De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2.10, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan | maar niet meer dan | bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat | |
---|---|---|---|
I | II | III | IV |
– | € 38.139 | – | 9,32% |
€ 38.139 | € 75.624 | € 3.554 | 36,97% |
€ 75.624 | – | € 17.412 | 49,50% |
B
In artikel 2.10a, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan | maar niet meer dan | bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat | |
---|---|---|---|
I | II | III | IV |
– | € 40.077 | – | 9,32% |
€ 40.077 | € 75.624 | € 3.735 | 36,97% |
€ 75.624 | – | € 16.876 | 49,50% |
C
In artikel 2.13 wordt «32%» vervangen door «34%».
D
In artikel 2.17, tweede lid, wordt «artikel 5.2, tweede lid» vervangen door «artikel 5.2, vijfde lid».
E
In artikel 3.15, zesde lid, wordt «€ 0,21» vervangen door «€ 0,23»
F
In artikel 3.17, eerste lid, onderdeel b, wordt «€ 0,21» vervangen door «€ 0,23».
G
In artikel 3.23, tweede lid, onderdeel a, wordt «en 3.54» vervangen door «, 3.54 en 3.54aa».
H
Artikel 3.30a, derde lid, komt te luiden:
-
3. De bodemwaarde van een gebouw is: de WOZ-waarde van het gebouw.
I
In artikel 3.34a wordt «artikel 3.54» vervangen door «de artikelen 3.54 en 3.54aa».
J
In artikel 3.42, derde lid, wordt «45,5 percent» vervangen door «40 percent».
K
Aan artikel 3.53, eerste lid, wordt, onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel a door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door «; en», een subonderdeel toegevoegd, luidende:
-
c. tot herinvestering in bedrijfsmiddelen volgens artikel 3.54aa (herinvesteringsreserve bij het staken van een gedeelte van een onderneming ten gevolge van overheidsingrijpen).
L
Na artikel 3.54 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.54aa Herinvesteringsreserve bij het staken van een gedeelte van een onderneming ten gevolge van overheidsingrijpen
-
1. Een herinvesteringsreserve kan mede worden gevormd ter zake van de vervreemding van een bedrijfsmiddel in het kader van het staken van een gedeelte van een onderneming ten gevolge van overheidsingrijpen als bedoeld in artikel 3.54, twaalfde lid, zolang het voornemen bestaat dat het bedrag van die reserve in het jaar van die vervreemding of in een van de daaropvolgende drie jaren zal worden geherinvesteerd in een of meer bedrijfsmiddelen ten behoeve van een andere onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.
-
2. Indien bij het bepalen van de winst van een onderneming een herinvesteringsreserve als bedoeld in het eerste lid is gevormd, kan bij tijdige herinvestering het bedrag van die reserve in mindering worden gebracht op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die door de belastingplichtige worden aangeschaft of voortgebracht ten behoeve van een andere onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, mits voor het bepalen van de winst bij beide ondernemingen dezelfde bepalingen van toepassing zijn. In dat geval wordt de herinvesteringsreserve gelijktijdig en voor hetzelfde bedrag opgenomen in de winst van de onderneming waarin de herinvesteringsreserve is gevormd.
-
3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid is artikel 3.54 van overeenkomstige toepassing.
M
In artikel 3.79a wordt «14%» vervangen door «12,7%».
N
Aan artikel 4.13 worden twee leden toegevoegd, luidende:
-
4. Tot de reguliere voordelen behoren niet onmiddellijke of middellijke uitdelingen van winst, als gevolg van giften aan algemeen nut beogende instellingen en steunstichtingen SBBI door een lichaam waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft.
-
5. Onder giften worden verstaan bevoordelingen uit vrijgevigheid en al dan niet verplichte bijdragen, voor zover daardoor geen op geld waardeerbare aanspraken ontstaan. Onder giften worden niet verstaan:
-
a. giften die niet rechtstreeks worden gedaan door een lichaam waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft;
-
b. bevoordelingen of bijdragen in contant geld.
-
O
Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het derde lid worden, onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel b door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:
-
d. een lidmaatschapsrecht in een vereniging van eigenaars als bedoeld in artikel 125, tweede lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek;
-
e. een vorderingsrecht voortvloeiende uit de bijzondere rekening van de notaris, bedoeld in artikel 25 van de Wet op het notarisambt;
-
f. een vorderingsrecht voortvloeiende uit de bijzondere rekening van de gerechtsdeurwaarder, bedoeld in artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
2. Aan het vijfde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Bij de berekening van het effectieve rendementspercentage wordt hierbij uitgegaan van de gezamenlijke rendementsgrondslag en wordt bij de berekening van het rendement uitgegaan van de waarde van de banktegoeden, de waarde van de overige bezittingen en de waarde van de schulden van de belastingplichtige en zijn partner tezamen.
P
Na artikel 5.4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5.4a Defiscaliseren bepaalde onderlinge vorderingen en schulden
-
1. Tot de bezittingen behoren niet vorderingen op de partner van de belastingplichtige die corresponderen met een schuld als bedoeld in artikel 5.3, derde lid, van de partner aan de belastingplichtige.
-
2. Tot de bezittingen behoren niet vorderingen van een minderjarig kind op een ouder aan wie de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 2.15, tweede lid, wordt toegerekend, die corresponderen met een schuld als bedoeld in artikel 5.3, derde lid, van die ouder aan dat minderjarige kind.
-
3. Tot de schulden behoren niet schulden die corresponderen met de vorderingen, bedoeld in het eerste en tweede lid.
Q
In artikel 6.17, zesde lid, onderdeel a, wordt «€ 0,21» vervangen door «€ 0,23».
R
In artikel 6.36, tweede lid, wordt «€ 0,21» vervangen door «€ 0,23».
S
Het in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel b, als tweede vermelde bedrag wordt verhoogd met € 115.
T
In artikel 8.14a, eerste lid, wordt de tweede zin vervangen door twee zinnen, luidende:
Indien een kind dat niet op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen, gedurende het kalenderjaar in de huishoudens van diens beide ouders verblijft (co-ouderschap), wordt het kind voor de toepassing van onderdeel b geacht ten minste zes maanden op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige te staan ingeschreven in de basisregistratie personen als het kind gedurende ten minste 156 dagen van het kalenderjaar in elk van beide huishoudens verblijft en het kind op hetzelfde woonadres als diens andere ouder staat ingeschreven in de basisregistratie personen. In het jaar van aanvang of beëindiging van co-ouderschap wordt het aantal dagen, genoemd in de tweede zin, naar tijdsgelang herrekend indien ten minste zes maanden sprake is van co-ouderschap.
U
In artikel 9.5, vijfde lid, wordt «de betalingskorting, bedoeld in artikel 27a van de Invorderingswet 1990, alsmede» vervangen door «en».
V
In artikel 10b.1, eerste lid, wordt «1 januari 2024» vervangen door «1 januari 2029».