De overheid biedt een basispensioen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. De overheid stimuleert de opbouw van en stelt kaders voor de houdbaarheid van aanvullende arbeidspensioenen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.
Het kabinet vindt dat iedere gepensioneerde een basispensioen dient te hebben. Daarom verschaft zij een basispensioen (AOW) aan diegenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is de eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast bevordert de overheid het opbouwen van toekomstbestendige aanvullende pensioenen, zodat werknemers na hun pensionering niet te maken krijgen met een grote inkomensachteruitgang. Momenteel bouwt ruim 87% van de werknemers een aanvullend arbeidspensioen op door verplichte deelname aan pensioenregelingen die vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers meestal beheren. Dit betreft de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Met regelgeving en toezicht waarborgt de overheid een zorgvuldig beheer van de ingelegde pensioengelden. In de derde pijler van het pensioenstelsel kunnen mensen facultatief op eigen initiatief individuele pensioenproducten afsluiten.
De overheid biedt inkomensondersteuning aan AOW-gerechtigden (IOAOW) en biedt een overbruggingsuitkering aan mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd (OBR).
Inwoners van Caribisch Nederland die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV).
De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen en de aanvullende arbeidspensioenen regisseert de Minister. Zij is in deze rollen verantwoordelijk voor:
– de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;
– de vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen voor zover de overheid hier zelf verantwoordelijkheid voor draagt;
– de sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;
– de vormgeving van het toezicht met betrekking tot de arbeidspensioenen door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);
– de organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).
De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het pensioenbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.
Verhoging AOW met stijging WML en verlaging IOAOW
Het kabinet wil werken lonender maken en het bestaansminimum verstevigen. In het coalitieakkoord ‘Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst’ heeft het kabinet zich daarom voorgenomen het wettelijk minimumloon stapsgewijs te verhogen. Bij Voorjaarsnota 2022 en Miljoenennota 2023 heeft het kabinet besloten om de in het coalitieakkoord voorgenomen bijzondere verhoging van het minimumloon – met in totaal 7,5 procent – al per 1 januari 2023 door te voeren en deze verder te verhogen naar 8,05 procent. Inclusief de reguliere indexatie stijgt het minimumloon per 1 januari 2023 dan in totaal met 10,15 procent. De bijzondere minimumloonsverhoging werkt door op de AOW. Op die manier wordt de basis van het inkomensgebouw en het inkomen van AOW-gerechtigden (vooral die zonder of met een klein aanvullend pensioen) versneld verstevigd.
Het kabinet is van mening dat met het stijgen van de AOW-uitkering de noodzaak tot een aanvullende Inkomensondersteuning AOW (IOAOW, extra kop bovenop de AOW-uitkering) vervalt. De IOAOW wordt daarom eerst verlaagd naar 5 euro per maand in 2023, en vervolgens afgeschaft per 2025. Per saldo neemt het inkomen van AOW-gerechtigden toe: de AOW stijgt meer als gevolg van de bijzondere minimumloonsverhoging dan de IOAOW daalt doordat deze wordt afgeschaft.
Data initiatief SVB
In het kader van het verbeteren van dienstverlening zet de SVB in op datagedreven uitvoering en het verbeteren van datakwaliteit door het opsporen van onregelmatigheden in data met nieuwe technieken. Daarbij is gebleken dat bij sommige AOW-gerechtigden de hoogte van de AOW-uitkering onjuist is vastgesteld. In 2022 start de SVB met herstel.
Schuldig Nalatig
In 2022 zijn voorbereidingen voor een wetsvoorstel getroffen om de korting op de AOW-uitkering vanwege schuldige nalatigheid af te schaffen. Het doel van het wetsvoorstel is om te voorkomen dat burgers disproportioneel kunnen worden geraakt door het niet (volledig) voldoen aan de premieplicht. Daarnaast beoogt het kabinet met het wetsvoorstel de premie-invordering van de AOW en de vaststelling van het AOW-recht voor de Belastingdienst en de SVB te vereenvoudigen. De AOW-opbouw systematiek blijft hiermee ongewijzigd en de plicht tot betaling van de premie blijft. De Belastingdienst zal in de nieuwe situatie trachten de premievordering als onderdeel van de belastingaanslag in te blijven vorderen zolang dit mogelijk is. Het wetsvoorstel wordt in 2023 naar de Tweede Kamer verstuurd.
AOW-leeftijd
In 2023 ligt de AOW-leeftijd op 66 jaar en 10 maanden en vloeit voort uit de Wet temporisering stijging AOW-leeftijd waarin de AOW-leeftijd vanaf 2020 tot en met 2024 is vastgelegd. Met de Wet verandering koppeling AOW-leeftijd is geregeld dat de stijging van de AOW- en pensioenrichtleeftijd met ingang van 2025 voor 2/3 gekoppeld wordt aan de stijging van de resterende levensverwachting op 65 jaar. Voor de jaren 2025 tot en met 2027 is de AOW-leeftijd inmiddels vastgesteld op 67 jaar.
Verhoging Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) Caribisch Nederland
Om toe te werken naar het ijkpunt sociaal minimum op Caribisch Nederland moeten de inkomens worden verhoogd en de kosten van levensonderhoud worden verlaagd. Het kabinet zet in 2023 een volgende stap door de AOV Caribisch Nederland te verhogen tot het ijkpunt sociaal minimum.
Wetsvoorstel toekomst pensioenen
Op 29 maart 2022 is het wetsvoorstel toekomst pensioenen bij de Tweede Kamer ingediend. Het wetsvoorstel is de nadere uitwerking van het pensioenakkoord, waarover de Tweede Kamer op 22 juni 2020 is geïnformeerd in de vorm van de Hoofdlijnennotitie uitwerking pensioenakkoord (Kamerstukken II 2019/20, 32 043, nr. 519). Het wetsvoorstel beoogt de kwetsbaarheden van het huidige stelstel aan te pakken, met behoud van wat nu goed is. Door eerder perspectief te bieden op koopkrachtige pensioenen, het stelsel transparanter en persoonlijk te maken én de nieuwe contracten beter aan te laten sluiten bij de arbeidsmarkt van nu, draagt deze hervorming bij aan de toekomstbestendigheid van ons pensioenstelsel. In het nieuwe pensioenstelsel staat de premie centraal en bewegen de uitkeringen sneller mee met de economie, waardoor er meer perspectief op indexatie ontstaat. Het wetsvoorstel beschrijft daarnaast de kaders die moeten zorgen voor een evenwichtige transitie voor alle deelnemers naar het nieuwe stelsel. Tevens bevat het wetsvoorstel een voorstel voor een hervorming van het nabestaandenpensioen. Het kabinet streeft ernaar om de nieuwe wetgeving uiterlijk op 1 januari 2023 in werking te laten treden.
Vanwege de samenhang met de Wet toekomst pensioenen, is het kabinet voornemens om de inwerkingtreding van het Wetvoorstel pensioenverdeling bij scheiding (Wps) op te schuiven naar 1 januari 2027. Het kabinet is voornemens om enkele elementen van deze wet wel al eerder te introduceren via overbruggingsmaatregelen bij nota van wijziging op de Wps.
Implementatietraject wetsvoorstel toekomst pensioenen
Nadat de wetgeving omtrent het pensioenakkoord definitief is zullen sociale partners en pensioenuitvoerders op een zelf gekozen moment de overstap maken naar het nieuwe pensioenstelsel. Dit is een majeure operatie die de bestaanszekerheid en inkomen van miljoenen Nederlanders raakt en die enkel kan slagen als partijen vroegtijdig met elkaar samenwerken. Daarom is parallel aan het wetgevingstraject gestart met een meerjarig implementatietraject. Het hoofddoel van dit traject is dat samen met de betrokken partijen uit de sector de stelselherziening de komende jaren goed wordt geïmplementeerd met vertrouwen bij professionals in de sector als bij het algemene publiek. Voor professionals is er met ‘werkenaanonspensioen.nl’ een platform ‘voor en door de sector’ opgezet met praktische hulpmiddelen, nieuws en achtergrondinformatie. Dit platform zal het komende jaar worden uitgebreid zodat het de plek nummer één wordt voor het vergaren van objectieve informatie, tips en stappenplannen. Daarnaast zal er na ingang van de wet ook richting het algemene publiek worden gecommuniceerd via een publieksplatform en een informatiecampagne. Ten slotte is een belangrijk onderdeel van het implementatietraject het signaleren van knelpunten, het monitoren van de voortgang van de implementatie en het doen van onderzoek (onder meer naar vertrouwen in het stelsel) om daar zo nodig actie op te kunnen ondernemen. Ook dit gebeurt in samenwerking met partijen uit de sector.
Wetsvoorstel Herziening bedrag ineens
Op 12 januari 2021 is de wet Bedrag ineens, RVU en verlofsparen aangenomen. Het zogenaamde ‘bedrag ineens’ is een maximum van 10% van de totale pensioenaanspraken dat op pensioendatum mag worden opgenomen. Wegens technische uitvoeringsproblemen is de ingang van het onderdeel ‘bedrag ineens’ van de wet uitgesteld. In overleg met de sector zijn in het wetsvoorstel Herziening bedrag ineens deze problemen ondervangen. In dit wetsvoorstel wordt onder andere de doelgroep voor een uitgesteld uitbetalingsmoment voor bedrag ineens beperkt. Ook wordt de uitkeringsstroom vereenvoudigd. Het kabinet is voornemens om dit wetsvoorstel, het oorspronkelijke wetsvoorstel en de bijbehorende Algemene Maatregel van Bestuur op 1 juli 2023 in werking te laten treden.
Uitbreiding waardeoverdracht kleine pensioenen
Sinds 1 januari 2019 heeft de pensioenuitvoerder het recht om de waarde van een klein pensioen (lager dan de wettelijke afkoopgrens) over te dragen naar de uitvoerder waar de gewezen deelnemer inmiddels pensioen opbouwt. Dit recht is beperkt tot kleine ouderdomspensioenen ontstaan door baanwisseling. Het streven is om het voor pensioenuitvoerders vanaf 1 januari 2023 mogelijk te maken om alle kleine ouderdomspensioenen over te mogen dragen ongeacht de reden waarom dit kleine pensioen is ontstaan, met uitzondering van kleine vastgestelde pensioenaanspraken die bij een verzekeraar zijn ondergebracht en die niet zijn ontstaan door individuele baanwisseling. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan wordt het onder voorwaarden mogelijk om een klein pensioen af te kopen. Tevens mogen dan kleine nettopensioenen en kleine nettolijfrentes worden afgekocht.
Omschrijving | 2021 | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 23.302 | 27.964 | 36.835 | 38.853 | 41.106 | 43.645 | 46.256 |
Uitgaven | 23.302 | 27.964 | 36.835 | 38.853 | 41.106 | 43.645 | 46.256 |
Inkomensoverdrachten | |||||||
AOV inclusief tegemoetkoming (Caribisch Nederland) | 22.009 | 26.962 | 36.077 | 38.399 | 40.745 | 43.298 | 45.909 |
Overbruggingsregeling AOW | 1.293 | 819 | 397 | 93 | 0 | 0 | 0 |
Opdrachten | |||||||
Opdrachten | 0 | 183 | 361 | 361 | 361 | 347 | 347 |
Ontvangsten | 50 | 165 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Ontvangsten | |||||||
Restituties | 50 | 165 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Geschatte budgetflexibiliteit
2023 | |
---|---|
juridisch verplicht | 99 |
bestuurlijk gebonden | 0 |
beleidsmatig gereserveerd | 0 |
nog niet ingevuld/ vrij te besteden | 1 |
De begrotingsgefinancierde uitgaven op artikel 8 Oudedagsvoorziening zijn voor 99% juridisch verplicht voor het jaar 2023. Per financieel instrument wordt dit onderstaand toegelicht.
Inkomensoverdrachten
De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Overbruggingsregeling AOW (OBR) en AOV.
Opdrachten
De middelen onder opdrachten zijn voor 25% juridisch verplicht. De juridisch verplichte uitgaven betreffen gereserveerde middelen voor onderzoek naar het effect van de AOW-leeftijdsverhoging.
Budgettaire gevolgen van beleid premiegefinancierd
Omschrijving | 2021 | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 42.956.000 | 44.117.895 | 48.200.725 | 50.551.906 | 53.095.022 | 56.061.502 | 59.139.199 |
Uitgaven | 42.956.000 | 44.117.895 | 48.200.725 | 50.551.906 | 53.095.022 | 56.061.502 | 59.139.199 |
Inkomensoverdrachten | |||||||
AOW | 41.944.000 | 43.085.330 | 43.460.327 | 43.927.285 | 44.919.563 | 45.976.422 | 47.053.544 |
Inkomensondersteuning AOW | 1.012.000 | 1.032.565 | 197.234 | 199.560 | 0 | 0 | 0 |
AOW nominaal | 0 | 0 | 4.543.164 | 6.417.877 | 8.175.459 | 10.085.080 | 12.085.655 |
Inkomensoudersteuning AOW nominaal | 0 | 0 | 0 | 7.184 | 0 | 0 | 0 |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Inkomensoverdrachten
Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) (Caribisch Nederland)
Personen die in Caribisch Nederland verzekerde jaren hebben opgebouwd voor de AOV en die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een aan de verzekerde jaren gerelateerd ouderdomspensioen op grond van de AOV. Naast het ouderdomspensioen wordt op Sint Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die gebaseerd is op de prijsverschillen tussen de eilanden. Tevens kent de AOV een partnertoeslag.
Budgettaire ontwikkelingen
Het kabinet verhoogt de AOV per 2023 naar het ijkpunt sociaal minimum Hierdoor stijgen de uitgaven voor de AOV.
Beleidsrelevante kerncijfers
Als gevolg van demografische ontwikkeling neemt het aantal AOV gerechtigden toe.
Realisatie 20211 | Raming 2022 | Raming 2023 | ||
---|---|---|---|---|
Volume AOV (x 1.000 personen, ultimo) | 4,5 | 4,8 | 5,1 |
Overbruggingsregeling AOW (OBR)
De OBR geldt voor mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. De regeling is per 1 oktober 2013 in werking getreden, werkt terug tot 1 januari 2013 en sluit voor nieuwe instroom per 1 januari 2023. Vanaf 2016 is de OBR uitgebreid voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met vroegpensioen zijn gegaan. De OBR overbrugt voor deze groep het AOW-gat voor zover dat het gevolg is van de versnelde verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd, omdat deze groep zich niet op die versnelling heeft kunnen voorbereiden. Sinds 1 oktober 2016 kan een OBR-uitkering tot maximaal 1 jaar met terugwerkende kracht worden aangevraagd (de aanvraag moet wel worden gedaan vóór dat de AOW-gerechtigde leeftijd is bereikt). De OBR kent een inkomenseis en een partner- en vermogenstoets (exclusief eigen woning en pensioenvermogen). De OBR wordt uitgevoerd door de SVB.
Wie komt er voor in aanmerking?
Het inkomen waarbij er toegang ontstaat tot de OBR bedraagt voor alleenstaanden maximaal 200% van het wettelijk minimumloon en voor paren 300% van het wettelijk minimumloon. Dit is in de tweede helft van 2022 gelijk aan een bruto bedrag van € 3.512 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een alleenstaande en € 5.268 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een paar. Voor de vermogenstoets wordt aangesloten bij de grens van het box 3-vermogen uit de Wet Inkomstenbelasting 2001. Het heffingsvrije vermogen uit box 3 bedraagt in 2022 € 50.650 per persoon. Dit betekent voor een (volwassen) eenpersoonshuishouden dat er tot een vermogen van € 50.650 recht bestaat op een overbruggingsuitkering en voor een (volwassen) tweepersoonshuishouden tot een vermogen van € 101.300.
Hoe hoog is de OBR?
De maximale uitkeringshoogte van de overbruggingsregeling is afgeleid van het wettelijk minimumloon en komt netto overeen met de hoogte van het sociaal minimum onder de AOW-gerechtigde leeftijd. Inkomen uit arbeid wordt gedeeltelijk en inkomen uit uitkeringen wordt volledig in mindering gebracht op de overbruggingsuitkering. De hoogte is voorts afhankelijk van het aantal verzekerde jaren in de opbouwperiode overeenkomstig de systematiek van de AOW, en begrensd tot de hoogte van het inkomen uit vut- of prepensioen of het daarmee vergelijkbaar inkomen dat aan de OBR voorafging.
Budgettaire ontwikkelingen
De OBR heeft het laatste budgettaire beslag in 2024. De instroom in de OBR was in 2021 lager dan verwacht. Dit effect werkt door in de jaren die daarop volgen en leidt derhalve tot een kleiner budgettair beslag. Tevens is hierdoor de verwachting voor de instroom 2022 lager. Hiertegenover staat de verwachting dat de gemiddelde uitkering in 2023 hoger uitvalt.
Beleidsrelevante kerncijfers
Realisatie 20211 | Raming 2022 | Raming 2023 | ||
---|---|---|---|---|
Instroom OBR (x 1.000 uitkeringen) | 0,1 | 0,04 | 0 |
Algemene Ouderdomswet (AOW)
De AOW is een volksverzekering en heeft als doel het verschaffen van een basispensioen aan degenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. De AOW wordt uitgevoerd door de SVB. Hoofdstuk 5.1, Sociale fondsen SZW, gaat nader in op de financiering van de uitgaven aan de AOW.
Wie komt er voor in aanmerking?
Iedereen die rechtmatig in Nederland woont tussen de aanvangsleeftijd (in 2023 16 jaar en 10 maanden) en de AOW-gerechtigde leeftijd (in 2023 66 jaar en 10 maanden) is verplicht verzekerd voor de AOW. Ook als een persoon niet in Nederland woont maar hier wel werkt en op grond daarvan onder de loonbelasting valt, is hij of zij verzekerd.
De AOW-gerechtigde leeftijd neemt de komende jaren stapsgewijs toe, conform het leeftijdspad dat in het pensioenakkoord is afgesproken. In 2023 zal de AOW-gerechtigde leeftijd 66 jaar en 10 maanden bedragen. Dat is een toename met 3 maanden ten opzichte van 2022. Na 2023 wordt de AOW-gerechtigde leeftijd verhoogd naar 67 jaar in 2024. Tussen 2024 en 2027 stijgt de AOW-leeftijd niet. Met ingang van 2025 stijgt de AOW-leeftijd conform een 2/3-koppeling aan de levensverwachting. De AOW-leeftijd wordt vijf jaar van tevoren vastgesteld op basis van de formule die in de wet is vastgelegd.
AOW’ers die vóór 1 april 2015 de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, kunnen in aanmerking komen voor de partnertoeslag als de jongere partner nog niet AOW-gerechtigd is. Die toeslag wordt alleen uitgekeerd als de jongste partner geen of weinig eigen inkomen heeft. De toeslag stopt zodra de partner een eigen AOW-pensioen ontvangt of wanneer de oudere partner overlijdt. Per 1 april 2015 is de partnertoeslag gesloten voor nieuwe instroom.
Hoe hoog is de AOW?
De hoogte van het AOW-basispensioen is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Alleenstaanden ontvangen 70% van het AOW-normbedrag dat is afgeleid van het wettelijk minimumloon en gehuwden of samenwonenden elk 50%.
Het kabinet heeft besloten om per 1 januari 2023 met een bijzondere verhoging van het minimumloondoor te voeren van 8,05%, bovenenop de reguliere indexatie met de contractloonontwikkeling. Deze minimumloonverhoging wordt geregeld per AmvB, en werkt door in alle regelingen die zijn gekoppeld aan het minimumloon. De exacte bedragen voor 1 januari 2023 worden eind 2022 bekend gemaakt.
1 juli 2022 | |
---|---|
Gehuwd / samenwonend | 887,77 |
Alleenstaande | 1308,56 |
De bedragen in bovenstaande tabel zijn volledige AOW-pensioenen. Wie pas later in Nederland is komen wonen of een aantal jaren in het buitenland heeft gewoond en daarom niet de volledige opbouw heeft gehad, krijgt een lagere uitkering: voor ieder gemist jaar 2% minder AOW.
Budgettaire ontwikkelingen
De begrote uitgaven aan uitkeringslasten AOW bedragen in 2023 circa € 43,460 miljard. Inclusief de verwachte nominale ontwikkeling bedragen de geraamde uitgaven aan de AOW in 2023 circa € 48,003 miljard. De uitgaven nemen in 2023 relatief sterk toe vanwege het besluit van het kabinet om de AOW-uitkering mee te laten stijgen met bijzondere verhoging van het minimumloon. Vanwege de vergrijzende bevolking nemen de uitkeringslasten de komende jaren toe. De toename van de uitkeringslasten tussen 2023 en 2024 wordt vertraagd door de stapsgewijze verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. Tussen 2024 en 2027 stijgen de uitkeringslasten relatief sneller doordat de AOW-leeftijd in deze jaren constant blijft. In de jaren dat de AOW-leeftijd niet stijgt bereiken relatief veel mensen de AOW-leeftijd.
Beleidsrelevante kerncijfers
Realisatie 20211 | Raming 2022 | Raming 2023 | ||
---|---|---|---|---|
Volume AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde) | 3.546 | 3.561 | 3.586 | |
Personen met een onvolledige AOW-uitkering (% van totaal, ultimo) | 19 | 19,1 | 19,1 |
Handhaving
De onderstaande tabel geeft de resultaten weer in 2021 op basis van een nieuwe onderzoeksopzet met betrekking tot de kennis der verplichtingen en de gepercipieerde detectiekans. Uit onderstaande tabel blijkt dat de cijfers ten opzichte van 2019 verschillen. Tegenover een stijging van de kennis der verplichtingen staat een verlaging van de gepercipieerde detectiekans. Dit wordt onder andere veroorzaakt door de nieuwe onderzoeksopzet. Daarnaast hebben de beperkte interventiemogelijkheden door de coronamaatregelen in 2021 invloed gehad op de handhavingsactiviteiten van de SVB.
Realisatie 2019 | Realisatie 2020 | Realisatie 2021 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Preventie | Gepercipieerde detectiekans (%) | 571 | ‒2 | 383 | ||||
Kennis van de verplichtingen (%) | 671 | ‒2 | 923 | |||||
Opsporing4 | Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000) | 9,4 | 5,8 | 5,8 | ||||
Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)5 | 0,6 | 0,4 | 0,4 | |||||
Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln) | 3,0 | 2,0 | 2,0 | |||||
Sanctionering4 | Aantal waarschuwingen (x 1.000) | 0,6 | 0,3 | 0,4 | ||||
Aantal boetes (x 1.000) | 0,4 | 0,3 | 0,3 | |||||
Totaal boetebedrag (x € 1 mln) | 0,7 | 0,4 | 0,4 | |||||
Ontstaansjaar vordering | ||||||||
2019 | 2020 | 2021 | ||||||
Terugvordering4 | Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2021 (%) | 39 | 35 | 22 |
Inkomensondersteuning AOW
In 2015 is een inkomensondersteuning voor AOW-gerechtigden geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW. De regeling wordt uitgevoerd door de SVB en gefinancierd uit het Ouderdomsfonds.
Wie komt er voor in aanmerking?
De inkomensondersteuning AOW-gerechtigden (IOAOW) wordt verstrekt aan iedereen die in aanmerking komt voor een AOW-uitkering en woonachtig is in de EU/EER/Zwitserland, verdragslanden of Caribisch Nederland. Hierdoor krijgen alleen personen die woonachtig zijn in een niet-verdragsland geen inkomensondersteuning AOW (0,1% van de AOW-gerechtigden).
Hoe hoog is de inkomensondersteuning AOW?
De hoogte van de IOAOW is afhankelijk van het aantal AOW-opbouwjaren en bedraagt in 2022 € 26,38 bruto per maand. Per 1 januari 2023 wordt de IOAOW verlaagd naar € 5 per maand. Per 1 januari 2025 wordt de IOAOW afgeschaft.
Budgettaire ontwikkelingen
De begrote uitgaven aan uitkeringlasten IOAOW bedragen in 2023 circa € 197 miljoen. De IOAOW wordt per 1 januari 2025 afgeschaft.
Opdrachten
De gebudgetteerde middelen voor opdrachten bedragen in 2023 € 361.000 en nemen naar de toekomst toe iets af. De middelen onder opdrachten worden hoofdzakelijk ingezet voor onderzoek op het terrein van oudedagsvoorziening.
Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage ‘Fiscale regelingen’ in de Miljoenennota. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota ‘Toelichting op de fiscale regelingen’.
2021 | 2022 | 2023 | |
---|---|---|---|
Pensioen niet-belaste premie | 21.731 | 23.476 | 24.769 |
Pensioen belaste uitkering | ‒ 13.078 | ‒ 13.511 | ‒ 14.176 |
Pensioen vrijstelling box 3 | 8.898 | 9.672 | 10.634 |
Lijfrente premieaftrek | 589 | 627 | 792 |
Lijfrente belaste uitkering | ‒ 361 | ‒ 367 | ‒ 389 |
Lijfrente vrijstelling box 3 | 246 | 263 | 291 |
Nettopensioen en nettolijfrente | 8 | 9 | 10 |
Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de reikwijdte van pensioenregelingen. De overheid stelt regels om te bevorderen dat toezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.
Beleidsrelevante kerncijfers
Als kerncijfers zijn het totaal aantal pensioenfondsen opgenomen en het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad onder de 130%, alsook de daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden. De maatstaf van 130% is gekozen omdat een dergelijke dekkingsgraad met de wettelijk vastgestelde mate van zekerheid toereikend is om de pensioenverplichtingen met een grote mate van zekerheid na te komen.
De afname van het aantal pensioenfondsen in 2021 past bij de dalende trend van de afgelopen jaren. Het gaat hierbij vooral om een afname van de pensioenfondsen met een geringe omvang. Door schaalvergroting met andere pensioenfondsen kan beter worden voldaan aan de eisen die worden gesteld aan een verantwoord beheer.
Het aandeel pensioenfondsen met een dekkingsgraad lager dan 130% is gedaald in 2021, evenals het aantal bij die fondsen betrokken deelnemers en gepensioneerden. Door de stijgende rente en goede economische situatie op het meetmoment, zijn de dekkingsgraden flink gestegen. Sinds 1 juli 2022 kunnen fondsen die voornemens zijn de pensioenen in te varen naar het nieuwe pensioenstelsel gebruik maken van aangepaste regelgeving. Middels die aangepaste regelgeving wordt een voorschot genomen op het nieuwe pensioenstelsel en kunnen pensioenfondsen al indexeren vanaf een beleidsdekkingsgraad van 105%. Door de gestegen dekkingsgraden kunnen meer fondsen daar gebruik van maken.
Realisatie 2019 | Realisatie 2020 | Realisatie 2021 | ||
---|---|---|---|---|
Totaal aantal pensioenfondsen1 | 203 | 196 | 187 | |
Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad ≤130%2 | 193 | 192 | 170 | |
Aantal bij deze fondsen betrokken deelnemers (x 1.000) | 5.705 | 5.844 | 5.741 | |
Aantal bij deze fondsen betrokken gepensioneerden (x 1.000) | 3.389 | 3.418 | 3.452 |
Bron: DNB, Statistiek toezicht pensioenfondsen.