Totstandkoming beleidsinformatie
De totstandkoming van beleidsinformatie is binnen het Rijk over het algemeen ordelijk en controleerbaar. Op onderdelen zijn bij diverse ministeries nog wel verbeteringen mogelijk:
-
• Bij het ministerie van VenJ is sprake van tekortkomingen die veelal samenhangen met het ontlenen van informatie uit decentrale systemen en het aggregeren naar centrale managementinformatie.
-
• Bij het ministerie van VWS is het proces van de totstandkoming van de prestatie-indicatoren onvoldoende duidelijk beschreven. Verder ontbreken gestructureerde dossiers over de totstandkoming van de beleidsinformatie.
-
• Bij het Ministerie van BZK zijn de kwaliteit van de indicatoren en de tijdigheid van de dossiervorming nog aandachtspunten.
-
• Bij het ministerie van I&M was de verantwoordelijkheid niet duidelijk belegd voor het documenteren van een inhoudelijke plausibiliteitstoets op de beleidsinformatie in het begrotings- en verantwoordingsproces.
-
• Bij het ministerie van Defensie is sprake van een verbetering in de totstandkoming van de gereedheidsinformatie. Aandacht is nog nodig voor het gebruik van bronsystemen, het opzetten van toegankelijke dossiers en het beschrijven van het proces.
-
• Bij het ministerie van EZ is de procesbeschrijving voor de prestatie-indicatoren en kengetallen geactualiseerd en is een start gemaakt met het op orde brengen van het procesdossier. Punt van aandacht is de dossiervorming.
-
• Bij OCW is het totstandkomingsproces niet geheel ordelijk verlopen. Het juiste format was niet gebruikt in het jaarverslag.
Kwaliteit beleidsinformatie
Door de invoering van de nieuwe begrotingspresentatie Verantwoord Begroten (zie paragraaf 3.8) sluiten per begrotingsartikel de beleidsambities, de feitelijke beleidsinzet en financiële consequenties beter op elkaar aan. Hiermee wordt de koppeling tussen geld en beleid versterkt. Beleidsinformatie is voortaan beter afgestemd op de beleidsinzet en op de rol en de verantwoordelijkheid van de minister voor een bepaald beleidsterrein. Het uitgangspunt voor de beleidsinformatie in de begroting is dat die indicatoren en kengetallen worden opgenomen die direct te relateren zijn aan de beleidsinzet van de minister en de instrumenten die hij daartoe inzet. In de begrotingen wordt voor achterliggende beleidsinformatie, vaker dan voorheen, verwezen naar een beleidsnota of beleidsevaluatie waarin beleidsinformatie is opgenomen. In dit soort documenten is bijvoorbeeld meer informatie te vinden over het beleidsterrein vanuit een breder maatschappelijk perspectief.
In de begrotingen van 2013 is maatwerk toegepast om te bepalen welke beleidsinformatie relevant is voor opname in de begroting en wanneer het passender is om beleidsinformatie in een beleidsnota op te nemen (TK 2010–2011, 31 865, nr. 36), bijvoorbeeld informatie die vooral de aard en de omvang van een beleidsprobleem illustreert. Met de ministeries van OCW, SZW, VWS, VenJ, IenM en Financiën en de Algemene Rekenkamer hebben gezamenlijke bijeenkomsten plaatsgevonden om dit maatwerk vorm te geven.
Bij het vaststellen van de effectiviteit van beleid gaat het om de vraag wat de uitvoering van het beleid heeft bijgedragen aan het al dan niet bereiken van de doelstellingen en om de vraag welke neveneffecten zijn opgetreden. Dit is niet uit te drukken met enkele indicatoren maar vereist analyse waarin het causale verband tussen beleidsresultaten, eventuele neveneffecten en het gevoerde beleid worden bezien. Een beleidsevaluatie is daarom meestal het beste middel om de effectiviteit van beleid te bepalen.
Evaluaties
Evaluaties gaan in op de vraag in hoeverre een gewenste maatschappelijke uitkomst tot stand is gekomen dankzij het ingezette beleid en de daarmee gemoeide middelen. Vakministers zijn verantwoordelijk voor het periodiek evalueren van de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid; de minister van Financiën stelt nadere regels (zie Comptabiliteitswet 2001).
In 2012 is een aantal stappen gezet om de kwaliteit van evaluaties en de informatievoorziening over evaluaties in de departementale jaarverslagen en begrotingen te vergroten:
-
• De Regeling Periodiek evaluatieonderzoek RPE (zie box 3.2) is in 2012 aangepast26; de nieuwe regeling is per januari 2013 ingegaan; deze bevat algemene kwaliteitscriteria voor evaluaties in het algemeen en voor beleidsdoorlichtingen in het bijzonder;
-
• In begroting en jaarverslag zijn tabellen opgenomen over geplande beleidsdoorlichtingen en evaluaties en de vindplaats ervan;
-
• Ministeries geven vaker opdracht tot het uitvoeren van evaluaties.
Deze aanpassingen zijn van belang omdat evaluaties een onmisbare schakel zijn in Verantwoord Begroten: deze zijn nodig om lessen te kunnen trekken voor de volgende begroting (en als gevolg daarvan te komen tot «better spending») en om het gevoerde beleid te kunnen verantwoorden. Resultaten van evaluaties geven bijvoorbeeld aan in hoeverre het gelegitimeerd is om beleid voort te zetten, dan wel welke wijzigingen gewenst zijn. Twee onderzoeken van de Algemene Rekenkamer hebben deze veranderingen geïnspireerd27.
In 2013 wil het kabinet de kwaliteit van de beleidsdoorlichtingen – als feitelijk, objectief synthesedocument over doeltreffendheid en doelmatigheid van het gevoerde beleid – verder verbeteren aan de hand van de nieuwe RPE. In 2012 zijn niet alle geplande beleidsdoorlichtingen op tijd afgerond. Het kabinet wil daarin ook een verbeterslag maken. Bijlage 8 geeft een overzicht van de beleidsdoorlichtingen die voor 2012 waren gepland en van de beleidsdoorlichtingen die in 2012 zijn afgerond.
Box 3.2: de Nieuwe Regeling Periodiek evaluatieonderzoek RPE
Een beleidsdoorlichting is een synthese onderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van al het beleid van een geheel beleidsartikel of een substantieel onderdeel daarvan. De beleidsdoorlichtingen worden (na behandeling in de Ministerraad) naar de Tweede Kamer gestuurd, samen met het oordeel van een onafhankelijke deskundige over de kwaliteit van de beleidsdoorlichting.
De RPE verplicht departementen om al het beleid dat valt onder de beleidsartikelen in de begroting periodiek (bijvoorbeeld eens in de vier jaar en ten minste eens in de zeven jaar) te evalueren met een beleidsdoorlichting.
De volgende vijf elementen zijn in ieder geval onderdeel van een beleidsdoorlichting:
-
a. een afbakening van het te onderzoeken beleidsterrein;
-
b. een motivering van het beleid en de met het beleid beoogde doelen;
-
c. een beschrijving van het beleidsterrein en onderbouwing van de ermee gemoeide uitgaven;
-
d. een overzicht van eerder uitgevoerd onderzoek en een onderbouwing van de gekozen evaluatieprogrammering;
-
e. de effecten van het gevoerde beleid en een analyse en beoordeling van de doeltreffendheid en doelmatigheid van alle instrumenten in hun onderlinge samenhang.
Interdepartementale beleidsonderzoeken
De interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO’s) geven inzicht in de effectiviteit en doelmatigheid van beleid en leveren bovendien concrete en doorgerekende beleidsopties op voor effectiever en doelmatiger beleid (better spending) en voor besparingen. Het IBO instrument bestaat sinds 1981 en sindsdien zijn er bijna 270 rapporten afgerond. IBO’s richten zich op substantiële beleidsterreinen.
In 2012 zijn twee interdepartementale beleidsonderzoeken afgerond: het IBO Universitair Medische Centra (UMC’s) en het IBO Beheer en Onderhoud Hoofdvaarwegennet, Hoofdwegennet en Hoofdwatersysteem. Daarnaast zijn in 2012 zes IBO’s van start gegaan, zie tabel 3.2.
Beleidsmatige mutaties na de Najaarsnota
In het Financieel Jaarverslag Rijk (FJR) over 2011 is voor het eerst een overzicht opgenomen van de beleidsmatige mutaties die zich hebben voortgedaan na de Najaarsnota. In 2012 heeft het ministerie van Financiën er weer op toegezien dat de ministers de Tweede Kamer na de Najaarsnota tijdig en per brief informeren over deze beleidsmatige mutaties. In dit FJR over 2012 is eveneens een bijlage (zie bijlage 7) opgenomen met de beleidsmatige mutaties die na de Najaarsnota hebben plaatsgevonden. In 2011 werd hierbij een ondergrens van € 5 mln. gehanteerd. Naar aanleiding van het debat over de Najaarsnota 2012 en de Startnota is de ondergrens ten opzichte van vorig jaar verlaagd naar € 2 mln. De Tweede Kamer heeft derhalve meer inzicht in de belangrijkste beleidsmatige mutaties die zich na Najaarsnota hebben voortgedaan. Ten opzichte van vorig jaar is het aantal en de hoogte van de mutaties, waarbij de Tweede Kamer niet per brief vooraf is geïnformeerd, afgenomen.