Base description which applies to whole site

4.20 Beëindigen vrijstelling bpm bestelauto’s ondernemers, aanpassing grondslag bpm bestelauto’s en verhoging van het tarief in de motorrijtuigenbelasting voor bestelauto’s ondernemers

In de Wet BPM 1992 geldt een vrijstelling voor bestelauto's die op naam worden gesteld van een ondernemer als bedoeld in de Wet OB 1968. De grondslag voor de heffing van de bpm voor bestelauto’s in de overige gevallen is gebaseerd op de netto cataloguswaarde.

Zoals de Algemene Rekenkamer in haar onderzoek Effecten van elektrische auto’s en bestelauto’s93 en het onderzoeksbureau SEO in haar onderzoek Evaluatie bijzondere regelingen in de autobelastingen94 hebben geconcludeerd leveren de bijzondere regelingen voor de bestelauto van ondernemers een aanzienlijke belastingderving in de autobelastingen op. Als beleidsinstrument gaan deze regelingen daarmee met hoge kosten gepaard. Voorts stoten bestelauto’s, in vergelijking tot personenauto’s relatief meer CO2, stikstofoxiden en fijnstof uit en dragen daarmee substantieel bij aan de totale emissie door het wegverkeer. Daarom stelt het kabinet voor om in de Wet BPM 1992 de vrijstelling voor een bestelauto van de ondernemer (ondernemersvrijstelling) met ingang van 1 januari 2025 af te schaffen. Verder wordt de grondslag voor bestelauto’s omgezet naar CO2-uitstoot. Voor de inschrijving van bestelauto’s is daarmee voortaan bpm verschuldigd afhankelijk van de CO2-uitstoot. Hiermee wordt de grondslag in de bpm voor bestelauto’s gelijkgetrokken met die voor personenauto’s.

Daarnaast wordt het tarief van de motorrijtuigenbelasting (mrb) voor bestelauto’s van ondernemers verhoogd. Een ondernemer betaalt voor een bestelauto een verlaagd tarief. De verhoging dient als dekking voor de lagere opbrengst van de aanpassingen in de bpm bestelauto ten opzichte van wat bij de start van het kabinet Rutte IV was geraamd. Deze dekking is zoals gebruikelijk gezocht binnen hetzelfde domein. In 2025 betreft de verhoging van de mrb 15%, in 2026 gaat het om een verdere verhoging met 6,96% (zie ook paragraaf 5).

Tarief bestelauto

De verschuldigde bpm wordt berekend aan de hand van het tarief, een vast bedrag ter grootte van € 66,91 (prijspeil 2023), te vermenigvuldigen met het aantal gram CO2-uitstoot per kilometer. De bpm van een emissievrije bestelauto bedraagt daarmee nihil.

Door de ondernemersvrijstelling af te schaffen en door, net als bij personenauto’s, de CO2-uitstoot bepalend te laten zijn voor de hoogte van de bpm, is vanaf 2025 voor conventionele bestelauto’s (met een fossiele brandstofmotor) (meer) bpm verschuldigd. Door de CO2-grondslag bedraagt de bpm voor emissievrije bestelauto’s nihil. Hoe hoger de CO2-uitstoot van de bestelauto, hoe hoger de verschuldigde bpm. De voorgestelde maatregelen vergroten het verschil in belastingdruk tussen een conventionele- en een emissievrije bestelauto. De prikkel om een emissievrije of zeer zuinige bestelauto aan te schaffen neemt hierdoor toe.

Afschrijvingstermijn

Bij de berekening van de verschuldigde bpm voor gebruikte bestelauto’s, die niet op naam worden gesteld van ondernemers die van bpm zijn vrijgesteld, wordt een vermindering toegepast. De vermindering is afhankelijk van de tijdspanne tussen de eerste ingebruikname en het moment dat de bpm verschuldigd wordt. Voor een bestelauto bedraagt die vermindering op dit moment 100% indien die tijdspanne vijf jaar of meer bedraagt.95 Door het vervallen van de ondernemersvrijstelling kan er een ongelijk speelveld ontstaan tussen binnenlandse en geïmporteerde bestelauto’s. Om dit te voorkomen wordt met ingang van 1 januari 2025 de afschrijvingstermijn van vijf jaar verlengd naar 25 jaar. Op basis van de voorgestelde wijziging vormt voor de nieuwe situaties de werkelijke waarde van de binnenlandse referentieauto het uitgangspunt voor de vaststelling van de verschuldigde bpm.96

Overgangsbepalingen

Ondernemers kunnen tot en met 31 december 2024 gebruikmaken van de vrijstelling voor een bestelauto en daar ook ongewijzigd gebruik van blijven maken als wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen die aan de vrijstelling zijn verbonden. Als wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen voor vrijstelling hoeft gedurende de nog niet verstreken duur van de vijfjaarsperiode het vrijgestelde bedrag aan bpm niet te worden (terug)betaald bij verkoop van de bestelauto aan een particulier.

Voorts regelen de overgangsbepalingen dat een ondernemer die een gebruikte bestelauto importeert, afhankelijk van de datum eerste toelating, de ondernemersvrijstelling kan toepassen. Daarmee wordt voorkomen dat een geïmporteerde bestelauto zwaarder wordt belast, dan een vergelijkbare binnenlandse bestelauto.

Verschuiving belastingplicht vanaf 2025

Thans wordt de bpm voor bestelauto’s, anders dan bij personenauto’s en motorrijwielen, geheven van degene op wiens naam de bestelauto wordt of is gesteld in het kentekenregister. De ratio hiervan is dat doorgaans sprake zal zijn van een bestelauto die te naam wordt gesteld op een ondernemer die aanspraak kan maken op de vrijstelling. Pas na de tenaamstelling is de hoedanigheid van de feitelijke gebruiker bekend én kan worden bepaald of aan de voorwaarden van de vrijstelling wordt voldaan. Als dat niet het geval is, moet de tenaamgestelde de bpm binnen een maand na tenaamstelling op aangifte voldoen. Degene die de kentekeninschrijving aanvraagt (bij een nieuwe bestelauto doorgaans de importeur) hoeft dan niet vooraf te beoordelen of de vrijstelling van toepassing is en hoeft de bpm ook niet voor te financieren. Door het vervallen van de ondernemersvrijstelling is dit onderscheid vanaf 2025 alleen nog relevant voor degene die in aanmerking komt voor een teruggaafregeling, zoals de bestelauto die is ingericht te worden gebruikt voor gehandicaptenvervoer. De belastingplicht wordt dan ook verschoven van de tenaamgestelde naar de inschrijver van de bestelauto in het kentekenregister. De belastingplicht voor de tenaamgestelde blijft alleen van toepassing voor bestelauto’s die voor een bepaald doel zijn ingericht, zoals voor gehandicaptenvervoer. Men kan voorkomen dat men bij dergelijke bestelauto’s met voorfinanciering van bpm te maken krijgt door gebruik te maken van de verrekenmogelijkheid die de Wet BPM 1992 kent. De importeur of dealer van de bestelauto kan op basis van de inrichting onderscheid maken of deze als inschrijver van die bestelauto in het kentekenregister wel of niet de belastingplichtige is.

Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie

De maatregel zorgt ervoor dat ondernemers net als particulieren bpm gaan betalen. Het afschaffen van de ondernemersvrijstelling draagt dan ook bij aan de vereenvoudiging van de autobelastingen en leidt tot een budgettaire opbrengst. Tot slot is de verwachting dat de maatregel leidt tot een CO2-reductie. De af te schaffen vrijstelling is een bijzondere regeling waar alleen ondernemers gebruik van kunnen maken. Door deze vrijstelling af te schaffen en de belastinggrondslag aan te passen naar de CO2-uitstoot zullen naar verwachting de emissievrije bestelauto’s in aanschaf direct vanaf 2025 goedkoper dan conventionele bestelauto’s zijn. Zonder de aanpassing in de bpm zou dit omslagpunt, pas in 2035 liggen. De zogenoemde total cost of ownership (TCO) wordt als gevolg van het beëindigen van de vrijstelling ook snel lager dan conventionele bestelauto’s. Naar verwachting zal de TCO van emissievrije bestelauto’s in 2030 over een gebruiksduur van 6 jaar circa € 12.000 lager zijn dan de TCO van conventionele bestelauto’s. De beëindiging van de vrijstelling voor ondernemers en de aanpassing van de grondslag naar CO2 vormen hiermee een belangrijke prikkel om een emissievrije bestelauto aan te schaffen in plaats van een conventionele bestelauto: naar verwachting stijgt de ingroei van nieuwverkochte emissievrije bestelauto’s van 33% (zonder bpm-maatregel) naar 86% (met bpm-maatregel) in 2030. De CO2-uitstoot van het bestelautowagenpark neemt hierdoor naar verwachting in 2030 met circa 0,7 Mton af, bovenop de verwachtingen van de Klimaat- en Energieverkenning 2021. Hierdoor bedraagt in 2030 de totale CO2-uitstoot van de bestelautomarkt in Nederland naar verwachting maximaal 2,8 Mton.

Het is wellicht mogelijk dat de benodigde ingroei van emissievrije bestelauto’s voor de beoogde CO2-reductie van 0,7 Mton ook behaald zou kunnen worden met een minder groot verschil in aanschaf/TCO tussen emissievrije bestelauto’s en conventionele bestelauto’s, maar waar dat omslagpunt ligt is op dit moment lastig te voorspellen. De ingroei van emissievrije bestelauto’s zou mogelijk ook bereikt kunnen worden via doortrekken aanschafsubsidie voor emissievrije bestelauto’s na 1 januari 2025 in combinatie met het verlengen van de vrijstelling/korting in de motorrijtuigenbelasting voor emissievrije bestelauto’s en verhogen van de dieselaccijns, maar dan ontbreekt de budgettaire opbrengst die beoogd is met deze maatregel en worden de lasten voor alle gebruikers van diesel verhoogd. Bovendien, zodra gestopt wordt met de stimulering zal de ingroei terugzakken naar het basispad waarmee stimulering niet doelmatig te noemen is. Doordat de CO2-uitstoot de grondslag wordt, levert de maatregel op korte termijn geld op, maar structureel niet aangezien steeds meer bestelauto’s emissievrij gaan worden. Tot slot geeft het afschaffen van de vrijstelling in de bpm voor bestelauto ondernemers ook een belangrijke vereenvoudiging van de autobelastingen. Dit zou niet worden bereikt met een nieuwe korting in de motorrijtuigenbelasting of doortrekken van de SEBA-subsidie.

De maatregel wordt uiterlijk in 2029 geëvalueerd. Hierbij wordt gekeken naar de ontwikkeling van CO2-reductie als gevolg van de ingroei van emissievrije bestelauto’s in het wagenpark. Het doel is om in 2030 een additionele CO2-reductie van 0,7 Mton te realiseren bovenop de verwachtingen van de Klimaat- en Energieverkenning 2021. Daarnaast zal gekeken worden naar de doelmatigheid van het gebruik van de CO2-uitstoot als grondslag voor de bpm en de daaruit automatisch volgende volledige vrijstelling voor emissievrije bestelauto’s. Hierbij wordt ook de hogere verschuldigde motorrijtuigenbelasting voor (elektrische) bestelauto’s en de ontwikkeling van de tweedehandsmarkt betrokken.

93

Kamerstukken II 2019/20, 32 800, nr. 68.

94

Kamerstukken II 2019/20, 32 800, nr. 76.

95

Artikel 10, derde lid, Wet BPM 1992.

96

De voorgestelde wijziging van artikel 10, tweede lid, Wet BPM 1992.

Licence