Base description which applies to whole site

3. Inkomensbeleid

De verwachte ontwikkeling van de koopkracht over de periode 2022–2023 is sterk negatief en in historisch perspectief zeer uitzonderlijk. Hoewel de inflatie breder is dan de gestegen energierekening, is dit nog steeds de belangrijkste factor in de gestegen kosten van levensonderhoud. Het is onduidelijk hoe de geopolitieke situatie zich verder zal ontwikkelen en hoe lang de hoge energieprijzen aanhouden. Structureel herstel van de koopkracht zal primair moeten komen vanuit loonstijging. Analyses van het CPB en DNB laten zien dat daarvoor ook ruimte is.10

Aanvullend neemt het kabinet een flink pakket aan maatregelen om huishoudens te ondersteunen bij de hoge energierekening. Het koopkrachtpakket dat in 2022 is ingezet wordt in 2023 grotendeels voortgezet en uitgebreid met verdere maatregelen. Daarbij geldt helaas dat niet al het verlies kan worden weggenomen en alle inkomensgroepen minder te besteden hebben door de hogere energieprijzen. De maatregelen richten zich vooral op de meest kwetsbare huishoudens door bijvoorbeeld het extra verhogen van de zorg- en huurtoeslag. Deze maatregelen worden via een andere weg gerealiseerd. De fiscale maatregelen, waar ook de middeninkomens van profiteren, zoals de lagere belastingtarieven op energie en de verlenging van de lagere brandstofaccijns, zijn in onderhavig wetsvoorstel opgenomen.

Verder wordt werken aantrekkelijker gemaakt door – naast de maatregelen om de energieprijzen te dempen – de lasten op arbeid te verlagen en het minimumloon per 1 januari met 10% te verhogen. In lijn met de aanbevelingen van het IBO Vermogensverdeling wordt de belasting van verschillende typen werkenden meer in evenwicht gebracht. Dit gebeurt met het verhogen van het lage vennootschapsbelastingtarief (Vpb-tarief) naar 19% en het verder afbouwen van de zelfstandigenaftrek. Er wordt meer evenwicht gebracht in het belasten van vermogen door het afschaffen van de doelmatigheidsmarge en het breder aanpakken van fiscale constructies. De uitwerking van laatstgenoemde maatregel vergt meer tijd en wordt opgenomen in voorgestelde wetgeving van volgend jaar. De opbrengst van voornoemde maatregelen wordt direct teruggegeven via vermindering van de lasten op arbeid voor werkgevers en werknemers. Hiermee komt de belasting op arbeid en vermogen meer met elkaar in balans.

Doeltreffendheid en doelmatigheid

De maatregelen in dit Belastingplan zijn onderdeel van een breder pakket aan maatregelen dat ten doel heeft om de koopkracht van lage inkomens te ondersteunen, werken meer lonend te maken en de belastingdruk op arbeid en vermogen meer in balans te brengen. De verhoging van de arbeidskorting maakt werken meer lonend en verlaagt de belastingdruk op arbeid. De verlaging van het tarief eerste schijf verlaagt de belastingdruk op inkomen in box 1. Daarmee dragen de maatregelen bij aan de doeltreffendheid van het pakket. Door de schijfgrens in box 1 te verlagen en het afbouwpercentage van de arbeidskorting te verhogen, worden de budgettaire kosten beperkt zonder dat dit ten koste gaat van de groepen die deze maatregelen het meest nodig hebben. Dit vergroot de doelmatigheid van het pakket.

Relatie aanpassing arbeidskorting en verhoging wettelijk minimumloon

De verlaging van de indexatie van de inkomensgrenzen en percentages van de arbeidskorting is onderdeel van de bijzondere verhoging van het Wettelijk Minimum Loon (WML)11. Doel van deze verhoging is om werken lonender te maken en het bestaansminimum te verstevigen. De inkomensgrenzen van de arbeidskorting worden wettelijk vastgesteld op basis van percentages van het WML. Op deze manier worden de grenzen, net als het WML, geïndexeerd volgens de contractloonontwikkeling. Bij een WML-verhoging stijgt normaliter wel het WML, maar stijgt de contractloonontwikkeling niet direct navenant mee. Gevolg hiervan is dat de verhoging van het WML deels zou worden afgeroomd voor onder andere deeltijdwerkers met een laag inkomen, omdat de arbeidskorting in het opbouwtraject sterk zou dalen. Dit gaat in totaal om ruim € 700 miljoen minder arbeidskorting voor werkenden met een benedenmodaal inkomen. Aan de andere kant zouden werkenden met een bovenmodaal inkomen (in het afbouwtraject van de arbeidskorting) er door deze indexatie van de grenzen als gevolg van de WML-verhoging juist gezamenlijk meer dan € 700 miljoen op vooruit gaan. Het kabinet acht een dergelijke doorwerking van de WML-verhoging onbedoeld en ongewenst. Met de voorgestelde maatregel wordt dit voorkomen en wordt de doeltreffendheid van de WML-verhoging vergroot, omdat juist het opbouwtraject van de arbeidskorting werken lonender maakt. Daarnaast wordt de doelmatigheid vergroot omdat een kostbaar neveneffect (een lastenverlichting voor hoge inkomens) wordt voorkomen.

De hierna opgenomen tabellen geven een overzicht van de belangrijkste parameters binnen box 1 van de inkomstenbelasting in 2022 en 2023. De bedragen voor 2023 zijn voor zover van toepassing geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor zoals die geldt voor 2023, te weten 1,063.

Tabel 1: Overzicht IB-parameters voor belastingplichtigen jonger dan de AOW-leeftijd
 

2022

2023

Tarief schijf 1

37,07%

36,93%

Tarief schijf 2

49,50%

49,50%

     

Grens schijf 1

€ 69.398

€ 73.031

     

AHK: maximaal

€ 2.888

€ 3.070

AHK: afbouwpunt

€ 21.317

€ 22.660

AHK: afbouwpercentage

6,007%

6,095%

     

Arbeidskorting: bedrag grens 1

€ 470

€ 884

Arbeidskorting: bedrag grens 2

€ 3.887

€ 4.605

Arbeidskorting: bedrag grens 3

€ 4.260

€ 5.052

Arbeidskorting: bedrag grens 4

€ 0

€ 0

Arbeidskorting: afbouwpunt1

€ 36.649

€ 37.626

Arbeidskorting: afbouwpercentage

5,86%

6,51%

     

IACK: maximaal

€ 2.534

€ 2.694

IACK: inkomensgrens

€ 5.219

€ 5.547

IACK: opbouwpercentage

11,45%

11,45%

     

Jonggehandicaptenkorting

€ 771

€ 820

     

Zelfstandigenaftrek

€ 6.310

€ 5.030

1

Het afbouwpunt van de arbeidskorting is gekoppeld aan het WML en is pas definitief na vaststelling van het WML in november 2022.

Tabel 2: Overzicht IB-parameters voor belastingplichtigen ouder dan de AOW-leeftijd
 

2022

2023

Tarief schijf 1

19,17%

19,03%

Tarief schijf 2

37,07%

36,93%

Tarief schijf 3

49,50%

49,50%

     

Grens schijf 1 (geboren vanaf 1946)

€ 35.472

€ 37.149

Grens schijf 1 (geboren voor 1946)

€ 36.409

€ 38.703

Grens schijf 2

€ 69.398

€ 73.031

     

AHK: maximaal

€ 1.494

€ 1.583

AHK: afbouwpunt

€ 21.317

€ 22.660

AHK: afbouwpercentage

3,106%

3,141%

     

Ouderenkorting: maximaal

€ 1.726

€ 1.835

Ouderenkorting: afbouwpunt

€ 38.464

€ 40.888

Ouderenkorting: afbouwpercentage

15%

15%

     

Alleenstaande ouderenkorting

€ 449

€ 478

10

Centraal plan bureau (CPB), cMEV augustus 2022. DNB, Economische Ontwikkelingen en Vooruitzichten juni 2022.

11

Zie ook de «Hoofdlijnenbrief bijzondere verhoging wettelijk minimumloon» van 17 juni 2022, Kamerstukken II 2021/22, 29 544, nr. 1109.

Licence