Base description which applies to whole site

1.2 De situatie van huishoudens en bedrijven

De coronacrisis heeft een groot effect op huishoudens en ondernemers. De gevolgen zijn te merken op een groot aantal terreinen, van gezondheid tot inkomen en maatschappelijk vertrouwen. Deze paragraaf laat daarom de belangrijkste ontwikkelingen zien, kijkend naar zowel financiële en economische aspecten als naar bredere aspecten van welvaart.

COVID-19 heeft ingrijpende gevolgen voor de zorg en volksgezondheid. Een groot aantal Nederlanders wordt door COVID-19 ziek of overlijdt. Het precieze aantal kan niet worden bepaald, maar volgens de laatste registraties van het RIVM zijn er minstens 6200 mensen overleden aan de ziekte. Het CBS schat dat er in de eerste elf weken van de corona-epidemie ruim 10 duizend mensen meer zijn overleden dan normaal in een vergelijkbare periode. Meer dan 76 duizend mensen zijn positief getest op het virus en 12 duizend mensen zijn opgenomen in het ziekenhuis.6 Een deel van de COVID-19-patiënten heeft langdurig last van de gevolgen van de ziekte. De epidemie betekent niet alleen veel persoonlijk leed voor patiënten en nabestaanden, maar heeft ook het zorgstelsel onder grote druk gezet. Tijdens de piek van de coronacrisis waren meer dan 1400 bedden op de intensive care (IC) bezet met coronapatiënten. Verpleegkundigen, artsen en al het andere zorgpersoneel hebben in deze periode een grote dienst bewezen aan de Nederlandse samenleving. Inmiddels is er weer meer ruimte voor reguliere zorg in de ziekenhuizen. Dat is ook nodig, want veel van de reguliere zorg is blijven liggen tijdens de epidemie: huisartsen deden naar schatting 717 duizend minder verwijzingen naar het ziekenhuis in de eerste drie maanden na de uitbraak.7 Dat betekent dat patiënten met bijvoorbeeld kanker of hart- en vaatziekten moesten wachten op behandelingen. Het inhalen van de uitgestelde zorg betekent dat ook in de komende periode nog veel gevraagd wordt van het Nederlandse zorgpersoneel. Paragraaf 3.2 gaat in op de belangrijkste opgaven voor de zorg op de korte en lange termijn, want het is ook een forse opgave om de zorg organiseerbaar en betaalbaar te houden.

Vóór de coronacrisis waren de meeste Nederlanders tevreden met hun leven. In een CBS-enquête uit 2019 gaf 89 procent van de ondervraagden aan gelukkig te zijn en 87 procent tevreden met het leven; dat was de hoogste score in twintig jaar. Binnen de EU scoort Nederland het hoogste op tevredenheid met het leven.8 Er zijn helaas geen goede cijfers beschikbaar die een beeld geven van geluk en tevredenheid in het afgelopen halfjaar.

Huishoudens merken veel van de economische verslechtering. Het consumentenvertrouwen is sterk afgenomen, zoals figuur 1.2.1 laat zien. In april maakte dat vertrouwen de grootste daling ooit door, al is het niveau niet zo laag als tijdens de financiële crisis. Ook de verwachting van de persoonlijke financiële situatie van Nederlanders is negatief. De arbeidsmarkt verslechtert, zoals paragraaf 1.1 laat zien. De werkloosheid loopt dit jaar sterk op. Tegelijkertijd is het aantal vacatures sinds eind 2019 met 85 duizend gedaald, en wordt het dus steeds moeilijker om (nieuw) werk te vinden. Dat heeft invloed op het inkomen van huishoudens, maar ook op het welzijn van mensen. Het verliezen van werk is immers een ingrijpende gebeurtenis. Zeker langdurige werkloosheid hangt samen met minder geluk en gezondheid.

Figuur 1.2.1 Vertrouwen in economie en eigen financiële situatie (saldo positieve en negatieve antwoorden)

Bron: CBS

De omslag op de arbeidsmarkt raakt veel werkenden. In het tweede kwartaal van 2020 zijn meer dan 300 duizend banen verdwenen, en dat aantal kan nog verder toenemen. Een specifiek aandachtspunt is de positie van flexwerkers en zzp'ers. Zij zijn kwetsbaar voor verlies van inkomen als het economisch tegenzit, doordat hun werk vaak op korte termijn kan wegvallen. De Commissie Regulering van werk heeft voor de uitbraak van de coronacrisis al aandacht gevraagd voor de toenemende kloof op de arbeidsmarkt.9 Het kabinet neemt daarom met deze begroting ook actie, zoals paragraaf 2.2 toelicht. Bestaande verschillen in contractvorm worden extra zichtbaar nu het virus een zware wissel trekt op de arbeidsmarkt. Het risico op werkloosheid was voor de coronacrisis al hoger voor flexwerkers dan voor vaste krachten. Dat risico is sindsdien alleen maar toegenomen, al zal ook onder werknemers met een vast contract de werkloosheid toenemen. Juist de sectoren waarin veel oproepkrachten werken, zoals de horeca en de culturele sector, kregen te maken met flinke omzetdalingen.10 Zzp’ers zagen hun inkomsten snel teruglopen, doordat nieuwe opdrachten uitbleven.11 Het kabinet heeft voor zelfstandigen en flexwerkers tijdelijke voorzieningen getroffen om de klap van corona op te vangen (namelijk de Tozo en Tofa). Ruim 1,5 miljoen werkenden zitten in de gevarenzone: zij werken zonder vast contract in een sector waar minder vraag naar arbeid is. Zorgpunt is dat veel van hen daarnaast weinig geld hebben om op terug te vallen, zoals het inkomen van een partner of spaargeld. Het gaat vaak om studenten, jongeren, migranten en mensen met een laag inkomen.12 Ook veel kunstenaars hebben beperkte terugvalmogelijkheden. Zie hoofdstuk 3.1 voor een verdere beschouwing over hoe de arbeidsmarkt schokbestendiger kan worden.

Veel ondernemers worden geraakt door de contactbeperkingen en de gedaalde consumptie. Veel ondernemingen zijn tijdelijk gesloten geweest door de contactbeperkende maatregelen, en hebben nog steeds te maken met beperkingen door de anderhalvemeterregel en andere hygiënemaatregelen. Ook de lagere bestedingen door consumenten en de daling van de export zorgen voor minder inkomsten bij Nederlandse bedrijven. Het ondernemersvertrouwen liep in het tweede kwartaal van 2020 een historische deuk op, maar is inmiddels weer wat verbeterd. Voor de meeste sectoren zijn de afgelopen maanden deze maatregelen stapsgewijs versoepeld, waardoor bedrijven weer zijn geopend of weer op een hogere capaciteit kunnen draaien. Al verschilt het beeld sterk per sector: bijvoorbeeld de cultuursector en horeca worden door de contactbeperkende maatregelen relatief hard geraakt en beperkt in hun manier van ondernemen. In andere sectoren is het beeld veel positiever. In bijvoorbeeld de detailhandel is de situatie veel gunstiger en is de omzet zelfs toegenomen. Ook de steunmaatregelen van de overheid bieden lucht aan getroffen bedrijven, maar kunnen niet voorkomen dat bedrijven in financiële problemen zitten of terechtkomen. Voorlopig is het aantal faillissementen niet toegenomen, op een tijdelijke piek in april na, maar een verdere faillissementsgolf kan niet worden uitgesloten. Ondanks de versoepeling van maatregelen kunnen ondernemers last houden, bijvoorbeeld als ze door de anderhalvemeterregel minder klanten kunnen ontvangen dan voorheen.

Het kabinet ondersteunt ondernemers, maar er zijn soms ook pijnlijke aanpassingen nodig. Veel ondernemers hebben hun manier van werken aangepast. Ze werken met minder personeel of zijn overgestapt naar een ander verdienmodel. Denk aan restaurants die eten bezorgen of laten afhalen, omdat in het restaurant zelf dineren niet mogelijk was. Ook veel andere ondernemers hebben met creatieve oplossingen hun bedrijf kunnen voortzetten. Niet voor iedereen zijn zulke aanpassingen helaas mogelijk. Denk bijvoorbeeld aan het toerisme en de vervoerssector (bijvoorbeeld het openbaar vervoer en luchtvaart): door de coronamaatregelen lagen deze sectoren bijna volledig stil. Ook de komende periode zullen zulke bedrijven minder inkomsten hebben, bijvoorbeeld door de terugval in (buitenlands) toerisme en omdat Nederlanders voorlopig meer zullen thuiswerken. Ook bijvoorbeeld de horeca en cultuursector kunnen voorlopig minder klanten ontvangen dan vóór corona, en veel grote evenementen gaan vooralsnog niet door. Daarom is het voor veel ondernemers nodig om zich verder aan te passen, maar ook dan zullen er meer bedrijven in de financiële problemen komen. Paragraaf 2.1 gaat verder in op de noodmaatregelen van het kabinet en hoe deze na Prinsjesdag worden voortgezet.

Nederlanders houden veel vertrouwen in de overheid en de genomen maatregelen. Veel Nederlanders zijn bezorgd over COVID-19 en de gevolgen ervan, met name voor de zorg en volksgezondheid. Tegelijkertijd is het vertrouwen in instituties in het tweede kwartaal van 2020 zelfs gestegen naar het hoogste niveau in meer dan tien jaar. Waar begin 2020 nog ongeveer de helft van de mensen aangaf vertrouwen te hebben in de regering, is dat aandeel gestegen naar 76 procent in het tweede kwartaal van 2020. Ook het vertrouwen in de samenleving en de medemens is de afgelopen tijd toegenomen.13 Uit de meeste peilingen blijkt daarnaast brede steun voor de genomen maatregelen.14 Hoewel de maatregelen het dagelijks leven behoorlijk verstoren en minder dan eerst worden nageleefd, wordt de noodzaak ervan breed onderkend.

De koopkrachtontwikkeling is in de komende periode moeilijk te interpreteren. Het koopkrachtbeeld laat zien hoe het gemiddelde besteedbaar inkomen van huishoudens zich ontwikkelt. In het koopkrachtbeeld wordt aangenomen dat er niets verandert in de persoonlijke omstandigheden van huishoudens (ook wel statische koopkracht genoemd). Daarbij houden de cijfers geen rekening met de toenemende werkloosheid, terwijl werkloos worden zorgt voor een terugval in inkomen. Ze houden ook geen rekening met andere veranderingen in het privéleven, zoals verhuizen, een kind krijgen of promotie maken op werk. Er moet in deze crisisperiode dus zeer voorzichtig worden omgegaan met het trekken van conclusies uit deze koopkrachtcijfers, nog los van de algemene economische onzekerheid. Volgens de huidige verwachting neemt de mediane koopkracht in 2020 toe met 2,2 procent en in 2021 met 0,9 procent. Maatregelen van het kabinet ondersteunen de koopkracht. Zo is eerder al een lastenverlichting op inkomen afgesproken, en wordt met deze Miljoenennota de ouderenkorting verhoogd. Ook worden woningcorporaties in lijn met de motie-Kox15 verplicht de huren van lage inkomens met hoge huren te verlagen. Ook het sneller afbouwen van de zelfstandigenaftrek en het naar voren halen van de verhoging van de arbeidskorting werken door in de koopkracht. Zie paragraaf 2.2 voor meer toelichting op deze maatregelen.

Nederland heeft een relatief lage inkomensongelijkheid. Het is nog onduidelijk hoe de ongelijkheid zich verder ontwikkelt als gevolg van de actuele economische situatie. Vóór de crisis had Nederland een relatief lage inkomensongelijkheid: maar zeven EU-landen hadden in 2018 een lagere Gini-coëfficient.16 Tegelijkertijd is Nederland een rijk land: het bbp per inwoner is het op twee na hoogste van de EU, zoals figuur 1.2.2 laat zien. Ook is de inkomensongelijkheid in Nederland behoorlijk stabiel: tijdens de financiële crisis liep de ongelijkheid licht op, maar sinds 2014 is deze weer licht gedaald. In 2019 stegen de topinkomens bij grote bedrijven wel sterker dan het loon van werknemers. Daardoor is de loonkloof iets toegenomen: een bestuursvoorzitter verdiende gemiddeld 32 keer zo veel als een gemiddelde werknemer.17 De vermogensongelijkheid is in Nederland groter dan de inkomensongelijkheid: de rijkste 1 procent bezit volgens CBS-cijfers bijna een kwart van het totale Nederlandse vermogen, exclusief pensioenen. Ook in internationaal opzicht is de Nederlandse vermogensongelijkheid relatief groot. Belangrijke kanttekening daarbij is dat vermogensongelijkheid wordt geschat exclusief pensioenvermogen, terwijl dat vermogen juist in Nederland relatief groot is en een nivellerend effect heeft. Daarnaast is het moeilijk om bedrijfsvermogen goed mee te nemen. Uit recent onderzoek blijkt dat de directeur-grootaandeelhouders (dga's) ongeveer 200 miljoen euro meer vermogen hebben dan eerder gedacht.18 Overigens kent ongelijkheid meer dimensies dan inkomen en vermogen. Voor een gelijke samenleving is ook kansengelijkheid van groot belang, net als de toegankelijkheid en kwaliteit van publieke voorzieningen zoals onderwijs en zorg (zie paragraaf 3.2 en 3.3).

Figuur 1.2.2. Bbp per inwoner (index, EU27=100) en inkomensongelijkheid (Gini-coëfficient), 2018

Bron: Eurostat

De brede welvaart is niet gelijk verdeeld over de samenleving. Hoewel Nederland over het geheel een welvarend en gelukkig land is, is de brede welvaart niet over alle maatschappelijke groepen gelijk verdeeld (zie de box in paragraaf 1.1 voor uitleg over brede welvaart). Zo is al langer bekend dat opleidingsniveau een belangrijke voorspeller is van toekomstig inkomen, werkzekerheid en (gezonde) levensverwachting.19 De huidige economische situatie raakt alle Nederlanders, maar het risico bestaat dat sommige scheidslijnen verdiepen of dat er nieuwe scheidslijnen ontstaan. Denk bijvoorbeeld aan kwetsbare gezinnen, waar de ouders de verslechtering van de arbeidsmarkt ondervinden terwijl hun kinderen door thuisonderwijs en het ontbreken van extra begeleiding mogelijk een leerachterstand hebben opgelopen. Ook is het effect van de coronacrisis niet overal in Nederland even groot, al merken alle regio's de gevolgen. In een aantal gebieden in Nederlandse steden stapelen de kwetsbaarheden zich bijvoorbeeld op, en zijn de sociale effecten van de coronacrisis extra zichtbaar.

Licence