De overheid biedt een basispensioen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. De overheid stimuleert de opbouw van en stelt kaders voor de houdbaarheid van aanvullende arbeidspensioenen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.
Het kabinet vindt dat iedere gepensioneerde een basispensioen dient te hebben. Daarom verschaft zij een basispensioen (AOW) aan diegenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is de eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast bevordert de overheid het opbouwen van toekomstbestendige aanvullende pensioenen, zodat werknemers na hun pensionering niet te maken krijgen met een grote inkomensachteruitgang. Momenteel bouwt ruim 87% van de werknemers een aanvullend arbeidspensioen op door verplichte deelname aan pensioenregelingen die vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers meestal beheren. Dit betreft de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Met regelgeving en toezicht waarborgt de overheid een zorgvuldig beheer van de ingelegde pensioengelden. In de derde pijler van het pensioenstelsel kunnen mensen facultatief op eigen initiatief individuele pensioenproducten afsluiten.
De overheid biedt inkomensondersteuning aan AOW-gerechtigden (IOAOW) en biedt een overbruggingsuitkering aan mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd (OBR).
Inwoners van Caribisch Nederland die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV).
De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen en de aanvullende arbeidspensioenen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:
– de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;
– de vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen voor zover de overheid hier zelf verantwoordelijkheid voor draagt;
– de sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;
– de vormgeving van het toezicht met betrekking tot de arbeidspensioenen door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);
– de organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).
De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het pensioenbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.
Wetsvoorstel toekomst pensioenen
Op 22 juni 2020 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van de stuurgroep zoals uiteengezet in de «Hoofdlijnennotie uitwerking pensioenakkoord» (Kamerstukken II 2019/20, 32 043, nr. 519). Deze hoofdlijnennotitie heeft betrekking op de vormgeving van een nieuw pensioencontract, de afspraken over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel, het nieuwe fiscale kader en de juridische analyse. De afspraken uit het pensioenakkoord zijn inmiddels omgezet in concept-wetgeving. Deze concept-wetgeving is eind 2020 in consultatie gegaan. Het wetsvoorstel beoogt een vernieuwd pensioenstelsel, waarbij de premie centraal staat en de uitkeringen sneller meebewegen met de economie. Hierdoor ontstaat er meer perspectief om pensioenen te indexeren van deelnemers en gepensioneerden. Het wetsvoorstel beschrijft daarnaast de kaders die moeten zorgen voor een evenwichtige transitie voor alle deelnemers naar het nieuwe stelsel. Tevens bevat het wetsvoorstel een voorstel voor een hervorming van het nabestaandenpensioen. Het kabinet streeft ernaar begin 2022 de wet- en regelgeving die nodig is voor de vernieuwing van het pensioenstelsel bij de Tweede Kamer in te dienen, zodat het nieuwe wettelijke en fiscale kader uiterlijk per 1-1-2023 in werking kan treden.
Implementatietraject wetsvoorstel toekomst pensioenen
Nadat de wetgeving omtrent het pensioenakkoord definitief is zullen sociale partners en pensioenuitvoerders op een zelf gekozen moment de overstap maken naar het nieuwe pensioenstelsel. Dit is een majeure operatie die enkel kan slagen als partijen vroegtijdig met elkaar samenwerken. Daarom is parallel aan het wetgevingstraject gestart met een meerjarig implementatietraject. Het hoofddoel van dit traject is om samen met de betrokken partijen uit de sector de stelselherziening de komende jaren zo goed mogelijk beslag te laten krijgen. Zowel voor de professionals in de sector als voor de burger. Er komt onder andere een gezamenlijk informatieplatform voor de professionals waar de handleidingen van de Stichting van de Arbeid een plek krijgen. Deze handleidingen geven decentrale partijen inzicht in de te nemen stappen en keuzes. Daarnaast wordt er een gezamenlijke roadmap uitgedacht voor de publiekscommunicatie in relatie tot de stelselvernieuwing.
Wetsvoorstel pensioen bij scheiding
In 2020 is de voorbereiding van het wetsvoorstel pensioenverdeling bij scheiding in de Tweede Kamer afgerond en aangemeld voor plenaire behandeling. De beoogde inwerkingtredingdatum is via een nota van wijziging met een jaar opgeschoven naar 1 januari 2022, de haalbaarheid daarvan hangt af van het vervolg van het parlementaire proces. In het wetsvoorstel wordt geregeld dat het ouderdomspensioen straks automatisch wordt verdeeld bij een scheiding, tenzij ex-partners andere afspraken maken. Daarnaast wordt de standaard verdeelmethode conversie (in plaats van verevening). Hierdoor krijgen beide ex-partners een eigen pensioenaanspraak en is er geen levenslange afhankelijkheid (op pensioenterrein) meer. Ook wordt geregeld dat de hoogte van het bijzonder partnerpensioen wordt beperkt tot de huwelijkse periode.
Uitbreiding waardeoverdracht klein pensioen
Sinds 1 januari 2019 heeft de pensioenuitvoerder het recht om de waarde van een klein pensioen (minder dan € 503,24 bruto per jaar, bedrag 2021) over te dragen aan een andere uitvoerder. Dit recht is beperkt tot kleine ouderdomspensioenen, die zijn ontstaan doordat de gewezen deelnemer niet langer actief deelneemt aan de pensioenregeling. Het streven is om het voor pensioenuitvoerders vanaf 1 januari 2022 mogelijk te maken om alle soorten kleine pensioenen automatisch over te mogen dragen. In geval automatische waardeoverdracht niet mogelijk blijkt te zijn, wordt het mogelijk om onder voorwaarden een klein pensioen af te kopen. Tevens mogen dan nettopensioenen en nettolijfrentes worden afgekocht, zonder dat dit fiscaal als onregelmatige handeling wordt gezien.
Wet verandering koppeling AOW-leeftijd
Met de Wet verandering koppeling AOW-leeftijd is geregeld dat de stijging van de AOW- en pensioenrichtleeftijd met ingang van 2025 voor 2/3 gekoppeld wordt aan de stijging van de resterende levensverwachting op 65 jaar. Dit betekent dat elk jaar levenswinst wordt vertaald in gemiddeld 8 maanden langer doorwerken en gemiddeld 4 maanden langer AOW-pensioen (Stb. 2020, 503). De koppeling van de pensioenrichtleeftijd aan de levensverwachting wordt op vergelijkbare wijze toegepast.
Omschrijving | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 24.903 | 23.728 | 25.274 | 26.213 | 27.376 | 28.806 | 30.544 |
Uitgaven | 24.903 | 23.728 | 25.274 | 26.213 | 27.376 | 28.806 | 30.544 |
Inkomensoverdrachten | |||||||
AOV inclusief tegemoetkoming (Caribisch Nederland) | 22.999 | 22.435 | 23.822 | 25.262 | 26.800 | 28.345 | 30.097 |
Overbruggingsregeling AOW | 1.904 | 1.293 | 991 | 490 | 115 | 0 | 0 |
Opdrachten | |||||||
Opdrachten | 0 | 0 | 461 | 461 | 461 | 461 | 447 |
Ontvangsten | 174 | 64 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Ontvangsten | |||||||
Restituties | 174 | 64 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Budgetflexibiliteit
De uitgaven op artikel 8 Oudedagsvoorziening zijn voor 98,2% juridisch verplicht voor het jaar 2022. Per financieel instrument wordt de budgetflexibiliteit onderstaand toegelicht.
Inkomensoverdrachten
De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Overbruggingsregeling AOW (OBR) en AOV.
Opdrachten
De middelen onder opdrachten betreffen geen juridisch verplichte uitgaven.
Budgettaire gevolgen van beleid premiegefinancierd
Omschrijving | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 41.234.597 | 43.021.971 | 44.160.815 | 45.433.445 | 47.000.596 | 49.186.871 | 51.501.617 |
Uitgaven | 41.234.597 | 43.021.971 | 44.160.815 | 45.433.445 | 47.000.596 | 49.186.871 | 51.501.617 |
Inkomensoverdrachten | |||||||
AOW | 40.257.440 | 42.007.009 | 42.411.814 | 42.686.326 | 43.181.332 | 44.152.899 | 45.184.567 |
Inkomensondersteuning AOW | 977.157 | 1.014.962 | 1.024.108 | 1.031.536 | 1.043.307 | 1.066.900 | 1.091.665 |
AOW nominaal | 0 | 0 | 711.580 | 1.684.409 | 2.725.080 | 3.893.785 | 5.128.230 |
Inkomensoudersteuning AOW nominaal | 0 | 0 | 13.313 | 31.174 | 50.877 | 73.287 | 97.155 |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Inkomensoverdrachten
Overbruggingsregeling AOW (OBR)
De OBR geldt voor mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. De regeling is per 1 oktober 2013 in werking getreden, werkt terug tot 1 januari 2013 en sluit voor nieuwe instroom per 1 januari 2023. Vanaf 2016 is de OBR uitgebreid voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met vroegpensioen zijn gegaan. De OBR overbrugt voor deze groep het AOW-gat voor zover dat het gevolg is van de versnelde verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd, omdat deze groep zich niet op die versnelling heeft kunnen voorbereiden. Sinds 1 oktober 2016 kan een OBR-uitkering tot maximaal 1 jaar met terugwerkende kracht worden aangevraagd (de aanvraag moet wel worden gedaan vóór dat de AOW-gerechtigde leeftijd is bereikt). De OBR kent een inkomenseis en een partner- en vermogenstoets (exclusief eigen woning en pensioenvermogen). De OBR wordt uitgevoerd door de SVB.
Wie komt er voor in aanmerking?
Het inkomen waarbij er toegang ontstaat tot de OBR bedraagt voor alleenstaanden maximaal 200% van het wettelijk minimumloon en voor paren 300% van het wettelijk minimumloon. Dit is in de tweede helft van 2021 gelijk aan een bruto bedrag van € 3.402 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een alleenstaande en € 5.103 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een paar. Voor de vermogenstoets wordt aangesloten bij de grens van het box 3-vermogen uit de Wet Inkomstenbelasting 2001. Het heffingsvrije vermogen uit box 3 bedraagt in 2021 € 50.000 per persoon. Dit betekent voor een (volwassen) eenpersoonshuishouden dat er tot een vermogen van € 50.000 recht bestaat op een overbruggingsuitkering en voor een (volwassen) tweepersoonshuishouden tot een vermogen van € 100.000.
Hoe hoog is de OBR?
De maximale uitkeringshoogte van de overbruggingsregeling is afgeleid van het wettelijk minimumloon en komt netto overeen met de hoogte van het sociaal minimum onder de AOW-gerechtigde leeftijd. Inkomen uit arbeid wordt gedeeltelijk en inkomen uit uitkeringen wordt volledig in mindering gebracht op de overbruggingsuitkering. De hoogte is voorts afhankelijk van het aantal verzekerde jaren in de opbouwperiode overeenkomstig de systematiek van de AOW, en begrensd tot de hoogte van het inkomen uit vut- of prepensioen of het daarmee vergelijkbaar inkomen dat aan de OBR voorafging.
Budgettaire ontwikkelingen
De geraamde uitkeringslasten OBR lopen de komende jaren af van circa € 1 miljoen in 2022 tot circa € 0,1 miljoen in 2024. De komende jaren neemt enerzijds de instroom in de OBR af, maar tegelijkertijd neemt de te overbruggen periode toe (dus langere duur OBR-uitkering). De verwachte uitgaven nemen jaarlijks af, omdat het neerwaartse effect van de afnemende instroom groter is dan het opwaartse effect van de langere overbruggingsperiode.
Beleidsrelevante kerncijfers
Naar verwachting zal de instroom in de OBR verder afnemen. Dit komt doordat de groep van personen die reeds per 1 januari 2013 of 1 juli 2015 met vut- of prepensioen of een daarmee vergelijkbare regeling was en de AOW-leeftijd bereikt steeds kleiner wordt.
Realisatie 20201 | Raming 2021 | Raming 2022 | ||
---|---|---|---|---|
Instroom OBR (x 1.000 uitkeringen) | 0,4 | 0,1 | 0,05 |
Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) (Caribisch Nederland)
Personen die in Caribisch Nederland verzekerde jaren hebben opgebouwd voor de AOV en die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een aan de verzekerde jaren gerelateerd ouderdomspensioen op grond van de AOV. Naast het ouderdomspensioen wordt op Sint Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die recht doet aan de prijsverschillen tussen de eilanden. Tevens kent de AOV een partnertoeslag.
Budgettaire ontwikkelingen
Als gevolg van demografische ontwikkelingen nemen de uitkeringslasten van de AOV-uitkering in de komende jaren toe.
Beleidsrelevante kerncijfers
Realisatie 20201 | Raming 2021 | Raming 2022 | ||
---|---|---|---|---|
Volume AOV (x 1.000 personen, ultimo) | 4,3 | 4,5 | 4,8 |
Algemene Ouderdomswet (AOW)
De AOW is een volksverzekering en heeft als doel het verschaffen van een basispensioen aan degenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. De AOW wordt uitgevoerd door de SVB. Hoofdstuk 5.1, Sociale fondsen SZW, gaat nader in op de financiering van de uitgaven aan de AOW.
Wie komt er voor in aanmerking?
Iedereen die rechtmatig in Nederland woont tussen de aanvangsleeftijd (in 2022 16 jaar en 7 maanden) en de AOW-gerechtigde leeftijd (in 2022 66 jaar en 7 maanden) is verplicht verzekerd voor de AOW. Ook als een persoon niet in Nederland woont maar hier wel werkt en op grond daarvan onder de loonbelasting valt, is hij of zij verzekerd.
De AOW-gerechtigde leeftijd neemt de komende jaren stapsgewijs toe, conform het leeftijdspad dat in het pensioenakkoord is afgesproken. In 2022 zal de AOW-gerechtigde leeftijd 66 jaar en 7 maanden bedragen. Dat is een toename met 3 maanden ten opzichte van 2021. Na 2022 wordt de AOW-gerechtigde leeftijd stapsgewijs verhoogd naar 66 jaar en tien maanden in 2023 en 67 jaar in 2024. Met ingang van 2025 stijgt de AOW-leeftijd conform een 2/3-koppeling aan de levensverwachting. De AOW-leeftijd wordt vijf jaar van tevoren vastgesteld op basis van de formule die in de wet is vastgelegd. De AOW-leeftijd voor 2025 en 2026 is vastgesteld op 67 jaar.
AOW’ers die vóór 1 april 2015 de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, kunnen in aanmerking komen voor de partnertoeslag als de jongere partner nog niet AOW-gerechtigd is. Die toeslag wordt alleen uitgekeerd als de jongste partner geen of weinig eigen inkomen heeft. De toeslag stopt zodra de partner een eigen AOW-pensioen ontvangt of wanneer de oudere partner overlijdt. Per 1 april 2015 is de partnertoeslag gesloten voor nieuwe instroom.
Hoe hoog is de AOW?
De hoogte van het AOW-basispensioen is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Alleenstaanden ontvangen 70% van het AOW-normbedrag dat is afgeleid van het wettelijk minimumloon en gehuwden of samenwonenden elk 50%.
1 juli 2021 | |
---|---|
Gehuwd / samenwonend | 863,66 |
Alleenstaande | 1.275,39 |
De bedragen in bovenstaande tabel zijn volledige AOW-pensioenen. Wie pas later in Nederland is komen wonen of een aantal jaren in het buitenland heeft gewoond en daarom niet de volledige opbouw heeft gehad, krijgt een lagere uitkering: voor ieder gemist jaar 2% minder AOW.
Budgettaire ontwikkelingen
De begrote uitgaven aan uitkeringslasten AOW bedragen in 2022 circa € 42,412 miljard. Vanwege de vergrijzende bevolking nemen de uitkeringlasten de komende jaren gestaag toe. De toename van de uitkeringslasten wordt vertraagd door de stapsgewijze stijging van de AOW-gerechtigde leeftijd. De uitgaven aan partnertoeslag nemen van jaar op jaar af, omdat het aantal gerechtigden afneemt. De voornaamste reden hiervoor is dat de jongere partner ook de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. In de raming is rekening gehouden met de hogere sterfte vanwege corona tot in de eerste helft van 2021.
Zoals in de brief over de stand van de uitvoering vermeld (Kamerstukken II 2020/21, 26 448, nr. 652), is uit onderzoek van de SVB gebleken dat voor een aantal AOW-gerechtigden de hoogte van de AOW-uitkering onjuist is vastgesteld. Op dit moment worden nadere analyses gemaakt en wordt er verder nagedacht over de verdere vormgeving van de herstelactie. In de begroting voor 2022 wordt rekening gehouden met circa € 35 miljoen aan extra uitgaven als gevolg van deze herstelactie.
Beleidsrelevante kerncijfers
Realisatie 20201 | Raming 2021 | Raming 2022 | ||
---|---|---|---|---|
Volume AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde) | 3.483 | 3.558 | 3.588 | |
Personen met een onvolledige AOW-uitkering (% van totaal, ultimo) | 19 | 19 | 19 |
Handhaving
Uit onderstaande kerncijfers blijkt dat de uitkomsten in 2020 over een brede linie lager liggen dan in 2019. Dit kan worden verklaard door de beperking van interventiemogelijkheden en handhavingsactiviteiten als gevolg van de coronamaatregelen. Gelet op de verlenging van de coronamaatregelen in 2021 is de verwachting dat dit beeld over 2021 weinig zal veranderen. Uitgaande van een inschatting dat de coronamaatregelen in 2022 zullen zijn afgebouwd, zullen de kerncijfers naar verwachting herstellen.
Realisatie 2018 | Realisatie 2019 | Realisatie 2020 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Preventie1 | Gepercipieerde detectiekans (%) | 52 | 57 | |||||
Kennis van de verplichtingen (%) | 82 | 67 | ‒2 | |||||
Opsporing3 | Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000) | 13 | 9,4 | 5,8 | ||||
Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)4 | 0,7 | 0,6 | 0,4 | |||||
Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln) | 3,1 | 3,0 | 2,0 | |||||
Sanctionering3 | Aantal waarschuwingen (x 1.000) | 0,4 | 0,6 | 0,3 | ||||
Aantal boetes (x 1.000) | 0,4 | 0,4 | 0,3 | |||||
Totaal boetebedrag (x € 1 mln) | 0,6 | 0,7 | 0,4 | |||||
Ontstaansjaar vordering | ||||||||
2018 | 2019 | 2020 | ||||||
Terugvordering3 | Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2020 (%) | 49 | 33 | 22 |
Inkomensondersteuning AOW
In 2015 is een inkomensondersteuning voor AOW-gerechtigden geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW. De regeling wordt uitgevoerd door de SVB en gefinancierd uit het Ouderdomsfonds.
Wie komt er voor in aanmerking?
De inkomensondersteuning AOW-gerechtigden (IOAOW) wordt verstrekt aan iedereen die in aanmerking komt voor een AOW-uitkering en woonachtig is in de EU/EER/Zwitserland, verdragslanden of Caribisch Nederland. Hierdoor krijgen alleen personen die woonachtig zijn in een niet-verdragsland geen inkomensondersteuning AOW (0,1% van de AOW-gerechtigden).
Hoe hoog is de inkomensondersteuning AOW?
De hoogte van de IOAOW is afhankelijk van het aantal AOW-opbouwjaren en bedraagt maximaal € 26,04 bruto per maand (prijspeil 2021). De IOAOW wordt jaarlijks geïndexeerd.
Budgettaire ontwikkelingen
De begrote uitgaven aan uitkeringlasten IOAOW bedragen in 2022 circa € 1,024 miljard. Vanwege de vergrijzende bevolking nemen de uitkeringlasten de komende jaren gestaag toe. De toename van de uitkeringslasten wordt vertraagd door de stapsgewijze stijging van de AOW-gerechtigde leeftijd.
Opdrachten
De middelen voor opdrachten worden ingezet voor onderzoek, met name op het terrein van de oudedagvoorziening.
Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage ‘Fiscale regelingen’ in de Miljoenennota. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota ‘Toelichting op de fiscale regelingen’.
2020 | 2021 | 2022 | |
---|---|---|---|
Pensioen niet-belaste premie | 20.211 | 21.822 | 22.633 |
Pensioen belaste uitkering | ‒ 12.594 | ‒ 12.814 | ‒ 13.132 |
Pensioen vrijstelling box 3 | 7.417 | 7.106 | 7.305 |
Lijfrente premieaftrek | 578 | 623 | 647 |
Lijfrente belaste uitkering | ‒ 365 | ‒ 372 | ‒ 381 |
Lijfrente vrijstelling box 3 | 215 | 206 | 212 |
Nettopensioen en nettolijfrente | 6 | 8 | 9 |
Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de reikwijdte van pensioenregelingen. De overheid stelt regels om te bevorderen dat toezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.
Beleidsrelevante kerncijfers
Als kerncijfers zijn het totaal aantal pensioenfondsen opgenomen en het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad onder de 130%, alsook de daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden. De maatstaf van 130% is gekozen omdat een dergelijke dekkingsgraad met de wettelijk vastgestelde mate van zekerheid toereikend is om de pensioenverplichtingen met een grote mate van zekerheid na te komen.
De afname van het aantal pensioenfondsen in 2020 past bij de dalende trend van de afgelopen jaren. Het gaat hierbij vooral om een afname van de pensioenfondsen met een geringe omvang. Door schaalvergroting met andere pensioenfondsen kan beter worden voldaan aan de eisen die worden gesteld aan een verantwoord beheer. Het aandeel pensioenfondsen met een dekkingsgraad lager dan 130% is gestegen in 2020, evenals het aantal bij die fondsen betrokken deelnemers en gepensioneerden.
Sinds het meetmoment eind 2020 zijn de dekkingsgraden fors gestegen door de aantrekkende economie en stijgende rente, waardoor de financiële positie van veel pensioenfondsen op dit moment verbeterd is.
Realisatie 2018 | Realisatie 2019 | Realisatie 2020 | ||
---|---|---|---|---|
Totaal aantal pensioenfondsen1 | 208 | 203 | 196 | |
Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad ≤130%2 | 190 | 193 | 192 | |
Aantal bij deze fondsen betrokken deelnemers (x 1.000) | 5.555 | 5.705 | 5.840 | |
Aantal bij deze fondsen betrokken gepensioneerden (x 1.000) | 3.325 | 3.389 | 3.418 |
Bron: DNB, Statistiek toezicht pensioenfondsen