (2010–2011)

Hoger (2015)

100% (2016)

14

C

b)

Aantal bezoeken

           
 

Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland) voor 2014

cultuur

2,6 miljoen (2009)

2,2 miljoen (2015)

2,2 miljoen (2016)

14

C

 

Aantal bezoekers gesubsidieerde musea

cultuur

5,7 miljoen (2009)

7,5 miljoen (2015)

7,5 miljoen (2016)

14

C

7

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand media-aanbod dat toegankelijk is voor alle lagen van de bevolking27

 

Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Media (2014) worden de indicatoren voor artikel 15 herzien. Hierbij wordt aangesloten op de prestatieafspraken met de NPO voor de periode 2016–2020, die dit najaar worden afgesloten. Met ingang van de volgende rijksbegroting worden de indicatoren geactualiseerd.

media

     

15

T

8

Het bevorderen van emancipatie28

 

Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking

emancipatie

90% (2010)

≥90%

≥90%

25

 
1

De opgenomen tussenwaarden worden definitief in de voortgangsrapportage van het sectorakkoord po en vo (verschijnt in oktober 2015).

2

SA = Sectorakkoorden, LA = Lerarenagenda, T = Toezegging Minister & Staatssecretaris, C = Opgenomen in verband met consistentie.

3

De indicator «Aandeel leraren dat vindt dat de school hen voldoende faciliteiten en ondersteuning biedt om uitdagend onderwijs te kunnen bieden aan toptalenten» uit de begroting 2015 is gewijzigd in de nu opgenomen indicator. Deze nieuwe indicator sluit beter aan op de afspraken in het bestuursakkoord voor de sector po.

4

De indicator «Aandeel leerlingen dat zich uitgedaagd voelt in het onderwijs» is gewijzigd. Deze indicator en streefwaarde sluiten beter aan bij de vraagstelling uit de peiling in 2014.

5

Het voorheen genoemde percentage van 68% wordt niet meer gehanteerd. Dit percentage was het resultaat van een meting onder scholen gericht op het aanbod voor hoogbegaafde – en excellente leerlingen in het VWO; het beleid uit het (oude) bestuursakkoord VO. Het toptalentenbeleid, zoals opgenomen in het sectorakkoord po en vo, is verbreed.

6

Deze indicator is gewijzigd op basis van het sectorakkoord po en vo. Betrouwbare gegevens op zijn vroegst eind 2015 beschikbaar.

7

Deze indicator is nog in ontwikkeling. De streefwaarde wordt nader bepaald op basis van de meting van de eerste verplichte eindtoets in schooljaar 2015/2016.

8

De basiswaarde (5,9%) is gecorrigeerd i.v.m. een nauwkeuriger meetmethode. Hiermee is de streefwaarde 3,9 procent geworden.

9

Hier geen landelijk streefdoel omdat er prestatieafspraken per instelling zijn gemaakt. Zie verder de brief van 21 april 2015 over de voortgang van de prestatieafspraken.

10

Om eenduidigheid te creëren tussen de afspraken in het sectorakkoord vo en de begroting, is de indicator aangepast. De waardes zijn gelijk gebleven aan de voorgaande begroting.

11

De indicator en basiswaardes zijn bijgesteld op basis van een nauwkeuriger meetmethode.

12

Voor de bovenbouw vwo betreft dit het aandeel leraren met een wo-masteropleiding.

13

Voor het hbo betreft dit het aandeel docenten met een afgeronde master- of PhD-opleiding

14

Basiswaarde betreft alle leraren; verwachte tussenwaarde en streefwaarde betreft de leraren met ten minste 3 jaar ervaring.

15

Basiswaarde betreft alle leraren; verwachte tussenwaarde en streefwaarde betreft de leraren met ruime ervaring (in overleg met de Inspectie van het Onderwijs nader te operationaliseren).

16

Basiswaarde is aangepast naar het aandeel geregistreerde schoolleiders in het schoolleidersregister i.p.v. het aandeel ingeschreven schoolleiders in het register. Het aandeel ingeschreven schoolleiders in het register stijgt en staat inmiddels op 74% (2015).

17

De streefwaarde is gewijzigd ten opzichte van de begroting 2015 om een realistischer beeld te geven i.v.m. haalbaarheid van de doelstelling.

18

Voor het po gaat het om het aandeel scholen dat de decentrale indicatoren uit Vensters PO voor minimaal 80% ingevuld heeft. Alle po-scholen hebben in principe de centrale indicatoren ingevuld.

19

Onder andere regelmatige evaluatie, planmatig werken aan verbetering, kwaliteitsborging. Vooralsnog alleen aandeel bij basisscholen opgenomen. Deze indicator is nog in ontwikkeling.

20

Dit betreft het aandeel afdelingen dat adequaat fase 1 doorloopt (meten en analyseren van behaalde resultaten van leerlingen).

21

De Inspectie van het Onderwijs ontwikkelt de indicator over de verbetertermijn van (zeer) zwakke scholen in het po en vo. In het Onderwijsverslag 2013–2014 worden de gegevens over de absolute aantallen afdelingen dat zich verbetert in een bepaalde termijn gegeven. Voor deze indicator zijn we op zoek naar het percentage van de totale populatie (zeer) zwakke scholen en afdelingen, dus inclusief de scholen en afdelingen die zich nog niet hebben verbeterd. Bij het opstellen van de begroting 2016 waren deze gegevens nog niet beschikbaar. In de voortgangsrapportage Sectorakkoorden po en vo zullen de waardes worden opgenomen.

22

In het (openbare) rapport JOB-monitor 2014 wordt in tabel op blz. 135 alleen het percentage opgenomen van tevreden studenten over school en studie.

23

Hier geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator prestatieafspraken zijn gemaakt en bovendien deze afspraken per instelling zijn gemaakt.

24

De waarde verschilt t.o.v. de begroting 2015 omdat de data van DUO wordt gebruikt in plaats van het Platform Bèta en Techniek.

25

Bron: Vereniging Hogescholen, factsheet «Feiten en cijfers: HBO-Monitor 2014». De indicator betreft de antwoordcategorieën «voldoende/goede aansluiting op de arbeidsmarkt». De HBO-Monitor wordt jaarlijks uitgevoerd.

26

Bron: VSNU, factsheets WO-Monitor 2011 en 2013. De indicator betreft de antwoordcategorieën «in sterke/zeer sterke mate». De WO-Monitor wordt eenmaal in de twee jaar uitgevoerd.

27

Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting, die in 2014 is uitgevoerd op artikel 15 (Media), zijn de beleidsdoelstelling, subdoeldoelstellingen en kengetallen geactualiseerd. Hierdoor zijn ze in lijn met de visiebrief en het voorstel tot wijziging van de Mediawet 2008.

28

De ontwikkeling van de economische zelfstandigheid van vrouwen wordt gemonitord op de website OCW in Cijfers.

1 Aansluiting ontwerpbegroting 2015 naar 2016

Deze financiële paragraaf presenteert conform de rijksbegrotingsvoorschriften de belangrijkste budgettaire veranderingen op de OCW-begroting, zowel voor de uitgaven (tabel 1) als de ontvangsten (tabel 2).

Tabel 1 Belangrijkste beleidsmatige mutaties t.o.v. vorig jaar (uitgaven) (bedragen x € 1 miljoen)
 

Art.

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

 

36.032,1

36.210,4

36.305,8

36.195,9

36.090,7

36.082,4

Belangrijkste mutaties:

             

1) Leerlingen- en studentenontwikkeling

diverse

75,1

– 48,3

– 123,3

– 188,3

– 216,8

– 235,9

2) Bijstelling autonome raming studiefinanciering

11,12, 13

79,4

41,9

– 7,4

– 22,5

– 61,3

– 78,8

3) Ramingsbijstelling gewichtenregeling

1

0

– 10,0

– 20,0

– 30,0

– 40,0

– 50,0

4) Ramingsbijstelling onderwijsachterstandenbeleid

1

0

0

– 10,0

– 30,0

– 40,0

– 50,0

5) Ramingsbijstelling subsidies

diverse

0

– 20,0

– 20,0

– 20,0

– 20,0

– 20,0

6) Ramingsbijstelling 2017–2020

91

0

0,0

– 94,3

– 94,3

– 94,3

– 94,3

7) Regeerakkoord D32 tranche 2016

diverse

0

292,0

292,0

292,0

292,0

292,0

8) Eindejaarsmarge

91

– 57,1

0

0

0

0

0

9) Kasschuiven

diverse

– 39,5

392,8

– 372,4

– 119,4

33,0

105,4

10) Generieke digitale infrastructuur

diverse

– 5,6

– 6,2

– 5,7

– 5,1

– 4,2

– 4,2

11) Loonbijstelling

diverse

103,4

102,5

102,5

101,8

101,3

100,8

12) Prijsbijstelling

diverse

33,0

33,0

33,0

33,0

33,0

33,1

13) Niet-kader relevante mutaties

11,12

– 73,1

– 135,4

– 132,5

– 133,1

– 131,1

– 137,8

14) Overige mutaties

diverse

0,4

0,8

7,7

7,6

3,6

3,3

Stand ontwerpbegroting 2016

 

36.148,1

36.853,4

35.955,5

35.987,6

35.946,0

35.946,0

Tabel 2 Belangrijkste beleidsmatige mutaties t.o.v. vorig jaar (ontvangsten) (bedragen x € 1 miljoen)
 

Art.

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

 

1.256,7

1.320,7

1.382,1

1.459,0

1.517,6

1.594,4

Belangrijkste mutaties:

             

1) Leerlingen- en studentenontwikkeling

12,13

– 6,4

– 16,8

– 18,8

– 17,5

– 17,9

– 17,2

2) Bijstelling autonome raming studiefinanciering

11,12, 13

11,4

20,2

7,1

0,1

4,1

8,6

3) Niet kaderrelevante mutaties

11

43,8

66,1

89,8

115,8

144,3

175,2

4) Rente studiefinanciering

11

– 40,3

– 56,0

– 81,5

– 110,2

– 142,4

– 178,7

5) Overige mutaties

diverse

9,4

3,0

3,0

3,0

3,0

3,0

Stand ontwerpbegroting 2016

1.274,6

1.337,2

1.381,6

1.450,2

1.508,7

1.585,4

Toelichting:

Leerlingen- en studentenontwikkeling

In de begroting is, zoals gebruikelijk, de actuele raming van de leerlingen- en studentenaantallen verwerkt. De referentieraming 2015 wijst uit dat het aantal leerlingen en studenten per saldo lager is dan in de referentieraming 2014. Dit wordt veroorzaakt door demografische ontwikkelingen en nieuwe tel- en stroomgegevens 2014.

Zie het algemene deel van het verdiepingshoofdstuk voor de budgettaire bijstelling per onderwijssector.

Bijstelling autonome raming studiefinanciering

Ten opzichte van de begroting 2015 nemen in de begroting 2016 de kaderrelevante uitgaven aan studiefinanciering in 2015 en 2016 toe en vanaf 2017 nemen ze af. Dit is het gevolg van de verwerking van nieuwe realisatiegegevens van DUO. De hogere uitgaven in de eerste jaren doen zich voornamelijk voor bij de basisbeurs en de aanvullende beurs. Er worden in deze jaren naar verwachting meer verstrekte prestatiebeurzen omgezet in een gift dan aanvankelijk geraamd. Deze tegenvaller slaat in latere jaren om in een meevaller, doordat ten opzichte van de eerdere raming het aantal studenten daalt waarvan de prestatiebeurs nog omgezet zal worden in een gift. Bij de ontvangsten (exclusief rente) is er sprake van een meevaller. De uitvoeringsgegevens laten zien dat de ontvangsten uit kortlopende vorderingen enigszins zijn gestegen en deze stijging is naar verwachting structureel. Daarnaast is de ramingssystematiek van de lesgeldontvangsten aangepast en worden de verwachte toekomstige indexaties nu meegenomen.

Ramingsbijstelling gewichtenregeling

Het aantal gewichtenleerlingen daalt ten gevolge van de algemene leerlingendaling in het primair onderwijs en vanwege het feit dat het opleidingsniveau van ouders stijgt. Het geraamde budget voor de gewichtenregeling wordt dientengevolge verlaagd.

Ramingsbijstelling onderwijsachterstandenbeleid

Het aantal gewichtenleerlingen daalt ten gevolge van de algemene leerlingendaling in het primair onderwijs en vanwege het feit dat het opleidingsniveau van ouders stijgt. Het geraamde budget voor het onderwijsachterstandenbeleid wordt dientengevolge verlaagd.

Ramingsbijstelling subsidies

De raming voor subsidies wordt neerwaarts bijgesteld, vanwege verwachte onderuitputting op het subsidie-instrument.

Ramingsbijstelling 2017–2020

Een incidentele bijstelling van € 94,3 miljoen wordt voor de jaren 2017 tot en met 2020 gecentraliseerd op het artikel nominaal en onvoorzien. Bij de begroting 2017 zal deze worden verdeeld over de verschillende begrotingsartikelen, nadat rekening is gehouden met de budgettaire mutatie op basis van de referentie- en studiefinancieringsraming 2016.

Regeerakkoord D32 tranche 2016

De tranche 2016 van de intensivering D32 Onderwijs en onderzoek uit het Regeerakkoord Rutte II is overgeheveld van de aanvullende post naar de OCW-begroting. Deze middelen zijn voor het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA).

Zie het algemene deel van het verdiepingshoofdstuk voor een verdeling van deze middelen over de begrotingsartikelen.

Eindejaarsmarge

In 2014 zijn diverse budgetten niet volledig tot besteding gekomen (in totaal € 126,8 miljoen). Daartegenover zijn eind 2014 twee betalingen gedaan, die eigenlijk in 2015 hadden moeten plaatsvinden (in totaal € 184,0 miljoen). De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd met een brief over technische mutaties bij de jaarafsluiting 2014.

Dit heeft geleid tot een negatieve eindejaarsmarge van € 57,1 miljoen in 2014 en dit wordt in 2015 gecompenseerd uit de middelen die overblijven doordat deze betalingen reeds in 2014 zijn gedaan.

Kasschuiven

Op diverse budgetten vinden kasschuiven plaats omdat middelen in latere (of eerdere) jaren benodigd zijn. De grootste zijn:

  • voor de ov-studentenkaart is er sprake van een kasschuif van € 400,0 miljoen uit de jaren 2017 en 2018 naar 2016 voor de optimalisatie van het kasritme van de staat;

  • voor het actieplan LeerKracht van Nederland worden de maatregelen uit dit actieplan en de dekking ervan met elkaar in evenwicht gebracht. In totaal wordt € 133,7 uit de jaren 2016 en 2017 doorgeschoven naar de jaren 2018 t/m 2020;

  • door vertraging in het masterplan onderwijshuisvesting in Caribisch Nederland wordt € 27,5 miljoen uit de jaren 2015 en 2016 doorgeschoven naar de jaren 2017–2019.

Generieke digitale infrastructuur

Dit betreft de bijdrage van OCW aan de voorzieningen binnen de generieke digitale infrastructuur (GDI).

Loonbijstelling & prijsbijstelling

De loon- en prijsbijstelling tranche 2015 is uitgekeerd aan de departementen. Zie het algemene deel van het verdiepingshoofdstuk voor de verdeling over de begrotingsartikelen.

Niet-kader relevante mutaties

De raming voor studiefinanciering laat lagere niet-kaderrelevante uitgaven en hogere niet-kaderrelevante ontvangsten zien ten opzichte van de begroting 2015. Dit betreft de doorwerking van de realisaties in 2014. De lagere uitgaven doen zich onder andere voor bij de reisvoorziening en de rentedragende lening. De hogere ontvangsten betreffen aflossingen op leningen: vanwege de lagere rente, wordt het aflossingsdeel in de terugbetalingen groter.

Rente studiefinanciering (ontvangsten)

De raming voor studiefinanciering laat lagere renteontvangsten zien ten opzichte van de in de OCW-begroting 2015 verwerkte raming uit het voorjaar 2014. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt doordat in de raming 2016 de rentevoet voor de komende jaren neerwaarts is bijgesteld.

Overige mutaties

Dit betreft desalderingen van uitgaven en ontvangsten en overboekingen van en naar andere departementen.

Meerjarenplan Beleidsdoorlichtingen

Tabel planning beleidsdoorlichtingen

Artikel/ doelstelling

Realisatie

Planning

 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Geheel artikel?

Nieuwe ambities en beleidsdoelen

               

1. Primair onderwijs

               

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1.

 

         

Zie toelichting2

Doelmatigheid en focus op onderwijs1.

 

         

,,

Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat inclusief.

           

,,

Brede scholen.

               

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk.

           

,,

3. Voortgezet onderwijs

               

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1.

 

         

,,

Doelmatigheid en focus op onderwijs1.

 

         

,,

Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat inclusief.

           

,,

Brede scholen.

               

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk.

           

,,

4. Beroeps en volwasseneneducatie

         

 

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1.

 

         

Zie toelichting2

Doelmatigheid en focus op onderwijs1.

 

         

,,

Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat.

           

,,

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk.

           

,,

6. Hoger beroepsonderwijs

         

 

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1.

 

         

Zie toelichting2

Doelmatigheid en focus op onderwijs1.

 

         

,,

Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat.

           

,,

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk.

           

,,

7. Wetenschappelijk onderwijs

         

 

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1.

 

         

Zie toelichting2

Doelmatigheid en focus op onderwijs1.

 

         

,,

Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat.

           

,,

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk.

           

,,

8. Internationaal beleid3

               

9. Arbeidsmarkt- en Personeelsbeleid

               

Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders1.

 

         

,,

11. Studiefinanciering4

           

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1.

 

         

Zie toelichting2

12. Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

     

     

13. Lesgelden5

               

14. Cultuur

               

Een sterke cultuursector die ondernemend en innovatief is en goed zorgt voor ons erfgoed.

 

         

15. Media

           

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod.

           

16. Onderzoek en wetenschapsbeleid

               

25. Emancipatie

       

   

Het bevorderen van emancipatie.

           

Afgeronde en eerder toegezegde beleidsdoorlichtingen.

               

16. Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

             

Geen beleidsdoorlichting6

IBO Wetenschap.

               
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog zal worden uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

2

In november 2011 heeft het MT-OCW besloten de periodieke beleidsdoorlichtingen niet te richten op de begrotingsartikelen maar juist op de speerpunten van het beleid (artikel overschrijdend) zoals weergegeven in de beleidsagenda van de begroting OCW 2012. In 2014 zijn twee van de vijf onderwijsdoelstellingen doorgelicht de overige drie onderwijsdoelstellingen worden in 2015 doorgelicht.

Voor de doorlichtingen na 2015 heeft het MT-OCW in juni 2015 besloten de doorlichtingen weer op artikelniveau uit te voeren.

3

Internationaal beleid, is een restartikel en geen beleidsartikel. Er is dus geen beleidsdoorlichting gepland. Internationaal beleid draagt bij aan de beleidsdoelstellingen op andere artikelen.

4

Het studiefinancieringsbeleid is met de invoering van de Wet studievoorschot hoger onderwijs (Stb. 2015, nr. 50) per 1 september 2015 sterk gewijzigd. In 2020 zal er een doorlichting van het gewijzigd beleid plaatsvinden.

5

Lesgelden: het doel van het heffen van lesgeld is het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs. Dit is een financieel doel. Omdat het hier geen beleidsmatig doel betreft ligt een beleidsdoorlichting niet in de rede.

6

In 2014 is er Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) voor het beleidsterrein wetenschap uitgevoerd.

Overzicht van Risicoregelingen

Tabel 1 Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Art.

Omschrijving

Uitstaande garanties 2014

Geraamd te verlenen 2015

Geraamd te vervallen 2015

Uitstaande garanties 2015

Geraamd te verlenen 2016

Geraamd te vervallen 2016

Uitstaande garanties 2016

Garantie-plafond

Totaal plafond

14

Indemniteits-regeling

351.000

600.000

651.000

300.000

600.000

600.000

300.000

300.000

300.000

14

Achterborg overeenkomst NRF

247.853

29.000

15.000

261.853

29.000

15.000

275.853

380.000

380.000

 

Bouwleningen aan Academische Ziekenhuizen

239.716

0

4.553

235.163

0

0

235.163

0

235.163

Toelichting:

De Indemniteitsregeling heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het realiseren van tentoonstellingen van bijzonder belang of het tentoonstellen van bijzondere bruiklenen in Nederland door het beperken van de verzekeringskosten van musea. De garantstelling van het Rijk voor schade of verlies tot de eerste 30 procent van de verzekerde waarde (indemniteitsgarantie) van kunstwerken, verlaagt de verzekeringskosten van musea. Het risico is ook te verzekeren op de markt, maar de kosten zijn dan hoger, waardoor er minder budget voor tentoonstellingen overblijft. Daarnaast blijkt dat een indemniteitsgarantie ook als internationaal keurmerk fungeert: buitenlandse publieke en private eigenaren van museale objecten hechten aan de garantstelling vanuit het Rijk. Risicobeheersende maatregelen betreffen ondermeer dat alleen erkende musea een aanvraag mogen doen op de indemniteitsregeling bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed die deze aanvraag, mede op de aanwezigheid basis van een risico-inventarisatie en -analyse, toetst.

Een bedrag van € 15 miljoen dient als begrotingsreserve voor de indemniteitsregeling waaruit eventuele schadevergoedingen betaald kunnen worden.

Het NRF verstrekt hypothecaire leningen aan monumenteigenaren van rijksmonumenten om restauraties uit te voeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen laagrentende hypothecaire leningen uit het revolving fund en aanvullende financieringen om de gehele restauratieopgave gefinancierd te krijgen. De Achterborgovereenkomst NRF, en de garantie van het Ministerie van OCW, zien alleen toe op de aanvullende financiering. Door deze garantie kan het NRF financiering tegen een lagere rente aantrekken. Deze lagere rente wordt doorgerekend aan de monumenteigenaren zodat deze eigenaren gestimuleerd worden hun monument te restaureren.

Aangezien er een algemeen belang is (gebouwen van nationaal belang) waar een individu lasten van ervaart (hoge onderhoudskosten, beperkte mogelijkheden tot modernisering, dure oplossingen voor bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen), wordt gebruik gemaakt van ondersteunende maatregelen. Door middel van deze regeling wordt cultureel erfgoed in stand gehouden en wordt tegelijkertijd minder gebruik gemaakt van de subsidie die het NRF ook uitbetaalt.

De Achterborg kan in werking treden en tot daadwerkelijke kasverplichtingen komen, wanneer de eigenaren van Rijksmonumenten op grote schaal niet meer in staat zijn aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen en het eigen vermogen van het Nationaal Restauratiefonds is uitgeput. Dit eigen vermogen (voornamelijk vanuit Revolverende Fondsen) is momenteel beduidend hoger dan de uitstaande leningen onder de Achterborg.

Voor de Academische Ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

Het Toetsingskader risicoregelingen studievoorschot is toegevoegd als bijlage aan het wetsvoorstel studievoorschot. Bij beleidsmatige wijzigingen van het studievoorschot wordt een nieuw Toetsingskader risicoregelingen opgesteld en aan het parlement gestuurd. In 2020 zal een beleidsdoorlichting van art. 11 Studiefinanciering plaats vinden waarin ook zal worden gekeken naar de risico’s voor de overheid.

Belastinguitgaven

Tabel Belastinguitgaven
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Inkomstenbelasting

             

Vrijstelling voorwerpen vankunst en wetenschap forfaitair rendement

5

6

6

6

6

6

6

Aftrek kosten monumentenwoning

57

57

57

57

57

58

58

Aftrek voor scholingsuitgaven (studiekosten)

271

273

261

276

293

310

328

               

Omzetbelasting verlaagd tarief

             

Boeken, tijdschriften, week- en dagbladen

442

436

430

425

420

415

410

Bibliotheken (verhuur boeken), musea e.d.

168

175

180

184

189

194

199

Kernissen, attractieparken, sportwedstrijden en accommodatie

419

438

457

476

496

516

538

Circussen, bioscopen, theaters en concerten

229

239

248

258

268

278

289

Licence