Volgend uit het regeerakkoord van het kabinet-Rutte III is bij de Eerste suppletoire begroting 2018 meerjarig € 3,1 miljard aanvullend beschikbaar gesteld aan het Infrastructuurfonds. Met uitzondering van eenmalig € 100 miljoen voor fietsinfrastructuur en € 5 miljoen per jaar voor de exploitatie van infrastructuur op Caribisch Nederland, zijn deze middelen conform de bestaande verdeelsleutel1 tussen Hoofdwegennet, Spoorwegen en Hoofdvaarwegennet verdeeld. Vanaf het jaar 2030 wordt de jaarlijkse ophoging niet meer verdeeld naar modaliteit, maar toegevoegd aan de generieke investeringsruimte ten behoeve van de vorming van het Mobiliteitsfonds.
In de 1e suppletoire begroting 2020 en de ontwerpbegroting 2021 is naar aanleiding van bestuurlijke besluitvorming in het MIRT wederom een deel van de inzet van deze middelen verwerkt en toebedeeld aan de specifieke artikelonderdelen op het Infrastructuurfonds.
Bij hoofdwegnnet gaat het om middelen voor de A7/A8 Coentunnel (€ 20 miljoen), A4 Ringvaartaquaduct (€ 40 miljoen), A4 Burgerveen-N14 (€ 53 miljoen) en middelen voor de BOA-taak bij RWS (€ 1 miljoen). Bij spoorwegen gaat het om middelen voor OV en wonen Utrecht (€ 150 miljoen), overwegenaanpak ( € 25 milljoen), HOV Eindhoven (€ 13 miljoen) en toevoegingen aan diverse projecten en programma's (€ 33 miljoen). Bij vaarwegen gaat het om middelen voor het programma Beter Bediend (€ 5 miljoen).
De inzet van middelen aan nieuwe projecten en programma’s geschiedt via het MIRT-spelregelkader. In het MIRT Overzicht en de productartikelen van het Infrastructuurfonds treft u nadere informatie aan over bovengenoemde projecten en programma’s.