Base description which applies to whole site

nr. 1JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP (VIII)

18 mei 2005

Ontvangsten

kst-30100-VIII-1-1.gif

Uitgaven

kst-30100-VIII-1-2.gif

INHOUDSOPGAVE

A.ALGEMEEN 
 Voorwoord6
 Dechargeverlening7
 Leeswijzer10
    
B.HET BELEIDSVERSLAG 
 Beleidsprioriteiten 2004–200712
 De beleidsartikelen24
 1.Pri mair onderwijs24
 3.Voortgezet onderwijs39
 4.Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie51
 5.Technocentra66
 Overzichtsconstructie beroepskolom68
 6.Hoger onderwijs69
 8.Internationaal onderwijsbeleid86
 Overzichtsconstructie internationaal beleid90
 9.Arbeidsmarkten personeelsbeleid93
 Overzichtsconstructie arbeidsmarkt en personeelsbeleid96
 10.Informatie- en communicatietechnologie108
 11.Studiefinancieringsbeleid120
 12.Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten129
 13.Lesgelden135
 14.Cultuur137
 15.Media147
 16.Onderzoek en wetenschappen154
    
 De niet-beleidsartikelen166
 17.Nominaal en onvoorzien166
 18. t/m 20Apparaatskosten169
 Bedrijfsvoeringparagraaf172
    
C.JAARREKENING 
 1.Verantwoordingsstaat van het ministerie van OCenW182
 2.Verantwoordingsstaat van de agentschappen183
 3.Saldibalans184
 4.Misbruik en oneigenlijk gebruik van wet- en regelgeving192
 5.Jaarrekening Centrale Financiën Instellingen (CFI)195
 6.Jaarrekening Rijksarchiefdienst (RAD)207
    
BIJLAGEN 
 1.Toezichtsrelaties ZBO's en RWT's213
 2.Toezeggingen aan de Algemene Rekenkamer215
 3.Afkortingen218
 4.Trefwoorden227
 5.Begrippen231

A ALGEMEEN

VOORWOORD

De begroting 2004 boezemde alleen al ontzag in door de omvang van het document. Maar meer informatie maakt het beleid niet altijd transparanter, bleek ook uit de evaluatie van VBTB (Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording). In de kabinetsreactie werd al aangekondigd dat we streven naar een meer beknopte en overzichtelijke verantwoording op hoofdlijnen. Het jaarverslag 2004 dat nu voor u ligt steekt daarom in omvang haast schril af tegen de omvang van de begroting.

In de poging om een beknopter jaarverslag op te stellen, loerde het gevaar dat de verantwoording niet alle ambities uit de begroting zou dekken. Toch meen ik dat dit jaarverslag hierin wel geslaagd is.

In de begroting 2006 wordt een verdere uitwerking gegeven aan de kabinetsreactie op de evaluatie van VBTB. Hierin zal ook meer aandacht worden besteed aan de conclusies van het Algemeen Overleg, dat ten tijde van het opstellen van dit jaarverslag, op 2 en 3 maart 2005 door u met de minister van Financiën is gevoerd.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

DECHARGEVERLENING

Verzoek tot dechargeverlening van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap decharge te verlenen over het in het jaar 2004 gevoerde financiële beheer met betrekking tot de uitvoering van de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld van haar bevindingen en haar oordeel met betrekking tot:

a. het gevoerde financieel en materieelbeheer;

b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

c. de financiële informatie in het jaarverslag en de jaarrekening;

d. de departementale saldibalans;

e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen, naast het onderhavige jaarverslag en het hierboven genoemde rapport van de Algemene Rekenkamer, de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

a. Het financieel jaarverslag van het Rijk over 2004; dit jaarverslag wordt separaat aangeboden.

b. De slotwet van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het jaar 2004; de slotwet is als afzonderlijk kamerstuk gepubliceerd.

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen;

c. Het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2004 met betrekking tot de onderzoeken, bedoeld in artikel 83 van de Comptabiliteitswet 2001. Dit rapport, dat betrekking heeft op het onderzoek van de centrale administratie van 's Rijks schatkist en van het financieel jaarverslag van het Rijk, wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aangeboden.

d. De verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het financieel jaarverslag van het Rijk over 2004 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2004, alsmede met betrekking tot de saldibalans van het Rijk over 2004 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 84, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001). Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

M. J. A. van der Hoeven

mede namens

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. C. van der Laan

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van ........(datum).

De Voorzitter van Tweede Kamer,

Naam:

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen aantekening door de voorzitter van de Tweede Kamer, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van .......(datum).

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Naam:

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen aantekening door de voorzitter van de Eerste Kamer, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

LEESWIJZER

Het departementaal jaarverslag 2004 bestaat uit de volgende onderdelen:

A. Een algemeen deel

B. Het beleidsverslag

C. De jaarrekening

D. Bijlagen

A. Het algemeen deel bevat het voorwoord, de dechargeverlening en deze leeswijzer.

B. Het beleidsverslag kent de volgende elementen:

1. Terugblik beleidsprioriteiten

2. De beleidsartikelen

3. De niet-beleidsartikelen

4. Overzichtsconstructies

5. Bedrijfsvoeringparagraaf

1. Terugblik beleidsprioriteiten

In dit onderdeel worden de resultaten belicht van de beleidsprioriteiten die voor het jaar 2004 waren gesteld. Het betreft zowel de prioriteiten uit de begroting als uit de suppletore begrotingswetten.

2. De beleidsartikelen

In dit onderdeel worden de doelen die destijds zijn gesteld in herinnering geroepen en wordt systematisch antwoord gegeven op de vragen:

• Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

• Hebben we gedaan wat we zouden gaan doen?

• Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Hiermee wordt afgeweken van model 3.50 (tabel realisaties per operationele doelstelling) uit de Rijksbegrotingsvoorschriften 2005, met als reden dat de aansluiting met de drie W-vragen uit de begroting 2004 wordt gewaarborgd.

Daarnaast wordt in aanvulling op model 3.26 (de toelichting bij een beleidsartikel) bij de relevante beleidsartikelen ingegaan op het stelsel, conform de opzet van de begroting 2004.

3. De niet-beleidsartikelen

Vanaf de begroting 2004 worden de apparaatsuitgaven op de beleidsartikelen verantwoord.

4. Overzichtsconstructies

Net als in de begroting 2004 zijn de volgende overzichtsconstructies opgenomen:

• Beroepskolom

• Internationaal beleid

• Onderwijspersoneel

Om doublures in de tekst te voorkomen wordt op de beleidsartikelen vaak verwezen naar de overzichtsconstructies voor een toelichting op bepaalde aspecten. Dit leidt er toe dat toelichtingen in dit jaarverslag niet altijd op dezelfde plek staan als in de begroting 2004. De overzichtsconstructies zijn opgenomen na de beleidsartikelen waaraan ze gerelateerd zijn (dus overzichtsconstructie beroepskolom na het beleidsartikel beroepsonderwijs en volwasseneneducatie).

5. Bedrijfsvoeringparagraaf

In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan over de bedrijfsvoering. De paragraaf bevat tevens de mededeling bedrijfsvoering. Deze heeft betrekking op het financieel en materieel beheer en de daarvoor bijgehouden administraties.

C. De jaarrekening bevat de verantwoordingsstaten en de saldibalans.

Tevens bevat de jaarrekening de verantwoording van de agentschappen Centrale Financiën Instellingen (CFI) en de Rijksarchiefdienst (RAD).

D. De volgende bijlagen zijn opgenomen:

1. Toezichtsrelaties ZBO's en RWT's

2. Toezeggingen aan de Algemene Rekenkamer

3. Afkortingen

4. Trefwoorden

5. Begrippen

B HET BELEIDSVERSLAG

BELEIDSPRIORITEITEN 2004–2007

1. Inleiding

De beleidsagenda bij de OCW-begroting voor 2004 was ambitieus: «onderwijs en kennis» waren naast «innovatie» en «meedoen» sleutelwoorden in de prioriteiten van het kabinet. In 2004 is OCW voortvarend begonnen met de uitvoering van de voornemens die voortvloeien uit de ambities van het kabinet. Daartoe heeft OCW de volgende prioriteiten geformuleerd:

1. Minder regels, meer ruimte, heldere verantwoording

2. Naar een kennissamenleving die werkt

3. Een aantrekkelijk beroep in het onderwijs

4. Meer mensen die meedoen

Op elk van deze prioriteiten is in 2004 vooruitgang geboekt. De regelgeving in het onderwijs, de cultuur en de wetenschap is kaart gebracht, en er zijn concrete plannen gemaakt of zelfs al uitgevoerd. De procedures rond de Cultuurnota zijn vereenvoudigd zodat de subsidieaanvraag met minder administratieve lasten gepaard gaat.

De beleidsplannen voor de verschillende onderwijssectoren – Koers PO, Koers VO, Koers BVE en het HOOP – schetsen de contouren van onderwijssectoren die op eigen kracht en naar eigen inzicht vorm gaan geven aan onderwijs dat beter inspeelt op de wensen en mogelijkheden van individuele leerlingen. In het primair en voortgezet onderwijs zijn de Koersdocumenten tot stand gekomen in nauwe samenspraak met de professionals in de instellingen, de leerlingen en hun ouders. De Koerstrajecten hebben geleid tot bezinning op de vraag wat de besturingsfilosofie moet zijn die bij de veranderende verhoudingen past.

2004 was ook het jaar waarin de prioriteit «meer mensen die meedoen» steeds urgenter werd. In de nationale debatten over integratie en segregatie, over de plaats en rol van de islam in onze samenleving en over veiligheid nam het onderwijs een belangrijke plaats in. OCW heeft daarom «veiligheid» en «maatschappelijke binding» een eigen plaats gegeven in het beleid.

Om het onderwijspersoneel blijvend toe te rusten voor zijn taken, is in 2004 de Wet beroepen in het onderwijs aangenomen, met als doel de bekwaamheden van het onderwijspersoneel op peil te houden. In het beleidsplan onderwijspersoneel worden de ontwikkelingen op de onderwijsarbeidsmarkt geschetst en verbonden met beleid om de verwachte lerarentekorten voor de komende jaren het hoofd te bieden.

De Cultuurnota 2005–2008 die in het najaar van 2004 is verschenen, heeft als hoofdlijnen: prioriteit voor de regio's, culturele diversiteit en de verhouding van de ondersteunende taken tot de cultuurproductie. In het kader van deze nota zijn 448 aanvragen van instellingen voor een subsidie gehonoreerd. In totaal hadden 834 instellingen in 2004 een subsidie aangevraagd.

Dit jaarverslag biedt een bondige verantwoording van het gevoerde beleid in 2004. In paragraaf 2 blikken we in algemene zin terug op het jaar 2004. Leidraad daarbij zijn de beleidsprioriteiten zoals die in de begroting 2004 zijn geformuleerd. De beschrijving van elke prioriteit besluiten we met een beschrijving van de beleidsmatige conclusies voor die prioriteit. Daarmee komen we tegemoet aan de motie Vendrik (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 380, nr. 81). Paragraaf 3 blikt kort terug op de resultaten van het Europees voorzitterschap op de onderwijs-, cultuur- en wetenschapsterreinen. Tenslotte volgt in paragraaf 4 een terugblik op werking van het bestel in 2004. Daarmee krijgt de verantwoordelijkheid van OCW voor het bestel een meer herkenbare plaats.

2. Beleidsprioriteiten 2004

2.1 Minder regels, meer ruimte, heldere verantwoording

«Wie betaalt, bepaalt», zo luidt een Nederlands gezegde. Maar te veel bepalen is ook niet goed. De OCW-instellingen kunnen met 1502 overheidsregels te maken krijgen. Dat moet minder. En het kán ook minder. Het kabinet heeft zich voorgenomen in 2007 de administratieve lasten als gevolg van overheidsregels met een kwart terug te brengen. De projectgroep «OCW ontregelt» heeft de taak om de last van overheidsregels voor instellingen, burgers en bedrijven terug te dringen. In oktober en december 2004 is over de voortgang van dit project aan de Kamer gerapporteerd.

Of de plannen daadwerkelijk en op tijd uitgevoerd worden, is mede afhankelijk van de Tweede Kamer. Willen we op tijd de doelstelling behalen, dan is het van belang dat de Kamer wetsvoorstellen tijdig behandelt. Bovendien is het van belang dat de Kamer geen voorstellen voor wet- en regelgeving doet waarmee de regeldruk weer stijgt. OCW heeft daarom aangeboden amendementen en voorstellen van de Kamer op regeldrukeffecten door te rekenen.

De eerste grote stap is in 2004 genomen: een gedegen inventarisatie vanuit het gezichtspunt van de instellingen. OCW-instellingen kunnen te maken krijgen met in totaal 1502 regels. Het uitvoeren ervan kost ze circa € 564 miljoen. Het onderzoeksrapport met deze en andere bevindingen heeft de Tweede Kamer in december ontvangen. De aanbiedingsbrief kondigde ook enkele vervolgacties aan. Zo is gebleken dat het voor instellingen onduidelijk kan zijn welke regels nog geldig zijn. In de operatie «Kappen dor hout» zijn vervolgens 612 van de 1111 ministeriële regelingen vanuit OCW ingetrokken. Deze regelingen waren niet meer geldig en waren dus ook niet meegenomen in het onderzoek naar regeldruk. Voor de gebruiker van digitale, juridische databanken betekent dit dat relevante wet- en regelgeving makkelijker te vinden is.

In oktober ontving de Tweede Kamer de voorstellen om de regeldruk verder te verminderen voor de sectoren primair onderwijs, beroeps- en volwasseneneducatie, wetenschappelijk onderwijs, onderzoek- en wetenschapsbeleid en podiumkunsten. Zo zijn de aanvraag- én verantwoordingseisen voor de cultuurnotasubsidie vereenvoudigd, zodat de cultuursector minder administratieve lasten heeft. Soms is het juist nodig om regels aan te scherpen om de regeldruk te verminderen. Door in de verantwoordingseisen voor het aanvragen van een cultuurnotasubsidie het maximum aantal pagina's van de aanvraag te beperken, zijn instellingen minder tijd kwijt met hun aanvraag. En dat betekent een vermindering van de administratieve lasten.

Administratieve lasten houden zich niet aan departementale grenzen. Zo hebben ouders van schoolgaande kinderen te maken met verschillende kinderregelingen, waaronder lesgeld en tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Het kabinet heeft medio 2004 laten onderzoeken of dit simpeler kan. De conclusie was dat gegeven de middelen vereenvoudiging budgettair alleen haalbaar is als ook de kinderbijslag in de vereenvoudiging wordt betrokken. Het kabinet heeft ervoor gekozen een aantal kinderregelingen te vereenvoudigen, zonder de WTOS en het lesgeld hierbij te betrekken. Het onderzoeksrapport is op 1 december met de Kamer besproken.

De vermindering van regels en de autonomie van scholen, gezelschappen en onderzoeksgroepen leiden tot een andere relatie tussen OCW en de bekostigde instellingen. Als het gaat om vermindering van regels geeft OCW aanwijzingen voor het wát. Het hóe is echter een zaak van de professionals in en om de instellingen. Daarom hebben leraren, leerlingen, bestuurders, ouders en anderen kunnen meepraten over de koers van het onderwijs voor de komende jaren. De inmiddels door de Tweede Kamer vastgestelde «Koersdocumenten» voor het po, vo en bve en het beleidsplan onderwijspersoneel zijn de neerslag van de interactie met leerlingen, leraren, ouders, schoolleiders en ander direct betrokkenen bij de school.

Beleidsmatige conclusies ten aanzien van deze beleidsprioriteit

Het doel van dereguleringsoperaties is dat de professionals in het veld meer ruimte ervaren om hun werk goed te doen en naar eigen inzicht in te richten. Het is echter niet de bedoeling dat tegelijkertijd de regeldruk op decentraal niveau toeneemt. In 2005 richt «OCW ontregelt» zich ook op deze (interne) bureaucratie.

De operatie «Kappen dor hout» bleek niet alleen een papieren exercitie te zijn. De bestaande regelgeving werd inzichtelijker voor de mensen die ermee moeten werken. In 2005 zijn daarom de algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) en de wetgeving aan de beurt.

In 2004 is besloten de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) te vernieuwen en een nieuw bekostigingsstelsel in te richten. Tegelijkertijd pakken we de administratieve lastendruk aan, bijvoorbeeld door zorgplichten op te nemen in de nieuwe WHW. Een zorgplicht bepaalt dat instellingen – in samenwerking met de belanghebbenden – een aantal doelen moeten bereiken, maar laat ze vrij in de wijze waarop zij dat doen. OCW heeft zichzelf verplicht om de lastendruk met 25% te verminderen ten opzichte van de huidige wet.

2.2 Naar een kennissamenleving die werkt

Bèta's en technici spelen een sleutelrol bij wetenschappelijke en technologische innovatie en vormen daarmee een belangrijke drijvende kracht achter economische groei. Bij ongewijzigd beleid zal de vraag naar bèta's en technici al snel het aanbod overtreffen, is de verwachting. Op basis van het Deltaplan bèta en techniek (december 2003 uitgebracht door de ministeries van EZ en OCW) is in 2004 een Platform bèta/techniek opgericht waarin de stakeholders van onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven betrokken zijn. Van het primair onderwijs tot en met het wetenschappelijk onderwijs zijn initiatieven gestart om leerlingen en studenten te interesseren voor bèta en techniek. Zo zijn er in 2004 een aantal spraakmakende projecten van start gegaan (Technasium, Junior College, Bètapartners), waarin samenwerking tussen voortgezet en hoger onderwijs een belangrijk uitgangspunt is.

Innovatie was in 2004 een sleutelbegrip in het onderwijs. In het primair onderwijs zijn extra middelen ingezet voor kleine innovatieve projecten zoals Q*Primair, Teamonderwijs Op Maat (TOM) en WSNS+. In het voortgezet onderwijs is ruim tweederde van de scholen met onderwijsvernieuwing bezig. Voor de instellingen in de beroepskolom – vmbo, mbo en hbo – is het bestaande innovatiearrangement opnieuw vormgegeven, om een effectievere toepassing van de subsidieregeling te bewerkstelligen.

2004 was ook «het jaar van de lector»: op grote schaal zijn lectoren ingezet voor kennisinnovatie en de doorwerking hiervan naar het onderwijs. De eerste resultaten waren veelbelovend: hogescholen wisten zich beter te profileren als kennisinstellingen. In een convenant tussen HBO-raad en OCW is onder meer afgesproken dat kennisinnovatie tot de core-business van hogescholen gaat behoren. Dit wordt verankerd in de nieuwe WHW. De middelen voor kennisinnovatie worden vanaf 2007 opgenomen in de lumpsum.

Om de samenwerking van het midden- en kleinbedrijf (MKB) en de hogescholen (hbo) – cruciaal voor de economie – te verbeteren, hebben OCW en het ministerie van Economische Zaken, de «Raak»-regeling (OCW) en de kennisvouchers (EZ) in het leven geroepen. Raak staat voor «Regionale aandacht en actie voor kenniscirculatie». De Raak-regeling zal in 2005 cruciale informatie opleveren om de genoemde kennisinnovatiefunctie van het hbo vorm te geven. OCW heeft verder samen met het ministerie van Economische Zaken een actieprogramma «onderwijs en ondernemerschap» opgesteld, met als doel de aandacht voor ondernemerschap in het onderwijs te vergroten.

Het werk van de Amerikaanse hoogleraar Richard Florida over the creative class was mede aanleiding voor OCW om in 2004 samen met EZ te kijken wat de mogelijkheden zijn om te investeren in cultuur om het vestigingsklimaat voor (creatieve) bedrijven te stimuleren.

In de begroting 2004 is extra geld uitgetrokken voor prioriteiten op het gebied van onderzoek en innovatie-prioriteiten op het beleidsterrein van OCW en EZ. Het gaat om een bedrag dat oploopt tot € 185 miljoen in 2007. Het Wetenschapsbudget (eind 2003) beschrijft hoe dat geld de komende jaren besteed wordt. Zo komt er extra geld beschikbaar voor excellente onderzoeksgroepen aan de universiteiten, en voor onderzoekssamenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven. Het extra geld wordt ingezet via de «smart mix», die vier prioriteiten combineert: focus en massa in het onderzoek, samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen, technostarters en kenniswerkers. In 2004 is een begin gemaakt met de uitwerking van de «smart mix»-regeling.

De inspanningen om loopbaanperspectieven voor talentvolle jonge onderzoekers en onderbenut potentieel (vrouwen en allochtonen) te verbeteren – de Vernieuwingsimpuls, Mozaïek en het Aspasiaprogramma – hebben in 2004 resultaat geboekt. Aan meer dan 200 veelbelovende (jonge) onderzoekers kon in 2004 een nieuw loopbaanperspectief worden geboden. Ongeveer eenderde van hen is vrouw. Dat is mede te danken aan de uitbreiding van de Vernieuwingsimpuls met een «vrouwencomponent». Daarnaast zijn 21 jonge allochtone onderzoekers gestart met een promotie.

Beleidsmatige conclusies ten aanzien van deze beleidsprioriteit

De uitvoering van de maatregelen in het Deltaplan bèta en techniek ligt op schema. Lectoren hebben zich bewezen als een goed breekijzer om te komen tot meer kennisinnovatie binnen hogescholen, maar niet het enige: 2005 moet het jaar worden waarin zowel lectoraten als de resultaten van Raak worden verankerd in de normale werkzaamheden van hogescholen.

Mede naar aanleiding van het rapport «Hora Est; tijd voor vernieuwing in het Nederlandse promotiestelsel» van de VSNU in 2004, besteedt OCW de komende jaren meer aandacht aan het onderwijs en carrièreperspectieven van jonge onderzoekers. Dit toptalent is immers van levensbelang voor onze economie. In de nieuwe WHW wordt hun positie verankerd. Het programma Mozaïek, bedoeld om meer allochtone afgestudeerden te laten instromen in de wetenschap, is in 2004 goed bevallen. Mozaïek zal daarom in 2005 en 2006 worden voortgezet.

De werkgroep Wijffels van het Innovatieplatform heeft in november 2004 het rapport «Vitalisering van de kenniseconomie» uitgebracht. Het rapport doet voorstellen rond drie thema's: «meer en gericht investeren», «organisatorische en institutionele vernieuwing» en «verbeteren van verbindingen». Begin februari 2005 is een kabinetsreactie uitgebracht waarbij veel van de aanbevelingen zijn overgenomen. Zo zal OCW samen met het ministerie van EZ een verkenning uitvoeren naar het rendement voor de kennisinvesteringsquote (KIQ) van de Nederlandse uitgaven en de resultaten van die uitgaven aan onderwijs en onderzoek. Op twee van de drie onderwerpen neemt OCW het voortouw in 2005. De minister en staatssecretaris van OCW hebben in maart 2005 een externe commissie ingesteld van experts die – in het kader van het thema «institutionele vernieuwing» – voorstellen doen voor het vaststellen van de prestaties van universiteiten en de systematiek van de universitaire onderzoeksfinanciering. Over de initiatieven rond het thema «verbeteren van verbindingen» heeft de minister van OCW in maart 2005 de Tweede Kamer geïnformeerd.

2.3 Een aantrekkelijk beroep in het onderwijs

In 2004 is de Wet beroepen in het onderwijs (Wet BIO) aangenomen. De wet regelt onder meer de bekwaamheidseisen van het onderwijspersoneel, onder het motto: «eens bevoegd is niet altijd bekwaam». Bekwaamheden moeten onderhouden worden, is de strekking. Om scholen beter in staat te stellen in te spelen op conjuncturele schommelingen op de onderwijsarbeidsmarkt, heeft OCW daarnaast in 2004 maatregelen getroffen om de professionalisering van scholen te bevorderen, het personeelsbeleid en opleiden in de school te versterken en om het opleidingsstelsel te vernieuwen. Deze maatregelen zijn opgenomen in het «Beleidsplan onderwijspersoneel». De bekwaamheidseisen uit de Wet BIO en de maatregelen uit het beleidsplan kunnen op een breed draagvlak rekenen bij scholen. De doelstellingen zullen echter pas in 2007 volledig gerealiseerd zijn. Vanaf dat moment zullen naar verwachting veel leraren met (pre-)pensioen gaan. Deze prognose voor de onderwijsarbeidsmarkt laat zien dat het van belang blijft dat het onderwijs de komende jaren voldoende en goed onderwijspersoneel vindt en weet vast te houden.

Eind 2004 is de cao onderwijs 2003 verlengd voor het primair en voortgezet onderwijs. Door de «nullijn» te formaliseren is een inkomensachteruitgang voor het onderwijspersoneel in het primair en voortgezet onderwijs in 2004 voorkomen. Daarnaast zijn in 2004 convenanten gesloten met de werkgeversorganisaties over de beloning van de schoolleider in het primair onderwijs en de beloningsdifferentiatie in het vmbo. Deze extra middelen moeten het functioneren van de onderwijsarbeidsmarkt en de concurrentiepositie van het onderwijs versterken.

Uit de Onderwijsmeter 2004 blijkt dat ongeveer driekwart van de Nederlanders een positief beeld heeft van het leraarschap. Ouders geven de leraren dan ook een voldoende. Leraren in het primair onderwijs scoren een 6,9 gemiddeld.

Beleidsmatige conclusies ten aanzien van deze beleidsprioriteit

De komende vergrijzing heeft een grote impact op het onderwijs. Ook in 2005 gaan we daarom verder op de ingeslagen weg. Het landelijk beleid richt zich daarnaast in 2005 op het minder kwetsbaar maken van werkgevers. Instellingen zullen pro-actiever moeten opereren om conjuncturele ontwikkelingen zelf op te kunnen vangen.

De aantrekkelijkheid van werken in het onderwijs is niet alleen een kwestie van imago. Beloning blijkt een drempelwaarde: die moet van voldoende niveau zijn om mensen te werven voor het onderwijs. Ook in de komende periode is daarom een concurrerende beloning voor onderwijspersoneel van belang. Het doel blijft om inkomensachterstanden zoveel mogelijk te voorkomen.

2.4 Meer mensen die meedoen

Volgens de Voortgangsrapportage voortijdig schoolverlaten 2003 die in november 2004 aan de Kamer is aangeboden, waren er in 2003 202000 jongeren van 18–24 jaar (ofwel 15% van het aantal inwoners van 18–24 jaar) zonder startkwalificatie. Dat is minimaal een diploma havo of niveau 2 (basisberoepsopleiding) van het middelbaar beroepsonderwijs. Het merendeel van de voortijdige schoolverlaters komt uit het vmbo en de beroepsopleidende leerweg in het mbo. Alhoewel een belangrijk deel van hen wél een vmbo-diploma op zak heeft (telt niet als startkwalificatie) staan nog te veel van de voortijdige schoolverlaters letterlijk buiten spel. Voor het eerst is in 2003 het aantal nieuw gemelde en geregistreerde voortijdige schoolverlaters met bijna 10% gedaald (van 71 508 in 2002 naar 63 849).

Het percentage voortijdige schoolverlaters in Nederland, gemeten volgens de in 2000 in Lissabon afgesproken EU-definitie, daalt geleidelijk, maar ligt ook in internationaal perspectief nog op een hoog niveau. De definitie van een voortijdige schoolverlater die nationaal wordt gehanteerd, wijkt enigszins af van de Europese indicator «jongeren 18–24 jaar zonder startkwalificatie». De RMC-wet verstaat onder voortijdige schoolverlaters jongeren van 12–23 jaar zonder startkwalificatie en maakt een uitzondering voor leerlingen die het praktijkonderwijs afronden en leerlingen die de assistentroute in het mbo (niveau 1) hebben doorlopen. Uiteraard moeten leerlingen die na een onderbreking weer herplaatst worden, in mindering worden gebracht op de geregistreerde aantallen voortijdige schoolverlaters. Zij volgen immers weer een opleiding.

Nederland heeft zich aangesloten bij de Lissabondoelstellingen, en heeft zich in dat verband voorgenomen om in 2010 het aantal voortijdige schoolverlaters met 50% teruggebracht te hebben ten opzichte van 2002. Het is echter de vraag of deze doelstelling bij de huidige afname gerealiseerd kan worden. Uitgaande van de nationale definitie van voortijdige schoolverlaters leveren de cijfers een genuanceerder en positiever beeld op.

Jong

De ministerraad heeft in november 2004 ingestemd met de plannen van aanpak op twaalf thema's van het jeugdbeleid. In de uitvoering van de plannen is een belangrijke rol weggelegd voor de medeoverheden en betrokken instellingen. OCW heeft samen met vijf andere departementen ambities en plannen geformuleerd voor deze thema's. De plannen van aanpak vloeien voort uit de «Operatie Jong: sterk en resultaatgericht» en zijn erop gericht de integrale aan- en besturing van het jeugdbeleid te vereenvoudigen en te verbeteren. Het kind staat centraal in Operatie Jong. Enkele thema's zijn: een sluitend aanbod van zorg rond de scholen, zodat kinderen met problemen snel kunnen worden geholpen. Verder moet het onderwijs beter renderen: minder schooluitval, meer startkwalificaties. Ook moeten de effecten van jeugdbeleid beter gemeten worden en moet er moet meer samenhang komen in het sluitstuk van beleid: het toezicht.

Maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs

Bij «meer mensen die meedoen» gaat het, zoals in de beleidsagenda van de rijksbegroting 2004 staat, niet alleen om economie. Het gaat ook om leerlingen en studenten die bagage mee te geven, die hen in staat stelt om een actieve, verantwoordelijke burger te zijn. De maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs is een goed voorbeeld . De maatschappelijke stage is en wordt niet verplicht, maar wel bevordert de rijksoverheid de invoering zoveel mogelijk. Het doel is dat in 2007 op een kwart van de scholen een maatschappelijke stage mogelijk is. Voorbeelden van de landelijke ondersteuning zijn een helpdesk en een website waarop scholen, leerlingen en maatschappelijke organisaties terecht kunnen voor informatie, bijvoorbeeld over good-practices. Daarnaast zijn op tien scholen pilots uitgevoerd, resulterend in een rapport. Dit wijst scholen op kansen en valkuilen bij het invoeren van de maatschappelijke stage. Scholen kunnen ook ondersteuning op maat krijgen van het Christelijk Pedagogisch Studiecentrum (CPS) dat hiervoor een subsidie ontvangt.

Veiligheid

2004 was in veel opzichten het jaar van de (on)veiligheid. De gebeurtenissen en de effecten ervan lieten ook het onderwijs niet onberoerd. De moord op conrector Hans van Wieren van het Haagse Terracollege in januari 2004 schokte de samenleving, en vormde de aanleiding voor een heftige maatschappelijke discussie over veiligheid op scholen. Het «Plan van aanpak veiligheid in het onderwijs en de opvang van risicoleerlingen» (mei 2004) presenteert maatregelen waarmee een veilig schoolklimaat wordt bevorderd. Zo worden scholen, ouders en leerlingen aangemoedigd samen afspraken te maken over wat wel en niet aanvaardbaar is in de omgang met elkaar. Ook krijgen scholen extra geld voor leerlingbegeleiding. Daarnaast zijn extra middelen beschikbaar voor de opvang en begeleiding van (ernstig) gedragsmoeilijke leerlingen: reboundvoorzieningen en 1 000 extra plaatsen in het zmok-onderwijs. Het Centrum School en Veiligheid (voorheen Transferpunt Jongeren, School en Veiligheid) heeft opnieuw subsidie gekregen om scholen te ondersteunen en adviseren bij hun veiligheidsbeleid, door kennis over uiteenlopende thema's als pesten, agressie en geweld, sociale competenties en discriminatie te bieden.

Toen in november 2004 cineast en columnist Theo van Gogh om het leven werd gebracht, waren de gevolgen meteen ook voelbaar in het onderwijs. Daar laaide de discussie op over de vraag wat scholen kunnen en moeten doen om radicalisering te voorkomen, om segregatie tegen te gaan, en om leerlingen algemeen gedeelde waarden en normen bij te brengen. Daarnaast kwamen islamitische scholen onder vuur te liggen – soms letterlijk: bij enkele scholen werd brand gesticht en één school ging zelfs helemaal in vlammen op. Eind 2004 heeft OCW daarom de eerste voorbereidingen getroffen voor de oprichting van een programmadirectie die zich richt op veiligheid en maatschappelijke binding. Deze programmadirectie, die begin 2005 van start is gegaan onder de naam Dialoog, heeft als belangrijkste doel het coördineren en bevorderen van de samenhang tussen de diverse activiteiten binnen de verschillende organisatieonderdelen van OCW op het terrein van veiligheid en maatschappelijke binding. In voorkomende gevallen is Dialoog zelfs de aanjager van activiteiten, door intensivering van de aandacht en sturing. Daarnaast zal de programmadirectie diverse initiatieven in gang zetten om vanuit de OCW-velden verder gestalte te geven aan integratie. Centraal in de benadering van de directie Dialoog staan de termen «luisteren» en «verbinden». Dialoog kijkt scherp naar de signalen vanuit de samenleving en zoekt waar mogelijk afstemming met de diverse actoren die opereren binnen de gehele keten van jeugdbeleid.

Waarden en normen

In de beleidsagenda 2004 is «het in acht nemen van algemeen aanvaarde waarden en normen» benoemd als een voorwaarde voor actief en verantwoordelijk burgerschap. De Onderwijsraad heeft in september 2003 geadviseerd («Onderwijs en burgerschap») om burgerschap als algemene opdracht aan het onderwijs op te nemen in de onderwijswetten. In 2004 is een dergelijk wetsvoorstel voor het primair en voortgezet onderwijs voorbereid. Op 19 januari 2005 is dit voorstel aangeboden aan de Tweede Kamer. Het verslag verduidelijkt de rol die onderwijs speelt bij het verwerven van burgerschap en bakent deze ook af.

Burgerschap is niet iets wat je alleen op scholen «leert». VWS en OCW hebben in het «Europees jaar van opvoeding door sport» een groot aantal activiteiten georganiseerd, ook vanuit het Europees voorzitterschap. Een leuk voorbeeld daarvan is een soap over waarden en normen in de sport voor de schooltelevisie met de eigentijdse naam: FF Moeve.

Tot slot: in het kader van het Europees voorzitterschap heeft Nederland zich sterk geprofileerd op het gebied van Europees burgerschap. Meer informatie staat onder het kopje Europees voorzitterschap.

Beleidsmatige conclusies ten aanzien van deze beleidsprioriteit

De voorgestelde nieuwe kerndoelen zijn in overeenstemming gebracht met de nieuwe wettelijke opdracht aan het onderwijs om leerlingen voor te bereiden op volwaardig burgerschap. Zo bevat het voorstel kerndoelen die gericht zijn op kennis van en respect voor elkaars opvattingen en levenswijzen, en op politiek processen en het functioneren van de democratie. Het voorstel voor de nieuwe kerndoelen wordt in 2005 in procedure gebracht. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 augustus 2006.

Aan het eind van 2004 heeft de scheidende Onderwijsraad het advies «De stand van educatief Nederland» uitgebracht. Eén van de aanbevelingen uit het advies heeft veel media-aandacht gekregen: de canon als uiting van onze culturele identiteit. De Onderwijsraad ziet in de canon een goed instrument om op een moderne invulling te geven aan burgerschap en de socialisatietaak van het onderwijs te versterken. In 2005 geeft OCW een vervolg aan de aanbevelingen van de Onderwijsraad. Zo zullen de kerndoelen voor het hele primair en voortgezet onderwijs de indeling van de geschiedenis in «tien tijdvakken van De Rooy» bevatten (leerlingen leren daarmee gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen).

3. Europees voorzitterschap

Op het terrein van onderwijs, cultuur en wetenschap heeft Nederland, als voorzitter van de Europese Raad, ingezet op drie thema's: «Europa bij de burger brengen», «mobiliteit» en «kennis en innovatie». De ambitie van Nederland was om deze thema's niet apart voor iedere sector te behandelen, maar juist op zoek te gaan naar de raakvlakken tussen de drie sectoren. Een voorbeeld hiervan is de conferentie «Cultuur en school», waar op expertniveau een verband werd gelegd tussen onderwijs en cultuur. De expertconferentie «Science is Primary» verbond wetenschap en primair onderwijs met elkaar. Een raakvlak van wetenschap en cultuur bleek het terrein van digitaal erfgoed te zijn.

Actief (Europees) burgerschap en de culturele rol van onderwijs kregen tijdens het voorzitterschap veel aandacht, onder het motto «Europa bij de burger brengen». Een rapportage over burgerschap van de onderwijsministers is overgenomen door de Europese Raad van december 2004. De conclusies van deze rapportage werken onder meer door in de vernieuwing van de EU-onderwijsprogramma's. Het tijdens het voorzitterschap aanvaarde EU-werkplan cultuur (2005–2007) zal naar verwachting de culturele dimensie van Europa meer accent geven.«Mobiliteit» was voor zowel onderwijs, cultuur als wetenschap belangrijk. Het Communiqué van Maastricht over beroepsonderwijs (december 2004), de afronding van het Europass-dossier en de studie van de Europese Commissie naar de juridische aspecten van meeneembaarheid van studiefinanciering, hebben direct te maken met de mobiliteit in het onderwijs. Bij cultuur was de mobiliteit van collecties en van kunstenaars onderwerp van gesprek. De conferentie Brain Gain, the Instruments legde een interessant dwarsverband tussen de thema's kennis en innovatie en mobiliteit.

De wetenschap had uiteraard een belangrijke positie binnen het thema «Kennis en innovatie». De Raad voor Concurrentievermogen heeft belangrijke stappen gezet in de totstandkoming van een European Research Council. Daarnaast was er een keur aan conferenties en seminars. Het succes van deze bijeenkomsten is mede toe te schrijven aan de organiserende Task Force, die voor een deel was samengesteld uit mensen uit het veld. Dit zorgde voor breed draagvlak voor de uitkomsten in de sector.

De kennis die OCW heeft opgedaan met en tijdens het Europees voorzitterschap wordt in 2005 verankerd in het beleid en mede gebruikt om de OCW-vertegenwoordiging in Brussel vorm te geven.

4. Terugblik op het bestel

Dit jaar bevat het departementale jaarverslag naast de beleidsterugblik op 2004 (de terugblik op de beleidsagenda) ook een terugblik op werking van het bestel in dat jaar. Daarmee krijgt de verantwoordelijkheid van OCW voor het bestel een meer herkenbare plaats. Deze passage schetst de hoofdbeelden van de werking van het bestel, gebaseerd op «Bestel in beeld 2004», een aparte publicatie bij de jaarlijkse publicatie «Kerncijfers OCW».

Onderwijsbestel

Het onderwijsbestel heeft onder meer als doel deelnemers te kwalificeren voor de arbeidsmarkt. De opbrengst – ofwel de doeltreffendheid van het bestel in termen van kwalificatie – ontwikkelt zich positief. Het aandeel hoger opgeleiden stijgt en het aandeel zonder startkwalificatie daalt licht sinds 1998.

Wat de vaardigheden van de leerlingen betreft, behoort Nederland tot de top. Volgens recente internationale onderzoeken naar prestaties van deelnemers in het primair en voortgezet onderwijs (respectievelijk TIMSS en PISA), blijken Nederlandse deelnemers hoog te scoren voor wiskunde en natuurwetenschappen. Nederland behoort op deze gebieden tot de top 10 van de wereld.

Voortijdig schoolverlaten blijft een knelpunt. De Nederlandse kenniseconomie heeft behoefte aan hoger opgeleiden. Naast een stijging van het aandeel hoger opgeleiden is het verder terugdringen van het aandeel jongeren zonder startkwalificatie van belang. Bovendien vraagt ook één van de Lissabon-doelstellingen om een daling van het aantal jongeren zonder startkwalificatie. Nederland is de afgelopen jaren weliswaar dichter bij het EU-streefcijfer gekomen, maar moet nog veel doen om het te bereiken. Terugdringen van voortijdig schoolverlaten is daarbij van groot belang. Het Nederlandse percentage voortijdig schoolverlaters daalt geleidelijk, zoals recente cijfers bevestigen, maar ligt ook in internationaal perspectief nog op een hoog niveau. Voorlopig moet het terugdringen van voortijdig schoolverlaten daarom nog prioriteit krijgen.

De Inspectie rapporteert over de kwaliteit van het onderwijsproces in het primair en voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs (bve). De kwaliteit van het hoger onderwijs wordt beoordeeld door de visitatiecommissies. Het beeld is over de hele linie overwegend positief. Instellingen scoren op de verschillende indicatoren over het algemeen voldoende/goed.

Ook de ouders oordelen over de kwaliteit van het onderwijs, de leraren en de school van hun kinderen. Uit de Onderwijsmeter 2004 blijkt dat zij redelijk positief zijn over het onderwijs en de leraren, en positief over de school van hun kinderen.

Als we kijken naar de toegankelijkheid van het onderwijs, dan zien we dat meer jongeren onderwijs volgen. Verder valt op dat meisjes vaker de leerweg havo/vwo-ho volgen en jongens vaker de leerweg vmbo-mbo. Allochtonen zijn oververtegenwoordigd in de leerweg vmbo-mbo.

Het onderwijs is doelmatig. Nederlandse leerlingen halen relatief hoge resultaten met de beschikbare middelen. Als we de onderwijsuitgaven van Nederland vergelijken met de ons omringende landen, dan valt op dat Nederland in het primair en voortgezet onderwijs gemiddeld minder geld uitgeeft per leerling. Voor het hoger onderwijs liggen de uitgaven gemiddeld juist wat hoger dan in de ons omringende landen.

Stelsels studiefinanciering en tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

De stelsels studiefinanciering en tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten dragen bij aan de doelstelling om de toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. Het beleid richt zich op het wegnemen van financiële belemmeringen voor de gedefinieerde doelgroepen in de onderwijsvelden hoger onderwijs, beroeps- en volwasseneneducatie en voortgezet onderwijs. Hierbij is het streven dat iedere studerende die aanspraak kan en wil maken op een beurs of een tegemoetkoming deze ook ontvangt. Het aantal studerenden met studiefinanciering of een tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten is in lijn met de ontwikkeling van het totale aantal leerlingen en studenten.

Terugblik wetenschapsbestel

De kwaliteit van het Nederlandse onderzoek van (publieke) kennisinstellingen is hoog. Het Nederlandse onderzoek behoort al jaren – tot de wereldtop. Dit blijkt uit citatiescores van publicaties, de visitaties van universitair onderzoek, en de verschillende ranglijsten die zijn opgesteld van de beste universiteiten in Europa. Al moeten die ranglijsten voorzichtig worden gehanteerd.

In Nederland steken bedrijven, vergeleken met andere Europese landen, relatief veel geld in onderzoek van publieke kennisinstellingen. Onderzoekers uit deze instellingen publiceren ook relatief vaak samen met onderzoekers uit bedrijven. Het internationale bedrijfsleven citeert het Nederlandse onderzoek redelijk vaak.

Het wetenschapsbestel is doelmatig. Er is sprake van zeer goede kwalitatieve prestaties in relatie tot het beschikbare investeringsniveau. Ook de productiviteit van de Nederlandse onderzoeker is naar behoren en dat geldt zeker voor de stijging van de productiviteit in de loop der jaren. Tegelijkertijd moeten we ons realiseren dat Nederland slechts 2% van de kennis die in de wereld wordt geproduceerd voor zijn rekening neemt. Het is dan ook noodzakelijk om elders ontwikkelde kennis te absorberen. Dat vraagt om een goed opgeleide beroepsbevolking.

Internationaal gezien zijn de R&D-uitgaven als deel van het BBP relatief laag ten opzichte van de ons omringende landen, waar wel sprake is van een stijgend uitgavenniveau. Het verschil ontstaat doordat het private aandeel in de Nederlandse R&D-uitgaven achterblijft.

De onderzoekers zelf zijn de motor van het wetenschapsbestel. Meer dan de helft van de uitgaven in het bestel zijn uitgaven voor personeel. In vergelijking met andere EU-landen moet Nederland nog meer onderzoekers aantrekken. In dit opzicht vormen vrouwen en allochtonen nog een onderbenut potentieel. Nederland heeft vergeleken met andere landen een laag aandeel vrouwen dat wetenschappelijk onderzoek doet, zowel aan de universiteiten, de researchinstellingen als in bedrijven.

Onderzoekers werken in toenemende mate samen met onderzoekers uit andere landen. Onderzoek is van oudsher al een activiteit met een internationaal karakter, maar dit is nog versterkt door de Europese Kaderprogramma's. Internationale co-publicaties hebben een hogere citatiescore dan de andere soorten publicaties.

Cultuurnotastelsel

Het cultuurnotastelsel is ingericht om de kwaliteit en toegankelijkheid van het cultuuraanbod te borgen. Beide bepalingen zijn opgenomen in de wet. Kwaliteitsborging vindt vierjaarlijks plaats met een integraal advies van de Raad voor Cultuur over alle cultuurnota-instellingen. Toegankelijkheid en spreiding zijn criteria om in aanmerking te komen voor cultuurnotasubsidie. Het stelsel biedt instellingen de garantie dat zij hun werk in continuïteit kunnen uitvoeren: voortaan wordt niet meer jaarlijks, maar vierjaarlijks besloten over subsidieverlening. Aan de hand van jaarverantwoordingen van de instellingen, monitort het ministerie de financiële positie (continuïteit) en de prestaties van de instellingen (doelmatigheid).

In 2004 is, onder andere naar aanleiding van het debat met de Tweede Kamer over de Cultuurnota 2005–2008 een eerste begin gemaakt met een discussie over de cultuurnotasystematiek. Doel is onderzoeken of de cultuurnotasystematiek in zijn huidige vorm en omvang nog steeds het geëigende instrument is om de wettelijke doelen te bereiken en zonodig en in overleg met direct betrokken partijen alternatieven ontwikkelen. Drie vragen staan centraal:

• Welke rol zou de rijksoverheid moeten spelen bij de subsidieverlening in de culturele sector?

• Welke elementen van de cultuurnotasystematiek zouden moeten worden behouden?

• Welke onderdelen moeten beter en hoe zou dat kunnen?

Mediastelsel

De kwaliteit van het mediastelsel is verankerd in de Mediawet, die onder meer de verantwoordelijk-heden en taken beschrijft op het terrein van de publieke omroep, de commerciële omroep en de pers . Het stelsel is ingericht om een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod te borgen, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking. Het gaat om aanbod van televisie, radio, kranten, tijdschriften en internet. De wet bevat garanties voor de doorgifte van omroepprogramma's via de kabel en voor de diversiteit van de programmering. Het Commissariaat voor de Media ziet erop toe dat de omroepen en kabelexploitanten de bepalingen van de Mediawet naleven. Daarnaast adviseert het Commissariaat over de financiële verantwoording van de diverse instellingen (de continuïteit). In 2004 is een aanvang gemaakt met de discussie over de toekomst van de publieke omroep. Doel is te komen tot een visie op de toekomst van de publieke omroep na 2007. Hierbij staan twee kernvragen centraal: wat zou de rol, taak en functie van een publieke omroep in de samenleving moeten zijn? De tweede, daaropvolgende vraag betreft de inrichting van een publieke omroep: hoe kan de maatschappelijke relevantie daarvan het best tot zijn recht komen?

DE BELEIDSARTIKELEN

1. PRIMAIR ONDERWIJS

1.1 Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling van de minister voor het primair onderwijs is dat alle kinderen passend en kwalitatief goed onderwijs krijgen in deugdelijk toegeruste scholen. Het gaat hier om kinderen in de leeftijdscategorie van ongeveer 4 tot 12 (maximaal 14) jaar en jongeren van ongeveer 4 tot en met 19 jaar, die door een handicap of een gedragsstoornis zijn aangewezen op een orthopedagogische en orthodidactische benadering.

Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in de Wet op het primair onderwijs (WPO) en de Wet op de expertisecentra (WEC) vastgelegd dat de (rijks)overheid een stelsel van basisscholen, respectievelijk een stelsel van scholen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs in stand houdt.

1.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.1: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 (x € 1 000)
  Realisatie* Vastgestelde begrotingverschil
 20022003200420042004
Verplichtingen6 874 6317 275 9727 514 1437 291 245222 898
–waarvan garantieverplichtingen030 000000
Uitgaven6 876 9917 245 2337 574 3417 293 500280 841
      
Programma-uitgaven6 876 9917 245 2337 568 3347 287 919280 415
      
Toerusting4 892 4685 063 4235 277 4215 178 66698 755
Personele bekostiging4 016 5704 177 9784 347 5404 110 430237 110
Autonomievergroting, deregulering en rekenschap30 71935 79253 32953 869– 540
Materiële vergoedingen779 184781 094805 416772 37333 043
Schoolbegeleiding57 21259 38364 38563 1321 253
Tussenschoolse opvang3 7534 9544 88520002 885
Overig (raming incl. voorcalc. uitdeling)5 0304 2221 866176 862– 174 996
      
Kwaliteit498 239644 981654 552629 67524 877
Kerndoelen00000
Bestuurlijk natraject zwakke scholen00000
Formatietoekenning onderbouw487 777631 002639 162613 75825 404
Innovatie in het primair onderwijs001 9552000– 45
Schooltijden00000
Vergroten kwaliteitszorg006666651
Kwalitatief goed onderwijspersoneel00000
Dyslexie002 5002 5000
Verhogen zwemvaardigheid4 3555 2554 6334 245388
Cultuur en school00000
Overig6 1078 7245 6376 507– 870
      
Toegankelijkheid1 486 2841 536 8291 590 7661 458 639132 127
Achterstandenbeleid609 144597 221597 338535 93761 401
Onderwijs aan leerlingen met een handicap of gedragsstoornis538 127595 700637 367599 20438 163
Weer samen naar school313 733320 919332 013298 89433 119
Onderwijs aan leerplichtige asielzoekers4 6062 7082 4942 021473
Informatievoorziening brede scholen2853093093009
Nederlands onderwijs in het buitenland12 22912 37113 33214 153– 821
Overig8 1617 6017 9138 130– 217
      
Programmakosten overig0045 59620 93924 657
IBG009 7547089 046
CFI0035 84220 23115 611
      
Apparaatsuitgaven006 0075 581426
Ontvangsten49 59028 41788 99824 33364 665

* Deze indeling van de tabel budgettaire gevolgen van beleid is tot stand gekomen bij de invoering van VBTB. Realisatiecijfers conform deze indeling zijn daarom niet beschikbaar voor de jaren 2000 en 2001.

NB: Door afrondingsverschillen kunnen bedragen in de tabel niet helemaal optellen tot het totaal.

Toelichting uitgaven

Het verschil tussen de raming en realisatie van de uitgaven voor personeel en materieel wordt veroorzaakt door een stijging van de personele en materiële kosten. Het verschil tussen raming en realisatie bij de post «overig en voorcalculatorische uitdelingen» is het gevolg van het indalen van de loonbijstelling in de personele bekostiging en de prijsbijstelling in de materiele bekostiging.

Voor tussenschoolse opvang is bij Voorjaarsnota € 2 miljoen overgeboekt van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarnaast is bij Najaarsnota € 0,9 miljoen toegevoegd aan dit budget om alle aanvragen op de regeling «scholing overblijfkrachten» te honoreren. Het uiteindelijke budget in 2004 voor tussenschoolse opvang was daardoor € 4,9 miljoen.

Het verschil tussen raming en realisatie bij leerlinggebonden financiering, weer samen naar school en formatietoekenning onderbouw wordt veroorzaakt door de ontwikkeling van de personele lasten. Het verschil tussen raming en realisatie op het onderwijsachterstandenbeleid wordt voornamelijk veroorzaakt door de taakstelling op het onderwijsachterstandenbeleid. Deze is in 2004 niet ingevuld op het onderwijsachterstandenbeleid, maar met incidentele maatregelen (zie uitwerkingsbrief toekomstig onderwijsachterstandenbeleid 9 juli 2004).

In de loop van het jaar 2004 zijn aan de «programmakosten overig» uitgaven voor het UWV en het vervangingsfonds toegevoegd. Dit verklaart het verschil tussen raming en realisatie op dit budget.

Toelichting ontvangsten

De overschrijding op de ontvangsten wordt deels veroorzaakt door de middelen voor voor- en vroegschoolse educatie (€ 14,2 miljoen), gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (€ 8,5 miljoen) en de regeling exceptionele groei asielzoekers (€ 3,6 miljoen).

Daarnaast laat de afrekening van de avr (=aanvraag vaststelling rijksvergoeding) 2002 en de AVR 2003 hogere ontvangsten zien dan geraamd. Dit effect bestaat onder andere uit een vertraging in de afrekening van de avr 2002, een versnelling van de afrekening avr 2003 en doordat er bij avr meer correcties zijn verwerkt dan voorgaande jaren. De versnelling van de afrekening avr 2003 was beoogd in verband met de overgang naar lumpsumfinanciering in het primair onderwijs.

1.3 Stelsel

Scholen

Het primair onderwijs omvat scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. Het speciaal basisonderwijs is onderwijs aan leerlingen met leer- en opvoedproblemen. Het (voortgezet) speciaal onderwijs is onderwijs aan leerlingen met een handicap. Dit schooltype is verdeeld naar onderwijssoorten op basis van de soort handicap of onderwijsbelemmering van de leerlingen. In onderstaande tabel is het aantal scholen, verdeeld naar onderwijssoort, weergegeven.

Tabel 1.2: Aantal scholen in het primair onderwijs
 200220032004
Scholen voor basisonderwijs7 0216 9946 973
Scholen voor speciaal basisonderwijs354348328
Scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs329324324
Totaal7 7047 6667 625

Bron: Cfi

Leerlingen

De ontwikkeling van de leerlingaantallen in het primair onderwijs wordt weergegeven in tabel 1.3 en in tabel 1.4. In tabel 1.5 is de ontwikkeling weergegeven van de gewichtenleerlingen in het basisonderwijs.

Tabel 1.3: Leerlingen primair onderwijs (x 1 000)
  Realisatie RamingVerschil
 1-10-20021-10-20031-10-2004*2004 
Aantal ingeschreven leerlingen op teldatum1 654,21 653,91 656,21 664,7– 8,5
Basisonderwijs (inclusief leerlingen trekkende bevolking)1 550,01 547,61 549,01 556,9– 7,9
Speciaal basisonderwijs52,151,450,151,8– 1,7
(Voortgezet) speciaal onderwijs52,154,957,156,01,1

Bron: CFI *(telling 1-10-2004 is voorlopige telling)

Tabel 1.4: Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs (x 1 000)
  Realisatie RamingVerschil
 20022003200420042004
Speciaal onderwijs33,134,034,434,6– 0,2
Voortgezet speciaal onderwijs19,020,922,721,41,3
Totaal*52,154,957,156,01,1
Ambulant begeleide leerlingen**10,412,513,410,92,5

* Inclusief plaatsen i.h.k.v. het project thuiszitters en niet-bezette plaatsen in residentiele instellingen

** Exclusief visueel gehandicapte kinderen

Tabel 1.5: Leerlingen verdeeld naar gewicht (x 1000) op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren*
  Realisatie RamingVerschil
 200220032004*20042004
Gewichtenleerlingen basisonderwijs     
geen gewicht1 147,91 164,61 181,61 172,88,8
0.25197,6183,3171,3176,8– 5,5
0.41,11,11,01,1– 0,1
0.73,13,03,03,4– 0,4
0.9200,0195,4191,8202,5– 10,7
Subtotaal1 549,71 547,31 548,71 556,6– 7,9
Leerlingen trekkende bevolking0,30,30,30,30,0
Totaal1 550,01 547,61 549,01 556,9– 7,9
cumi-leerlingen speciaal basisonderwijs9,19,39,29,6– 0,4
cumi-leerlingen (voortgezet) speciaal onderwijs10,210,610,811,2– 0,4

Bron: CFI *(telling 1-10-2004 is voorlopige telling)

N.B. Door afrondingsverschillen kunnen de getallen niet helemaal optellen tot het totaal.

Kwaliteit

Het primair onderwijs moet kwalitatief van een dusdanig niveau zijn, dat het de leerling voorbereidt op de Nederlandse samenleving en het de leerling mogelijk maakt naar die vorm van voortgezet onderwijs te gaan, die het beste aansluit bij zijn of haar talenten. In het onderwijsverslag 2003–2004 van de onderwijsinspectie wordt nader ingegaan op de kwaliteit van het onderwijs.

Toegankelijkheid

Onderwijs helpt kinderen hun talenten te ontwikkelen. Daarom wordt een stelsel van scholen in stand gehouden dat het voor alle kinderen mogelijk maakt onderwijs te volgen dat bij hen past.

Om vast te stellen of leerlingen daadwerkelijk onderwijs volgen, wordt gemeenten jaarlijks gevraagd het verzuim te melden aan de minister. Er zijn jaarlijks gemiddeld duizend tot tweeduizend leerlingen die volgens de definitie van de leerplichtwet «absoluut verzuimen» – het gaat daarbij om leerlingen die nergens staan ingeschreven. Statistisch gezien volgt daarom de afgelopen jaren 100% van de 1,6 miljoen leerlingen onderwijs. Daarmee is niet gezegd, dat deze groep «absoluut verzuimers» geen aandacht nodig heeft. Hiertoe gelden de wettelijke kaders en lopende afspraken met gemeenten en scholen in het kader van de uitvoering van de leerplichtwet. Het streefbeeld is de deelname aan onderwijs op 100% te houden in de sector primair onderwijs. De Tweede Kamer is op 17 december 2004 geïnformeerd over de aantallen absoluut en relatief verzuim (Kamerstuk 26 695).

Om vast te stellen of leerlingen de ondersteuning krijgen, die voor hen van belang is om onderwijs te kunnen volgen, is het percentage basisscholen waar de inspectie een goede zorgstructuur aantreft een goede indicator. In 2004 scoort 74% van de basisscholen voldoende op de leerlingenzorg goed. Daarmee is de streefwaarde van 65% in 2004 gerealiseerd.

Toerusting

De overheid heeft de verantwoordelijkheid de door haar bekostigde scholen deugdelijk toe te rusten. Hierbij creëert zij de condities waaronder scholen in staat zijn te voldoen aan de kwaliteits- en toegankelijkheidseisen. Het is niet mogelijk om één zinvolle effectindicator, voorzien van een streefwaarde, te noemen voor deze doelstelling. Per beleidsmaatregel is daarom getracht een prestatie-indicator en streefwaarde aan te geven. Zie hiervoor de paragraaf operationele doelstellingen. In tabel 1.6 zijn de kosten per leerling weergegeven voor het (speciaal) basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs.

Tabel 1.6: Uitgaven per leerling in het primair onderwijs en onderverdeeld naar WPO en WEC (x € 1 000)
 200220032004
Uitgaven per leerling in het primair onderwijs4,14,44,5
Uitgaven per leerling WPO3,84,04,1
waarvan:   
–basisonderwijs3,73,94,0
–speciaal basisonderwijs7,78,28,8
Uitgaven per leerling WEC13,614,215,0

1.4 Realisatie operationele doelstellingen

Zie voor de beantwoording van de vraag «heeft het gekost wat het mocht kosten» de tabel budgettaire gevolgen van beleid in paragraaf 1.2. In die gevallen waar de tabel niet voldoende informatie geeft, wordt de vraag apart beantwoord.

1.4.1 Toerusting

1.4.1.1 Personele bekostiging

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De scholen voor primair onderwijs zijn in 2004 bekostigd conform het Formatiebesluit WPO en WEC.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Scholen hebben via het bekostigingssysteem middelen ontvangen om onderwijspersoneel aan te kunnen stellen op hun eigen school. De formatie is toegekend op basis van de leerlingtellingen van 1 oktober in het vorige schooljaar.

Daarnaast hebben scholen vrij besteedbare middelen ontvangen voor personele doeleinden (het schoolbudget), waardoor zij ruimte hebben hun personeelsbeleid aan te passen aan de specifieke omstandigheden van de school.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• monitor decentrale budgetten 2003–2004

• eindrapport (bijlage bij niet-dossierstuk TK 2003–2004 OCW 0 400 784)

1.4.1.2 Autonomievergroting, deregulering en rekenschap

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De invoering van lumpsumbekostiging met ingang van 1 augustus 2006 in het primair onderwijs ligt op koers.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• De regeling bestuurlijke krachtenbundeling is op 1-8-2004 geëxpireerd. De regeling versterking bestuur en management is op 1-8-2004 van start gegaan.

• Er zijn projecten gestart met kleine besturen, die samenwerking met behoud van autonomie stimuleren.

• Op 1 januari zijn de pilots lumpsumbekostiging van start gegaan.

• In februari is het projectbureau flankerend beleid van start gegaan (partnership besturenorganisaties, bonden en OCW). Er zijn diverse activiteiten geweest, zoals conferenties met workshops, om de scholen en schoolbesturen voor te bereiden. Eind 2004 is in het kader van de planning flankerend beleid 2005 een intensieve veldbenadering in gang gezet.

• Op 1 augustus is het meetjaar van start gegaan voor de vaststelling van de nieuwe lumpsumprijzen, de overgangsrechten en het onderhoud van de prijzen in de toekomst. Het veld is hierover nader geïnformeerd en ook over de acties die van schoolbesturen en administratiekantoren worden verwacht.

• In heel 2004 heeft CFI gewerkt aan de voorbereiding van processen en systemen op het meetjaar en de invoering van lumpsum.

• In het primair onderwijs wordt gewerkt aan de doordecentralisatie van de secundaire arbeidsvoorwaarden.

• Decentralisatie van vervangings- en werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs is uitgesteld tot na de invoering van lumpsum, omdat samenloop tot ongewenste complexiteit leidt.

• Het wetsvoorstel voor invoering van het jaarverslag is in 2004 aangenomen.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• Uitwerkingsnotitie lumpsum primair onderwijs (TK 2003–2004, 29 399 nr. 1)

• Voortgangsrapportage lumpsumbekostiging primair onderwijs (TK 2003–2004, 29 399 nr. 7)

• Brief minister over pilots lumpsumbekostiging in het primair onderwijs; pilot programma (TK 2003–2004, 29 399 nr. 2)

• Rapportage voortgang pilots lumpsum primair onderwijs (TK 2003–2004, 29 399 nr. 7)

• Flankerend beleid invoering lumpsum primair onderwijs (TK 2003–2004, 29 399 nr. 7)

• Rapportage bevindingen onderzoek invoering lumpsumfinanciering primair onderwijs bij pilot I-deelnemers (TK 2003–2004, 29 399 nr. 7)

• Wijziging wet in verband met de invoering van lumpsumbekostiging (TK 2003–2004, 29 736 nr. 1)

• Wijziging wet in verband met de invoering van het jaarverslag in het primair onderwijs (TK 2003–2004, 29 470 nr. 5)

1.4.1.3 Materiële vergoedingen

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Scholen zijn in staat gesteld te voldoen aan de toegankelijkheids- en kwaliteitscriteria door middel van de materiële vergoedingen. Scholen zijn in staat de leermiddelen aan te schaffen, die voldoen aan de kerndoelen. 91,1% van de scholen hanteert in 2004 voor taal en rekenen leermiddelen, die dekkend zijn voor de kerndoelen. Hiermee is de streefwaarde voor 2004, 85%, gerealiseerd (onderwijsverslag 2003–2004).

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De financiering is inclusief een prijscompensatie en een aanvullende ict-vergoeding voortgezet.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Onderwijsverslag 2003–2004 inspectie van het onderwijs

1.4.1.4 Huisvesting primair en voortgezet onderwijs

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Gemeenten zijn in staat gesteld om in deugdelijke huisvesting voor de leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs te voorzien. De tweejaarlijkse monitor onderwijshuisvesting geeft inzicht in de vraag hoe gemeenten omgaan met de aanvragen van scholen en hoe deze worden gefinancierd. Eind 2005 verschijnt de monitor over het jaar 2004.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• In grote lijnen zijn, sinds de decentralisatie, de gemeenten verantwoordelijk voor nieuwbouw/uitbreiding en het onderhoud van de buitenkant van schoolgebouwen.

• Scholen zijn verantwoordelijk voor het onderhoud aan de binnenkant.

• Per 1 januari 2005 wordt de verantwoordelijkheid voor het buitenonderhoud in het voortgezet onderwijs overgeheveld naar de schoolbesturen. Het geld voor het buitenonderhoud wordt uit het gemeentefonds genomen en toegevoegd aan de exploitatiekostenvergoeding.

• Dit jaar is nagegaan of er in het primair onderwijs voldoende draagvlak bestaat om eveneens deze verantwoordelijkheid over te hevelen naar de scholen. Uit het onderzoek blijkt dat er (met uitzondering van de grotere schoolbesturen) geen groot draagvlak bestaat voor deze maatregel.

• De huidige verdeling van de verantwoordelijkheden in deze sector wordt daarom niet aangepast.

1.4.1.5 Schoolbegeleiding

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Het doel is scholen in staat te stellen ondersteuning te vragen bij onderwijsvernieuwing en het oplossen van problemen in het onderwijsleerproces. Hierdoor kunnen scholen beter voldoen aan de toegankelijkheids- en kwaliteitseisen. Via vraagfinanciering komen scholen meer in positie als vragende partij. We zijn daarmee op de goede koers.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• De Tweede Kamer heeft aangedrongen op een zorgvuldige en verantwoorde invoering van de vraagfinanciering schoolbegeleiding, zodat de opgebouwde expertise niet verloren gaat. In overleg met de betrokken organisaties (EDventure, besturenorganisaties, VNG) is besloten de invoering van vraagfinanciering uit te stellen en gefaseerd in te voeren in de periode 2005 tot en met 2007.

• Het wetsvoorstel voor invoering van de vraagfinanciering schoolbegeleiding is in november 2004 naar de Tweede Kamer gestuurd.

• Aan de sector schoolbegeleiding (inclusief de brancheorganisatie) is € 4,3 miljoen ter beschikking gesteld, zoals de Tweede Kamer tijdens de behandeling van de begroting 2004 bij amendement heeft gevraagd.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• De Tweede Kamer is bij brief voorlopig geïnformeerd (TK 2003–2004, 29 200 VIII, nr. 158)

• Bij de indiening van het wetsvoorstel TK 2003 2004 29 875, is de Tweede Kamer volledig geïnformeerd.

1.4.1.6 Tussenschoolse opvang

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Het overblijven is in 2004 verder geprofessionaliseerd door middel van de subsidieregeling scholing overblijfmedewerkers. Uit een evaluatie van de regelingen 2002 en 2003 blijkt dat door scholing van overblijfmedewerkers de kwaliteit van het overblijven toeneemt.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• Door een subsidieregeling zijn middelen beschikbaar gesteld voor de scholing van overblijfmedewerkers.

• De evaluatie naar de subsidieregeling scholing overblijfmedewerkers 2002 en 2003 is uitgevoerd.

• Het implementatietraject professionalisering tussenschoolse opvang door het Instituut voor de Ontwikkeling van Schoolkinderopvang is begeleid en bijna afgerond.

• De voorbereidingen zijn getroffen voor de invulling van de beleidsverantwoordelijkheid van OCW voor de tussenschoolse opvang met ingang van 2005.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Brief aan de Tweede Kamer (TK 2003–2004, 29 800 VIII, nr. 17)

1.4.2 Kwaliteit

1.4.2.1 Kerndoelen

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Het percentage scholen dat voor taal en rekenen een leerstofaanbod heeft dat dekkend is voor kerndoelen overstijgt de streefwaarde van 85% in 2004. In het schooljaar 2003–2004 heeft 91,1% van de scholen een leerstofaanbod dat dekkend is voor de kerndoelen (onderwijsverslag 2003–2004).

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• Het voorstel herziene kerndoelen is aan de Tweede Kamer aangeboden. De Tweede Kamer heeft de minister verzocht de kerndoelen op te nemen in een AMvB. De AMvB wordt in het voorjaar van 2005 aangeboden.

• De wetswijziging om scholen in de gelegenheid te stellen Frans en Duits aan te bieden is in januari 2005 aan de Tweede Kamer aangeboden.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• Brief over kerndoelen (TK 2003–2004, 29 488, nr. 1)

• Onderwijsverslag 2003–2004 Inspectie van het Onderwijs

1.4.2.2 Bestuurlijk natraject zwakke scholen

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Het doel is scholen die door de inspectie als zeer zwak zijn gekwalificeerd op een goed kwaliteitsniveau te brengen. Prestatie-indicator is dat van alle scholen die in 2002 door de Inspectie «zeer zwak» zijn bevonden, er minstens 80% in 2004 niet meer als «zeer zwak» wordt getypeerd (recuperatieperiode).

Door wijzigingen in de toezichtsystematiek van de onderwijsinspectie zijn gegevens over de recuperatieperiode van zeer zwakke scholen in 2004 ten opzichte van 2002 niet met zekerheid vast te stellen. Het begin van de gewijzigde toezichtsystematiek vormt een nieuw startpunt. In hoeverre «recuperatieperiode» een goede prestatie-indicator is, is onderdeel van het overleg met de inspectie.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• De inspanningen van OCW zijn grotendeels activiteiten van de Inspectie. In speciale gevallen kan de inspectie de minister informeren, die dan extra bestuurlijke actie kan ondernemen.

• In 2004 zijn in samenwerking met de onderwijsinspectie voorbereidingen gestart voor ontwikkeling van een bestuurlijk natraject.

1.4.2.3 Formatietoekenning in de onderbouw

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Door het toekennen van extra personeelsformatie kunnen scholen het onderwijsaanbod afstemmen op de behoeften en mogelijkheden van leerlingen.

In mei 2004 bestond een onderbouwgroep gemiddeld uit 23,4 leerlingen (dat is 2,9 leerlingen minder dan in mei 1995). In mei 2004 paste 60% van de scholen in de onderbouw meer handen in de klas toe. Van alle scholen paste ruim eenderde meer handen in de klas ook toe in de bovenbouw. Het aandeel grote groepen (meer dan 30 leerlingen) in de onderbouw is gedaald van 28,5% in 1995 naar 7,6% in 2004 (onderwijsverslag 2003–2004).

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• De doelstelling de formatietoekenning voor de onderbouw te verruimen naar 20 leerlingen per leraar werd gehaald in augustus 2002.

• Bij de inzet van formatie hebben scholen de keuze tussen: verkleining van groepen en inzet van meer handen in de klas.

• Met ingang van het schooljaar 2003/2004 kunnen scholen de extra formatie ook inzetten voor de bovenbouw.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• Eindevaluatie «groepsgrootte en kwaliteit in het basisonderwijs» (TK 2003–2004, 26 065, nr. 29)

• Onderwijsverslag 2003–2004 inspectie van het onderwijs

1.4.2.4 Innovatie in het primair onderwijs

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Met behulp van het innovatiebeleid kunnen onderwijsvernieuwingen sneller bekendheid krijgen en worden toegepast, waardoor het innovatieklimaat in het primair onderwijs wordt versterkt. Hierdoor kan de kwaliteit van het onderwijs worden verbeterd. De hoofdlijnen van het innovatiebeleid zijn beschreven in Koers PO.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• Er is een verkenning uitgevoerd naar stand van zaken op scholen over innovatie in het primair onderwijs en de ondersteuningsbehoefte van scholen daarbij.

• Extra middelen Q*Primair, teamonderwijs op maat (tom) en wsns+ voor kleine innovatieve projecten en het opzetten van kennisgemeenschappen tussen scholen en onderzoekers.

• Toekennen subsidie Wanitaschool (innovatieve brede school waarin kunsteducatie een grote rol speelt).

• Het actieplan verbreding techniek in het basisonderwijs (vtb) is uitgebreid met activiteiten gericht op onderzoekend leren.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• Koers PO (TK 2003–2004, 29 200 VIII)

• Aanbiedingsbrief bij eindrapport (TK 2003–2004, 29 800 VIII)

1.4.2.5 Schooltijden

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Op enkele uitzonderingen na programmeren basisscholen voldoende onderwijstijd, dat wil zeggen minimaal 7520 uur over acht leerjaren (onderwijsverslag 2003–2004). Dit minimum wordt in het wetsvoorstel flexibilisering schooltijden gehandhaafd.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

In september 2004 is het wetsvoorstel flexibilisering schooltijden bij de Tweede Kamer ingediend om versoepeling van de huidige regels met betrekking tot de schooltijden mogelijk te maken, onder gelijktijdige versterking van de positie van ouders bij dit onderwerp.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• Wetsvoorstel flexibilisering schooltijden (TK 29 733, nr. 3)

• Onderwijsverslag 2003–2004 inspectie van het onderwijs

1.4.2.6 Vergroten van de kwaliteitszorg

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Doel van het project Q*Primair is de kwaliteit van het onderwijs te vergroten door kwaliteitszorg op scholen te verbeteren. Het percentage scholen dat beschikt over een voldoende systeem van kwaliteitszorg is het afgelopen schooljaar aanzienlijk toegenomen. Het percentage nam toe van 26,3% naar 45,9% (Onderwijsverslag 2003–2004).

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

OCW financiert het project Q*Primair om het aantal scholen met een goede kwaliteitszorg te vergroten. Financiering is voortgezet en (incidenteel) uitgebreid.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Onderwijsverslag 2003–2004 inspectie van het onderwijs

1.4.2.7 Kwalitatief goed onderwijspersoneel

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Met het aannemen van de Wet beroepen in het onderwijs is de eerste stap gezet naar het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijspersoneel. Bekwaamheidseisen voor leraren zullen naar verwachting in 2005 worden vastgesteld.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• Het SBL heeft in samenspraak met het veld bekwaamheidseisen vastgesteld voor leraren in het po, vo en bve.

• De bekwaamheideisen voor leraren in het primair onderwijs zijn vastgelegd in een ontwerpbesluit waarover in 2005 een beslissing genomen zal worden.

• De NSH zal medio 2005 het eerste concept van de bekwaamheidseisen voor directeuren opleveren.

• Het eerste stimuleringsproject «opleiden in de school» is afgerond. Het project is verlengd voor de schooljaren 2004–2005 en 2005–2006.

• Daarnaast zijn specifieke projecten «opleiden in de school» gestart in het speciaal basisonderwijs en in het speciaal onderwijs. Deze projecten worden uitgevoerd door resp. de Stuurgroep wsns+ en de WEC-raad.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• Bekwaamheidseisen voor po, vo/bve en voorbereidend hoger onderwijs (bijlage bij kamerstuk 27 923, nr. 13)

• «Je leert van elkaar»: tussenrapportage ontwikkelproject opleiden in de school po (bijlage bij niet-dossierstuk ocw0 400 470)

1.4.2.8 Dyslexie

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

In 2004/2005 wordt het «masterplan dyslexie» uitgevoerd met als doel dyslexie systematisch en geïntegreerd aan te pakken (snelle en goede begeleiding van leerlingen met dyslexie in de klas). Uitvoering van dit plan zorgt ook voor afstemming tussen alle partijen die met dyslexie te maken hebben en daarmee voor samenhang in activiteiten. Begin 2005 is het communicatieplan/implementatieplan klaar met de uitwerking van indicatoren en streefwaarden.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• In 2004 is opdracht gegeven aan KPC-Groep, het Expertisecentrum Nederlands en de Stuurgroep wsns+ om in samenwerking met vele deskundigen op het gebied van dyslexie een integraal plan van aanpak op te stellen.

• In 2004/2005 wordt dit masterplan dyslexie uitgevoerd. Eind 2005, begin 2006 zijn de resultaten bekend. Het masterplan wordt extern geëvalueerd.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Zesde voortgangsrapportage wsns (TK 2003–2004 21 860 nr. 72)

1.4.2.9 Verhogen zwemvaardigheid

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Kinderen moeten beter worden voorbereid op de Nederlandse waterrijke samenleving. Het bezit van een zwemdiploma is een goede indicator van de zwemvaardigheid. Het streven is dat 95% van de kinderen in de gemeenten die deelnemen aan het traject «verhogen zwemvaardigheid» de basisschool verlaat met een zwemdiploma. Het aanvankelijke streven dit doel in 2004 te bereiken is een jaar uitgesteld, omdat in het beoogde startjaar 2002 feitelijk geen activiteiten werden uitgevoerd door gemeenten. De Tweede Kamer wordt in 2005 apart geïnformeerd over de voortgang van de verbetering van de zwemvaardigheid en de evaluatie van het protocol schoolzwemmen.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• Ook in 2004 hebben de deelnemende gemeenten een specifieke uitkering ontvangen.

• De landelijke informatie uitwisselingsbijeenkomsten zijn gehouden.

• Voor de evaluatie van het «protocol schoolzwemmen» conform het plan van aanpak (TK 2001–2002, 27 696, nr. 6) zijn bijeenkomsten belegd met de besturenorganisaties en het Nederlands instituut voor lokale sport en recreatie.

1.4.2.10 Cultuur en school

Deze beleidsmaatregel wordt nader toegelicht bij artikel 14.

1.4.3 Toegankelijkheid

1.4.3.1 Achterstandenbeleid

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Gemeenten voeren op basis van het landelijk beleidskader 2002–2006 hun lokale plannen uit. Op dit moment zijn nog geen gegevens beschikbaar over het percentage doelgroepleerlingen dat deelneemt aan vve-programma's.

Aan de hand van de PRIMA gegevens uit 2003 blijkt dat de taalachterstand van de verschillende groepen achterstandsleerlingen afneemt, het meest bij de Turkse en Marokkaanse achterstandsleerlingen.

Vanaf 2005 moeten de eindrapportages worden ingediend door de onderwijskansengemeenten.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• De financiering aan gemeenten (goa) en scholen (gewichtenregeling) is voortgezet.

• De beëindiging van de bekostiging van oalt is per 1-8-2004 gerealiseerd.

• De voorbereiding voor de herziening van de gewichtenregeling en de taaltoets zijn ter hand genomen.

• Door de motie Verhagen cs. ingediend tijdens de APB is € 100 miljoen voor onderwijsachterstanden weer beschikbaar. Op 29 oktober 2004 is in een brief aan de Tweede Kamer aangegeven hoe deze middelen worden ingezet.

• Met de voorbereidingen voor het van start gaan van de pilots schakelklassen per 1-8-2005 is een aanvang gemaakt.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• Goa-lbk 2002–2006 (TK 2001–2002, 27 020, nr. 29)

• Goa-voortgangsrapportage op 27-5-04 (TK 2003–2004, 27 020, nr. 38)

• Uitwerkingsbrieven aan TK van 9-7-04 (TK 27 020, nr. 39), 22-10-04 (TK 27 020, nr. 41) en 29-10-04 (TK 27 020, nr. 42)

• Samenhangende zorg rapportage (TK 2003–2004, 21 860 nr. 75)

Tabel 1.7: Ingezette middelen onderwijsachterstanden (x € 1 miljoen)
  Realisatie Vastgestelde begrotingVerschil
 20022003200420042004
GOA(inclusief onderwijskansen, voor- en vroegschoolse educatie, exclusief asielzoekers)222,6205,4227,7221,06,7
Gewichtenregeling280,0285,9280,3259,920,4
Taakstelling onderwijsachterstanden0,00,00,0– 46,746,7
Cumi-leerlingen sbao14,916,017,016,20,8
Cumi-leerlingen (v)so14,716,418,218,3– 0,1
Begin- en tussentoets0,00,00,01,0– 1,0
Schakelklassen0,00,01,12,0– 0,9
Oalt69,272,846,845,90,9
Overig (AFB, trekkende bevolking, diverse projecten)7,60,76,218,3*– 12,1
Totaal609,0597,2597,3535,961,4

* Inclusief middelen voor onderwijskansen-overig Nederland. In de realisatie 2004 zijn deze opgenomen bij GOA (inclusief onderwijskansen, voor- en vroegschoolse educatie, exclusief asielzoekers).

1.4.3.2 Onderwijs aan leerlingen met een handicap of gedragsstoornis

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Met de invoering van leerlinggebonden financiering (lgf) zijn de randvoorwaarden gecreëerd om de capaciteiten van leerlingen met een handicap optimaal te benutten. Ook zijn de mogelijkheden voor integratie in het regulier onderwijs verankerd.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• In 2004 zijn per onderwijssoort doelen ontwikkeld, die zijn afgestemd op de mogelijkheden van de leerlingen. In 2005 worden deze geïmplementeerd en bij AMvB vastgelegd.

• Het project «kwaliteit in specialiteit» is van start gegaan. Binnen dit kader worden activiteiten ontwikkeld voor een kwaliteitsverbetering van het onderwijs aan leerlingen met een handicap

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• Zesde voortgangsrapportage lgf (TK 2003–2004, 27 728 nr. 76)

• Samenhangende zorg rapportage (TK 2003–2004, 21 860 nr. 75)

1.4.3.3 Weer samen naar school: onderwijs aan leerlingen met specifieke zorgbehoeften

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Scholen zijn steeds beter in staat leerlingen in de gelegenheid te stellen hun schoolloopbaan in het basisonderwijs af te ronden. Het deelnamepercentage van leerlingen aan het speciaal basisonderwijs is gedaald naar 3,1%. Uit het onderwijsverslag 2003–2004 blijkt dat 74% van de basisscholen de leerlingenzorg goed op orde heeft en 48% voldoende scoort op het afstemmen van het didactisch handelen op verschillen (was 37%). Ook blijkt dat de meeste speciale scholen voor basisonderwijs in korte tijd de zorg voor de kwaliteit van het onderwijs op systematische wijze inhoud geven. Afgelopen jaar heeft onderzoek van de inspectie echter aangetoond dat scholen nog onvoldoende handelingsplannen opstellen voor specifieke zorgbehoeften. Deze indicator zal de inspectie in haar regulier toezicht opnemen. Uit het onderzoek van de inspectie naar de specifieke aanpak wachtlijsten blijkt dat er bij de samenwerkingsverbanden, die gedurende meerdere jaren grote wachtlijsten hadden, geen leerlingen meer op de wachtlijst staan.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• In 2004 is het zorgbudget van de samenwerkingsverbanden met 11 miljoen oplopend naar 16 miljoen in 2006 structureel verhoogd.

• In 2004 beleefde het project «Specifieke aanpak wachtlijsten» haar afronding. In januari 2005 is het eindrapport aan de Kamer aangeboden, waaruit blijkt dat het een succesvol project is geweest.

• Activiteitenprogramma wsns+ is uitgevoerd.

• De inspectie is begonnen met proefprojecten om het toezicht op samenwerkingsverbanden vorm te geven.

• De inspectie heeft 11 schoolportretten van speciale scholen voor basisonderwijs gepubliceerd.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• Onderwijsverslag 2003–2004 inspectie van het onderwijs

• Zesde voortgangsrapportage weer samen naar school (TK 21 860 nr. 72)

• Evaluatie wsns (wsns welbeschouwd, Cor Meijer) TK 2003–2004, 01 223

• wsns monitor 2004, ITS, IVA

• Samenhangende zorgrapportage (TK 2003–2004, 21 860 nr. 75)

1.4.3.4 Eerste opvang onderwijs aan leerplichtige asielzoekers

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Het doel is dat leerplichtige asielzoekers, die vaak niet aan het begin van het schooljaar instromen, toch in het eerste jaar van hun verblijf in Nederland onderwijs kunnen volgen. Daarnaast worden deze leerlingen door eerste opvang onderwijs voorbereid om na 1 à 1,5 jaar in het reguliere onderwijs in te stromen. Het COA vangt deze kinderen op in haar opvangcentra en maakt afspraken met gemeenten over onderwijs.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De voormalige regeling specifieke uitkering is omgezet in een AMvB.

Hiermee is tegemoet gekomen aan de toezegging aan de Tweede Kamer om de voorziening structureel te maken.

1.4.3.5 Informatievoorziening brede scholen

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Het doel van het rijksbeleid is dat betrokkenen bij brede scholen (bestuurders en uitvoerders van gemeenten, scholen en instellingen) de benodigde informatie kunnen vinden en krijgen over de ontwikkeling van brede scholen in Nederland, en een beeld krijgen van de knelpunten en good practices rondom deze ontwikkeling. Betrokkenen kunnen de benodigde informatie vinden op de website www.bredeschool.nl.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• De stuurgroep brede school (OCW, VWS, SZW, VROM en VNG) heeft in 2004 onderzoeken uitgezet en deze verspreid naar betrokkenen bij brede scholen, onder andere via de website www.bredeschool.nl.

• Enkele onderzoeken die zijn verspreid, zijn: het jaarbericht brede scholen 2003, het handboek brede scholen en het evaluatiemodel brede scholen.

• In 2004 is een aantal conferenties georganiseerd waar betrokkenen bij brede scholen ervaringen konden uitwisselen.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• Kabinetsreactie adviezen Jeugdbeleid (VWS, OCW, SZW) (TK 2003–2004, 29 284 nr.1)

• Operatie jong, plannen van aanpak, thema samenhang in de voorzieningen voor kinderen van 0 tot en met 12 jaar (TK 2003–2004, 29 284 nr. 5)

1.4.3.6 Nederlands onderwijs in het buitenland

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Het beleid is erop gericht kinderen van Nederlandse staatsburgers in het buitenland bij terugkeer naar Nederland zo min mogelijk aansluitingsproblemen te laten ondervinden in het onderwijs. Hierover is geen evaluatieonderzoek beschikbaar

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De activiteiten met betrekking tot het ondersteunen, het instandhouden en het beheer van Nederlands onderwijs in het buitenland zijn voortgezet.

1.4.3.7 Leerlingenvervoer

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Kinderen die gebruik maken van gemeentelijk leerlingenvervoer hebben een veilige zitplaats. Voor dit beleid zijn geen prestatie-indicatoren geformuleerd.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft de uitzonderingsbepaling op grond waarvan zitplaatsen onder voorwaarden mochten worden gedeeld geschrapt.

• OCW heeft de helft van de kosten die hieraan verbonden zijn, via het gemeentefonds, vergoed.

3. VOORTGEZET ONDERWIJS

3.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het hoofddoel van het voortgezet onderwijs is leerlingen in de leeftijdscategorie van 12 tot 16 à 18 jaar het voor hen hoogst haalbare en meest passende onderwijsdiploma te laten halen waarmee ze recht hebben op toegang tot het vervolgonderwijs en voorbereid worden op het bereiken van een volwaardige plaats in de samenleving. Daarbij behoort tevens de vorming en persoonlijke ontplooiing van leerlingen en het versterken van hun oriëntatie op de samenleving.

3.1.1 Bekostiging

De verdeling van de rijksbijdrage over de instellingen is gebaseerd op de ingeschreven (gedifferentieerde) leerlingaantallen. Doel van de bekostiging is het handhaven van een adequaat, maatschappelijk aanvaardbaar bekostigingsniveau.

De grondslag daarvoor is neergelegd in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO), de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten (SLOA) en diverse algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen.

Per 1 januari 2006 wordt een belangrijke stap gezet tot een vereenvoudiging van het bekostigingsmodel (zie paragraaf 3.3.1.3).

3.1.2 Hoofdlijnenakkoord Balkenende II

In het afgelopen jaar is conform het hoofdlijnenakkoord Balkenende II geïnvesteerd in de vier beleidsprioriteiten van het ministerie van OCW:

1. autonomie, deregulering en rekenschap;

2. innovatie en versterking (top-)kennisinfrastructuur;

3. maximale participatie;

4. meer mensen werkzaam in het onderwijs.

De uitwerking van deze beleidsprioriteiten komen terug bij de beschrijving van de resultaten van de operationele doelstellingen.

Een belangrijk overkoepelend resultaat in 2004 voor het voortgezet onderwijs is de totstandkoming van «Koers VO: de leerling geboeid, de school ontketend». Dit meerjarenbeleidsplan tot 2010 is door middel van een interactief beleidstraject tot stand gekomen en geeft verdere invulling aan de beleidsprioriteit autonomie en deregulering. Met als uiteindelijk doel: de scholen in staat te stellen het onderwijs zelf te regelen. Voor het centraal stellen van de leerling, het bieden van aantrekkelijk onderwijs en het daarbijbehorende maatwerk komt in Koers VO tot uitdrukking dat niet meer alles «vanuit Den Haag» wordt bestuurd, maar dat zo veel mogelijk de direct betrokkenen in staat worden gesteld zelf vast te stellen wat gedaan moet worden. Den Haag stelt vast wat moet worden bereikt en niet langer hoe dit het beste kan worden uitgevoerd. Om deze filosofie waar te maken is een werkagenda voor de diverse beleidstrajecten opgesteld die vanaf het najaar 2004, na behandeling in de Tweede Kamer, in gang is gezet. Hiertoe behoort ook de inrichting van andere moderne bestuurlijke verhoudingen en een andere besturingsrelatie tussen overheid en veld. Een relatie waarin scholen autonoom zijn om keuzes te maken die in het belang van de leerling zijn, de regelgeving gedereguleerd wordt en scholen rekenschap afleggen (zie ook OCW-brede invulling «good governance»).

Des te meer autonoom scholen opereren des te belangrijker wordt de professionaliteit en het beleidsvoerend vermogen van de scholen (zie kwaliteitszorg scholen 3.3.2.4). Daarnaast is het van belang dat de sector zelf zich krachtig in het maatschappelijk krachtenveld kan presenteren en als aanspreekpunt kan functioneren voor de overheid en andere maatschappelijke instellingen, waarmee op efficiënte wijze afspraken voor de gehele sector gemaakt kunnen worden. Mede op basis van de inhoud van Koers VO – die in hoge mate draagvlak heeft verworven binnen de onderwijssector – zijn de organisaties voor bestuur en management op eigen initiatief in gesprek met elkaar gegaan over een verregaande vorm van samenwerking.

Naast de vereenvoudiging van het bekostigingsmodel (zie 3.3.1.3) is de geplande overdracht aan de scholen gerealiseerd van de integrale verantwoordelijkheid voor het onderhoud en aanpassingen van de schoolgebouwen. Voorts is er een wetsvoorstel in voorbereiding dat de voorschriften rond het stichten en verplaatsen van scholen belangrijk zal verminderen.

In 2004 zijn de voorbereidingen gestart voor een nieuwe wet medezeggenschap voor de scholen in het primair en voortgezet onderwijs ter verbetering en flexibilisering van de medezeggenschapstructuur.

OCW streeft ernaar de wet- en regelgeving toegankelijker en minder hinderlijk voor scholen te maken. Hiervoor zijn in 2004 de volgende acties in gang gezet:

• In het kader van de actie «Kappen dor hout» is OCW-breed een inventarisatie gemaakt van regelingen die formeel nog van kracht zijn, maar feitelijk geen functie meer hebben. Uit deze inventarisatie is gebleken dat 152 vo-regelingen kunnen worden ingetrokken. De intrekking heeft in 2005 plaatsgevonden.

• In 2004 is een nulmeting uitgevoerd naar de kosten die voortvloeien uit de administratieve lasten op basis van de wet- en regelgeving van OCW. Alhoewel het een weerbarstige materie betreft en er veel werk aan vast zit streeft OCW ernaar deze kosten vanaf 1 januari 2007 met 25% te verminderen.

• OCW probeert nieuwe publicaties in het Gele Katern zoveel mogelijk te beperken. In 2004 is het aantal publicaties voor het voortgezet onderwijs gedaald van 46 naar 37.

• In 2004 is een traject tot modernisering van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) ingezet. Er wordt naar gestreefd een gemoderniseerde WVO te publiceren die leesbaarder en toegankelijker is.

3.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.1: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3 (x € 1 000)
   Realisatie  Vastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320042004 
Verplichtingen4 385 5134 954 5815 165 2495 201 7965 337 6615 280 88856 773
–waarvan garantieverplichtingen0000000
Uitgaven4 250 7284 661 2904 932 0215 125 3275 281 5725 241 88939 683
        
Programma-uitgaven4 250 7284 661 2904 932 0215 125 3275 276 5045 237 19239 312
Personeel en materieel  4 860 0935 053 1825 180 1025 151 23628 866
Onderwijsverzorging en projecten  71 92872 14574 00268 3625 640
        
IBG    9 3877 9051 482
CFI    13 0089 6893 319
        
Apparaatsuitgaven    5 0684 697371
Ontvangsten4 9383 1503 2212 5313 9401 3612 579

Toelichting

De totale onderwijsuitgaven op dit beleidsartikel zijn circa € 39,7 miljoen hoger uitgevallen dan geraamd in de vastgestelde begroting. De belangrijkste mutaties zijn hieronder weergegeven.

De loonbijstellingen (voornamelijk premies en cao-afspraken) hebben gesommeerd tot een verhoging geleid van circa € 104 miljoen. Voorts is per saldo het budget verlaagd met € 16 miljoen als gevolg van een bijstelling van het aantal leerlingen en asielzoekers.

Om het begrotingsbeeld over de jaren heen sluitend te krijgen, is beleidsmatig een intertemporale compensatie verwerkt van – € 36,0 miljoen uit 2004 en de tegenboeking in de jaren 2005 t/m 2009 (+ € 36 miljoen). Ook is door de latere invoering van de wetswijziging «voortgezet onderwijs uit het vervangingsfonds» het overgangsbudget van € 7 miljoen in 2004 vrijgevallen en verschoven naar de jaren 2005 tot en met 2008. Tevens is een intertemporale compensatie verwerkt van + € 13 miljoen in 2004 (tegenboeking in 2005) voor de problematiek onderwijsnummer en is € 1,0 miljoen beschikbaar gesteld voor het deltaplan bèta en techniek.

Het aandeel voortgezet onderwijs (€ 30 miljoen) in het gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid is vanuit beleidsartikel 3 overgeboekt naar beleidsartikel 1. Naar andere artikelen en departementen is per saldo circa € 3 miljoen overgeboekt. Daartegenover staat dat vanuit artikel 10 (ict) € 16 miljoen aan artikel 3 is toegevoegd voor de koopkracht internetvoorziening scholen. Tenslotte was op diverse onderdelen de realisatie € 6,5 miljoen lager dan geraamd.

De verhoging van de programma-uitgaven IBG en CFI is toe te schrijven aan aanvullende middelen voor de projecten «onderwijsnummer» en «servicegericht uitvoeren».

De ontvangsten zijn met € 2,6 miljoen gestegen als gevolg van meerontvangsten op de negatieve instroomtoets wachtgelden en meerontvangsten uit afrekeningen op in voorgaande jaren aan declaratiescholen voor praktijkonderwijs verstrekte voorschotten.

3.3. Realisatie operationele doelstellingen

Kerncijfers voortgezet onderwijs

Tabel 3.2: Kerncijfers voortgezet onderwijs 2004 (gemiddeld)
Totaal aantal ingeschreven leerlingen incl. cumi's894 865
Totaal aantal ingeschreven cumi's25 074
Totaal aantal normatieve fte's73 865
Totaal aantal scholen663
Totaal aantal vestigingen1 253
Gemiddeld aantal leerlingen per school1 340
Gemiddeld aantal leerlingen per vestiging709
Bruto uitgaven per leerling excl. huisvesting (x 1 €)5 867
Lesgeld (x € 1 000)173 864

Bron: CFI

Voor de overige kerncijfers van de sector voortgezet onderwijs wordt verwezen naar de publicatie «Kerncijfers 2000–2004».

De algemene beleidsdoelstelling wordt uitgewerkt in drie operationele doelstellingen, toerusting, kwaliteit en toegankelijkheid.

3.3.1 Toerusting

3.3.1.1 Personeelsvoorziening voortgezet onderwijs

Zie de overzichtsconstructie arbeidsmarkt en personeelsbeleid.

3.3.1.2 Implementatie onderwijsnummer

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

In 2004 hebben alle scholen met het onderwijsnummer de leerlinggegevens aangeleverd. Een grote groep scholen echter niet op tijd met de gewenste kwaliteit.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De voorgenomen activiteiten zijn, met aanvullende maatregelen, uitgevoerd.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Voortgangsrapportage invoering onderwijsnummer d.d. 23 december 2004 (briefkenmerk PION/DIR/2004/61 338).

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

De aanvullende maatregelen hebben extra kosten met zich mee gebracht. Deze zijn in belangrijke mate door de IBG gedragen.

3.3.1.3 Vereenvoudiging bekostigingsmodel

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De wijziging van de wet op het voortgezet onderwijs waarin een deel van de maatregelen is opgenomen, is aangenomen door Tweede en Eerste Kamer. In het overleg met de Kamer is de vereenvoudiging uitgesteld naar 1 januari 2006.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Het wetsvoorstel is ingediend en aanvaard.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Herverdeeleffecten die door de vereenvoudiging van de bekostiging optreden worden budgetneutraal via een overgangsregeling opgevangen.

3.3.1.4 Lumpsum praktijkonderwijs

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

In 2004 zijn de eerste stappen gezet om het declaratiebekostigde praktijkonderwijs voor te bereiden op de overgang per 1 augustus 2006 naar de lumpsumbekostiging vo.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Er is voorlichting verstrekt over het meetjaar 2004/2005 en er is een brochure verschenen om globaal inzicht te verstrekken over het overgangstraject. De scholen hebben extra middelen ontvangen voor de versterking van het bestuur en management. Daarnaast is een nulmeting uitgevoerd om inzicht te krijgen in het beleidsvoerend vermogen van het praktijkonderwijs. Tot slot is het wetgevingstraject ter hand genomen.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Ja. De kosten voor de regeling bestuur en management, de facilitering van de subwerkgroep «flankerend beleid» en de uitvoering van de nulmeting door ECORYS bedroegen gezamenlijk omstreeks € 1,0 miljoen.

3.3.1.5 Decentralisatie wachtgelduitgaven

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Ja, in 2004 zijn verdere stappen gezet om de verplichte aansluiting van schoolbesturen bij het Vervangingsfonds en het Participatiefonds te beëindigen.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De aangekondigde nota van wijziging op het voorstel van wet tot decentralisatie van de vervangingsuitgaven en de bovenwettelijke wachtgelduitgaven is begin juli 2004 ingediend. Doel van de nota van wijziging is ook de wettelijke uitgaven te decentraliseren. De Tweede Kamer heeft het hiermee samenhangende nader verslag vastgesteld. Eind oktober heeft de minister geantwoord met de nota naar aanleiding van het nader verslag. Behandeling van het wetsvoorstel is nu voorzien voor begin 2005.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

De voorziene budgetten voor noodvoorzieningen en de overgangsregeling voor het zelfstandig wachtgeldbeleid komen eerst in de jaren na inwerkingtreding tot uitbetaling.

3.3.1.6 Infrastructuur, criteria voor stichting en verplaatsing van scholen

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Ja, de verdere deregulering, autonomievergroting, grotere transparantie van de regelgeving en vermindering van administratieve lasten zijn tot stand gebracht.

Het voorgaande als resultaat van de aanpassing van de toetsingskaders (ex artikelen 65 en 75 WVO) en het schrappen van regelgeving.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Ja, de begrippen «redelijke afstand», «substantieel leerlingverlies» en «relatie in voedingsgebied» zijn (her)gedefinieerd; de complexe brede Zwolse variant is uit de regelgeving geschrapt. De wijziging van de regelgeving voor het afschaffen van de aanvraag van een intrasectoraal programma is in een vergevorderd stadium.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Brieven aan de Kamer:

• «Schoolkeuze motieven ouders en leerlingen» van 16 maart 2004, kenmerk VO/B&B/2004/6827.

• «Toetsingskaders stichting en verplaatsing van vo-scholen» van 2 juni 2003, kenmerk VO/B&B/2003/23 410 en van 28 mei 2004, kenmerk VO/B&B/2004/23 768.

• «Voortgangsrapportage regionale arrangementen vmbo» van 26 januari 2004, kenmerk VO/B&B/2004/2839.

Beleidsnota:

• «Uitwerkingsnotitie grotere planningsvrijheid vo» in voorbereiding.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

De kosten van € 0,5 miljoen komen geheel overeen met in de begroting opgenomen bedragen.

3.3.1.7 Accountability, toezicht en controle (ATC)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

In 2004 heeft het regieoverleg toezicht voortgezet onderwijs met inbreng van inspectie, AD, CFI en de directie VO volwaardig gefunctioneerd en daarmee samenhang gebracht in het toezicht op het financiële en onderwijskundige functioneren van scholen.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Er zijn analyses opgesteld van de werking van toezichtketens en de daarmee samenhangende risico's, op grond waarvan het rekenschapsdenken nader wordt uitgewerkt. Ook is een database samengesteld met mogelijkheden tot risicoanalyses van scholen (financiële kengetallen, kwaliteitsindicatoren) en is een overzicht opgesteld met mogelijke onregelmatigheden bij het uitvoeren van wetgeving en problemen op scholen.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Rapportage Joldersma aan Tweede Kamer (zie ook OCW-brede invulling «aan good governance»).

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Voor het opstellen van een database is externe expertise ingehuurd (circa € 0,1 miljoen).

3.3.2 Kwaliteit

3.3.2.1 Onderbouw

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Ja, in juni 2004 is de eindrapportage van de «Taakgroep vernieuwing basisvorming», met aanbevelingen voor de onderbouw voortgezet onderwijs (voorheen basisvorming) aan de Tweede Kamer aangeboden met daarop de grotendeels instemmende beleidsreactie van de minister van OCW. De ontvangst van het rapport van de taakgroep was zowel in het onderwijsveld als in de Tweede Kamer positief, zodat in het voorjaar van 2005 het wetsvoorstel in procedure gebracht wordt. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen door het Parlement krijgen scholen vanaf 1 augustus 2006 substantieel meer ruimte voor variëteit, professionaliteit en identiteit bij de inrichting en organisatie van het onderwijsprogramma in de onderbouw.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• Om scholen in de gelegenheid te stellen al in het schooljaar 2005/2006 ervaring op te doen met de nieuwe wettelijke kaders, is op 22 december 2004 een beleidsregel gepubliceerd die dat mogelijk maakt.

• De «Taakgroep vernieuwing basisvorming» heeft tot en met 31 december 2004 scholen ondersteund.

• Het wettraject is de inwerkingtreding van de nieuwe wettelijke kaders per 1 augustus 2006 mogelijk te maken.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• Eindrapport «Taakgroep vernieuwing basisvorming» d.d. 10 juni 2004 (zie www.vernieuwingbasisvorming.nl)

• Beleidsreactie minister van OCW hierop d.d. 18 juni 2004 (zie http://www.minocw.nl/brief2k/2004/doc/24 167.pdf)

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Ja, voor de Taakgroep is in 2004 € 2 miljoen uitgegeven en voor incidentele ondersteunings- en begeleidingsprojecten € 1,2 miljoen.

3.3.2.2 Beroepskolom en vmbo; diplomering en doorstroom

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

• ruim 2/3 van de scholen is met onderwijsvernieuwing bezig (bron AO-rapportage);

• het aantal beschikbare leerwerktrajectplaatsen is gestegen naar 8000 (bron: MKB);

• op basis van de voorlopige gegevens over de examens 2004 kan worden geconcludeerd dat deze nagenoeg niet afwijken van de uitslag van 2003; van de geregistreerde kandidaten heeft 1,8% zich terug getrokken en van de resterende groep heeft 95% het examen gehaald (bron: Inspectie);

• de afstemming vmbo-mbo is opnieuw in de steigers gezet; alle scholen hebben voor één of meer sectoren afspraken gemaakt met ROC (bron: Stichting Platform leraren beroepsgerichte vakken).

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• Koers VO resultaten vmbo zijn op hoofdlijnen besproken met het veld.

• De impulsregeling is verlengd en de afstemmingsimpuls vmbo/roc/bedrijfsleven is via een regeling uitgezet, terwijl het wetsvoorstel samenwerking vmbo-mbo is ingediend.

• Het praktijkonderwijs is gefinancierd voor versterking van de beroepsgerichte opleiding.

• De examenpilots vmbo zijn gestart en worden gevolgd.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Vmbo-brief 28 september 2004 VO/OK/04/46 282.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Zie de overzichtsconstructie beroepsonderwijs.

3.3.2.3 Profielen tweede fase havo/vwo

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Er is verbetering geboekt in de aansluiting tussen het voortgezet en het hoger onderwijs; zowel tussen havo en hbo als tussen vwo en wo. Dit blijkt uit het behalen van een diploma aldaar (het aantal geslaagden in een percentage van de kandidaten steeg in beide gevallen met 1%).

Na enige jaren ervaring met de profielen en de nieuwe examenprogramma's is gebleken dat zich hierbij knelpunten voordoen in de zin van overladenheid, versnippering en onvoldoende keuzevrijheid. Om dit te verbeteren wordt de regelgeving (o.m. de wet) herzien en komen er nieuwe examenprogramma's, met een meer globaal karakter en een in omvang beperkt centraal examen (per vak slechts een deel van de stof).

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Om tot de genoemde herziening in regelgeving en programma's te komen is in 2003 met het onderwijsveld gesproken op basis van de notitie «Ruimte laten en keuzes bieden in de tweede fase havo en vwo» en is op basis hiervan een voorstel voorgelegd aan de Tweede Kamer. Bespreking hiervan op 4 februari 2004 heeft geresulteerd in de instelling van de Profielcommissie voor de natuurprofielen (oktober 2004) en in de aanbieding van een voorstel van wet door de Ministerraad aan de Onderwijsraad (december 2004).

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• W. Veugelers, U. de Jong, G. Schellings, «De tweede fase in onderzoek». Studie van het onderzoek naar de tweede fase havo/vwo; de jaren 2002 en 2003. Universiteit van Amsterdam, februari 2004

• S. Blom, i.s.m. S. Severiens, H. Broekkamp, D. Hoek, Eindrapport project «Zelfstandig leren van allochtone en autochtone leerlingen in het studiehuis 1999–2004», Universiteit van Amsterdam, december 2004.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

De bekostiging van de leerjaren 4 en hoger op havo en vwo is niet veranderd als gevolg van de nieuwe tweede fase, en dat zal ook in de toekomst niet het geval zijn. Wel waren in 2004 kosten gemoeid met de invoering van de nieuwe situatie (€ 1,0 miljoen).

3.3.2.4 Kwaliteitszorg scholen

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Volgens het onderwijsverslag 2003/2004 voldoen 63% van de scholen aan de maatstaven die de inspectie aanlegt voor de aanwezigheid van een adequaat kwaliteitszorgsysteem (was 36%). Volgens de monitor van het Q-5 project beschikt 50% van de responderende scholen over een kwaliteitszorgsysteem (was in 2000 13% en in 2001 24%). Het behalen van dit doel was eigenlijk pas rond 2006 voorzien.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Het Q-5 project heeft in zijn laatste volledige jaar de scholen verder ondersteund bij de invoering van kwaliteitszorg.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• Het Onderwijsverslag 2003/2004 verschijnt in april 2005

• Rapportage Eindmeting Q-5, Van Beekveld en Terpstra, 2004

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

De kosten van het Q-5 project waren in 2004 € 0,5 miljoen. Een vergelijkbaar bedrag ging om in onderwijsondersteunde activiteiten op het gebied van kwaliteitszorg.

3.3.2.5 Onderwijsondersteunende activiteiten (sloa)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De projecten om innovaties voor scholen op bruikbare wijze uit te werken en om overige onderdelen van het onderwijsbeleid te implementeren liggen op schema. In bijna alle gevallen is de einddatum van 31 december 2004 gehaald. De ondersteuning bij de examens is gebonden aan een strakke tijdsplanning, afwijkingen van de gestelde termijnen deden zich dan hier ook niet voor.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Ja, bij enkele projecten bleek het noodzakelijk om tussentijds op onderdelen het projectplan te wijzigen.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

De geraamde en feitelijke kosten voor de reguliere sloa-activiteiten (€ 33,8 miljoen) komen overeen.

3.3.2.6 Innovatie en ict

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

In 2004 is een hernieuwde visie op innovatie tot stand gekomen, die er op neer komt dat het innovatiebeleid voor de komende jaren gericht is op de totstandkoming en versterking van een innovatiebeweging, waarbij leren centraal staat en scholen zelf innoveren. Deze visie is inmiddels op een aantal punten ook uitgewerkt en uitgevoerd.

Voor wat betreft ict zie het beleidsartikel 10.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Voor de innovatie is in mei de brochure «Vooruit!» uitgebracht met de innovatiestrategie en een stimuleringsregeling. Er zijn actiepunten voor innovatie in het kader van Koers VO geformuleerd en er is onderzoek uitgevoerd door UT Twente, state of the art innovatie.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• Brochure en beleidsregel «Vooruit!»

• Innoverende scholen voor voortgezet onderwijs, Universiteit Twente

• Koers VO

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Met de beleidsregel «Vooruit!» is in 2004 in totaal € 16 miljoen aan scholen toebedeeld voor stimulering van innovatieve initiatieven. De incidentele € 2 miljoen uit het hoofdlijnenakkoord Balkenende II voor 2004 maakt hier onderdeel van uit.

3.3.3 Toegankelijkheid

3.3.3.1 Zorgstructuur in vmbo en praktijkonderwijs

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Ja, alle scholen en samenwerkingsverbanden werken met zorg- en handelingsplannen. De kwaliteitsslag is gaande.

Aandachtspunt blijft de zorgstructuur in en om de school (samenwerking met jeugdzorg e.d.).

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

We hebben het veld in staat gesteld het initiatief en de verantwoordelijkheid te nemen voor een kwalitatief goede zorgstructuur en te werken met zorg-/handelingsplannen.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• Monitor 2004 is door Kohnstamm uitgevoerd en naar de Kamer gezonden (brief van 28 september 2004, VO/OK/04/46 282).

• Onderzoek Algemene Rekenkamer heeft plaatsgevonden in 2004 (13 januari 2005 aangeboden).

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

De kosten van € 40 miljoen, als onderdeel van de totale kosten zorgstructuur van € 350 miljoen, komen geheel overeen met in de begroting opgenomen bedragen.

3.3.3.2 Jeugdbeleid, zorg en veiligheid

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Uit het Onderwijsverslag blijkt dat leerlingen zich op hun school veilig voelen. Aanvullend onderzoek naar de veiligheid van docenten leert dat 92% van de docenten zich veilig voelt op school. Hiermee worden de vooraf gestelde doelen gerealiseerd. Aandachtspunt blijft de ontwikkeling van een integraal en samenhangend veiligheidsbeleid op scholen, zoals blijkt uit een rapportage van de Arbeidsinspectie.

In 2004 zijn verschillende activiteiten uitgevoerd met als doel dat in 2007 op een kwart van de scholen maatschappelijke stage mogelijk is.

Uit de monitor van het Landelijk Centrum Onderwijs Jeugdzorg blijkt dat 89% van de scholen in het voortgezet onderwijs een netwerk van zorgvoorzieningen rondom de school hebben gerealiseerd (zie hierna voor wat betreft de kwaliteitseisen).

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Veiligheid:

• Subsidiëring Centrum School en Veiligheid (voorheen Transferpunt Jongeren, School en Veiligheid).

• Toekennen extra middelen leerlingbegeleiding 2004/2005 aan alle scholen voor vmbo en praktijkonderwijs.

• Opstellen en uitvoering plan van aanpak veiligheid in het onderwijs en de opvang van risicoleerlingen.

Maatschappelijke stages:

• Uitvoeren tien pilots maatschappelijke stage;

• Promotie- en implementatiecampagne;

• Subsidiëring CPS voor ondersteuning op maat aan de scholen.

Operatie Jong:

Een definitieve jeugdagenda waarin het kabinet haar ambities heeft uiteen gezet is in juni 2004 naar de Tweede Kamer gezonden. Met betrekking tot het onderwerp zorg in en om de school is de ambitie dat er in 2007 rond iedere school een zorgnetwerk is dat voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen. In november 2004 is aan de Tweede Kamer een plan van aanpak gezonden hoe dit gerealiseerd gaat worden. In 2004 is de uitvoering daarvan gestart.

In het kader van het project «handhaven op niveau» hebben de leerplichtpilots de bouwstenen geleverd voor een landelijk model ter verbetering van de leerplichthandhaving dat in 2005 beschikbaar komt.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• Plan van aanpak veiligheid in het onderwijs en de opvang van risicoleerlingen.

• Operatie Jong: sterk en resultaatgericht voor de jeugd (TK 2003/2004 29 284 nr. 2).

• Operatie Jong, plannen van aanpak (TK 2004/2005 29 284, nr. 5.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Op het terrein van veiligheid hebben belangrijke intensiveringen plaatsgevonden, voor een klein deel hebben deze al in 2004 hun beslag gekregen (voor leerlingbegeleiding is € 5 miljoen in plaats van € 3 miljoen ingezet).

Voor Maatschappelijke stage is in 2004 € 1 miljoen uitgegeven.

3.3.3.3 Achterstandenbeleid (nieuw)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Ja, het vormgeven van een nieuw onderwijsachterstandenbeleid voor het voortgezet onderwijs, het «leerplusarrangement», ligt op koers. In verband met de overgang op kalenderjaarbekostiging is de planning dit leerplusarrangement niet per 1 augustus 2006 maar per 1 januari 2007 in werking te laten treden.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Er zijn alternatieven verkend voor het onderwijsachterstanden-beleid. Er is gekozen voor de systematiek van het leerplusarrangement in plaats van de huidige cumi-vo-regeling.

Er is onderzoek uitgevoerd om een indicator voor bekostiging vast te stellen (oplevering begin 2005).

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• Uitwerkingsbrief toekomstig onderwijsachterstandenbeleid (9 juli 2004).

• Brief over uitwerking motie Verhagen naar TK (22 oktober 2004).

• Brief beantwoording vragen uit AO 27/10/2004 over onderwijsachterstanden naar TK (29 oktober 2004).

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Onderzoeksactiviteiten hebben circa € 40 000 gekost.

3.3.3.4 Dyslexie (amendement rijksbegroting 2004 nummer 32)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

In 2004/2005 wordt het masterplan dyslexie uitgevoerd met als doel leerlingen met dyslexie snel en goed te begeleiden in de klas.

Uitvoering van het masterplan zorgt ook voor afstemming tussen alle partijen die met dyslexie te maken hebben. Eind 2005/begin 2006 is er meer bekend over het bereikte doel.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

In 2004 is opdracht gegeven aan KPC-Groep, het Expertisecentrum Nederlands en de Stuurgroep wsns+ om in samenwerking met vele deskundigen op het gebied van dyslexie een integraal plan van aanpak op te stellen. Dit is het masterplan dyslexie, dat in 2004/2005 wordt uitgevoerd.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• Masterplan dyslexie

• Zesde voortgangsrapportage wsns

• Voortgangsnotitie masterplan dyslexie met knelpunten

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Ja, € 5 miljoen is door po en vo (ieder 50%) overgeboekt naar de uitvoerders van het masterplan.

4. BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE

4.1 Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling voor het beroepsonderwijs en de educatie is alle deelnemers de kans te geven hun talenten zoveel mogelijk te ontwikkelen en hen te kwalificeren voor de beroepsuitoefening of een vervolgopleiding dan wel hen een basis te geven om op latere leeftijd weer te leren, sociaal redzaam te zijn en te participeren in de Nederlandse maatschappij door onder meer het goed beheersen van de Nederlandse taal. Alle hieronder vermelde activiteiten staan daarom in het teken van de realisatie van deze algemene beleidsdoelstelling.

4.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.1: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 (x € 1 000)
   Realisatie  Vastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320042004 
Verplichtingen  2 631 0642 705 2322 886 1732 699 874186 299
–waarvan garantieverplichtingen0000000
Uitgaven  2 545 6432 576 2302 692 9632 682 33110 632
        
Programma-uitgaven       
Mbo  2 148 1782 288 9062 373 3282 374 934– 1 606
Educatieen inburgering  350 839241 314240 447233 4856 962
Specifieke stimulering  46 62646 01050 15959 032– 8 873
        
IBG    14 0254 6699 356
CFI    11 2436 2035 040
        
Apparaatsuitgaven    3 7614 008– 247
Ontvangsten  17 78133 0487 07027 227– 20 157

Toelichting

Bij de uitgaven is tussen de stand van de vastgestelde begroting 2004 en de feitelijke realisatie 2004 een (per saldo) verschil van € 10,6 miljoen.

Het verschil bij het middelbaar beroepsonderwijs vormt het saldo van enkele positieve en negatieve bijstellingen die bij suppletore begrotingswetten in de loop van 2004 zijn verwerkt. Bij de positieve bijstellingen gaat het met name om:

• bijstellingen uit aanvullende posten (waaronder loonbijstelling) van € 32,5 miljoen;

• een overboeking van artikel 10 voor Kennisnet van € 8,4 miljoen;

• een overboeking van hoger onderwijs voor kennisverspreiding mkb van € 4,0 miljoen.

Bij de negatieve bijstellingen gaat het met name om:

• een afboeking van de ESF-middelen van € 27,2 miljoen; dit is een technische mutatie in verband met de wijziging van de systematiek voor ESF/VSV. OCW financiert niet langer voor uit eigen middelen, maar betaalt de ontvangsten door op het moment dat die uit Brussel worden ontvangen. Om die reden is hetzelfde bedrag ook bij de ontvangsten afgeboekt (desaldering);

• een neerwaartse bijstelling van € 15,5 miljoen in verband met achterblijvende deelnemersontwikkeling ten opzichte van eerdere raming (zie tabel 4.2). Het betreft een bijstelling op het deelnemersafhankelijke budget.

Het verschil bij educatie en inburgering wordt voornamelijk veroorzaakt door een overboeking van knelpunten arbeidsmarkt van € 6,2 miljoen.

Het verschil tussen begin- en eindstand bij het budget specifieke stimulering wordt vooral veroorzaakt door verschillende budgetoverboekingen naar andere onderdelen binnen beleidsartikel 4 (circa € 3,8 miljoen) , door enkele overboekingen naar beleidsartikel 6 (hoger onderwijs) tezamen circa € 2,5 miljoen voor onder meer het oplossen van de problematiek bij de Stichting Weten door de kosten van een Marinesi-mulator. Een onderuitputting van circa € 2,5 miljoen wordt veroorzaakt door het uitstellen en/of niet doorgaan van enkele projecten.

Op de ontvangsten is het oorspronkelijke begrotingsbedrag aan ESF-middelen ter grootte van € 27,2 miljoen afgeboekt (zie toelichting hiervoor). Daarnaast zijn op dit artikel voor een bedrag van € 7,1 miljoen afrekeningen uit oude jaren ontvangen, die niet op de begroting geraamd worden.

4.3 Het stelsel: de staat van de bve-sector

Hieronder volgen enkele kerncijfers betreffende de staat van de sector bve. Voor meer kerncijfers over de sector verwijs ik naar de publicatie «Kerncijfers 2000–2004».

Tabel 4.2: Deelnemers mbo in 2004
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 20042004 
Mbo452 815469 443– 16 628
Bol-vt289 362272 84116 521
Bbl145 002169 570– 24 568
Bol-dt18 45127 032– 8 581

Bron: Referentieraming 2003 en Referentietelling 2004.

Toelichting

In de realisatie is een forse daling van de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) en beroepsopleidende leerweg in deeltijd (bol-deeltijd) waar te nemen. De belangrijkste oorzaken van deze daling zijn:

• de instroom vanuit het voortgezet onderwijs is afgenomen doordat deze scholen met ingang van dit schooljaar de mogelijkheid hebben gekregen om mbo-opleidingen op niveau 1 te verzorgen;

• de instellingen bij minder gunstige conjunctuur minder risico nemen bij het inschrijven van bbl-deelnemers. Bbl-deelnemers die op 31 december nog geen beroepspraktijkvormingsplaats hebben, komen immers niet voor bekostiging in aanmerking. Het gevolg hiervan is een grotere instroom in de bol-voltijd;

• door de minder gunstige conjunctuur neemt ook de instroom in de bol-deeltijd van met name deelnemers uit het bedrijfsleven af.

Tabel 4.3: Deelnemers educatie (inclusief inburgering) in 2004
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 20042004 
Educatie148 200139 0009 200

Bron: Referentietelling 2004.

Toelichting

Ten opzichte van de vastgestelde begroting is een stijging van het aantal deelnemers educatie zichtbaar. Dit hangt samen met de aanzuigende werking die uitgaat van de voorgenomen wijzigingen in educatie en inburgering.

Tabel 4.4: Gediplomeerde uitstroom mbo 2002/2003
 DiplomaTotale uitstroomPercentage gediplomeerd
Bol-vt66 608106 90462,3
waarvan niveau 1–217 63734 45251,2
waarvan niveau 3–448 97172 45267,6
Bbl56 80086 56965,6
waarvan niveau 1–229 52045 46164,9
waarvan niveau 3–427 28041 10866,4
Bol-dt3 37718 36918,4
waarvan niveau 1–294810 6298,9
waarvan niveau 3–42 4297 74031,4

Bron: Referentietelling 2004 en Referentieraming 2005.

Toelichting

In tabel 4.4 is het percentage gediplomeerden in de uitstroom zichtbaar. Met name in de deeltijd-bol ligt het percentage laag. Hier doet zich het verschijnsel voor dat het om deelnemers gaat die vaak al werk hebben en/of zich inschrijven voor een bepaald vak. Overigens zijn niet alle ongediplomeerden per definitie voortijdig schoolverlaters. Een deel van hen heeft al eerder in het mbo een diploma gehaald.

4.4 Realisatie operationele doelstellingen

Hieronder wordt ten aanzien van de operationele doelstellingen in de begroting 2004 toegelicht in welke mate de doelstellingen in 2004 zijn gerealiseerd, welke activiteiten daarvoor zijn uitgevoerd en welke kosten daarvoor zijn gemaakt.

4.4.1 Toerusting

De overheid heeft de verantwoordelijkheid het stelsel deugdelijk toe te rusten. Hiermee creëert de overheid de voorwaarden en condities voor innovatief beroepsonderwijs, waardoor de instellingen in staat worden gesteld om te voldoen aan de toegankelijkheids-, kwaliteits- en doelmatigheidseisen.

4.4.1.1 Arbeidsmarktbeleid bve-sector

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Het doel om met aanvullende maatregelen voldoende kwalitatief personeel aan te trekken en circa 400 nieuwe instromers te realiseren is gehaald. Er zijn 440 trajecten aangevraagd voor een tegemoeTweede Kameroming in de scholingskosten van een pedagogisch didactische cursus bve en 48 aanvragen voor scholingstrajecten voor een onderwijsfunctie in de economisch of technische opleiding.

Van de beoogde 165 geslaagde matches is een derde gerealiseerd. In de bve-sector is minder gebruik gemaakt van de matchingsvoorziening. De instellingen gebruiken hun eigen relatienetwerk met bedrijven voor het aantrekken van personeel.

Meer dan een derde van de instellingen hanteert wel het instrument van beloningsdifferentiatie, maar het ontbreekt in veel gevallen nog aan het hanteren van eenduidige criteria op instellingsniveau. Bij het personeel is veelal nog onvoldoende transparant welk beleid wordt gevoerd.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De subsidieregeling duale opleidingstrajecten voor onderwijsfuncties in de bve-sector is in 2004 voortgezet. Aan de 47 instellingen die een aanvraag hebben ingediend is een tegemoeTweede Kameroming in de kosten toegekend voor ruim 950 opleidingstrajecten. Met deze regeling wordt bevorderd dat de instellingen voor nieuwe instroom zich op een bredere doelgroep richt die zich al werkend via een duaal opleidingstraject kwalificeert voor de functie.

De ontwikkeling en invoering van het integraal personeelsbeleid op basis van het door de Bve Raad ingediende sectorale plan van aanpak is afgerond. Dit jaar is aan de instellingen, behorende tot de vierde en laatste tranche van instellingen, een extra budget toegekend voor de invoering. Daarnaast is het resterende budget toegevoegd aan de rijksvergoeding voor de verdere ontwikkeling van het personeelsbeleid op instellingsniveau. De resultaten van de monitor integraal personeelsbeleid zijn in het voorjaar 2005 beschikbaar.

Een verdere versterking van het integraal personeelsbeleid is noodzakelijk vanwege de ontwikkelingen binnen het bve-onderwijs. De invoering van de op competenties gerichte kwalificatiestructuur vereist een daarop aangepaste pedagogisch didactische benadering voor het beroepsonderwijs. Een vervolg plan van aanpak wordt door de sector voorbereid voor de volgende fase van implementatie en nieuwe ontwikkeling ter versterking van het integraal personeelsbeleid in de bve-sector.

Het Arboservicepunt bve verzamelt de ziekteverzuimgegevens en ondersteunt instellingen bij het ontwikkelen van een verzuimbeleid. Om uitstroom van personeel te voorkomen is een adequate verzuimbegeleiding van belang en wordt naar een vermindering van het ziekteverzuim gestreefd. Uit de kwartalenmetingen blijkt dat de dalende tendens van het ziekteverzuim in 2003 (6.24%) wordt voortgezet in 2004. De definitieve cijfers komen in het voorjaar 2005 beschikbaar.

Het budget voor de vraagfinanciering van didactische cursus bve en middelen voor de begeleiding van personeel dat zich (duaal)schoolt is toegevoegd aan de lumpsumbijdrage.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Het budget (€ 13,9 miljoen) is besteed aan de invoering van het integraal personeelsbeleid bij de instellingen en de uitvoering van duale opleidingstrajecten

4.4.1.2 Informatie en communicatietechnologie

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Het ict-beleid is gericht op het bevorderen van het gebruik van ict in het onderwijs met als doel het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs en een goede aansluiting van het onderwijs op de maatschappij en de werkomgeving. Door de inmiddels brede beschikbaarheid van hardware en (breedband)verbindingen in de bve-sector die intensief door het management, docenten en leerlingen worden benut, kan worden gesteld dat het doel is bereikt.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• De ict-middelen zijn via de lumpsum aan de instellingen beschikbaar gesteld.

• Een bijdrage is geleverd aan de basissubsidie voor Kennisnet.

• De verkenning naar de mogelijkheden van een educatieve contentketen is gesubsidieerd.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

De jaarlijkse Ict-onderwijsmonitor (gekoppeld aan de voortgangsrapportage grote projecten). Zie verder de toelichting bij beleidsartikel 10.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

In 2004 bedroeg het ict-budget voor de instellingen in het beroepsonderwijs € 21,5 miljoen. Voor educatie is een budget van € 2,7 miljoen beschikbaar gesteld. Daarnaast is € 8,4 miljoen toegevoegd aan de lumpsum voor de realisatie van internetvoorzieningen. Kennisnet heeft een bijdrage van € 1,7 miljoen ontvangen.

4.4.1.3 Internationaal

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Een verantwoording van het beleid rond internationale thema's is opgenomen in de overzichtsconstructie internationaal beleid. Voor bve gaat het om de thema's:

• bevordering van mobiliteit;

• institutionele subsidies Nederland.

Vanwege het EU-voorzitterschap is in december 2004 samen met de Europese Commissie de (ministers)conferentie over het middelbaar beroepsonderwijs georganiseerd. Deze conferentie heeft geleid tot het Communiqué van Maastricht over de toekomst van het beroepsonderwijs in Europa.

4.4.2 Kwaliteit

Het onderwijs in de bve-sector moet van een dusdanige kwaliteit zijn dat de Inspectie het oordeel voldoende kan geven. De mbo-deelnemer moet goed zijn voorbereid op deelname aan de arbeidsmarkt of doorstroom naar een andere opleiding. De educatie moet een bijdrage leveren aan de maatschappelijke integratie van volwassenen die in een achterstandssituatie verkeren.

4.4.2.1 Innovatiearrangement beroepskolom

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De subsidieregeling innovatiearrangement 2004 geeft invulling aan het doel om regionale en/of sectorale innovatieve projecten van onderop in de beroepskolom (vmbo, mbo en hbo) te stimuleren binnen een aantal thema's.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

In 2004 is het innovatiearrangement opnieuw vormgegeven via een subsidieregeling. Op basis van de ervaringen met het innovatiearrangement 2003 is de subsidieregeling innovatiearrangement 2004 zodanig ingericht dat een effectievere toepassing van innovatie wordt bewerkstelligd. De uitvoering van het innovatiearrangement in 2004 (beoordeling van projectaanvragen en subsidieverlening) is verzorgd door Het Platform Beroepsonderwijs (in samenwerking met de sociale partners).

Naast de subsidieregeling innovatiearrangement bestaat een tweetal andere initiatieven om innovatie te bevorderen, namelijk de Silo-en KeBB-subsidieregelingen. Beide subsidieregelingen zijn in 2004 afgelopen. De werkgroep «dynamisering beroepsonderwijs» biedt in zijn eindrapport «Beroepswijs beroepsonderwijs» een goede aanzet voor de manier waarop innovatie op een andere en betere wijze binnen het beroepsonderwijs kan worden ingebed. In 2005 zal het kabinet aan de Tweede Kamer een beleidsreactie op genoemd rapport verstrekken. In deze reactie wordt ook ingegaan op de toekomst van de subsidieregelingen Silo, KeBB en het innovatiearrangement.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Voor het innovatiearrangement 2004 was een budget beschikbaar van circa € 10 miljoen. Het Platform Beroepsonderwijs besteedt de subsidie uiterlijk in 2005 en verantwoord over de totaal ontvangen subsidie aan OCW in de jaarrekening die op dat jaar betrekking heeft.

4.4.2.2 Kennisverspreiding MKB

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De beleidsdoelstelling beoogt het verbeteren van de kennisverspreiding en toepassing tussen het middelbaar beroepsonderwijs en het MKB. Vanaf 2006 zullen de onderwijsinstellingen en kenniscentra worden gefaciliteerd om, in samenwerking met bedrijven en het MKB, actief aan kennisverspreiding te gaan doen.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De aanvankelijke aanpak (zie begroting 2004, blz. 135/136) is losgelaten. Daarvoor in de plaats is een stimuleringssubsidie aan de Stichting Innovatie Alliantie (SIA) verstrekt. SIA verleent hiermee financiële steun aan samenwerkingsprojecten op het gebied van kennisuitwisseling tussen roc's en midden- en kleinbedrijf. Met de subsidiebeschikking aan het SIA (van 10 december 2004) wordt aangesloten bij de regeling van het hoger onderwijs genaamd: Regionale actie en aandacht voor kennisinnovatie (Raak).

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

In de vorm van een stimuleringssubsidie is € 2 miljoen gerealiseerd.

4.4.2.3 Bevorderen ondernemerschap

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Mede vanwege de omvang van de werkloosheid staat het stimuleren van ondernemerschap momenteel hoog op de politieke agenda. Jongeren worden tijdens hun opleiding in contact gebracht met het ondernemerschap en ook na het behalen van het diploma door onderwijsinstelling begeleid met het starten van een onderneming.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• Het plan van aanpak ondernemerschap met de OCW prioriteiten is uitgewerkt (gereed september 2004).

• In samenwerking met het ministerie van Economische Zaken is een actieprogramma «onderwijs en ondernemerschap» opgesteld en aan de Tweede Kamer gezonden.

• Het vooronderzoek is gestart naar indicatoren over ondernemerschap in het onderwijs. Resultaten volgen in de loop van 2005.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Actieprogramma «onderwijs en ondernemerschap» is op 5 juli 2004 naar de Tweede Kamer gestuurd (TK 2004, 29 200 XIII, nr. 54).

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

De kosten van het vooronderzoek indicatoren bedroegen € 11 300.

4.4.2.4 Implementatie vernieuwde kwalificatiestructuur

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

In 2004 zijn nieuwe competentiegerichte proeftuinopleidingen van start gegaan, die zijn gebaseerd op competentiegerichte kwalificatieprofielen. Met de ontwikkeling van de nieuwe kwalificatiestructuur en de daarop gebaseerde nieuwe opleidingen en examens wordt een betere aansluiting bereikt op de arbeidsmarkt, de maatschappij en op wijzigingen in de samenstelling van de doelgroep die onderwijs vraagt.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• De stuurgroep Kwalificatiestructuur heeft een voorstel gedaan voor een nieuwe op competenties gerichte kwalificatiestructuur.

• De stuurgroep heeft eveneens een voorstel gedaan voor de start van zogenoemde proeftuinen in 2004–2005.

• De «Regeling proeftuinen» is uitgebracht, waardoor in het schooljaar 2004–2005 met proeftuinopleidingen kon worden gestart.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• Brief over de experimenteerruimte mbo, op 13 augustus 2004 (TK 2003–2004, 27 451, nr. 34).

• Een wetswijziging is op 26 november 2004 voorgelegd aan de Tweede Kamer om experimenten voor het schooljaar 2005–2006 mogelijk te maken (TK 2004–2005, 29 880, nrs. 1 t/m 5).

• De beleidsreactie (op hoofdlijnen) op het voorstel van de stuurgroep is op 21 december 2004 aan de Tweede Kamer gestuurd (TK 2004–2005, 24 578, nr. 68, herdruk). In de tweede helft van 2005 volgt een aanvullende beleidsreactie waarin wordt ingegaan op een aantal specifieke onderdelen van het voorstel van de stuurgroep).

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

In 2004 is het beschikbare budget van € 2 miljoen volledig uitgegeven aan procesmanagement herontwerp kwalificatiestructuur (€ 1,2 miljoen), procesmanagement herontwerp mbo (€ 0,4 miljoen), proeftuinen (€ 0,4 miljoen).

4.4.2.5 Examinering mbo

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Een nieuwe examensystematiek mbo is gerealiseerd.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• Het wetsvoorstel voor de nieuwe examensystematiek is op 1 augustus 2004 in werking getreden.

• Het KCE (Kwaliteitscentrum examens mbo) heeft standaarden ontwikkeld voor de examenkwaliteit (incl. normering 2004/2005).

• Het KCE heeft een stimuleringsmodel ontwikkeld als handreiking voor de instellingen.

• Tijdens het overgangsjaar 2003/2004 hebben alle partijen – vooruitlopend op de inwerkingtreding van de wetswijziging – ervaring op kunnen doen met de nieuwe systematiek.

• In het rapport van bevindingen 2003–2004 doet het KCE verslag over de examenkwaliteit van beroepsopleidingen die door instellingen in het overgangsjaar 2003–2004 op vrijwillige basis onder externe controle van het KCE zijn gebracht. De bevindingen geven aan dat de examenkwaliteit in 2003–2004 nog niet overal op orde is. Het KCE geeft aan dat er veel inspanning van de sector nodig is maar dat er hard gewerkt wordt aan de verbetering van de examenkwaliteit. In het overgangsjaar heeft het KCE nog geen eindoordeel over examens gegeven en geen verklaringen uitgereikt;

• Vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe examensystematiek per 1 augustus 2004 worden er eindoordelen gegeven en verklaringen uitgereikt. Het eerste examenverslag van het KCE wordt in november 2005 uitgebracht met de beoordeling van de kwaliteit van de examens 2004–2005.

• Op basis van de ervaringen kan eventueel het ambitieniveau van het KCE wat betreft de werkwijze worden bijgesteld.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• De beleidsreactie op het Examenverslag 2003 van 27 januari 2004 (TK 2003–2004, 27 451, nr. 31).

• Stukken met betrekking tot de wetswijziging betreffende de nieuwe examensystematiek (TK 2003–2004, 29 205, nrs. 1 t/m 6).

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

In 2004 is het beschikbare budget € 11,3 miljoen volledig uitgegeven (financiering KCE en een financiële impuls voor de instellingen).

4.4.2.6 Verbetering kwaliteit beroepspraktijkvorming

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Door de inspanningen van de contactgroep «werkend leren» hebben zowel instellingen en kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven als hun vertegenwoordigers Bve Raad en Colo, de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming (bpv) steeds beter op het netvlies staan.

De kenniscentra hebben een inspanningsverplichting om te zorgen voor voldoende praktijkplaatsen.

In 2004 is als gevolg van het «amendement Lambrechts» (TK 2003–2004, 29 200 VIII, nr. 26) extra budget beschikbaar gekomen om te voorzien in extra stageplaatsen dan wel simulatieplaatsen.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• Met de kenniscentra zijn afspraken gemaakt over het, naar analogie van onderwijsinstellingen, onder inspectietoezicht brengen van de bpv-taak.

• Het waarderingskader dat de inspectie hanteert bij het toezicht op de onderwijsinstellingen, is uitgebreid met indicatoren die de kwaliteit van de bpv-plaats kunnen meten.

• Het procesmanagement herontwerp kwalificatiestructuur/mbo heeft de opdracht gekregen om, in overeenstemming met Colo en Bve Raad, een activiteitenplan op te stellen voor het vergroten van het aantal en het verbeteren van de kwaliteit van bpv plaatsen en simulatieplaatsen.

• De kenniscentra bezien de mogelijkheid of de erkenningsprocedure kan worden vereenvoudigd, waardoor het voor bedrijven eenvoudiger en aantrekkelijker wordt zich als leerbedrijf aan te melden.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

In 2004 is het beschikbare budget van € 2,0 miljoen volledig uitgegeven (subsidie aan het procesmanagement herontwerp).

4.4.3 Toegankelijkheid

Alle deelnemers aan het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie moeten in de gelegenheid worden gesteld onderwijs te volgen via de leerweg en het niveau die het best bij hen passen. De hoofdrichting binnen deze doel-stelling is te typeren als een ontwikkeling naar instellingen van leven lang leren.

4.4.3.1 Begeleiding jongeren zonder startkwalificatie

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De onderwijsparticipatie van jongeren gericht op het behalen van een startkwalificatie neemt toe. Het aantal jongeren van 18–24 jaar zonder startkwalificatie is in 2003 constant gebleven (202000 ofwel 15% van het aantal inwoners van 18–24 jaar), maar het aantal in 2003 nieuw gemelde en geregistreerde voortijdige schoolverlaters is voor het eerst met bijna 10% gedaald (van 71 508 in 2002 naar 63 849). Het aantal herplaatste voortijdige schoolverlaters bedroeg in 2003: 20 361. Dit blijkt uit de Voortgangsrapportage voortijdig schoolverlaten, die op 25 november 2004 aan de Tweede Kamer is gezonden. Als de trendbreuk blijvend is, vermindert op termijn de omvang van het cohort 18–24-jarigen zonder startkwalificatie. Het doel van Lissabon (2000) – een reductie met 50% in 2010 – komt dan dichterbij. Ook voor het behalen van de nationale doelstelling om het aantal voortijdige schoolverlaters ten opzichte van 2002 te verminderen met 30% (=21 000) in 2006 en met 50% (=35 000) in 2010, zijn de uitkomsten van de laatste RMC-analyse gunstig. Het is echter duidelijk dat er nog veel moet gebeuren.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De RMC-wet is in 2003 geëvalueerd. In overeenstemming met andere betrokken bewindslieden is het rapport «Werk in uitvoering» met een beleidsreactie in 2004 aan de beide Kamers der Staten-Generaal gezonden.

De maatregelen die in de begroting 2004 zijn genoemd, zijn in uitvoering genomen. In de Voortgangsrapportage voortijdig schoolverlaten is hiervan een overzicht gegeven, dat vanzelfsprekend ook de nodige actualiseringen bevat. Het gaat onder meer om:

• een brede aanpak in het kader van de operatie Jong, waarbij samenhang wordt gebracht in de aanval op de uitval en maatregelen om de oplopende jeugdwerkloosheid tegen te gaan (vooral door toedoen van de door OCW en SZW gezamenlijk ingestelde Taskforce Jeugdwerkloosheid die als voornaamste opdracht heeft meer leerwerkplekken te realiseren);

• een verzoek aan de bve-instellingen om prestaties zichtbaar te maken, onder meer op hun ambities met betrekking tot voortijdig schoolverlaten;

• de geleidelijke verhoging van middelen voor voorbereidende en ondersteunende activiteiten (bestemd om risicojongeren binnen boord te houden) tot een extra bedrag van € 12,5 miljoen structureel per 2007;

• beschikbaarstelling van extra middelen bestemd voor trajectbegeleiding/herplaatsing van voortijdige schoolverlaters door de «regionale meld- en coördinatiefuncties voortijdig schoolverlaten» op basis van verbeterplannen (in overleg met de Taskforce Jeugdwerkloosheid);

• beleid om (de organisatie van) het onderwijsaanbod te verbeteren, zoals een goede overgang van vmbo naar mbo, brede assistentenopleidingen en een meer competentiegerichte kwalificatiestructuur in de bve-sector.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• «Werk in uitvoering: de evaluatie van de RMC-wet in 2003». Rapport en beleidsreactie (TK 2004–2005, 26 695, nr. 15).

• Voortgangsrapportage voortijdig schoolverlaten; uitkomsten RMC-analyse 2003 (TK 2004–2005, 26 695, nr. 16).

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

In 2004 is het beschikbare budget van € 2,0 miljoen volledig uitgegeven.

4.4.3.2 Leven lang leren

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Hoofddoelstelling voor 2004 was het bestaande beleid rond leven lang leren verder te versterken en waar nodig dit beleid nieuw leven in te blazen.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• In januari 2004 is opdracht gegeven aan de Stichting Nederland Kennisland om creatieve en inspirerende ideeën op te sporen en dit in een aansprekende vorm te publiceren (boekje «kennis als water», opgeleverd in juni 2004). Het boekje dient als inspiratiebron voor nieuwe acties en beleid rond leven lang leren.

• Het kabinet heeft een «actieplan leven lang leren» opgesteld en aan de Tweede Kamer gezonden. Naast het doorzetten van lopende activiteiten zoals de Taskforce Jeugdwerkloosheid en het «meerjarenplan alfabetisering» wordt met het actieplan een extra impuls gegeven aan «leven lang leren». In het actieplan worden acties en maatregelen aangekondigd die zich richten op:

1. het verbeteren van de randvoorwaarden voor leren van het individu;

2. maatwerk voor specifieke doelgroepen;

3. financieel ondersteunen en opschalen van maatschappelijke, met name lokale en regionale, initiatieven.

• Het kabinet werkt binnen de kaders van het actieplan samen met betrokken onderwijskoepels ideeën uit voor een grotere rol van onderwijsinstellingen bij het scholen van werkenden en werkzoekenden. In het actieplan zijn op dit punt concrete streefdoelen geformuleerd.

• De «week van het leren» is gepositioneerd binnen «leven lang leren». De evaluatie van de «week van het leren» is in 2004 afgerond

• In 2004 is een subsidie aan het Expertisecentrum ETV.nl toegekend.

• Besluit tot voortzetting in 2005 van het Kenniscentrum EVC is genomen.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Het actieplan «leven lang leren» is op 19 november 2004 naar de Tweede Kamer gezonden (TK 2004–2005, 27 406, nr. 32).

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

In 2004 is het beschikbare budget van € 1,1 miljoen uitgegeven aan leven lang leren (week van het leren € 0,2 miljoen, Kenniscentrum EVC € 0,3 miljoen, Expertisecentrum ETV € 0,5 miljoen, publicatie «kennis als water» € 0,1 miljoen).

4.4.3.3 Alfabetisering autochtonen

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Eind mei 2004 is het «meerjarenplan alfabetisering 2003–2006» herzien. Daarbij is de doelstelling gewijzigd. Het streven is in deze kabinetsperiode zo mogelijk 5% van de doelgroep (12 500 mensen) te bereiken met het cursusaanbod. Daarom zijn extra maatregelen getroffen die ervoor moeten zorgen dat de campagne die in september 2002 is ingezet, blijvende resultaten oplevert. Het gaat om het stimuleren van regionale en lokale initiatieven, maatwerk voor specifieke groepen en het betrekken van andere actoren, vooral uit het bedrijfsleven.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• Op grond van het herziene meerjarenplan, is in 2004 de Stichting Lezen en Schrijven aangewezen als tweede opdrachtnemer van OCW (naast het Centrum voor Innovatie van Opleidingen (Cinop). De Stichting Lezen en Schrijven richt zich vooral op publicitaire aspecten en het bedrijfsleven;

• Het symposium «kenniseconomie en laaggeletterdheid» is gehouden met o.a. deelname vanuit het bedrijfsleven en de sector sociale zekerheid. Tijdens dit symposium zijn nationale aanmoedigingsprijzen uitgereikt aan de Stichting Nedwerk, die de landelijke bellijn onderhoudt, en regionale of lokale initiatieven;

• Mede namens de staatssecretaris van OCW heeft de minister van SZW drie koepels van uitvoeringsorganisaties in de sociale zekerheid aangeschreven over hun mogelijke bijdrage aan het terugdringen van analfabetisme en laaggeletterdheid. Dit heeft o.a. geresulteerd in een plan van aanpak van de Centra voor Werk en Inkomen (CWI), dat nog nader wordt uitgewerkt.

• In goede afstemming met OCW is ten slotte in september een campagne van SIRE van start gegaan «Wie dit niet kan lezen is niet gek».

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

In 2004 is in totaal € 0,4 miljoen uitgegeven aan alfabetisering autochtonen (actieplan alfabetisering autochtone Nederlander, € 0,2 miljoen, subsidie Stichting Lezen en Schrijven € 0,2 miljoen). Daarnaast worden ook kosten gemaakt voor alfabetisering in het kader van de reguliere educatiebekostiging.

4.4.3.4 Doorlopende leerwegen vmbo-mbo-hbo

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Vanaf 2001 wordt geïnvesteerd in het versterken van de doorlopende leerwegen vmbo-mbo-hbo. De inspanningen zijn in belangrijke mate gericht op kwalificatiewinst: meer leerlingen met een diploma op mbo-niveau (minimaal startkwalificatie; bij voorkeur mbo 3 of 4) of hbo-niveau. Welke activiteiten hiervoor in 2004 zijn uitgevoerd leest u in de overzichtsconstructie beroepsonderwijs.

4.4.4 Doelmatigheid

Richtinggevend is de ontwikkeling naar netwerksturing en governance (rekenschap). In 2004 is ingezet op een koers richting:

• versterken van het responsief en innovatief vermogen van spelers in het bve-stelsel;

• terugdringen van administratieve lastendruk en verdergaande deregulering;

• verbetering van het landelijk image beroepsonderwijs;

• stimuleren van het publiek ondernemerschap.

4.4.4.1 Deregulering in de bve-sector

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Eind 2006 moeten de administratieve lasten voor bedrijven en burgers met 25% zijn gereduceerd en vervolgens eind 2007 voor de instellingen, eveneens met 25%.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• Om het bovenstaande te bereiken zijn in 2004 nulmetingen uitgevoerd ten aanzien van alle drie de categorieën. Voor de administratieve lasten voor bedrijven en burgers zijn in de nulmetingen reductievoorstellen opgenomen; voor de instellingen is in Koers BVE een dereguleringsagenda opgenomen. Deze wordt in overleg met de Bve Raad aangevuld.

• De voor de reductie van de «administratieve lasten instellingen» benodigde wetgeving komt in 2005 tot stand.

• De reductie van de «administratieve lasten voor burgers en bedrijven» kan via een wijziging van de uitvoeringspraktijk van IBG/CFI respectievelijk KBB's worden bereikt.

Het bovenstaande geschiedt in overleg met de betrokken veldpartijen.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Voor deze activiteit is in 2004 een bedrag van circa € 18 000 uitgegeven. In de begroting 2004 was hiervoor geen budget geraamd.

4.4.4.2 Rekenschap

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Het doel van het project «Rekenschap bve» is de rechtmatige verkrijging en besteding van publieke middelen door instellingen te verbeteren. In 2004 dient daartoe een werkend atc-stelsel (accountability, toezicht en control) te zijn.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• Het rapport «Ruimte voor rekenschap» (december 2002) heeft inzicht gegeven in hoe de instellingen omgaan met bekostigingsregels. Deze resultaten vormen de basis waarop in het vervolgtraject – de commissie Schutte – onderzocht is in welke mate en welke instellingen zich schuldig hebben gemaakt aan misbruik en oneigenlijk gebruik. Omdat niet elke instelling in het zelfreinigend onderzoek volledige en juiste informatie heeft verstrekt, waren alle instellingen onderwerp van verder onderzoek. Begin 2004 is het vervolgonderzoek afgerond. Ultimo 2004 zijn er voor de meeste instellingen op basis van het vervolgonderzoek beschikkingen opgesteld en verstuurd. Voor een enkele instelling vinden nog activiteiten plaats om de beschikking vast te stellen.

• De notitie «Helderheid in de bekostiging van het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie» is in 2004 geactualiseerd en aangevuld. De herziene notitie is medio september 2004 aan de instellingen (en de kenniscentra) verstuurd en is daardoor van toepassing vanaf het schooljaar 2004/2005. Aanleiding voor de notitie vormen de manieren waarop tot nu toe werd omgegaan met de ruimte in de bekostigingsregels.

• Een concrete actie vormt de wijziging van de WEB (Staatsblad nr. 177 van 13 april 2004), ook wel bekend als het wetsvoorstel «korte klap» (TK 2003–2004, 28 817, nr. 9). Daarin zijn aanscherpingen geregeld van de bekostigingsvoorschriften in het beroepsonderwijs en hoger onderwijs om onbedoelde toepassing van die regels tegen te gaan. De wet is op 1 augustus 2004 in werking getreden. Verder heeft de Tweede Kamer medio november 2004 een wetsvoorstel aangenomen dat beoogt de decentralisatie van de cursusgelden te regelen. Thans worden voorbereidingen getroffen voor de in dit kader noodzakelijke wijzigingen van het Uitvoeringsbesluit les- en cursusgeldwet 2000 en het UWEB.

• In de 2e helft van 2004 is gestart met de evaluatie van de mbo-bekostiging. De resultaten hiervan komen beschikbaar in de 1e helft van 2005.

4.4.4.3 Kwaliteitszorg en meervoudig publieke verantwoording

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Doel is in 2006 te komen tot een voldoende systematische en continue verbetering en borging van de kwaliteit en een adequate meervoudige publieke verantwoording.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• In 2004 heeft de rijksoverheid de ontwikkeling van de kwaliteitszorg en de meervoudige publieke verantwoording door de instellingen vooral gestimuleerd door het introduceren van nieuwe bestuurlijke verhoudingen. Kern van deze vernieuwing is dat horizontalisering en regionalisering een impuls krijgen door het transparant maken van de regionale ambities, zoals verwoord in Koers BVE (gepubliceerd op 15 juni 2004).

• De meervoudige publieke verantwoording krijgt vooral vorm doordat de instellingen worden gevraagd naar regionale ambities, dus van de regionale partners gezamenlijk. Dit vraagt om horizontale samenwerking en afspraken bij het formuleren en realiseren van de ambities. De bve-instellingen hebben eind december 2004 een brief ontvangen, waarin zij worden uitgenodigd tot het transparant maken van de regionale ambities.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Koers BVE, 15 juni 2004 (TK 2003–2004, 27 451, nr. 33).

4.4.4.4 Positie deelnemer

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De positie van de deelnemers op de instellingen in de bve-sector dient te worden versterkt. Met uitzondering van de wettelijke verankering van de versterking medezeggenschap deelnemers is dit doel gerealiseerd. Het wetsvoorstel modernisering medezeggenschap bve is aangehouden.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• De JOB en het Combo hebben subsidie ontvangen om hun reguliere activiteiten uit te voeren, ook zijn middelen ter beschikking gesteld voor ODIN3 (kwaliteitsonderzoek onder deelnemers).

• Deelnemersinformatie is beschikbaar. Onderzoek is uitgevoerd naar noodzaak en vorm studiegids. Een onderzoek over de deelnemer, de bve-deelnemersmonitor 2003–2004, is uitgekomen.

• De belanghebbende veldorganisaties JOB, Bve Raad, Platform medezeggenschap bve) hebben – binnen de huidige wet eind 2004 een convenant afgesloten om de medezeggenschapspositie van de deelnemer te versterken.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

In Koers BVE (TK 2003–2004, 27 451, nr. 33) is uitgebreid ingegaan op de versterking van de positie van de deelnemer.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

In 2004 is voor deze activiteit een bedrag van € 0,8 miljoen uitgegeven:

• National Resource Center Vocational Guidance € 50 000;

• telefonische publieksvoorlichting € 170 000;

• onderzoek succesfactoren LOB vmbo-mbo € 80 000,-;

• ontwikkeling nieuw cursusmateriaal medezeggenschap € 40 000;

• werving deelnemers voor deelnemersraden € 0,1 miljoen;

• ondersteuning deelnemers (w.o. JOB/Combo) € 0,3 miljoen.

4.4.4.5 Onderwijsprogrammering

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Doel van de onderwijsprogrammering is een voldoende en transparant onderwijsaanbod.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De Bve Raad heeft hiervoor in 2003 het model transparante onderwijsprogrammering ontwikkeld. Transparante onderwijsprogrammering zou in 2004–2005 worden geïmplementeerd bij een aantal instellingen. Het implementatietraject, zoals overeengekomen in het convenant onderwijsprogrammering, is echter verlengd.

Uit het Onderwijsverslag over 2002–2003 blijkt dat veel opleidingen net voldoen aan de norm van 850 uren instellingstijd verzorgd onderwijs. Wel gaan opleidingen steeds vaker na hoe deelnemers de studielast ervaren en wordt de lesuitval steeds vaker teruggedrongen door goede interne oplossingen.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Koers BVE (TK 2003–2004, 27 451, nr. 33).

4.4.4.6 Afschaffen gedwongen winkelnering educatie

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Doel van afschaffing gedwongen winkelnering is de gemeenten in de gelegenheid te stellen om de educatie ook bij andere aanbieders dan de roc's af te nemen. Het betreft de educatiecursussen die gerelateerd zijn aan inburgering. In 2004 is geen beslissing genomen over het afschaffen van de gedwongen winkelnering bij inburgering nieuwkomers.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

In Koers BVE is gesteld dat een definitief besluit over het afschaffen van de gedwongen winkelnering voor educatie wordt genomen, nadat er ervaring is opgedaan bij inburgering voor nieuwkomers. De mogelijke effecten van de afschaffing gedwongen winkelnering voor de inburgering van nieuwkomers op de positie van de roc's is onderdeel van het transitietraject inburgering. De evaluatie van de wet vrijgeven cursusaanbod WIN vindt plaats drie jaar na inwerkingtreding van deze wet.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Brief 12 november 2004 (TK 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 126), inzake verdeling oud-educatiemiddelen in 2005);

Brief 21 december 2004 (TK 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 156), inzake de gevolgen inburgeringsbeleid voor roc's).

5. TECHNOCENTRA

5.1 Algemene beleidsdoelstelling

Doelstelling van de technocentra is een bijdrage te leveren aan het versterken van de kennisinfrastructuur binnen de technische sector. De technocentra leveren daarmee ook een bijdrage aan de doelstellingen van de regering op het vlak van de kenniseconomie en het halen van de afgesproken doelen van Lissabon.

5.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 5.1: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 5 (x € 1 000)
   Realisatie  Vastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320042004 
Verplichtingen  08 59617 6029 2128 390
–waarvan garantieverplichtingen0000000
Uitgaven  5 4468 5968 6759 212– 537
Ontvangsten  5 44513917 2709 2128 058

Toelichting

In 2004 is € 8,7 miljoen besteed aan het project technocentra. Vrijgevallen middelen zijn voor een belangrijk deel herbestemd voor aanvullende speerpuntplannen. Deze worden met name in 2005 uitgevoerd. In 2004 is daardoor een bedrag van circa € 0,5 miljoen niet besteed.

De ontvangsten technocentra van € 17,3 miljoen betreffen de bijdragen voor zowel 2003 en 2004, die door het Fonds Economische Structuurversterking in 2004 zijn overgemaakt.

5.3 Realisatie operationele doelstellingen

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Het project technocentra kent een doorlooptijd tot en met 2010. In deze periode moeten de volgende doelen zijn bereikt:

• het versnellen van de circulatie, diffusie en toepassing van kennis tussen (technisch) beroepsonderwijs en bedrijfsleven;

• de gezamenlijke benutting van hoogwaardige apparatuur voor scholing en opleiding;

• een effectieve en efficiënte aansluiting van het technisch beroepsonderwijs op het bedrijfsleven.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Op basis van de nieuwe Kaderregeling technocentra hebben de technocentra hun basis- en speerpuntplannen ingediend. Deze plannen sluiten aan bij de hierboven genoemde doelen. Na beoordeling van de plannen hebben 14 technocentra voor de periode 2004–2005 subsidie ontvangen. Eén technocentrum heeft, na een negatief advies op het basisplan, geen subsidie ontvangen.

Rapportage en beoordeling van de resultaten vindt halverwege 2005 plaats, in het kader van de evaluatie met het oog op de subsidieperiode 2006–2007. In het jaarverslag 2005 worden de behaalde (tussen-)resultaten nader toegelicht.

In 2004 is een begin gemaakt met het heroverwegen van de subsidieregeling met het oog op de periode 2006 en verder. In dat verband heeft onder meer een gesprek plaatsgevonden met de sociale partners in het kader van de STAR. Dit proces wordt in 2005 afgerond. De belangrijkste thema's in deze heroverweging zijn de financiële verzelfstandiging en het versterken van de synergie met andere subsidieregelingen in het kader van het innovatiebeleid, waaronder ook bèta-techniek.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

In 2004 is € 8,7 miljoen besteed aan het project technocentra. Vrijgevallen middelen zijn voor een belangrijk deel herbestemd voor aanvullende speerpuntplannen. Deze worden met name in 2005 uitgevoerd. In 2004 is daardoor een bedrag van circa € 0,5 miljoen niet besteed.

OVERZICHTSCONSTRUCTIE BEROEPSKOLOM

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Uit de monitor beroepskolom komt naar voren dat er op alle niveaus sprake is van een lichte kwalificatiewinst. Dat geldt zowel voor de doorstroom als voor de slaagkans .

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Een consistent innovatiebeleid

De impulsmiddelen zijn conform voornemen beschikbaar gesteld.

In vervolg op de ervaringen met het innovatiearrangement 2003 is in 2004 een herziene innovatieregeling opgesteld en gepubliceerd (september 2004). Op basis hiervan zijn 136 projectvoorstellen ingediend. Zie ook paragraaf 4.2.2.1.

Middelen zijn beschikbaar gesteld in het kader van de regelingen Silo en Kebb.

Werken met prestaties in de beroepskolom

In plaats van een prestatieakkoord over de beroepskolom is in Koers BVE gekozen voor «sturen op ambities». In december 2004 is een brief aan alle roc's en vakinstellingen gestuurd om de ambities op de Lissabondoelstellingen in kaart te brengen.

Ook aan de hogescholen en universiteiten is een brief gestuurd waarin gevraagd wordt een «letter of intent» op te stellen waarin instellingen hun ambities onder andere op dit punt kunnen formuleren. Verder hebben besprekingen plaatsgevonden met de HBO-raad om te komen tot een prestatieagenda waarin ook afspraken gemaakt gaan worden over de doorstroom van mbo naar hbo en een verbetering van het studierendement (zie ook paragraaf 6.4.3.1 bèta/techniek).

Meer ruimte voor maatwerk bij het realiseren van doorlopende leerwegen

De assistentroute is met ingang van het schooljaar 2004–2005 in het vmbo geïntroduceerd.

Er is een wetsvoorstel voorbereid om samenwerkingsconstructies tussen vmbo en mbo mogelijk te maken.

Er zijn in het kader van het herontwerp kwalificatiestructuur experimenten gestart met brede assistentopleidingen.

In december 2004 is een kaderbrief aan alle mbo instellingen gestuurd waarin de ruimte voor maatwerk en de geldende kaders nog eens zijn verduidelijkt.

In 2004 is het platform beroepsonderwijs gesubsidieerd.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Er is € 147,5 miljoen uitgegeven. Aan de oorspronkelijk beschikbare middelen zijn toegevoegd gelden voor onderwijsvernieuwing en innovatie vmbo (€ 5,7 miljoen) en middelen uit amendement 28 bij de begrotingsbehandeling 2004 (€ 5 miljoen).

De uitgaven voor het innovatiearrangement bedroegen € 10,9 miljoen. het verschil betreft een toevoeging vanuit sloa-gelden.

6 HOGER ONDERWIJS

6.1 Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling voor het hoger onderwijs is zorgdragen voor kwalitatief hoogwaardig, toegankelijk en doelmatig hoger onderwijs en onderzoek. Deze doelstelling geeft studenten kansen hun talenten te ontdekken, te ontwikkelen en te gebruiken, en te voorzien in hoger opgeleiden voor een duurzame kennissamenleving en om de innovatiekracht van de economie te versterken.

Het hoger onderwijs (ho) bestaat uit de afzonderlijke artikelen 6. Hoger beroepsonderwijs (hbo) en 7. Wetenschappelijk onderwijs (wo).

6.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.1. Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 hoger beroepsonderwijs(x € 1 000)
   Realisatie  Vastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320042004 
Verplichtingen1 466 4191 708 7721 727 5351 628 6041 760 8351 637 575123 260
–waarvan garantieverplichtingen0000000
Uitgaven1 331 9491 491 3941 603 5691 634 1461 720 2381 647 11573 123
        
Programma uitgaven1 331 9491 491 3941 603 5691 634 1461 714 5661 644 35470 212
        
Toerusting       
Toerusten van instellingen voor het verzorgen van hoger onderwijs en onderzoek1 322 8751 467 6471 566 4961 599 8291 655 9031 573 10882 795
        
Toegankelijkheid       
Studiekeuze informatie voor het hoger onderwijs   1 2031 1481 1435
Verbetering doorstroomberoepskolom*    02000– 2000
Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs    02000– 2000
Prestatieafspraken    010 000– 10 000
        
Kwaliteit       
Kwaliteitszorg en accreditatie in het hoger onderwijs1 1972 0302 2932 0496542 061– 1 407
Internationalisering in het hoger onderwijs2 9961 1724024874474452
Kennisinnovatie in het hoger beroepsonderwijs3 03617 91229 75429 75429 75431 754– 2000
Kennisverspreiding/Regionale Actie en Aandacht voor kennisinnovatie    6 0004 0002000
Digitale universiteit in het hoger onderwijs    1 3001 3000
Zorgopleidingen in het hoger onderwijs    4 1008 500– 4 400
Emancipatie1 8452 6334 62482491591– 500
Deltaplan Bèta/techniek    8 9241 7627 162
IBG    1 8721 873– 1
CFI    4 3733 817556
        
Apparaatsuitgaven**    5 6722 7612 911
Ontvangsten1 105121358771 463171 446

* Exclusief de middelen impuls beroepskolom. Deze maken deel uit van het onderdeel toerusting (lumpsum). Zie voor verdere toelichting 6.4.3.1 Deltaplan bèta/techniek.

** In 2004 zijn de directies HBO en WO samengevoegd. De totale apparaatskosten voor de nieuwe directie HO zijn verantwoord op begrotingsartikel 6. De middelen voor (beleidsgericht) onderzoek voor het gehele hoger onderwijs maken deel uit van de programma-uitgaven van begrotingsartikel 7.

Toelichting

De uitgaven (€ 1,7 miljard) betreffen hoofdzakelijk de rijksbijdrage die voor 2004 aan de hogescholen is toegekend. De in 2004 gerealiseerde verplichtingen (€ 1,8 miljard) hebben voornamelijk betrekking op de (voorlopig) toegekende rijksbijdrage voor het jaar 2005.

De realisatie op de uitgaven ligt € 73,1 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begrotingsstand. Deze toename van het uitgavenkader wordt voornamelijk verklaard door een loonbijstelling 2004 van € 15,5 miljoen en een bijstelling van € 58,8 miljoen voor de ontwikkeling van het aantal studenten in het hoger beroepsonderwijs.

De verplichtingenmutatie ligt € 50 miljoen hoger dan de uitgavenmutatie. Dit verschil is in de eerste plaats het gevolg van kasmutaties in 2005 die, gelet op de geldende bekostigingssystematiek (in jaar «t» worden de uitgaven voor jaar «t+1» verplicht), effect hebben op het verplichtingenbudget 2004. De belangrijkste hiervan betreft de bijstelling in 2005 voor de ontwikkeling van het aantal studenten in het hbo (€ 88,6 miljoen).

In de tweede plaats is in 2004 het verplichtingenbudget verlaagd met € 37,4 miljoen omdat in dat jaar meerdere kasuitgaven voor 2005 niet in 2004 zijn verplicht maar in het jaar 2005 zullen worden verplicht.

Tabel 6.2: Budgettaire gevolgen beleid artikel 7 wetenschappelijk onderwijs (x € 1 000)
   Realisatie  Vastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320042004 
Verplichtingen2 908 5463 108 9783 192 2863 227 9833 327 0193 215 253111 766
–waarvan garantieverplichtingen0000000
Uitgaven2 713 2392 901 9083 045 2443 131 6453 215 6423 174 74640 896
        
Programma-uitgaven2 713 2392 901 9083 045 2443 131 6453 215 6423 171 83643 806
        
Toerusting       
Toerusten van instellingen voor het verzorgen van hoger onderwijs en onderzoek2 700 4762 892 0943 032 1403 118 6043 157 3613 090 42866 933
Toerusten van faciliterende organisaties gericht op het hoger onderwijs12 7639 81413 10413 04116 57714 7561 821
Huisvestingin het wetenschappelijk onderwijs (intensivering)    015 000– 15 000
Decentralisatie huisvesting academische ziekenhuizen    000
        
Toegankelijkheid       
Studiekeuze-informatie voor het hoger onderwijs    0157– 157
Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs    1 9161 000916
Prestatieafspraken    05 000– 5 000
        
Kwaliteit       
Kwaliteitszorg en accreditatie in het hoger onderwijs (zit in faciliterende organisaties)       
Dynamisering eerste geldstroom wetenschappelijk onderzoek    04 0004 000
Internationalisering in het hoger onderwijs    2 1542 1540
Onderzoeksmasters in het wetenschappelijk onderwijs    06 000– 6 000
SURF Educatiefonds in het hoger onderwijs    4 0004 0000
Digitale universiteit in het hoger onderwijs    7007000
Numerus fixus geneeskundeoplei- dingen in het wetenschappelijk onderwijs    12000120000
Zorgopleidingen in het hoger onderwijs    5 8008 500– 2 700
Jonge universiteiten i.v.m. onderzoeksbekostiging    3 0003 0000
Sectorplan technische universiteiten    6 00006 000
Sectorplan wiskunde    200002000
IBG    2 4133 744– 1 331
CFI    1 7211 397324
        
Apparaatsuitgaven*    02 910– 2 910
Ontvangsten1 2041 0981 3901 5351 4201 40020

* In 2004 zijn de directies HBO en WO samengevoegd. De totale apparaatskosten voor de nieuwe directie HO zijn verantwoord op begrotingsartikel 6. De middelen voor (beleidsgericht) onderzoek voor het gehele hoger onderwijs maken deel uit van de programma-uitgaven van begrotingsartikel 7.

Toelichting

De uitgaven (€ 3,2 miljard) betreffen hoofdzakelijk de rijksbijdrage die voor 2004 aan de universiteiten en overige instellingen van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek is toegekend. De in 2004 gerealiseerde verplichtingen (€ 3,3 miljard) hebben voornamelijk betrekking op de (voorlopig) toegekende rijksbijdrage voor het jaar 2005.

De realisatie van de uitgaven ligt € 40,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begrotingsstand. Deze toename van het uitgavenkader wordt verklaard door een loonbijstelling 2004 van € 36,9 miljoen, een bijstelling van € 18,9 miljoen voor de autonome ontwikkeling van het aantal studenten in het wetenschappelijk onderwijs en door interne en externe overboekingen, taakstellingen en overige bijstellingen van per saldo -€ 14,9 miljoen. Bij de bijstellingen gaat het met name om:

• de taakstelling doelmatig aanbesteden – € 5,4 miljoen;

• bijdrage van artikel 6 voor uitvoering van amendement nr. 20 + € 2,0 miljoen;

• overboeking naar artikel 16 voor uitvoering van amendement nr. 35 – € 4,0 miljoen;

• een tweetal kasschuiven van in totaal – € 1,8 miljoen;

• de samenvoeging van apparaatsuitgaven artikel 6 en 7 – € 2,9 miljoen;

• bijdrage aan het actieplan hbo-sprintprogramma – € 1,7 miljoen.

De verplichtingenmutatie ligt € 70,9 miljoen hoger dan de uitgavenmutatie. Dit verschil is het gevolg van kasmutaties 2005 die, gelet op de geldende bekostigingssystematiek (in jaar «t» worden de uitgaven voor jaar «t+1» verplicht), effect hebben op het verplichtingenbudget 2004. De belangrijkste hiervan betreft de bijstelling in 2005 voor de ontwikkeling van het aantal studenten in het wetenschappelijk onderwijs (€ 28,4 miljoen), de loonbijstelling 2004 (€ 30,7 miljoen) en de Nota van wijziging op de ontwerpbegroting 2005 (€ 8,5 miljoen).

6.3 Het stelsel: de staat van de sector hoger onderwijs

Toerusting

De algemene sturingsfilosofie gaat uit van zelfstandige instellingen die autonoom hun eigen weg kiezen binnen de randvoorwaarden van het stelsel die in regelgeving zijn vastgelegd en waar de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verantwoordelijk voor is. De algemene controle op de werkzaamheden van de instellingen en de monitoring door het ministerie is primair gericht op de volgende aspecten:

• de toegankelijkheid van het onderwijs;

• de kwaliteit van onderwijs;

• doelmatigheid en rechtmatigheid van de besteding van overheidsmiddelen;

• de continuïteit.

Hieronder staan enkele kerncijfers van de sector hoger onderwijs. Voor overige kerncijfers van de sector hoger onderwijs, zoals aandeel instroom in hbo en wo in % en het verwacht rendement hbo en financiën van de instellingen, wordt verwezen naar de publicatie «Kerncijfers 2004».

Tabel 6.3: Kerncijfers hoger onderwijs
Aantal instellingen: 
–hogescholen (excl. LNV)49
–universiteiten (excl. LNV en Open Universiteit)12
–academische ziekenhuizen8
Omvang hbo-personeel (in fte excl. LNV):Per 1-10–2003
–onderwijzend personeel13 568
–ondersteunend personeel10 508
Omvang universitair personeel (in fte excl. LNV en OU)Per 31-12-2003
–wetenschappelijk personeel21 012
–ondersteunend personeel17 623

Bron: RAHO en WOPI (VSNU)

Tabel 6.4: Instroom, doorstroom en uitstroomx 1 000
 Raming begroting2003/04Realisatie2003/04Raming begroting2004/05Realisatie2004/05
Hbo voltijd (excl. landbouw)    
Eerstejaars67,670,969,573,9
Ingeschrevenen250,3257,3253,7268,6
Aantal gediplomeerden (t-1)44,945,945,546,9
Hbo-deeltijd (excl. landbouw)    
Eerstejaars16,515,916,414,2
Ingeschrevenen60,863,860,062,7
Aantal gediplomeerden (t-1)13,013,413,014,0
Wo (excl. landbouw)    
Eerstejaars35,036,535,639,5
Ingeschrevenen179,9183,3185,4193,5
Aantal gediplomeerden (t-1)18,921,319,322,1

Bron begroting: Referentieraming 2003 (begroting) excl. studenten in de sector landbouw en natuurlijke omgeving; deze zijn opgenomen in het jaarverslag van LNV.

Bron realisatie: Referentieraming 2005 (begroting), idem excl. studenten in de sector landbouw en natuurlijke omgeving

Bij het hbo is een sterke stijging van de voltijd-opleidingen tegenover een daling van het deeltijdonderwijs waarneembaar. Het duidelijkst zijn deze veranderingen aanwezig bij de eerstejaars. De verklaring voor de sterke daling van de deeltijd hbo-studenten wordt vooral veroorzaakt door een weer toenemende werkloosheid (zie ook tabel 6.6 voor de aansluiting op de arbeidsmarkt). Ook bij wo is er een aanzienlijke stijging van de studentenaantallen, zowel bij eerstejaars als bij hogerejaars, waarbij er vooral meer eerstejaars zijn.

Tabel 6.5: Onderwijsuitgaven per student (x € 1 000)
 BegrotingRealisatie
Uitgaven per student in het hbo (excl. WSF incl. huisvesting)5,25,3
Uitgaven per student in het wo (excl. WSF incl. huisvesting)4,84,9
Collegegeld per student1,41,4

Vanaf 2007 zal een geïntegreerd bekostigingsmodel hoger onderwijs in werking treden. De invoering hiervan is ten opzichte van de raming in de begroting 2004 met een jaar uitgesteld. Op 29 oktober 2004 is de beleidsbrief «financiering in het hoger onderwijs» naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken 2004–2005, 29 853, nr. 9) waarin de voornemens geformuleerd zijn tot een samenhangende herziening van de instellingsbekostiging voor het wo en het hbo, van de collegegeldsystematiek en van de studiefinanciering. Deze voornemens zijn besproken in een Algemeen Overleg op 9 december 2004 en in een Voortgezet Algemeen Overleg op 16 december 2004.

Kwaliteit

De kwaliteitsborging van opleidingen van hoger onderwijsinstellingen is neergelegd bij de Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). Het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse gemeenschap van België over de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en Vlaamse hoger onderwijs is in het najaar 2004 formeel goedgekeurd. Het Comité van ministers kwam in oktober voor de eerste maal bijeen.

Doelmatigheid

Zoals in de algemene beleidsdoelstelling is opgenomen is één van de belangrijkste doelstellingen van het hoger onderwijs het leveren van voldoende gekwalificeerde arbeidskrachten voor de arbeidsmarkt. Het succes van de opleiding hangt in een belangrijke mate af van de mate waarin de opleidingen en curricula aansluiten op de behoeften van het afnemend veld. Onderstaande twee tabellen geven een indicatie van deze aansluiting.

Tabel 6.6: Hoofdbezigheid 1,5 jaar na afstuderen
Hbo*19961997199819992000200120022003
Jaar van afstuderen94/9595/9696/9797/9898/9999/0000/0101/02
Betaald werk82%87%86%87%85%84%82%81%
Werkzoekend6%3%2%2%2%2%2%3%
Studie11%8%9%9%11%12%12%12%
Overig2%1%3%3%2%3%3%4%
Wo** 1998199920002001200220032004
Jaar van afstuderen 95/9696/9797/9898/9999/0000/0101/02
Betaald werk 79%81%78%75%80%77%73%
Werkzoekend 3%2%2%2%2%2%4%
Studie/aio 11%8%11%14%12%14%19%
Overig 7%9%9%9%6%7%4%

* Bron: HBO-monitor

** Bron: SEO Elsevier-enquête

Tabel 6.7 : Onderverdeling betaald werk
Hbo* jaar van afstuderen94/9595/9696/9797/9898/9999/0000/0101/02
% opleidingsniveau76%79%80%81%81%80%79%78%
% eigen of verwante opleiding81%80%79%78%79%78%81%81%
Wo**  
% opleidingsniveau  62%63%66%66%66%64%
% eigen of verwante opleiding  72%71%71%71%73%71%

* Bron: HBO-monitor (HBO-raad)

** Bron: Schoolverlaters tussen Onderwijs en Arbeidsmarkt 1998–2003 (ROA)

6.3.1 Besturingsrelatie met het veld (prestatieafspraken)

In het HOOP 2004 is aangekondigd prestatieafspraken als middel te gaan gebruiken om de (sturings)relatie tussen overheid en instellingen te verhelderen. Deze verschuiving in bestuurlijke aanpak moet de komende jaren worden uitgebouwd. De verschuiving is gelegen in het feit dat in plaats van de «klassieke» sturing met beleidsinstrumenten zoals wet en regelgeving, wordt gestuurd door middel van afspraken met individuele instellingen, en door het formuleren van gedeelde ambities. De instellingsdoelstellingen zijn vastgelegd in het jaarlijks te publiceren «Kennis in kaart». «Kennis in kaart» is een landelijke benchmark met statistische gegevens over het hoger onderwijs die ondersteunende informatie kan bieden bij het maken van prestatieafspraken. «Kennis in kaart» kan behulpzaam zijn bij het formuleren van streefcijfers.

In oktober 2004 is de eerste versie van «Kennis in kaart» op instellingsniveau verschenen.

Het document is verstuurd naar alle hoger onderwijsinstellingen met daarbij een uitnodiging om vóór 1 maart 2005 een «letter of intent» te sturen. Daarin formuleren de instellingen hun ambities, in aansluiting bij de HOOP-ambities én bij het eigen profiel, voor de komende vier jaar.

Voor de prestatieafspraken is met ingang van 2004 voor vier jaar € 15 miljoen per jaar afgezonderd van het macrobudget van hbo en wo. In 2004 is € 5 miljoen ingezet voor het hbo-Sprintprogramma (zie voor verdere toelichting 6.4.3.1 Deltaplan bèta/techniek). De middelen bestemd voor nieuwe initiatieven internationalisering ad € 5 miljoen zijn teruggeboekt naar het macrobudget van hbo en wo door het later uitbrengen van de internationaliseringsnotitie. Van de € 5 miljoen die bestemd was voor toelatingsbeleid is € 3,2 miljoen teruggeboekt naar het macrobudget en € 1,8 miljoen doorgeschoven naar 2005 (zie voor een verdere toelichting 6.4.2.4 toelatingsbeleid).

6.4 Realisatie operationele doelstellingen

Zie voor beantwoording van de vraag «heeft het gekost wat het mocht kosten» de tabel budgettaire gevolgen van beleid. In die gevallen waar de tabel niet voldoende informatie geeft, is de vraag apart toegevoegd.

6.4.1 Toerusting

6.4.1.1 Huisvesting in het wo (intensivering)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De verdergaande aanpassing van de huisvesting universiteiten is doorgezet.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Het gevraagde voorstel van de universiteiten voor de inzet van de middelen voor huisvesting wo is ontvangen en van een beleidsstandpunt voorzien in juli 2004. De beschikbare enveloppemiddelen zijn daarbij aan de instellingen verplicht.

6.4.1.2 Decentralisatie huisvesting academische ziekenhuizen

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De verantwoordelijkheid voor de huisvesting van de academische ziekenhuizen is gedecentraliseerd.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Op 9 december 2003 is het convenant decentralisatie huisvesting academische ziekenhuizen ondertekend door betrokken partijen.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Brief van de staatssecretaris d.d. 27 januari 2004 over het op 9 december 2003 ondertekende convenant (Kamerstukken 2003–2004, 29 200 VIII, nr. 118).

6.4.1.3 Convenant universitaire lerarenopleidingen (ulo's)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Gedeeltelijk, het aantal inschrijvingen in de lerarenopleidingen neemt gestaag toe, zij het langzamer dan gepland. Dit komt onder meer door de introductie van zij-instromers en de invoering van BaMa, dat de in gang gezette ulo-vernieuwingen doorkruiste. Zo is de educatieve master (combinatie master met een lerarenopleiding) nog maar recent gestart of moet nog starten; hier is nog geen effect van te meten. Vanwege deze ontwikkelingen hebben universiteiten aangegeven dat zij verwachten dat het aantal studenten de komende jaren sterker zal stijgen dan de laatste jaren.

Verder liggen aan de langzame stijging van het aantal studenten ook oorzaken ten grondslag die buiten de universitaire lerarenopleidingen liggen, zoals de situatie op de arbeidsmarkt (andere beroepen betalen beter; niet in alle schoolvakken zijn er veel vacatures).

Wordt het streefbeeld/doel gehaald? Nee, in de tussenevaluatie van het ulo-convenant in 2003 is aan de ulo's de opdracht gegeven om bij de eindevaluatie in 2005 aan te geven wat de universiteiten denken (nog meer) te kunnen doen aan de verbetering van instroom en rendement.

Tabel 6.8: Convenantulo's
 20012002200320042005
ulo-convenantaantal opgeleide 1e graads leraren8009001 0001 1001 200
      
Gerealiseerde getuigschriften1494469477
      
Gerealiseerd inschrijvingen1)750707881

1 telling op basis van de bekostigingssystematiek voor het deel universitaire lerarenopleiding.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Ja, er is verdergegaan met de vernieuwing van de opleidingen en met de begeleiding conform het ulo-convenant 1998. Binnen de VSNU is overleg gaande om de ulo-varianten terug te brengen tot landelijk twee varianten met als doel het aanbod voor de studenten helder te houden en de organisatie(-kosten) voor de universiteiten te beperken.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

In het ulo-convenant was voor 2004 € 5,9 miljoen geraamd en is een bedrag van € 4,3 miljoen beschikbaar gesteld. Er is minder uitgegeven dan begroot omdat het aantal opgeleide leraren lager was dan geraamd.

6.4.2 Toegankelijkheid

6.4.2.1 Studiekeuze informatie voor het hbo

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De doelstelling is nog niet bereikt. Aanstaande studenten zijn voor het maken van hun studiekeuze nog overwegend afhankelijk van «voorlichtingsmateriaal» van hogescholen en universiteiten. De huidige papieren Keuzegids hoger onderwijs kent een beperkte toegankelijkheid (4 000 verkochte exemplaren in 2003) en is beperkt bruikbaar bij de studiekeuze.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Met Choice, een samenwerkingsverband van het Hoger Onderwijs Persbureau en Research voor Beleid, is in 2002 een meerjarencontract gesloten voor de periode 2003 tot en met 2005.

In 2004 is voor het tweede jaar een database gerealiseerd, die informatie bevat over zowel bachelor- als masteropleidingen.

Een «kwaliteitscollege studiekeuze informatie» waarborgt de kwaliteit van de gepresenteerde informatie. Onder begeleiding van het kwaliteitscollege heeft Cheps de producten op het gebied van studiekeuze-informatie in enkele Westerse hoger onderwijssystemen vergeleken. Het eindrapport, Een helpende hand in studiekeuzeland, is in 2004 gepubliceerd in de reeks beleidsgerichte studies hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

6.4.2.2 Vergroting toegankelijkheid hoger onderwijs voor studenten met een handicap of chronische ziekte (amendement 20 van Lambrechts c.s.)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Met amendement 20 bij de begroting 2004 zijn de middelen voor 2004, die oorspronkelijk waren bestemd voor experimenten met toelatingsbeleid en studeerbaarheid hoger onderwijs, ingezet voor het vergroten van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor studenten met een handicap of chronische ziekte.

Het in 2004 te bereiken doel was het in gang zetten van de ontwikkeling van producten en processen die instellingen voor hoger onderwijs in staat stellen de bedoelde groep studenten beter te begeleiden, bijvoorbeeld door middel van studie-adviseurs. Dit doel is bereikt.

Het streefbeeld, verbetering van het rendement van deze groep studenten en vermindering van uitval, is gericht op 2007 omdat dan de eerste effecten zichtbaar kunnen zijn. Volgens de Studentenmonitor 2003 is die uitval nu 2,3 keer zo hoog.

Goed op koers: ja. Gezien de aard van de gestarte activiteiten en het aantal deelnemende instellingen is de verwachting dat het streefbeeld 2007 gehaald zal worden.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Ja, de Stichting Handicap en Studie heeft een subsidie ontvangen voor de coördinatie en het doen uitvoeren van activiteiten.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Op 19 augustus is het plan van aanpak van de Stichting Handicap en Studie en de subsidiebrief aan de Stichting naar de Kamer gestuurd (Kamerstukken 2003–2004, 29 410, nr. 21).

6.4.2.3 Experiment «Vouchers in vraaggestuurd duaal onderwijs»

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Het experiment had twee centrale doelstellingen:

• het opdoen van ervaring met vergroting van flexibiliteit en vraagsturing van (duale) leerroutes;

• het verkrijgen van ervaring voor de gedachtevorming over het eventueel invoeren van vouchers of andere vormen van vraagfinanciering.

De doelstellingen zijn gedeeltelijk bereikt. In tegenstelling tot wat de naamgeving van het experiment veronderstelt, kreeg de student geen vouchers in handen. Kern van het experiment vormde het persoonlijk opleidingsplan (pop). In een pop wordt de individuele leerweg neergelegd, die berust op een afspraak tussen student, instelling en MKB-bedrijf.

De uitkomsten van het experiment zijn bedoeld als input voor het formuleren van beleid ten aanzien van vraagsturing en vraagfinanciering. In december 2004 is de eindrapportage ingediend. In 2005 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Het experiment in het hbo is gestart in januari 2001 en liep aanvankelijk tot en met augustus 2003. Op verzoek van de opdrachtgevers MKB-Nederland en de HBO-raad, is het experiment met één jaar verlengd. Het laatste jaar is met name besteed aan de daadwerkelijke invoering van vraaggestuurde opleidingen door hogescholen aan de hand van implementatieplannen.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

In februari 2004 is in het kader van een werkbezoek aan de Tweede Kamer een stand van zaken-overzicht gezonden (ocw 0400131). Daarin zijn ook de eerste bevindingen ten aanzien van de opbrengsten van het experiment opgenomen.

6.4.2.4 Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De doelstelling zoals opgenomen in de begroting 2004 is als volgt aangepast: experimenten realiseren die inzicht geven in de effecten van selectie, collegegelddifferentiatie en flexibele toelating met het oog op wettelijke invoering in 2007.

Deze doelstelling is ook uitgewisseld met de Tweede Kamer.

Het is nog te vroeg om een uitspraak te kunnen doen over het bereiken van deze doelstelling.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Discussie gestart met de beleidsnotitie «Ruim baan voor talent» (december 2003-april 2004).

Universiteiten en hogescholen zijn uitgenodigd tot het indienen van voorstellen voor experimenten (juni 2004).

Onafhankelijke commissie «Ruim baan voor talent» die toezicht gaat houden over experimenten is geïnstalleerd (juni 2004).

Voorbereiding wetsvoorstel Experimentenwet, die experimenten mogelijk maakt.

Tussentijds overleg met de Tweede Kamer over beoordelingskader van de commissie (september 2004).

Indiening wetsvoorstel Experimentenwet (oktober 2004).

De commissie heeft in een advies voorstellen voor experimenten beoordeeld (november 2004). De staatssecretaris heeft dit advies grotendeels overgenomen (december 2004).

Gelet op de uitkomsten van een procedurevergadering op 15 december 2004 is de besluitvorming over de subsidies 2004/2005 voor toelatingsbeleid aangehouden tot na het debat in de TK over het advies van de commissie «Ruim baan voor talent» en het voorstel voor de Experimenteerwet.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Kamerstukken 2003–2004, 29 388, nrs. 1–9.

Kamerstukken 2004–2005, 29 819, nrs. 1–7.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Voor toelatingsbeleid was € 5 miljoen geraamd uit de middelen prestatie-afspraken. Hiervan is in 2004 € 3,2 miljoen teruggeboekt naar de lumpsum en is de uitputting van de overige € 1,8 miljoen vertraagd. Reden voor deze vertraging is dat de Vaste Kamercommissie de staatssecretaris eind december 2004 heeft verzocht om op dit dossier tot nader order geen onomkeerbare stappen te zetten. Naar aanleiding van dit verzoek is de uitbetaling in het kader van de voorstellen «Ruim baan voor talent» aangehouden tot na het wetgevingsoverleg op 24 januari jl. In dat overleg heeft een Kamermeerderheid de staatssecretaris groen licht gegeven om de experimenten te starten.

6.4.3 Kwaliteit

6.4.3.1 Deltaplan bèta/techniek

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Doelstelling is 15% meer instroom in de ho-opleidingen bèta/techniek in 2007 (t.o.v. 2000).

Zijn we op de goede koers? Ja, de doelstellingen voor 2004 zijn gehaald. Het is echter nog te vroeg om een gewogen oordeel te geven.

Wordt het streefbeeld/doel gehaald? Ja, er zijn geen indicaties die het tegendeel suggereren.

Bijgaande tabel laat zien dat de totale instroom bèta/techniek in het hoger onderwijs in 2002 een dieptepunt bereikte en sindsdien, over het algemeen genomen, aan het herstellen is. De laatste kolom toont de procentuele verandering in 2004 t.o.v. 2000. Vooral in het wo is de stijging opvallend. In die jaren is overigens de totale instroom in het wo ook gestegen met 24% en in het hbo met een kleine 10%. Het hbo kenmerkt zich evenwel door een nog steeds voortdurende daling (met name door een daling van de instroom in ict).

Tabel 6.9 instroombèta/techniek
 200020012002200320042004–2000
wo natuur2 5402 5612 4482 7733 12623,1%
wo techniek4 7484 7834 7965 1165 2109,7%
hbo techniek15 61914 96214 72214 70614 580– 6,7%
Totaal HO22 90722 30621 96622 59522 9160,04%

Bron: CRIHO

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De Stichting AXIS is per 30 juni opgeheven en overgegaan in de stichting Platform bèta/techniek, die per 1 juli 2004 van start is gegaan.

De opgedane kennis met AXIS is ingebed in het beleidskader 2004.

Stimuleringssubsidie is verleend voor het hbo-Sprintprogramma (stimuleringspremies innovatieve techniekprogramma's). De doelstelling is om structureel de doorstroom naar het hoger technisch onderwijs vanuit het mbo te verhogen en het rendement in het hoger technisch onderwijs te verhogen. Dit programma is gericht op vernieuwing van opleidingen in de techniek en rendementsverbetering van deze opleidingen. Het programma wordt uitgevoerd door het Deltapunt bèta/techniek.

Subsidie is verleend aan de VHTO voor verbetering van de positie van vrouwen in de techniek.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Brief over verdere aanpak Deltaplan bèta/techniek en het beleidskader 2004, 20 december 2004 (Kamerstukken 2004–2005,29 800 VIII, nr. 151). Hierin is ook de beschrijving van het hbo-Sprintprogramma opgenomen.

Notitie «doorlopende leerlijnen in het onderwijs», 23 december 2004 (Kamerstukken 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 160).

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Uit de middelen «onderzoek en innovatie» van de enveloppe was in 2004 € 1,8 miljoen beschikbaar voor het hoger onderwijs voor het uitvoeren van het Deltaplan bèta/techniek. Uiteindelijk is een bedrag van € 8,9 miljoen ter beschikking gesteld aan het Deltapunt bèta/techniek. Het grootste aandeel betrof de middelen prestatieafspraken ten behoeve van sectorplannen ad € 5 miljoen en de middelen voor «verbetering doorstroom beroepskolom hbo» ad € 2 miljoen die zijn ingezet voor het hbo Sprintprogramma.

6.4.3.2 Zorgopleidingen in het hoger onderwijs

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Het beleid om de tekorten aan beroepsoefenaren in de zorg in de komende jaren te verminderen is deels gerealiseerd. Het beleid wordt voortgezet.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• Instroom geneeskunde is gehandhaafd op hoog niveau van 2850.

• Tijdelijke impuls voor 250 zij-instroomstudenten in de opleiding geneeskunde.

• Instroom klinische technologie is met 50 plaatsen verhoogd (van 50 naar 100).

• In het hbo zijn 9 nieuwe zorgmasteropleidingen gestart per september 2004 met in totaal 232 studenten (176 nurse practioner en 56 physician assistent)

• De cijfers van de IB-Groep wijzen uit dat voor het studiejaar 2004–2005 een toename van de instroom mondhygiëne is gerealiseerd van 260 naar 286 studenten.

• Bijdrage verleend aan de werkplaatskosten mondzorgkundigen.

• Er zijn 20 masters medisch ingenieur gestart aan de TU/Eindhoven.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen voor de ophoging numerus fixus geneeskunde en de opleiding klinische technologie.

Tabel 6.10: Instroom geneeskunde
Van 1875 naar 2010 plaatsen per 2000/200110,8
Van 2010 naar 2140 plaatsen per 2001/20028,5
Van 2140 naar 2550 plaatsen per 2002/200317,8
Van 2550 naar 2850 plaatsen per 2003/20048,5
Totaal geneeskunde45,6
Van 0 naar 50 plaatsen per 2003/20041,4
Van 50 naar 100 plaatsen per 2004/20050,3
Totaal klinische technologie1,7

Deze tabel wijkt af van de tabel opgenomen in de ontwerpbegroting 2004 omdat deze tabel een beter inzicht geeft in de daadwerkelijke ophoging van de numerus fixus geneeskunde wo en klinische technologie

• € 5 miljoen voor zij-instroom;

• voor de start van de zorgmaster-opleidingen hbo is een subsidie verstrekt van € 1,3 miljoen;

• € 1,8 miljoen voor de capaciteitsuitbreiding aan de hogescholen met de opleiding mondhygiëne;

• € 2,9 miljoen voor de werkplaats mondzorgkundigen;

• € 0,5 miljoen voor de opleiding medisch ingenieur;

• bij Voorjaarsnota 2004 is € 5 miljoen ingezet voor het oplossen van de problematiek Voorjaarsnota (zie toelichting 1e suppletore wet 2004);

• Door vertraging in de realisatie van vernieuwingen in het wo heeft een herschikking van het beleid plaatsgevonden en is € 2 miljoen ingezet voor het sectorplan wiskunde.

6.4.3.3. Digitale universiteit in het hoger onderwijs

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Ja, de Digitale universiteit heeft bijgedragen aan de vernieuwing van het hoger onderwijs met behulp van informatie- en communicatietechnologie.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• Subisidie verleend aan de Digitale universiteit;

• Het onwikkelde onderwijsmateriaal is in gebruik genomen en verder ontwikkeld;

• De educational service provider is operationeel gemaakt.

6.4.3.4 SURF Educatiefonds in het hoger onderwijs

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Ja, het doel om te komen tot vernieuwing van het onderwijs door middel van doelgerichte toepassingen van informatie- en communicatietechnologie (ict) en e-learning is ook in 2004 vormgegeven door de uitvoering van innovatieprojecten.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• Subsidie verleend aan SURF.

• SURF heeft vervolgens een subsidie toegekend aan zes van de veertien ingediende projectvoorstellen voor de onderwijstender 2004. Het gaat daarbij om projecten van Nederlandse hoger onderwijsinstellingen die gericht zijn op onderwijsvernieuwing waarbij ict wordt ingezet. Een korte omschrijving van de projecten waaraan subsidie is toegekend, is opgenomen op de SURF-website (www.surf.nl/projecten).

6.4.3.5 Kennisinnovatie in het hoger beroepsonderwijs

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Ja, uit de evaluatie uitgevoerd in 2004 blijkt dat lectoraten een belangrijk instrument zijn om de kennisinnovatie van de hogeschool te versterken.

De streefwaarde van 128 fte is ruimschoots gehaald (zie onderstaande tabel)

Tabel 6.11: Indicatoren lectoren en kenniskringen
 Streefwaarde minimaal aantal lectoren in fte (cumulatief)Aantal aangestelde lectoren in fte (cumulatief) Aantal aangestelde lectoren in personen (cumulatief)
2001625,07
200212850,555
2003128112,0195
2004128130,7248

Bron: HBO-raad (stand januari 2005)

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

In het eind 2004 afgesloten vernieuwd convenant «Lectoren en kenniskringen hbo» voor de periode 2005–2008 zijn afspraken gemaakt met de HBO-raad over de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij kenniskringen en de versteviging van de kennisbrugfunctie naar het MKB. Omdat kennisinnovatie uiteindelijk behoort tot de kerntaken van hogescholen zullen de middelen voor kennisinnovatie bij de invoering van een nieuw bekostigingsmodel onderdeel uitmaken van een gemarkeerd deel van de lumpsum.

6.4.3.6 Raak-regeling

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Met amendement 26 op de begroting 2004 is een bedrag van € 4 miljoen bestemd voor het verbeteren van de kennisverspreiding tussen MKB en hogescholen. Hieraan is invulling gegeven door middel van de Raak-regeling (Regionale actie en aandacht voor kennisinnovatie). Doelstelling van de regeling is:

• Het verbeteren van de kennisuitwisseling tussen hogescholen en MKB-bedrijven.

• Het stimuleren van netwerkvorming op het gebied van kennisuitwisseling tussen hogescholen en het MKB.

• Het verzamelen van informatie en best practises op het gebied van nieuwe en bestaande samenwerkingsvormen en activiteiten op het gebied van kennisuitwisseling tussen MKB-bedrijven en hogescholen.

De regeling biedt hogescholen en bedrijven de mogelijkheid binnen bepaalde randvoorwaarden voorstellen te doen voor samenwerkingsprojecten op het gebied van kennisuitwisseling die voor ondersteuning in aanmerking komen. De Raak-regeling wordt uitgevoerd door de Stichting Innovatie Allicantie (SIA) waarin samenwerken: de HBO-raad, MKB-Nederland, VNO-NCW, Syntens, het Telematicainstituut en TNO. Een commissie waarin deze partijen zijn vertegenwoordigd beoordeelt projectaanvragen.

Zijn we op de goede koers?

Uiterlijk 1 juli 2005 brengt Stichting SIA een voortgangsrapportage uit op basis waarvan de voortgang kan worden beoordeeld.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Ja, met de Raak-regeling lijkt een uitgebalanceerd instrument te zijn gecreëerd om de kennisuitwisseling tussen MKB-bedrijven en hogescholen te versterken.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Aan de middelen voor kennisverspreiding is € 2 miljoen vanuit de middelen voor «kennisinnovatie hbo» toegevoegd, waardoor in totaal € 6 miljoen is geïnvesteerd in Raak.

6.4.3.7 Dynamisering eerste geldstroom wetenschappelijk onderzoek en jonge universiteiten

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Met amendement 33 is bij de behandeling van de OCW-begroting 2004 € 3 miljoen voor de jaren 2004–2006 beschikbaar gesteld voor het wegwerken van de achterstand in de onderzoeksbekostiging van de drie jonge universiteiten Erasmus Universiteit Rotterdam, Universiteit Maastricht en Universiteit van Tilburg in afwachting van de wijziging van de onderzoeksbekostiging in 2007.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• In 2004 is aan CHEPS opdracht gegeven voor een voorstudie naar prestatiemeting van het universitair onderzoek.

• Het amendement is verwerkt in de wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW voor het jaar 2004.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Brief aan de Tweede Kamer over aangenomen moties en amendementen bij de behandeling van de OCW-begroting 2004 (Kamerstukken 2003–2004, 29 200 VIII, nr. 121) en wijziging Bekostigingsbesluit WHW 2004.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

In de begroting was € 4 miljoen geraamd voor de dynamisering eerste geldstroom wo. Hiervan is € 3 miljoen aangewend voor de uitvoering van amendement 33. Het resterende bedrag is ingezet voor het project Netspar (Network for studies on pensions, aging and retirement) van de Universiteit van Tilburg en voor een overboeking naar de begroting van LNV.

6.4.3.8 Onderzoeksmasters, sectorplan drie technische universiteiten

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Doel is het aantrekken van jonge getalenteerde studenten om het tekort aan onderzoekers en kenniswerkers te verminderen. Via sectorplannen worden de instellingen gestimuleerd om onderzoeksmasters aan te laten sluiten op speerpunten in het onderzoek.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

In maart 2004 hebben de drie technische universiteiten (Delft, Eindhoven en Twente) een sectorplan aan de staatssecretaris overhandigd. Doel van dit sectorplan is door middel van intensivering van de samenwerking en onderlinge afstemming van het onderwijsaanbod en de onderzoeksspeerpunten te komen tot meer afgestudeerden. Hierdoor komen meer kenniswerkers beschikbaar voor de Nederlandse kenniseconomie.

Dit sectorplan is uitgewerkt in een uitvoeringsnota welke in oktober 2004 aan het ministerie van OCW is aangeboden. Rode draad in de projecten is enerzijds de koppeling van masters aan onderzoeksspeerpunten en het vergroten van de aantrekkelijkheid van de masteropleidingen. Met het oog hierop ontwikkelen de samenwerkende technische universiteiten onder andere zes nieuwe gezamenlijke onderzoeksmasters die nauw aansluiten bij de onderzoeksspeerpunten. Daarnaast hebben zij een gezamenlijke Graduate School opgericht. In deze school wordt het masteraanbod van de samenwerkende technische universiteiten gebundeld en worden de initiatieven voor nieuwe opleidingen aangestuurd en gecoördineerd.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Voor de uitvoering van de in het uitvoeringsplan opgenomen projecten is een eenmalige subsidie van € 6 miljoen beschikbaar gesteld. Dit bedrag is afkomstig van de geraamde € 6 miljoen voor onderzoeksmasters, waarvan € 4 miljoen bestemd was voor sectorplannen wo.

6.4.3.9 Internationalisering

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Ja, met het versturen van de internationaliseringsbrief is invulling gegeven aan een betere internationale profilering van het Nederlandse hoger onderwijs.

Tabel 6.12 Kengetallen Internationalisering
 00/'0101/'0202/'0303/'04
uitstroomvia beurs (hbo+wo)5 4405 6205 6206 067
instroomvia beurs (hbo+wo)8 1979 0349 6828 755
enquête na 1,5 jr onder afgestudeerden in97/'9898/'9999/'0000/'01
% afgestudeerde met buitenlandervaring (hbo)26,929,428,425,9
% afgestudeerde met buitenlandervaring (wo)36,138,340,141,6

Bron: Bisonmonitor 2003 (Nuffic)

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

In het HOOP 2004 is ingegaan op het toenemend belang van Europa en globalisering. In november 2004 is de internationaliseringsbrief aan de Tweede Kamer gezonden. Zie voor een verdere toelichting de overzichtsconstructie internationaal beleid.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Internationaliseringsbrief «Koers op kwaliteit» (Kamerstukken 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 72).

8. INTERNATIONAAL ONDERWIJSBELEID

8.1 Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling voor het internationaal onderwijsbeleid is:

• Het bevorderen van de mogelijkheden voor deelnemers aan onderwijs, cultuur en wetenschappen voor internationale oriëntatie en kennisverwerving;

• Het bevorderen van de kwaliteit van het aanbod en de beoefening van onderwijs, cultuur en wetenschappen in Nederland door internationale oriëntatie, vergelijking en competitie;

• Het versterken van het internationale profiel van Nederlandse onderwijs-, cultuur en wetenschappelijke instellingen op de internationale markt;

• Het leren van elkaar en samenwerken met andere landen op centraal niveau; ontsluiting van – voor Nederland relevante kennis en benchmarking.

8.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.1: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 8 (x € 1 000)
   Realisatie  Vastgestelde begrotingVerschilHGIS realisatie
 200020012002200320042004  
Verplichtingen7 05215 22420 99815 99324 10725 333– 1 226 
waarvan garan-tieverplichtingen0000000 
Uitgaven7 33912 60418 03919 31726 77328 136– 1 3632 224
         
Programma-uitgaven 12 60418 03919 31724 90326 198– 1 295 
Mobiliteit 4 2449 2389 86410 30110 319– 181 781
Samenwerkingsverbanden 4 2263 2173 3783 2223 564– 342 
Institutionele subsidies Nederland 3 2774 4564 5944 8944 778116443
Instellingen buitenland 546711581340540– 200 
Overige internationale uitgaven 3114179006 1466 997– 851 
         
Apparaatsuitgaven    1 8701 938– 68 
Ontvangsten291 0125254193999– 60 

Toelichting

De apparaatsuitgaven zijn voor het eerst in de begroting 2004 bij dit artikel opgenomen. Op het totale artikel is in 2004 € 1,4 miljoen minder uitgegeven ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. Hieraan liggen een aantal interne en externe overboekingen ten grondslag. Daarnaast was er een intertemporele compensatie van € 0,7 miljoen voor verplichtingen in het kader van het Europees voorzitterschap met kasgevolgen in 2005.

8.3 Realisatie operationele doelstellingen

Mobiliteit (vergroting internationale oriëntatie van lerenden en docenten, bevordering kwaliteit en profilering Nederlands onderwijs)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Gedeeltelijk. De Bison-monitor 2003 concludeert een toename van het aantal buitenlandse studenten in Nederland, maar een afname van het aantal Nederlandse studenten in het buitenland. In het bve neemt het aantal leerlingen met buitenlandervaring af. In het primair en voortgezet onderwijs is sprake van een lichte toename.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Ja. Op het terrein van het hoger onderwijs is het nieuwe beleid vastgelegd in de internationaliseringsbrief. Uitgangspunt bij het nieuwe beurzeninstrumentarium is dat instellingen worden geprikkeld zich te richten op werving van kwalitatief goede buitenlandse studenten. Tevens zijn diverse maatregelen genomen, zoals ten aanzien van visa, verblijfsvergunningen etc., om niet-functionele mobiliteitsobstakels voor kennismigranten weg te nemen

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• Bison monitor van internationale mobiliteit in het onderwijs 2003 (IB/2004/43 585, dd. 20-9-2004).

• Koers op kwaliteit, internationaliseringsbrief hoger onderwijs (HO/2004/51 266, dd. 9-12-2004).

• Kabinetsstandpunt kennismigranten (5 274 956/04/DVB, dd. 6-5-2004).

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Ja, zie tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid.

Samenwerkingsverbanden (bilaterale samenwerking als bijdrage aan de diverse algemene doelstellingen)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Ja, de bilaterale samenwerking met diverse partnerlanden is voortgezet dan wel versterkt om er toe bij te dragen dat een toenemend aantal Nederlandse instelling participeert in internationale netwerken en hun internationale relaties uitbreidt en onderhoudt.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

In 2004 is onder meer besloten, na tripartiet overleg, voor een vervolg van het beurzenprogramma Koninkrijk de Nederlanden, algemeen programma voor nauwe samenwerking tussen scholen (KANS) voor samenwerking tussen Nederlandse middelbare scholen en Antilliaanse of Arubaanse scholen.

Na evaluatie is besloten het programma Co-operation in education between the Netherlands and South Africa (Cenesa), dat in 2004 zijn laatste jaar kende, niet voort te zetten.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• Onderwijssamenwerking met Zuid-Oost Europa (Kamerstukken II, 2004–05, 21 501-34 nr. 41).

• Beknopte verslagen buitenlandse werkbezoeken voorjaar 2004 (IB/2004/24 289, dd.14-6-2004).

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Ja, zie tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid.

Institutionele subsidies Nederland (ter behartiging Nederlandse belangen in het buitenland)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Ja. Dit betreft onder andere een subsidie aan de Nederlandse Taalunie.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

In 2004 is de (in 2003) tussen Nederlandse Taalunie en de Republiek Suriname gesloten associatieovereenkomst nader uitgewerkt en voorbereid ter voorbereiding van het bezoek van de minister aan Suriname van 10–13 januari 2005.

Tevens is de Nederlandse Taalunie in 2004 geëvalueerd.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Ja, zie tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid.

Instellingen buitenland (multilaterale samenwerking als bijdrage aan de diverse algemene doelstellingen)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Ja, het betreft de reguliere Nederlandse deelname aan organisaties als UNESCO en OESO.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Ten aanzien van UNESCO was in 2004 sprake van een versteviging van de Nederlandse prioriteiten. Deze zijn vastgelegd in een brief aan de Kamer dd. 8–10–2004.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• Uitkomsten algemene conferentie UNESCO 2003 (IB/04/45 971, dd. 8-10-2004); antwoord op brieven vaste kamercommissie OCW van 4 maart 2004, kenmerk M04–05 en 2 juli 2004, kenmerk M04–40 inzake de Algemene vergadering UNESCO

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Ja, zie tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid.

Overige internationale uitgaven (waaronder EU-voorzitterschap)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Ja, het Nederlands voorzitterschap heeft op onderwijsterrein onder meer ingezet op:

• Het vergroten van de transparantie in het beroepsonderwijs: In de «verklaring van Maastricht» zijn onder meer de uitgangspunten vastgelegd voor de toekomstige samenwerking op het terrein van het beroepsonderwijs en wordt een European Qualification Framework aangekondigd.

• Het wegnemen van de obstakels voor mobiliteit voor lerenden: de Europese Commissie stelt op initiatief van het Nederlands voorzitterschap een werkgroep van juridische deskundigen in die zich zal buigen over de obstakels voor het realiseren van meeneembare studiefinanciering. Ook zal de Commissie mede op basis van de uitkomsten van de informele ministersconferentie in Rotterdam een handvest voor de kwaliteit van mobiliteit opstellen.

• De Europese dimensie in het onderwijs: Door het Nederlands voorzitterschap is een notitie over «onderwijs en burgerschap» opgesteld die door de onderwijsministers is vastgesteld en aan de Raad van regeringsleiders is aangeboden. In deze notitie worden onder meer uitgangspunten vastgelegd voor samenwerking op het terrein van het stimuleren van (Europees) burgerschap in het onderwijs.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Ja, de voorgenomen activiteiten zijn uitgevoerd. Op het terrein van het onderwijs zijn twee informele ministersbijeenkomsten georganiseerd en een aantal ambtelijke en expertconferenties.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

• De internationale OCW-agenda en het EU-voorzitterschap 2004 (IB/2003/58 092, dd. 12-12-2003).

• Brief 11 juni 2004, IB/2004/24 283 inzake de Onderwijsraadrapporten«Onderwijs en Europa: Europees burgerschap» en «Onderwijs en Europa: Europese invloeden in Nederland».

• IB/2004/33 957 d.d. 27 augustus – Verslag van de OJC Raad van 28 mei 2004

• B/2004/54 293 d.d. 16 december – Verslag van de OJC Raad van 15–16 november 2004

Rapportages over de resultaten van het voorzitterschap worden door het ministerie van Buitenlandse Zaken gecoördineerd en gaan in een gezamenlijke brief van BZ naar de kamer.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Zie tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid.

OVERZICHTSCONSTRUCTIE INTERNATIONAAL BELEID

Deze paragraaf biedt een overzicht van de internationale uitgaven van OCW. Dit betreft echter geen totaaloverzicht van de internationale activiteiten die op het terrein van onderwijs, cultuur en wetenschappen in Nederland plaatsvinden. De daadwerkelijke omvang van de middelen die worden besteed aan de bevordering van mobiliteit en samenwerkingsverbanden is veelal groter dan hieronder is aangegeven. Zo financieren zowel de EU als de instellingen zelf vormen van internationale samenwerking.

Totaaloverzicht naar operationele doelstelling

Tabel 1: Uitgaven internationaal beleid (x € 1 000)
   Realisatie  Vastgestelde begrotingVerschilHGIS realisatie
 20002001200220032004200420042004
Mobiliteit  13 26112 69113 92314 217– 2942 029
Samenwerkingsverbanden  9 71310 2808 21710 533– 2 316162
Institutionele subsidies Nederland  128 740133 014135 658128 7386 92053 588
Instellingen buitenland  69 97671 61571 92671 367559100
Overig  1 5202 7198 1858 481– 296868
Totaal programma-uitgaven  223 210230 319237 909233 3364 57356 747

Overzichten naar operationele doelstellingen per artikel

Tabel 2: Mobiliteit (x € 1 000)
 Raming 2004Realisatie 2004 HGIS-deel
Onderwijs artikel 8:   
Internationaal onderwijsbeleid10 31910 3011 781
Onderwijs overige artikelen:   
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (artikel 4)1 07739 
Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)136248248
Wetenschappelijk onderwijs(artikel 7)1 6851 624 
Studiefinanciering(artikel 11)1 0001 711 
Totaal14 21713 9232 029
Tabel 3: Samenwerkingsverbanden (x € 1 000)
 Raming 2004Realisatie 2004HGIS-deel
Onderwijs artikel 8:   
Internationaal onderwijsbeleid3 5643 222 
Onderwijs overige artikelen:   
Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)26162162
Informatie en communicatietechnologie (artikel 10)3525 
Onderzoek:   
Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)6 9084 517 
Cultuur:   
Kunsten (artikel 14) 291 
Totaal10 5338 217162
Tabel 4: Institutionele subsidies Nederland (x € 1 000)
 Raming 2004Realisatie 2004HGIS-deel
Onderwijs artikel 8:   
Internationaal onderwijsbeleid4 7784 894443
Onderwijs overige artikelen:   
Primair onderwijs (artikel 1)13 17714 693 
Voortgezet onderwijs (artikel 3)1 5401 540 
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (artikel 4)301371 
Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)52 73161 10651 495
Informatie en communicatietechnologie (artikel 10)125115 
Onderzoek:   
Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)454454454
Cultuur:   
Algemeen cultuurbeleid (artikel 14)2 0461 9431 196
Kunsten (artikel 14)5 2315 410 
Media (artikel 15)48 22044 997 
Cultureel erfgoed(artikel 14)135135 
Totaal128 738135 65853 588
Tabel 5: Instellingen buitenland (x € 1 000)
 Raming 2004Realisatie 2004HGIS-deel
Onderwijs artikel 8:   
Internationaal onderwijsbeleid540340 
Onderwijs overige artikelen:   
Primair onderwijs (artikel 1)1045 
Voortgezet onderwijs (artikel 3)45284 
Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)1 4931 272 
Informatie en communicatietechnologie (artikel 10)4026 
Onderzoek:   
Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)68 68969 224 
Cultuur:   
Algemeen cultuurbeleid (artikel 14)100100100
Kunsten (artikel 14) 260 
Cultureel erfgoed (artikel 14)450375 
Totaal71 36771 926100
Tabel 6: Internationaal beleid overig (x € 1 000)
 Raming 2004Realisatie 2004HGIS-deel
Onderwijs artikel 8:   
Internationaal onderwijsbeleid6 9976 146 
Onderwijs overige artikelen:   
Primair onderwijs (artikel 1)20761 
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (artikel 4)380299 
Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)3093737
Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)38637590
Onderzoek:   
Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)2510 
Cultuur:   
Algemeen cultuurbeleid (artikel 14)276241241
Cultureel erfgoed (artikel 14)249754 
Totaal8 4818 185868

9. ARBEIDSMARKT EN PERSONEELSBELEID

9.1 Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling van de minister is het met de daarvoor bestemde middelen een open en transparante onderwijsarbeidsmarkt te bevorderen in samenwerking met werkgevers- en werknemersorganisaties, alsmede van een structuur voor overleg over de arbeidsvoorwaardenontwikkeling. Eveneens is de doelstelling van de minister het terugdringen van financiële gevolgen van bovenmatige ziektekosten voor het (gewezen) onderwijspersoneel. De algemene doelstelling is in 2004 bereikt.

In 2004 is de onderwijsarbeidsmarkt vrijwel in evenwicht als gevolg van de genomen beleidsinitiatieven, maar ook door een dalend leerlingenaantal en een per saldo verhoogde instroom van werknemers in het onderwijs. Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod blijft echter van belang (zie overzichtsconstructie Arbeidsmarkt en personeelsbeleid).

Het doel van de minister om in 2004 vernieuwende projecten op het gebied van arbeidsvoorwaarden, personeelsbeleid en arbeidsmarkt te faciliteren, is gerealiseerd.

Daarnaast is gezorgd voor goede arbeidsverhoudingen en het vergemakkelijken van het arbeidsvoorwaardenoverleg door het georganiseerd overleg te faciliteren.

Het Sectorbestuur voor de Onderwijsarbeidsmarkt (SBO) krijgt middelen om te functioneren als (kennis- en expertise) platform voor werknemers- en werkgeversorganisaties op het terrein van de onderwijsarbeidsmarkt.

Conform zijn doelstelling heeft de zvoo-regeling in 2004 voorkomen dat particulier verzekerd (voormalig) onderwijspersoneel meer betaalt aan ziektekosten dan vergelijkbaar ziekenfondsverzekerd personeel in de marktsector.

9.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.1: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 9 (x € 1 000)
   Realisatie  Vastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320042004 
Verplichtingen  74 85595 933118 48980 08938 400
–waarvan garantieverplichtingen  00000
Totaal uitgaven  84 93588 479117 40580 08937 316
        
Programma-uitgaven  84 93588 479114 07177 36036 711
Arbeidsmarkt  40 87748 51566 54834 61631 932
Zvoo  44 05839 96447 52342 7444 779
        
Apparaatsuitgaven    3 3342 729605
Ontvangsten  684 2213750375

Toelichting

De arbeidsmarktmiddelen voor de lopende projecten op het terrein van onderwijsarbeidsmarkt en arbeidsverhoudingen (SBO, georganiseerd overleg en vakbondsfaciliteiten, versterken samenwerking in de regio, onderwijs anders organiseren etc.) zijn volledig besteed (zie tabel 9.1).

Het verschil tussen realisatie en vastgestelde begroting betreft voornamelijk de intensiveringmiddelen die in het strategisch- en het hoofdlijnenakkoord beschikbaar zijn gesteld. Deze middelen zijn van artikel 17 overgeboekt naar artikel 9 en worden toegelicht in de overzichtsconstructie arbeidsmarkt en personeelsbeleid.

De middelen voor de regeling zvoo zijn volledig besteed. De stijging ten opzichte van de begroting is veroorzaakt door enerzijds een overboeking van de uitvoeringskosten van centraal naar een decentraal artikel (circa € 4,1 miljoen) en anderzijds de verrekening van de middelen tussen de verschillende deelnemende sectoren (€ 0,7 miljoen).

9.3 Realisatie operationele doelstellingen

De algemene beleidsdoelstelling wordt uitgewerkt in twee operationele doelstellingen, arbeidsmarkt en ziektekostenvoorziening voor onderwijs en onderzoekspersoneel (zvoo).

9.3.1 Arbeidsmarkt

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Het doel van de minister om in 2004 vernieuwende projecten op het gebied van arbeidsvoorwaarden, personeelsbeleid en arbeidsmarkt te faciliteren, is gerealiseerd. In 2004 is de onderwijsarbeidsmarkt vrijwel in evenwicht als gevolg van de genomen beleidsinitiatieven, maar ook door een dalend leerlingenaantal en een per saldo verhoogde instroom van werknemers in het onderwijs. Daarnaast is gezorgd voor goede arbeidsverhoudingen en het vergemakkelijken van het arbeidsvoorwaardenoverleg door het georganiseerd overleg te faciliteren.

Het SBO krijgt middelen om te functioneren als (kennis- en expertise) platform voor werknemers- en werkgeversorganisaties op het terrein van de onderwijsarbeidsmarkt.

Hebben we gedaan wat we zouden gaan doen?

De voorgenomen vernieuwingsprojecten zijn uitgevoerd. In 2004 is bijvoorbeeld een pilot kopopleiding hbo gestart, een nieuwe stimuleringsregeling «opleiden in de school» van kracht geworden, de subsidieregeling zij-instroom verruimd en zijn regionale convenanten tot stand gebracht (zie ook de overzichtsconstructie arbeidsmarkt en personeelsbeleid).

Decentralisatie georganiseerd overleg en vakbondsfaciliteiten: de beschikbare middelen zijn bedoeld voor de vervanging van onderwijspersoneel dat vakbondswerkzaamheden verricht. De decentralisatie van de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden in de sector onderwijs vormt de aanleiding om in de volledig gedecentraliseerde sectoren ook de faciliteiten te decentraliseren voor werkzaamheden ten behoeve van het georganiseerd overleg en voor werkzaamheden die voor het onderwijs- en onderzoekspersoneel bij de vakorganisaties worden verricht, te decentraliseren. Met de werknemers- en werkgeversorganisaties in de volledig gedecentraliseerde onderwijssectoren is in 2004 overeenstemming bereikt over de decentralisatie per 1-1-2005 van het georganiseerd overleg en vakbondsfaciliteiten in deze sectoren. De over het decentralisatietraject gemaakte afspraken zijn in afzonderlijke sectorconvenanten en in de op 24 november 2004 gepubliceerde Regeling georganiseerd overleg en vakbondsfaciliteiten 2005 vastgelegd.

Het Sectorbestuur voor de onderwijsarbeidsmarkt (SBO) geeft uitvoering aan haar (tweejaarlijks) beleidsprogramma (ontwikkeling en uitvoering van arbeidsmarktbeleid in de sector onderwijs). SBO is bezig met een proces om meer en meer VBTB-proof te werken. Het SBO heeft haar activiteiten voor een belangrijk deel verlegd naar de (risico) regio's. Het proces om de legitimatie van (de activiteiten van) SBO meer vanuit de sectortafels en de instellingen te laten komen is eveneens in 2004 in gang gezet en moet in 2005 uitmonden in een nieuw convenant OCW-SBO.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Voor de situatie op de onderwijsarbeidsmarkt in 2004 wordt verwezen naar de nota Werken in het Onderwijs 2005, die tegelijk met de begroting 2005 aan de Tweede Kamer is verzonden.

Vernieuwingsprojecten: de nota's Maatwerk, het Plan van aanpak arbeidsmarkt en personeelsbeleid d.d. 2 december 2002 en Een goed werkende onderwijsarbeidsmarkt. Beleidsplan onderwijspersoneel van 18 juni 2004.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Zie tabel 9.1.

9.3.2 Ziektekostenvoorziening voor onderwijs en onderzoekspersoneel (zvoo)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Conform zijn doelstelling heeft de zvoo-regeling in 2004 voorkomen dat particulier verzekerd (voormalig) onderwijspersoneel meer betaalt aan ziektekosten dan vergelijkbaar ziekenfondsverzekerd personeel in de marktsector.

Hebben we gedaan wat we zouden gaan doen?

Personeel in de onderwijssector is in het algemeen van het ziekenfonds uitgesloten en moet zich dus particulier verzekeren tegen ziektekosten. Met name voor personeel met een lager inkomen en/of meerdere medeverzekerden betekent dit dat de nominale premie van de particuliere verzekering (soms beduidend) hoger is dan de procentuele premie voor het ziekenfonds. Voor deze groepen betekent werken in het onderwijs een soms buitengewoon hoog beslag op het inkomen door de ziektekostenpremies. De zvoo treft hiervoor een (vangnet)voorziening.

De zvoo-regeling is in 2004 ongewijzigd voortgezet. In 2004 zijn 38 011 uitkeringen gedaan, waarvan 34 482 aan post-actieven en 3 529 aan actieven.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Zie tabel 9.1.

OVERZICHTSCONSTRUCTIE ARBEIDSMARKT EN PERSONEELSBELEID

1.1 Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling is het zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit op korte, middellange en lange termijn. Dit betekent dat het beleid zich richt op zowel het doelmatig oplossen van de huidige tekortenproblematiek in het funderend onderwijs als op de structurele personeelsvoorziening in het gehele onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek.

In 2004 (korte termijn) is de onderwijsarbeidsmarkt vrijwel in evenwicht als gevolg van de genomen beleidsinitiatieven, maar ook door een dalend leerlingenaantal en een per saldo verhoogde instroom van werknemers in het onderwijs. In de komende jaren zal de vervangingsvraag verder toenemen. Daarom blijft de doelstelling van het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod van groot belang. De doelstelling om de afstemming van vraag en aanbod (structureel) te verbeteren is in gang gezet (gedeeltelijk gerealiseerd). Het betreft een doelstelling waar over een lange(re) reeks van jaren aan gewerkt zal moeten worden.

1.2 Budgettaire gevolgen van beleid

De arbeidsmarktmiddelen voor de lopende projecten op het terrein van onderwijsarbeidsmarkt en -verhoudingen (SBO, georganiseerd overleg en vakbondsfaciliteiten, versterken samenwerking in de regio, onderwijs anders organiseren etc.) zijn volledig besteed. Daarnaast zijn er de intensiveringmiddelen die in het strategisch- en het hoofdlijnenakkoord beschikbaar zijn gesteld (enveloppe) voor de beleidsprioriteit «meer mensen werkzaam in het onderwijs». In de volgende tabel is een totaaloverzicht opgenomen van deze middelen.

Tabel 1: Meer mensen werkzaam in het onderwijs (x € 1 miljoen)
 2004200520062007
Verbeteren arbeidsorganisatie, verminderen werkdruk en arbeidsmarktknelpunten28,054,092,0124,0
Begeleiding nieuwe instroom23,539,943,976,9
Opleiden in de school15,529,138,153,1
Lerarenopleidingen4,06,09,018,0
Totaal71,0129,0183,0272,0

In de loop van 2004 zijn deze intensiveringmiddelen overgeboekt naar artikel 9. Een deel hiervan is doorgeboekt naar andere begrotingsartikelen voor uitvoering van het intensiveringbeleid. Dit betreft de volgende middelen:

Tabel 2: Uitdeling intensiveringsmiddelen (x € 1 000)
ArtikelDoel2004200520062007
Binnen de OCW-begroting    
1Beloning schoolleiders PO13 00013 00015 00015 000
3Functie- beloningsdiff. VMBO8 4158 41500
1 en 3Veiligheid4 00029 00035 00031 000
12WTOS/TLO1 0003 0003 0003 000
16Vrouwen in de wetenschap2000200020002000
Buiten de OCW-begroting    
 Aandeel van ministerie van LNV1 1441 6312 5544 450
Totaal overgeboekte intensiveringsmiddelen van artikel 9 naar andere artikelen/hoofdstukken29 55957 04657 55455 450
Resterende intensiveringsmiddelen41 44171 954125 446216 550

Van de resterende middelen is ruim € 20 miljoen niet besteed in 2004. Dit had twee oorzaken. Ten eerste was er sprake van een onderuitputting in de regeling zij-instroom (€ 1,5 miljoen in plaats van de geraamde € 15,3 miljoen). Ten tweede bleek er meer tijd nodig te zijn voor afstemming met de betrokken partijen bij de inrichting van het landelijk platform en bij de aanbesteding van de uitvoering van de meerjarige personeelsplanning.

De hierdoor niet bestede middelen zijn voor circa € 8 miljoen ingezet voor tegenvallers binnen de OCW-begroting en het voornemen is om circa € 12 miljoen door te schuiven voor besteding in 2005 (definitieve besluitvorming volgt bij VJN 2005). Deze besteding betreft het terugdraaien van de taakstelling gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid door de motie Verhagen (€ 8 miljoen) en verlenging van de aanvraagtermijn voor de regeling opleiden in de school (€ 4,4 miljoen) om zo scholen in staat te stellen om goede projectplannen te kunnen indienen.

1.3 Realisatie operationele doelstellingen

De algemene beleidsdoelstelling wordt uitgewerkt in drie operationele doelstellingen:

• Arbeidsmarkt (paragraaf 1.3.1)

• Scholen (paragraaf 1.3.2.)

• Opleidingen en kwaliteit (paragraaf 1.3.3)

1.3.1 Arbeidsmarkt

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De doelstelling om de afstemming van vraag en aanbod te verbeteren is in gang gezet (gedeeltelijk gerealiseerd). Het betreft een doelstelling waar over een lange(re) reeks van jaren aan gewerkt zal moeten worden. In de regio wordt al aanmerkelijk meer samengewerkt dan voorheen. Ook worden tussen regio's soms afspraken gemaakt om de (gezamenlijke) problematiek op te lossen. Met de introductie van functiedifferentiatie en de decentralisatie van arbeidsmarktbudgetten/schoolbudgetten en de arbeidsvoorwaarden is een proces in gang gezet naar steeds verdere flexibilisering en het verder openen van de onderwijsarbeidsmarkt. De stromen op de onderwijsarbeidsmarkt (mobiliteit) zijn de afgelopen jaren sterk toegenomen. Zelfs in deze tijden van economische recessie blijft de mobiliteit (in- en uitstroom) op een relatief hoog niveau.

Afstemmen regionale vraag en aanbod

Hebben we gedaan wat we zouden gaan doen?

Regionale convenanten

Het SBO heeft ruim dertig regionale convenanten (po en vo) afgesloten. Daarmee is de convenantsafspraak (OCW-SBO) ingelost. De gewijzigde economische omstandigheden hebben ertoe geleid dat er voor is gekozen om – op dit moment – vanuit het ministerie geen landelijke dekking na te streven. Het SBO blijft de afstemming van vraag en aanbod in «niet risicoregio's» ondersteunen. Probleempunt bij de regionale convenanten is dat de regio's de omslag van papier naar praktijk vaak maar moeizaam maken. De ontwikkeling van MIRROR1, dat scholen de mogelijkheid moet bieden om zelf meerjarige personeelsplanningen te maken, is nog niet afgerond. Problemen bij de datavoorziening en de ramingen zijn daar debet aan. Inmiddels is een zogenoemde shell of portal personele informatievoorziening ontwikkeld door IBM die het mogelijk maakt om op betrekkelijk eenvoudige wijze de grote hoeveelheid informatie te ontsluiten. In juni 2005 wordt de eerste fase van beschikbaar stelling voor besturen en regio's afgerond. Om de scholen/regio's toch de benodigde informatie te bieden voor de regionale planvorming is een specifiek regionaal onderzoek opgestart (en vrijwel afgerond).

Intensiveringen regionale afspraken

In de nota Werken in het onderwijs 2005 van september 2004 zijn de zogenoemde risicoregio's aangewezen. Middels een «symposium» zijn de betrokken regio's in een vroeg stadium geïnformeerd over de voornemens. De regeling met betrekking tot de risicoregio's (inclusief financiële paragraaf en toekenningscriteria) is recentelijk verschenen. De regionale platforms zijn momenteel bezig om hun plannen te ontwikkelen. Het proces wordt begeleid door SBO en Senter.

Verbeteren concurrentiepositie

CAO-vorming

Eind 2004 is de cao onderwijs (po en vo) 2003 verlengt tot 1 januari 2005. De afspraken over de incidentele eindejaarsuitkering voor 2004 en verlaging van de loondoorbetaling in het 2e ziektejaar passen binnen de kaders van het najaarsakkoord 2003 (nullijn) en het sociaal akkoord 2004 (loondoorbetaling in eerste twee ziektejaren max. 170%).

Intensiveringen arbeidsorganisatie, verminderen werkdruk en arbeidsmarktknelpunten

In 2004 zijn met werkgeversorganisaties convenanten gesloten over de beloning van de schoolleider in het primair onderwijs en beloningsdifferentiatie in het vmbo. De extra maatregelen en middelen zijn gericht op het verbeteren van het functioneren van de onderwijsarbeidsmarkt en het versterken van de concurrentiepositie van het onderwijs.

Decentralisatie arbeidsvoorwaardenvorming

Met centrales en werkgeversorganisatie is in 2004 de doordecentralisatie nader uitgewerkt. Begin 2005 wordt politiek getoetst of met deze uitwerking aan het toetsingskader wordt voldaan. Bij het Werkgeversverbond voortgezet onderwijs heeft zich ruim 80% van de instellingen aangesloten. Hiermee is een representatieve werkgeversvertegenwoordiging in het voortgezet onderwijs ontstaan. Het Werkgeversverbond verwacht in 2005 een verdere groei van de aansluitingsgraad.

Imagocampagne

In 2004 is er, op imagoniveau (niveau 1), tweemaal een Postbus 51 plus-roulement ingezet. De communicatiedoelstellingen ten aanzien van kennis, houding en (informatiezoek-)gedrag zijn behaald. Er is een groter bereik onder de doelgroep 20–40 jarige hbo+-ers gehaald met dezelfde media-inzet (98%). De boodschap komt goed over («groei/ontwikkeling», «mooi vak», «anders leren kijken»). De waardering is erg hoog (televisie krijgt rapportcijfer 7,9 en radio een 7,4. Postbus 51 benchmark respectievelijk 7,1 en 6,9). De houding ten opzichte van het beroep heeft zich wederom op een hoog niveau gestabiliseerd. De advertentie gericht op het huidige onderwijspersoneel op de «dag van de leraar» op 5 oktober 2004 heeft een positief effect gehad. Het bereik lag met 43% onder leraren flink boven de Postbus 51 benchmark (28%). Ook de waardering is hoog, de advertentie kreeg van de leraren een 7 (Postbus 51 benchmark 6,8). De advertentie overtuigt dat leraren trots kunnen zijn op hun beroep en dat leraar zijn een zwaar, maar leuk beroep is.

Regeling kinderopvang onderwijspersoneel

In de begroting 2004 was aangekondigd dat de regeling kinderopvang onderwijspersoneel zou worden herzien in aanloop naar de invoering van de Wet kinderopvang per januari 2005. In 2004 is overeenstemming bereikt met de vakbonden over een nieuwe regeling conform de uitgangspunten van de Wet kinderopvang, dat wil zeggen dat de regeling voorziet in een werkgeversbijdrage van 1/6 deel van de kosten, gemaximeerd op het maximumuurtarief dat voor de rijksbijdrage geldt.

Het aantal geplaatste kinderen (in PO en VO) bedraagt in 2004 circa 16 750. Dit zijn 0–4 jarige kinderen en 4–13 jarige kinderen samen.

Duobanen

In 2004 is het project duobanen gecontinueerd. Ook nu zijn circa 20 meest vrouwelijke duo's als duo-directeur van start gegaan. Op grond van de opgedane ervaringen is de opzet van het project in de loop van 2004 veranderd c.q. verruimd. Scholen/besturen ondervonden nogal wat problemen bij het aanstellen van duo-directeuren door allerlei bureaucratische hinderpalen. In de nieuwe regeling zijn een aantal van de meest hinderlijke geslecht. Bovendien zijn ook mogelijkheden geopend voor tijdelijke duo-constructies, waarbij een vertrekkende, voor het pensioen staande (vaak mannelijke) directeur geleidelijk het roer aan zijn vrouwelijke opvolgster overdraagt. Ook in het voortgezet onderwijs is vraag naar een dergelijk traject. Middelen zijn beschikbaar gesteld om ook dit te realiseren. Aanvang 2005 moet de regeling voor het voortgezet onderwijs verschijnen.

ID-banen

Het convenant gesubsidieerde arbeid sector onderwijs (2003) had tot doel 1 930 ID-banen om te zetten in regulier gefinancierde banen, gebruikmakend van de SZW-subsidie die hiervoor tot 1 juli 2004 kon worden aangevraagd. Inmiddels zijn 1763 ID-plaatsen in het onderwijs omgezet in reguliere banen en zijn er nog enkele tientallen aanvragen in behandeling. Daarmee is aan de doelstelling van het convenant vrijwel voldaan.

Nadat in 2003 financiële impulsen waren gegeven heeft OCW in 2004 werkgevers vooral inhoudelijke ondersteuning geboden bij het omzetten van ID-banen. In het voorjaar van 2004 zijn in overleg met SZW, SBO en sociale partners regionale voorlichtingsbijeenkomsten gehouden. Ook is tot eind 2004 een steunpunt ID-banen in de lucht geweest bij het SBO.

Jonge wetenschappers en doelgroepenbeleid

Voor de resultaten van de Vernieuwingsimpuls en het Aspasiaprogramma wordt hier kortheidshalve verwezen naar artikel 16 Onderzoek en Wetenschap.

Arbeidsparticipatie

Bevorderen arbeidsparticipatie ouderen

Er is uitvoering gegeven aan de afspraken in de Pensioenkamer over een andere financiering van het vervroegde pensioen (fpu) en een herziening van het pensioenreglement (flankerend beleid). De afspraken hebben resultaat gehad. Het aantal (potentiële) fpu-gerechtigden dat tussen de leeftijd van 61 en 62 jaar daadwerkelijk van fpu gebruik is gaan maken, is in 2003 ten opzichte van 2002 met 11% gedaald. De verwachting is dat deze trend doorzet in 2004.

Bij vijf scholen – drie in het primair onderwijs en twee in het voortgezet onderwijs – zijn pilots «langer doorwerken in het onderwijs» gestart binnen de kaders van de cao-afspraak. Verder is bij een scholengroep in het voortgezet onderwijs het Nestor-project gestart, waarbij oudere leerkrachten opgeleid worden tot coach van startende leerkrachten.

De resultaten van het project en de pilots worden aan het veld beschikbaar gesteld.

Ziekteverzuimconvenanten po en vo

In het arbodeelconvenant «Verzuimbegeleiding en reïntegratie po en vo» is opgenomen dat het ziekteverzuim over een periode van drie jaar met één procentpunt moest gaan dalen. In drie jaar tijd (2001–2003) is het ziekteverzuim in het primair-, speciaal- en voortgezet onderwijs met méér dan 1 procentpunt teruggedrongen ten opzichte van het ziekteverzuimpercentage in 1999.

In het arbodeelconvenant was voor de scholen met een relatief hoog verzuim een extra doelstelling opgenomen om het ziekteverzuim per jaar met 1% te doen dalen. Het ziekteverzuim op de scholen met een hoog verzuim is gemiddeld met 4,8% gedaald waarmee de doelstelling ruimschoots is gehaald.

In de cao voor het primair- en voortgezet onderwijs 2003 is een inspanningsverplichting opgenomen om het ziekteverzuim eind 2004 verder terug te dringen met 1% in het basisonderwijs en met 0,5% in het speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs. De ziekteverzuimcijfers van 2003 geven aan dat we in de goede richting gaan. De definitieve cijfers over 2004 worden echter pas halverwege 2005 verwacht.

Ziekteverzuim hoofdlijnenakkoord

Het hoofdlijnenakkoord gaat uit van een reductie van het ziekteverzuimpercentage met 50% van het verschil van het verzuim in het primair- en voortgezet onderwijs in 1997 met het verzuim in de marktsector in het jaar 2001, te bereiken in de periode 2004–2007. Pas in 2008 zal duidelijk zijn of deze taakstelling gehaald is. De maatregelen om aan deze doelstellingen te voldoen zijn wel in 2004 uitgewerkt. Om de doelstellingen uit het hoofdlijnenakkoord te halen komt er een arboplusconvenant voor po en vo die tot eind 2006 gaat gelden. In dit convenant worden 650 langdurig zieken een traject aangeboden. Er zijn afspraken gemaakt over betere en systematischere begeleiding van zieke docenten en worden 700 medewerkers opgeleidt tot interventiecoach.

Verder zijn er in 2004 verschillende pilots uitgevoerd met als doel instrumenten te ontwikkelen en uit te proberen om bij te dragen aan een verdere reductie van het ziekteverzuim.

Arbodeelconvenant bve

Het arbodeelconvevant bve is de basis voor de financiering van het Arboservicepunt bve. Zij verzamelen voor de sector de ziekteverzuimregistratie en ondersteunen instellingen met het ontwikkelen van verzuimbeleid. Daartoe is een quick-scan instrument ontwikkeld en een handboek verzuimbeleid.

De vermindering van het ziekteverzuim van gemiddeld in 2002/2003 van 7.26 naar 5.73 in 2004 geeft aan dat de dalende tendens in het ziekteverzuim doorzet. De doelstelling om 250 reïntegratietrajecten te subsidiëren is gerealiseerd. Er is in het kader van het arbo- en verzuimbeleid nog steeds veel te verbeteren zodat de sector in 2004 een verlenging van de ondersteuning en versterking van het arbo- en verzuimbeleid is overeengekomen in een arboplusconvenant.

Arbodeelconvenant hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hbo, wo en owb)

In het verslagjaar zijn in het kader van het arbodeelconvenant hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek verschillende projecten opgezet, activiteiten ontwikkeld en instrumenten ingezet om de kwantitatieve taakstelling – het ziekteverzuim voor 1 december 2004 te reduceren met 10% ten opzichte van het verzuimpercentage 2002 – te realiseren. In de zomer van 2004 is geconstateerd dat er om een aantal redenen sprake is van onderbesteding van de middelen die voor de convenantperiode van 1 december 2000 tot 1 december 2004 beschikbaar zijn. Daarom is besloten de huidige convenantperiode te verlengen met één jaar tot 1 december 2005.

Door de verschillende partijen in het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is besloten om niet te komen tot een nieuw arboconvenant (plus convenant) na expiratie van de huidige convenantperiode.

Arbeidsongeschiktheid

Het arboconvenant «Onderwijs en wetenschappen» (eerste fase) is in december 2004 beëindigd.

Voor de sectoren primair en voortgezet onderwijs en de bve-sector is een arboplusconvenant afgesloten (voor de periode 2005 2006). Voor de sector hoger onderwijs is geen arboplusconvenant afgesloten maar is het bestaande convenant met een jaar verlengd.

In het arboplusconvenant voor de sectoren po en vo zijn afspraken gemaakt over de reïntegratie van (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten.

De doelstelling ziekteverzuimreductie van het arbodeelconvenant voor primair en voortgezet onderwijs is gehaald. In het verlengde van de daling van het ziekteverzuim is de instroom in de WAO afgenomen. In 2002 varieerde de kans om de WAO in te stromen van 0,6% bij de onderzoekinstellingen tot 1,3% in het voortgezet onderwijs. In 2003 bedroegen deze percentages respectievelijk 0,23 en 0,79. In alle onderwijssectoren is de instroomkans aanzienlijk gedaald.

Werkloosheid

In 2004 is onverkort het volumebeleid en preventief beleid voortgezet. De beoordeling van de mogelijkheden tot vereenvoudiging en verbetering van de reïntegrerende werking van de bovenwettelijke werkloosheidsregelingen is informeel verkend met vakbonden. Enerzijds met het oog op de afstoting van niet wettelijke taken door het UWV per 1 januari 2008. Anderzijds in verband met de wetsvoorstellen rond meer activerende werking van de WW. Ten aanzien van dat laatste moet rekening worden gehouden met het sociaal akkoord in 2004. Naar aanleiding daarvan heeft het kabinet enkele wetsvoorstellen aangehouden tot na advisering door de SER per 1 april 2005. De afschaffing van de vervolguitkering WW per 11 augustus 2003 is in 2004 doorvertaald naar de bovenwettelijke werkloosheidregeling voor het primair- en voortgezet onderwijs.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Zie ook de Nota Werken in het Onderwijs (2005 en 2004), ministerie van OCW; Trendnota Arbeidszaken Overheid 2005, ministerie van BZK.

Ziekteverzuim: Brief aan de Tweede Kamer van september 2004, AP/PSW/2004/45 405; CAO Onderwijs 2003 (primair en voortgezet onderwijs).

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Zie de toelichting bij paragraaf 1.2.

1.3.2 Scholen

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De minister stelt zich ten doel het integraal personeels- en opleidingsbeleid van scholen te versterken.

Deze doelstelling is verder geoperationaliseerd in:

• Ondersteunen van scholen bij optimaal benutten van het bestaande instrumentarium voor het voeren van personeels- en opleidingsbeleid.

• Ondersteunen van scholen bij het zoeken naar creatieve oplossingen voor een adequate personeelsvoorziening – waaronder een andere organisatie van het onderwijs.

De scholen (of instellingen) zijn zelf verantwoordelijk voor een goede personeelsvoorziening en een goed personeels- en opleidingsbeleid. Scholen worden hierin ondersteund en geadviseerd door de eigen (branche)organisaties. Ook beleidsimpulsen zullen van de brancheorganisaties uit moeten gaan. Voorwaarde daarbij is een goed georganiseerde werkgeversorganisatie en een georganiseerde branche. De verantwoordelijkheid van de minister is het scheppen van de juiste randvoorwaarden: stimuleren, faciliteren en het bieden van ondersteuning.

Het project integraal personeelsbeleid (ipb) in de sectoren po, vo en bve is beëindigd. Uit de vierde meting van de monitor ipb blijkt onder meer dat:

• ruim 60% van de scholen een ipb-beleidsdocument heeft;

• de meerderheid van de directeuren zich in voldoende mate toegerust/opgeleid voelt om integraal personeelsbeleid op school in te voeren;

• de meerderheid van de directeuren het nut van integraal personeelsbeleid in ziet;

• het aantal scholen dat persoonlijke ontwikkelingsplannen maakt de afgelopen jaren sterk is gegroeid;

• op de meeste scholen regelmatig functioneringsgesprekken worden gevoerd met het personeel.

Verder is op verschillende manieren aandacht besteed aan de resultaten van het project ipb, bijvoorbeeld op internet, in tijdschriften, met de uitreiking van de award voor integraal personeelsbeleid.

Een deel van de scholen is nog bezig met de implementatie van (onderdelen van) integraal personeelsbeleid. De inspectie volgt ook de komende jaren de ontwikkelingen op het terrein van personeelsbeleid in de scholen. In aansluiting op het Beleidsplan onderwijspersoneel (OCW, 2004) ligt het accent daarbij op meerjarige personeelsplanning en bekwaamheidsdossiers.

Sinds 2000 zijn alle bve-instellingen met integraal personeelsbeleid aan de slag gegaan. Dat gebeurde in vier tranches. In 2000 zijn ruim 25 instellingen gestart met integraal personeelsbeleid. In de jaren daarna kwamen daar elke jaar weer meer instellingen bij. De resultaten van de ipb-projecten binnen al die instellingen zijn op diverse manieren getoond. In eerste instantie is de voortgang van de resultaten met de ipb-monitor in beeld gebracht. De derde meting van de monitor vindt plaats in het voorjaar van 2005. Daarnaast is op verschillende manieren aandacht besteed aan de resultaten, bijvoorbeeld op de website van de Bve-Raad, tijdens diverse praktijkmiddagen en workshops, op de ipb-congressen en in verschillende tijdschriften.

Onderwijs anders organiseren

Hebben we gedaan wat we zouden gaan doen?

Functiedifferentiatie

De projecten in de sector voortgezet onderwijs en bve zijn in 2004 afgerond. De ontwikkelingen op het terrein van functiedifferentiatie in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het bve zijn gevolgd via twee monitors: de monitor decentrale schoolbudgetten en de aandachtsgroepenmonitor. Resultaten van beide monitors zijn opgenomen in de nota Werken in het onderwijs 2005 die samen met de begroting 2005 is gezonden aan de Tweede Kamer.

Aan het project (team)onderwijs op maat (tom) is dit jaar een vervolg gegeven met als doel dat alle scholen voor primair onderwijs op basis van hun eigen onderwijskundige visie en context een bewuste keuze maken voor de inrichting van hun onderwijs, met een organisatie die optimaal aansluit bij die visie en het daartoe noodzakelijke personeelsbeleid, het zogenaamde «onderwijs anders organiseren»-beleid.

Tot het einde van het schooljaar 2004–2005 wordt de tom-gedachte verspreid naar alle scholen en ondersteunende instellingen in het primair onderwijs.

Integraal personeelsbeleid

Schoolbudgetten

In het kader van de cao onderwijs (primair en voortgezet onderwijs) 2003 is afgesproken het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid op de scholen te ondersteunen door vanaf het schooljaar 2003/2004 extra middelen in te zetten voor het creëren van extra ruimte voor de inzet van onderwijsondersteunend personeel in het primair onderwijs en voor functiedifferentiatie in het vmbo. De middelen zijn aan de instellingen toegekend. Uit de monitor decentrale budgetten (Regioplan, 2004) blijkt een toename van het aantal basisscholen dat het schoolbudget inzet voor onderwijsondersteunend personeel. Hetzelfde geldt voor de bestemming functiedifferentiatie binnen de leraarsfunctie in het voortgezet onderwijs.

Plusleraar

De projecten plusleraar in het basisonderwijs, in het speciaal basisonderwijs en in de hoog verzuimscholen in de G36 zijn voortgezet in het schooljaar 2003–2004 en 2004–2005. Aan het einde van het schooljaar 2004–2005 worden alle drie projecten geëvalueerd en wordt bekeken of en hoe de projecten voortgezet kunnen worden.

Vliegende brigades

Door OCW is, in navolging van een succesvol project in Almere, aan de G4 (Rotterdam, Amsterdam, Utrecht en Den Haag) voorgesteld een project op gemeenteniveau op te zetten. Doel van dit project is om zogenaamde «vliegende brigades» in te zetten om bij kortdurende afwezigheid groepen op te vangen, waarvoor geen vervanging kan worden gevonden. In Almere, Rotterdam en Amsterdam zijn de projecten succesvol gestart en worden door de gemeenten en schoolbesturen gecontinueerd. In Den Haag en Utrecht bleek geen behoefte aan een dergelijke voorziening.

Onderwijs als tweede loopbaan

Herintreders

Om de drempel voor herintreders om in het onderwijs aan het werk te gaan zo laag mogelijk te maken, wordt subsidie verleend aan opleidingsinstituten voor het geven van de «opfriscursus herintreders», nascholing aan reeds bevoegde leraren. De opfriscursus herintreders is in het schooljaar 2003–2004 gevolgd door circa 350 personen. De opfriscursus voor herintredende leerkrachten in het speciaal onderwijs is ontwikkeld en in het cursusjaar 2003–2004 aan de eerste herintreders aangeboden. Ook voor het jaar 2004–2005 is weer subsidie beschikbaar gesteld.

Zij-instroom

Zie het onderwerp «begeleiding nieuwe instroom».

Het aantal geschiktheidsverklaringen zij-instroom (in personen) in 2004 t/m december 2004 bedraagt 568. Namelijk 149 in het primair onderwijs en 419 in het voortgezet onderwijs.

Zij-instroom bve, pedagogisch didactische cursus bve

Door de toevoeging van de didactische cursus bve aan het schoolbudget beschikt elke instelling over een budget om een pedagogisch didactische cursus in te kopen. Daarnaast hebben de instellingen, die een aanvraag hebben ingediend op grond van de regeling duale opleidingstrajecten voor een onderwijsfunctie in de bve-sector, een aanvullende tegemoetkoming in de kosten ontvangen. Voor circa 440 instromers is een aanvraag ingediend voor een pedagogisch didactische cursus en toegekend.

Intensiveringen «begeleiding nieuwe instroom»

In 2004 is de nieuwe Regeling bijdrage kosten zij-instromers 2004–2006 voor het primair en voortgezet onderwijs van kracht geworden. Met ingang van 1 augustus 2004 kunnen scholen een beroep doen op deze regeling en een bijdrage aanvragen in de kosten van opleiding, begeleiding en studieverlof van een zij-instromer. In tegenstelling tot voorgaande schooljaren is geen onderscheid meer gemaakt tussen scholen voor primair onderwijs en scholen voor voortgezet onderwijs. Bovendien is het bedrag per zij-instromer verhoogd van € 9 000 respectievelijk € 10 000 tot € 15 000,- voor beide sectoren. Deze verhoging stelt de scholen nog beter in staat om voor de zij-instromer de juiste begeleiding en scholing op maat te realiseren. De regeling is voor twee achtereenvolgende schooljaren vastgesteld, te weten de schooljaren 2004–2005 en 2005–2006. Verder is voor de toepassing van deze regeling het begrip zij-instromer voor scholen voor voortgezet onderwijs beter omschreven. Dat is nodig om in bepaalde gevallen ook voor personen die al voor aanvang van het zij-instroomtraject als leraar in het voortgezet onderwijs werkzaam waren, aanspraak te kunnen maken op een bijdrage uit deze regeling. Het gaat alleen om personen die over een andere bevoegdheid beschikken dan waarvoor ze nu zij-instromer worden of die niet langer dan drie jaar met een ontheffing als bedoeld in artikel 33, derde of vierde lid, van de WVO les hebben gegeven in het vak warvoor ze nu zij-instromer worden.

De Open Universiteit Nederland heeft de taak op het terrein van zij-instroom (Kamerstukken II, vergaderjaar 2001/02, 28 000 VIII, nr. 50) ondergebracht in het Ruud de Moorcentrum. Het plan van aanpak van het Ruud de Moorcentrum is bij brief van 11 mei 2004 (Kamerstukken II, 2003/04, 29 200 VIII, nr. 141) gezonden aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal.

Vakmensen voor de klas

Jaarlijks sluiten circa 70 kandidaten het traject «vakmensen voor de klas», dat samen met de marktsectorfondsen (techniek) wordt gefinancierd, succesvol af. Dit is momenteel ook wel de maximale opnamecapaciteit van het vmbo voor dit type leraren (gegeven het feit dat scholen ook veel onbevoegden inzetten). Scholen en kandidaten zijn over het algemeen zeer tevreden over het traject. Eind 2004 is samen met de sectorfondsen besloten om uit oogpunt van efficiëntie de opleiding in het midden van het land te centreren. In Utrecht is nu een landelijk opleidingscentrum annex samenwerkingsverband gerealiseerd (er zitten nu 30 kandidaten in dat traject; nog op regionale basis). Ook zijn principe afspraken gemaakt voor het opzetten van een landelijke wervings- en selectiestructuur. In 2005 moeten deze afspraken worden gerealiseerd. Middelen zijn aan het CINOP ter beschikking gesteld om naast het reguliere traject «vakmensen voor de klas» ook trajecten te verkennen, dan wel te ontwikkelen voor leraarondersteuner/ vakinstructeur in de technische vakken, zorg en welzijn en de administratieve vakken. Onderhandelingen met de sectorfondsen lopen op dit moment en zullen naar verwachting in april 2005 tot een convenant leiden.

Bazen van buiten

Sinds kort bestaat de mogelijkheid voor personen, onder bepaalde voorwaarden, zonder onderwijsbevoegdheid maar met managementervaring als directeur in het primair onderwijs te worden benoemd of aangesteld. Doel van het project is een bijdrage te leveren aan het oplossen van het directeurentekort in het primair onderwijs door het creëren van specifieke scholing op maat die na een assesment wordt aangeboden. Het project loopt nog tot eind van het schooljaar 2004–2005. Na afloop van het schooljaar zijn circa 30 directeuren opgeleid en is het assessmentinstrument ter beoordeling van competenties van potentiële schoolleiders beschikbaar.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Zie ook Een goed werkende onderwijsarbeidsmarkt. Beleidsplan onderwijspersoneel dat 18 juni 2004 naar de Tweede Kamer is gestuurd.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Zie de toelichting bij paragraaf 1.2.

1.3.3 Opleidingen en kwaliteit

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De minister stelt zich ten doel het verbeteren van de toegang tot en de doorstroom binnen de onderwijsberoepen.

Deze doelstelling is verder geoperationaliseerd in:

• Versterken van de leeromgeving in scholen die medeverantwoordelijk willen zijn voor het opleiden en scholen van (nieuw) onderwijspersoneel.

• Ontwikkelen van een nieuwe kwalificatiestructuur voor onderwijsberoepen.

• Ontwikkelen van een opleidingsstelsel voor onderwijspersoneel dat aansluit bij wat scholen aan kwalificaties nodig hebben.

De minister is verantwoordelijk voor het stelsel dat de kwaliteit van het onderwijspersoneel waarborgt.

Voor het versterken van de leeromgeving in scholen die medeverantwoordelijk willen zijn voor het opleiden en scholen van (nieuw) onderwijspersoneel zie onder «opleiden in de school».

Tijdens het Algemeen Overleg van 28 oktober 2004 is overeenstemming bereikt over de samenstelling van het Landelijk Platform, dat zich onder meer zal uitspreken over de beroepen in het onderwijs en de daarbij behorende bekwaamheidseisen.

In het Beleidsplan onderwijspersoneel (juni 2004) is aangegeven hoe meer samenhang kan worden gebracht in de kwalificatiestructuur en het opleidingsstelsel.

In november 2004 is een conferentie gehouden over de toekomst van de lerarenopleiding om te komen tot kwaliteitsverbetering. Deze conferentie vormt de opmaat voor vervolggesprekken, uitmondend in een beleidsagenda. De kwalificatiestructuur is daarbij leidend.

Hebben we gedaan wat we zouden gaan doen?

Tegemoetkoming studiekosten lerarenopleiding

Naar aanleiding van de evaluatie van de tegemoetkoming lerarenopleiding, die in 2003 heeft plaatsgevonden, is besloten om de beleidsregel die het partnerinkomen buiten beschouwing laat vanaf het schooljaar 2004– 2005 met vier jaar te verlengen. Verder blijft de tegemoetkoming lerarenopleiding gelijk.

Ten aanzien van het «waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor studenten aan de lerarenopleiding (TS 18+)» wordt verwezen naar artikel 12, paragraaf 12.3.4.

Opleiden in de school

De drie stimuleringsregelingen opleiden in de school voor het po, vo en bve liepen af op 31 juli 2004. In totaal 111 besturen voor het primair onderwijs, 56 besturen voor het voortgezet onderwijs en 7 regionale opleidingscentra voldoen aan de basiscondities voor opleiden in de school. Via regionale en landelijke bijeenkomsten en de website zijn good practices overgedragen naar andere onderwijsinstellingen (voor meer informatie zie artikel 1, paragraaf 1.4.2.7).

Intensiveringen «opleiden in de school»

Om meer scholen in staat te stellen een opleidingsinfrastructuur in te richten en afspraken te maken met de opleidingen voor onderwijspersoneel, is op 1 augustus 2004 een nieuwe stimuleringsregeling (2004–2006) voor het po, vo en bve van kracht geworden.

De regeling stagevergoeding is conform aankondiging in de begroting 2004 verlengd tot 1 januari 2006. De regeling voor lio's en stagiaires is verlengd tot 31 juli 2005.

Het wetsvoorstel «Beroepen in het onderwijs» is aangenomen. De vergoeding voor scholing van zittend personeel is voor scholen in de risicoregio's verhoogd.

Intensiveringen lerarenopleidingen

Tijdens het Algemeen Overleg van 28 oktober 2004 is overeenstemming bereikt over de samenstelling van het Landelijk Platform, dat zich onder meer zal uitspreken over de beroepen in het onderwijs en de daarbij behorende bekwaamheidseisen. Vertegenwoordigers van de lerarenopleidingen hebben geen zitting in het Landelijk Platform. Wel voert het Landelijk Platform overleg met lerarenopleidingen over bij de bekwaamheden van beroepsbeoefenaren passende opleiding en scholing. Daarmee geeft het Landelijk Platform een kader waarmee initiatieven voor nieuwe opleidingen kunnen worden beoordeeld.

Het Landelijk Platform zal in 2005 aangeven wat, gelet op het geheel aan onderwijsberoepen, de behoefte is aan educatieve hbo-masters in het po, vo en bve.

In september 2004 is een pilot kopopleiding hbo met 50 studenten van start gegaan. De procedure is in gang gezet om in 2007 te komen tot een structurele invoering van de kopopleiding.

Schools of education

In november 2004 is een werkconferentie gehouden van OCW met opleidingen en scholen over de gewenste vernieuwing van de opleidingen. De urgentie van intensivering van de samenwerking tussen opleidingen en scholen in de regio werd door alle partijen gedeeld. Ik heb het voornemen om in de zomer van 2005 een beleidsagenda voor de lerarenopleidingen uit te brengen. In de eerste helft van 2005 heb ik daartoe intensief contact met de instellingen voor hoger onderwijs en met het afnemende beroepenveld. Kernpunt in deze agenda zal zijn de samenwerking tussen scholen en opleidingen in bijvoorbeeld regionale centra voor onderwijsberoepen en de condities waaronder deze samenwerking vorm kan krijgen

Leraren in opleiding (lio's)

In de begroting 2004 is aangekondigd dat de bestaande regeling «leraren in opleiding en stagiairs» zou worden verlengd. Dit is gebeurd in 2004.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Zie ook Een goed werkende onderwijsarbeidsmarkt. Beleidsplan onderwijspersoneel dat 18 juni 2004 naar de TK is gestuurd.

10. INFORMATIE- EN COMMUNICATIETECHNOLOGIE

10.1 Algemene beleidsdoelstelling

De minister is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. Informatie- en communicatietechnologie (ict) kan hierbij een krachtig middel zijn om het nieuwe leren – toegespitst op de individuele capaciteiten en behoeften, plaats- en tijdsonafhankelijk – mogelijk te maken en onderwijsinstellingen in staat te stellen leerlingen en studenten voor te bereiden op de arbeidsmarkt van morgen. Daartoe stimuleert en faciliteert de minister de integratie van ict in het onderwijs.

10.2 budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 10.1: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 10 (x € 1 000)
   Realisatie  Vastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320042004 
Verplichtingen58 991102 026127 7158 75551 008114 698– 63 690
–waarvan garantieverplichtingen0000000
Totaal uitgaven58 537102 02679 269101 29050 926114 698– 63 772
        
Programma-uitgaven    49 031112 454– 63 423
1.a.Scholen en instellingen in staat stellen aan randvoorwaarden voor ict-integratie binnende school te voldoen, decentrale middelenZie begrotingen betrokken beleidsterreinen 
1.b.Scholen en instellingen in staat stellen aan randvoorwaarden voor ict-integratie binnen de school te voldoen, centrale middelen:       
–professionalisering docenten    200020000
–beschikbaarheid educatieve content   1 1710750– 750
–stimuleren contentontwikkeling    2 4284 500– 2 072
–kennisontwikkeling en innovatie  11 3753 6488 46910 481– 2 012
–ict-onderwijsmonitor/ kwaliteitsmeting  1 4796511 3511 200151
–ict en internationaal  543157166200– 34
–overige activiteiten   325   
        
2.a.Realisatie van een Internetplaats voor het onderwijs  19 20018 60018 60018 6000
2.b.Aanvullende subsidieprojecten stichtingen   1 883000
        
3.Effectief en efficiënt gebruik van ict  2 7232 7222 7252 7232
4.a.Internetvoorziening voor de scholen centraal  43 94972 1338 26710 000– 1 733
4.b.Internetvoorziening voor de scholen decentraal    3 02560 000– 56 975
4.c.Initiatieven gericht op verbetering breedbandige infrastructuur    200020000
        
Apparaatsuitgaven    1 8952 244– 349
Ontvangsten58 99158 99147 91848 22047 87746 7861 091

Toelichting

Het verschil tussen de vastgestelde begroting 2004 en de slotstand van – € 63,8 miljoen is het resultaat van de volgende factoren:

Verschil vastgestelde begroting en realisatie (x € 1 000)
Technische mutaties56 383
Beleidsmatige mutaties6 239
Realisatieverschillen1 150
Totaal verschil63 772

De belangrijkste technische mutatie is een overboeking naar de begrotingsartikelen voor het primair- en voortgezet onderwijs en bve voor de koopkrachtverhoging van de scholen (€ 55,1 miljoen). De beleidsmatige mutatie is bij Voorjaarsnota 2004 gemeld. De vrijvallende middelen (€ 6 miljoen) zijn ingezet voor het geheel aan mee- en tegenvallers op de OCW-begroting. Deze mutaties zijn opgenomen in de eerste en tweede suppletore wet.

Ten opzichte van de stand na tweede suppletore wet is er een realisatieverschil van circa € 1 miljoen.

10.3 Besturingsrelatie met het veld en rekenschap

Scholen hebben een grote mate van vrijheid bij het inzetten van ict in het onderwijs. Ict is immers een middel dat het best tot zijn recht komt als het aansluit bij de specifieke situatie van een school. De overheid heeft een faciliterende rol, waarbij het erom gaat de scholen in staat te stellen zich krachtig te positioneren en randvoorwaarden te creëren om hun eigen verantwoordelijkheid vorm te geven. Daarbij gaat het er wel om dat de overheid zicht houdt op de ontwikkelingen en op de doelmatigheid en effectiviteit van bestedingen.

Bij ict in het onderwijs is deze sturingsfilosofie bij de start van het project geconcretiseerd door het grootste deel van de beschikbare middelen rechtstreeks aan de scholen beschikbaar te stellen. De mogelijkheid van de scholen om zelf keuzes te maken is in 2004 verder vergroot door de middelen voor de internetvoorziening ook decentraal ter beschikking te stellen.

De stichtingen Kennisnet en Ict op School, in 2001 opgericht door en voor het onderwijsveld, hebben ook in 2004 na goedkeuring van hun jaarplannen subsidie ontvangen om scholen te kunnen ondersteunen bij de inzet van ict in het onderwijs. In 2004 is ook de evaluatie van de stichtingen gestart om transparant te maken wat de stichtingen tot op heden hebben bereikt en welke overwegingen een rol kunnen spelen naar de toekomst. De evaluatie wordt in 2005 afgerond.

Daarnaast is een aantal centrale activiteiten ingericht om scholen te faciliteren bij de inrichting van hun ict-voorzieningen.

De basis voor de integratie van ict in het onderwijs is inmiddels gelegd. In alle sectoren maken de meeste leraren in 2003/2004 in het onderwijsleerproces in meer of mindere mate gebruik van de computer. Vooral de meer basale ict-toepassingen (tekstverwerkers, internet en e-mail) worden op grote schaal ingezet. Het gebruik van internet en e-mail is sinds 1997/1998 explosief gestegen.

Meer specifieke toepassingen zoals spreadsheets, gegevensbestanden en presentatieprogramma's zijn wat minder ingeburgerd. De elektronische leeromgeving doet voorzichtig zijn intrede in het onderwijs. Het gebruik ervan is op dit moment nog beperkt. Ook de randvoorwaarden voor ict-gebruik hebben de afgelopen jaren een belangrijke ontwikkeling doorgemaakt.

In 1997/1998, was er voor gemiddeld elke twintig leerlingen één computer beschikbaar, in 2003/2004 is dat gemiddeld één computer per acht leerlingen. Deze is meestal aangesloten op internet en geschikt voor multimedia, iets wat zeven jaar geleden nog vrijwel niet voorkwam. In 2003–2004 hebben vrijwel alle scholen een intern netwerk aangelegd. In 2000/2001 had bijvoorbeeld nog maar de helft van de basisscholen een intern netwerk. Op het gebied van vaardigheden valt waar te nemen dat de ict-basisvaardigheden van leraren sinds 1997/1998 sterk zijn toegenomen. Vrijwel alle leraren kunnen in 2003/2004 met een tekstverwerker, e-mail en internet uit de voeten, iets wat in 1997/1998 maar een kwart gegeven was.

Bij de didactische vaardigheden is er een duidelijke lijn omhoog. Gaf in 1997/1998 een op de zes leraren aan zichzelf vaardig te achten om ict didactisch goed in te zetten, in 2004/2005 doen drie op de vijf dat (ict-monitor 2004–2005).

Voor de toekomst is het van belang dat het middel ict wordt gebruikt om de gewenste innovatie van het onderwijs vorm te geven. In de beleidsnota Leren met ict is het beleid voor de periode 2003 – 2005 beschreven.

Naast de koopkrachtmiddelen voor scholen en het in stand houden van een aantal randvoorwaarden zijn er in 2004 een aantal gerichte innovatieve impulsen gegeven gericht op het oplossen van de knelpunten die een bredere inzet van ict in het onderwijsproces nog in de weg staan.

Het ict-beleid is verder uitgewerkt in de operationele doelstellingen onder 10.4. Ook zijn deze doelstellingen opgenomen in de volgende documenten:

• Beleidsplan Leren met ict, 8 oktober 2003, kamerstuk 25 733, nr. 95.

Voortgangsrapportage Ict in het onderwijs (maart 2003–april 2004), 17 mei 2004, kamerstuk 25 733, nr. 102.

10.4 Realisatie operationele doelstellingen

De kosten per operationele doelstelling zijn weergegeven in tabel 10.1. Zonodig wordt een extra toelichting gegeven.

10.4.1 Scholen in staat stellen te investeren in ict (decentrale middelen)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Met de beschikbaar gestelde koopkracht konden scholen binnen de verkregen autonomie en bestedingsvrijheid de infrastructuur in stand kunnen houden en waar nodig verbeteren. Ook de aanschaf van hard- en software, de deskundigheidsbevordering en het beheer van de ict-voorzieningen kunnen met deze vergoeding worden gefinancierd.

In de bekostiging van scholen is ook een ict-component opgenomen. Deze is in 2004 opgehoogd in verband met de beëindiging van het centrale contract.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Voor de centrale voorziening is bij 1e suppletore wet 2004 € 55,1 miljoen overgeboekt naar de artikelen 1,3 en 4 waarmee de koopkracht van de scholen kon worden opgehoogd. De mutatie is een gevolg van de beëindiging van het centrale contract voor de internetvoorziening per 31 december 2003 (zie 10.4.6).

10.4.2 Scholen en instellingen in staat te stellen aan randvoorwaarden voor ict-integratie binnen de school te voldoen

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De doelstelling is onderverdeeld in drie aandachtsgebieden:

Professionalisering docenten (Grassroots)

De activiteiten rond professionalisering zijn bedoeld om meer dan 50% van de docenten didactisch ict-vaardig te laten zijn. Uit de ict-onderwijsmonitor «Ict in cijfers 2004–2005» (gemeten najaar 2004) blijkt, dat in de ogen van de ict-coördinator dit percentage in het primair- en voortgezet onderwijs is gestegen naar rond de 60%.

Naast het autonome aanbod van opleidingen en cursussen zijn er Grassroots-projecten. Door middel van Grassroots-projecten hebben leraren op kleinschalige wijze ervaringen opgedaan bij het gebruik van ict in het onderwijs.

Beschikbaarheid educatieve content (programmamatrix)

Het streven is dat 60% van de ict-coördinatoren aangeeft dat zij informatie kunnen vinden over beschikbare educatieve software. Uit de ict-onderwijsmonitor blijkt dat circa 90% van de ict-coördinatoren in het primair- en voortgezet onderwijs (ruim) voldoende informatie kan vinden.

Op de programmamatrix (website) wordt elektronisch educatief materiaal voor het onderwijs gepresenteerd.

Daarnaast wordt via www.kennisnet.nl en via Entree van Kennisnet de beschikbaarheid van educatieve content vergroot (zie 10.4.4).

Stimuleren contentontwikkeling

Het percentage ict-coördinatoren dat aangeeft het gebrek aan content als een knelpunt te ervaren is na 2003 ook in 2004 verder afgenomen. In het primair onderwijs is het 14% (was 16%). In het voortgezet onderwijs geeft nog 39% van de ict-coördinatoren aan dat het een knelpunt is, terwijl dit begin 2004 nog 50% was.1

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Professionalisering docenten (Grassroots)

De regie over Grassroots is ondergebracht bij de stichting Kennisnet, waarvoor zij subsidie toegekend heeft gekregen.

In 2004 zijn 989 Grassrootsprojecten afgerond, inclusief voorgaande jaren inmiddels zo'n 3000. 623 docenten hebben meegedaan, verdeeld over 523 schoollocaties (bron: voortgangsbericht stichting Kennisnet van 18 januari 2005). Sinds de start van het project (in 2003) is daarmee het totaal aantal betrokken docenten op ruim 2000 (conform streefwaarde begroting) gekomen en is het aantal scholen de ambitie van 1000 ruim gepasseerd.

Op www.grassroots.nl zijn 146 projecten als voorbeeld gepresenteerd ter inspiratie en benutting voor scholingsdoeleinden in beroepsonderwijs en volwasseneneducatie en de lerarenopleidingen.

Zie voor deskundigheidsbevordering stichting Ict op School paragraaf 10.4.5.

Beschikbaarheid educatieve content (programmamatrix)

Er is subsidie toegekend aan het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (APS) voor het beheer en onderhouden van de programmamatrix.

Eind oktober waren er ruim 3500 educatieve digitale media opgenomen in de programmatrix. De website kent gemiddeld 1,6 miljoen hits per maand. Zie voor Kennisnet 10.4.4.

In 2004 zijn er afspraken gemaakt over verdergaande integratie van de verschillende leermiddelen databases van APS, SLO en Kennisnet. De afspraken worden in 2005 geëffectueerd.

Stimuleren contentontwikkeling

Er is subsidie toegekend aan de stichting Kennisnet voor de projecten Educatieve contentketen en Grassroots cultuur.

Educatieve contentketen

Kennisnet heeft samen met onderwijsinstellingen, onderwijsorganisaties en uitgeverijen de belangrijkste knelpunten in de keten gedefinieerd en hiervoor een gezamenlijke aanpak voorgesteld.

In de educatieve contentketen is een vijftal stappen te onderscheiden: (1) de ontwikkeling van materiaal, (2) het beschikbaar stellen, (3) het vindbaar maken, (4) het arrangeren en (5) het daadwerkelijke gebruik van webbased educatief materiaal.

Het project loopt door in 2005 en 2006. De eerste resultaten zijn inmiddels zichtbaar. Zo is er een metadatastandaard (afspraken over standaarden voor het documenteren en uitwisselen van educatieve content) vastgesteld voor het bve-veld.

Ook het uitwerken van een stimuleringsmaatregel gericht op het aanjagen van de markt valt binnen de contentketen en krijgt in 2005 verder vorm.

Grassroots cultuur

In 2004 zijn er 14 culturele instellingen die zich hebben aangemeld als Grassroots-locatie, waarbij binnen projecten docenten digitale cultuureducatieve content zullen ontwikkelen die cultuureducatie en ict aan elkaar koppelen.

Het maximaal aantal mogelijke projecten waarvoor geld beschikbaar is voor de jaren 2004 en 2005, is hiermee bijna ingevuld (er is nog ruimte voor twee locaties).

Stichting Kennisnet is belast met de uitvoering van dit traject.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Voor professionalisering docenten en de programmamatrix is € 2 miljoen uitgegeven. De educatieve contentketen heeft in 2004 € 2,5 miljoen gekost en de Grassroots cultuur € 1 miljoen. Dit laatste bedrag is gefinancierd vanuit het budget voor «Kennisontwikkeling en innovatie».

10.4.3 Kennisontwikkeling, innovatie en kwaliteitsmeting initiëren en stimuleren

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Kennisontwikkeling en innovatie

Er zijn in 2004 verschillende activiteiten gestart of gecontinueerd om meer kennis te ontwikkelen over het didactisch gebruik van ict. Daarbij is de doelstelling dat het onderwijsveld beter inzicht krijgt in de invloed van ict op leerprocessen en dat dit vorm krijgt vanuit het onderwijsveld zelf. Onder andere met de inrichting van de Kennisrotonde (waarvan het Kennisinnovatiepunt onderdeel uitmaakt) zal dit nader vorm krijgen.

Ict-onderwijsmonitor en kwaliteitsmeting

Met de Ict onderwijsmonitor wordt jaarlijks de vorderingen van de ict-integratie in het onderwijs gemeten in het primair- en voorgezet onderwijs, bve en de lerarenopleidingen.

Ict en internationaal

De belangrijkste internationale activiteiten voor ict in het onderwijs vinden plaats in het samenwerkingsverband van het Europese Schoolnet (EUN). De Europese Commissie ziet het EUN als een belangrijke gesprekpartner als het gaat om ict, innovatie en onderwijs.

Door deelname aan buitenlandse conferenties heeft OCW daarnaast kennis uitgewisseld met andere landen over de integratie van ict in het onderwijs.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Kennisrotonde

Er is subsidie toegekend aan de stichting Ict op School voor de uitvoering van de Kennisrotonde.

De eerste fase van het plan van aanpak Kennisrotonde is in uitvoering.

Het wedstrijdonderdeel is vervangen door een regeling stimuleringsbijdrage kennisontwikkeling. Een onafhankelijke programmaraad is in het leven geroepen, die zowel de criteria opstelt als de selectie uitvoert van de projecten die vanuit de stimuleringsbijdrage (deels) bekostigd kunnen worden. In deze programmaraad zijn wetenschap, bedrijfsleven en onderwijsveld vertegenwoordigd.

Expertisecentra

De acht expertisecentra hebben ook in 2004 subsidie ontvangen om informatie te verzamelen en te verspreiden over de mogelijkheidheden van ict op hun expertisegebied. De focus van de werkzaamheden verschuift steeds duidelijker van ict in het onderwijs naar innovatie. Gezien de overlap in doelstellingen trekken de expertisecentra en de Kennisrotonde samen op.

Proeftuinen

In 2004 zijn een aantal vernieuwingsprojecten financieel gesteund en inhoudelijk afgerond. Op de betrokken scholen zijn de meeste verworvenheden van de projecten geïncorporeerd in het reguliere onderwijs en worden op beperkte schaal en met eigen middelen de projecten voortgezet. De scholen hebben de projecten verschillend gepresenteerd. Er zijn rapportages geschreven, videopresentaties gemaakt en er worden conferenties georganiseerd. De presentatie over de projecten in Nijmegen is doorgeschoven naar voorjaar 2005.

Ict-onderwijsmonitor en kwaliteitsmeting

De Ict-onderwijsmonitor is uitgevoerd door IVA-ITS, waarvoor zij subsidie hebben ontvangen. De resultaten van de Ict-onderwijsmonitor worden separaat aan de Tweede Kamer gestuurd.

Ict en internationaal

De Nederlandse vertegenwoordiging in de EUN is afgelopen jaar overgedragen aan Kennisnet. Door het EUN is een groot aantal projecten van en voor het onderwijs uitgevoerd, bijvoorbeeld de virtuele school, contacten tussen onderwijsinspecties, uitwisselingsprojecten en wetenschapsstimulering.

In 2004 is door OCW deelgenomen aan de ICT-league conferentie, een conferentie van Canada en de Scandinavische landen in Noord-West Europa over ict in het onderwijs.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Voor de kennisontwikkeling en innovatie is € 8,5 miljoen uitgegeven: voor de Kennisrotonde € 4,5 miljoen, expertisecentra € 1 miljoen, € 1,6 miljoen voor overige projecten waarvan € 1 miljoen aan grassroots cultuur (zie 10.4.2).

Daarnaast is € 1,4 miljoen uitgegeven aan de Ict-onderwijsmonitor kwaliteitsmeting.

10.4.4 Realisatie van een internetplaats voor het onderwijs

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Om een duurzame en veilige, op het onderwijs afgestemde internetplaats te realiseren waar kwalitatief hoogwaardige content en diensten beschikbaar zijn en kennisuitwisseling plaatsvindt, heeft de stichting Kennisnet haar activiteiten gecontinueerd en doorontwikkeld.

Met de jaarlijkse NIPO-enquête wordt de gebruikers gevraagd naar tevredenheid en gebruik.

Tabel 10.3: Realisatie doelstellingen gebruik en tevredenheid
Educatieve contentRealisatie 2003Doel 2004*Realisatie 2004
Maandelijks gebruik leerlingen   
po19%30%17%
vo9%15%15%
bve6%10%6%
Maandelijks gebruik docenten**   
po49% 76%
vo46% 29%
bve23% 25%
Maandelijks gebruik managers   
po77%85%82%
voNR %75%NR %
bveNR %43%NR %
 Gemiddeld cijferGemiddeld cijferGemiddeld cijfer
Oordeel managers en ict-coördinatoren over Kennisnet6,46,8po: 7.4vo: 7.0bve: 7.0
Oordeel docenten over Kennisnet6,87,0po: 7.2vo: 6.5bve: 7.6

Bron: TNS-NIPO oktober 2004

* De doelstellingen voor 2004 zijn ten opzichte van de tekst van de begroting 2004 bijgesteld naar aanleiding van de realisatiecijfers Kennisnet 2003 die later beschikbaar kwamen.

** Gebleken is dat de doelstelling «maandelijks gebruik van Kennisnet door docenten» voor 2004 percentages omvatte van het »totaal gebruik van Kennisnet door docenten», een categorie waarop in het jaarverslag van Kennisnet wordt gerapporteerd. Bovenstaande tabel is hiervoor gecorrigeerd.

NR = Niet Representatief, de steekproef uit de TNS-NIPO enquête kent op dit onderdeel te weinig respondenten.

De naamsbekendheid van Kennisnet is onder bijna alle doelgroepen gestegen. Het gebruik is sinds 2003 toegenomen, en de portalstatistieken laten een stijgende lijn zien. Wekelijks zijn in december 2004 gemiddeld 750 000 unieke bezoeken geregistreerd tegenover gemiddeld 500 000 in dezelfde periode vorig jaar (bron: jaarplan Kennisnet 2005).

Desalniettemin blijft het gebruik docenten – gebaseerd op de NIPO-enquête – in het voortgezet onderwijs en bve en het maandelijks gebruik van leerlingen in het primair onderwijs en bve achter op de doelstellingen. Dit is overigens niet in overeenstemming met de portalstatistieken. De realisatie voor 2004 blijft met name voor de leerlingen in het primair onderwijs achter bij de verwachting, terwijl de portalstatistieken van de site van het primair onderwijs een duidelijke toename van het gebruik laten zien. Nadat in de eerste jaren het accent heeft gelegen op een inhoudelijk rijke portal evenals de doelgroep docenten (als ingang richting leerlingen) is Kennisnet sinds eind 2003 gestart met grootschalige leerlingencampagnes om de kloof te dichten tussen naamsbekendheid en gebruik bij deze doelgroep. Vanaf 2005 zal via een nieuw concept gewerkt worden, waarbij de gebruiker nog meer betrokken wordt bij de totstandkoming van producten en diensten.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Stichting Kennisnet heeft subsidie ontvangen voor de uitvoering van haar activiteiten. Op de verdere uitvoering heeft monitoring plaatsgevonden.

De belangrijkste activiteiten die Kennisnet in 2004 heeft ontplooid:

• Portal: verdere differentiatie en uitbreiding met diensten en content.

• Het ontwikkelen van informatie over educatieve thema's (themasites, specials, lesbrieven, e.d.). Goed bezochte specials zijn: normen en waarden, ruimtevaart, Juliana en Europa.

• Entree (authenticatie- en autorisatiedienst waarmee content op een eenvoudige en veilige wijze toegankelijk wordt gemaakt en meer op maat geleverd wordt): in het vo zijn alle scholen inmiddels aangesloten op Entree in het kader van de samenwerking met CFI en de Inspectie van het onderwijs. De sectoren po en bve volgen in 2005. Ook wordt aansluiting gezocht bij het project «Educatieve contentketen».

• Activiteiten gericht op toename van gebruik van internet in de leerpraktijk en door leerlingen (zoals werkstukkenmaker, beeldbank, webmaker/webwedstrijden van Thinkquest, zoekmachine Davindi, train the trainer).

• Uitoefenen van een coördinerende en adviserende rol bij ontwikkelingen rond ict-gebruik in het onderwijs (communities en servicedesk).

• Activiteiten gericht op ondersteuning van innovatieve scholen: inrichting platform ter ondersteuning innovatieve scholen, invoering metadatastandaard in bve.

Aanvullend gefinancierde trajecten

Stichting Kennisnet heeft daarnaast subsidie ontvangen voor een aantal projecten. In mei is Kennisnet gestart met het innovatieve traject «Educatieve contentketen» (zie 10.4.2). Daarnaast is Kennisnet in samenwerking met Surfnet gestart met het project «Samen snel op glas» en heeft zij tezamen met stichting Ict op School verantwoording gedragen voor de ISP-wijzer (zie 10.4.6). Ook heeft zij Nederland vertegenwoordigd bij internationale bijeenkomsten (zie 10.4.3) en de Grassroots projecten gecoördineerd (zie 10.4.2).

10.4.5 Effectief en efficiënt gebruik van ict

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Om tot effectief en efficiënt gebruik van ict te komen heeft de stichting Ict op School de positie van de scholen voor primair en voortgezet onderwijs verder versterkt, als consument van producten en diensten die gericht zijn op de integratie van ict in het onderwijs.

Dit is gebeurd door scholen goed te informeren en deze te stimuleren om hun krachten te bundelen, zodat de scholen beter in staat zijn de vraag te formuleren, gerichte keuzes te maken en kennis te delen op het gebied van de professionalisering van docenten en aanschaf en inzet van ict-middelen en content.

Tabel 10.4: Realisatie – en streefcijfers bekendheid website in %
WebsiteStreefcijfer 2004Realisatie 2004 
 BekendheidTevredenheidBekendheidTevredenheid
Onder samenwerkingsverbanden85758798
Onder schoolbesturen po75756185
Onder schoolbesturen vo75755884
Onder ict-management po80754885
Onder ict-management vo4782
Tabel 10.5: Realisatie – en streefcijfers bekendheid met publicatie «Vier in balans» in %
Publicatie «Vier in balans»Streefcijfer 2004Realisatie 2004
 BekendheidTevredenheidBekendheidTevredenheid
Onder samenwerkingsverbanden75Niet6089
Onder schoolbesturen po50opgenomen in3989
Onder schoolbesturen vo30begroting 20042887
Onder ict-management po50 1886
Onder ict-management vo 793

Ondanks de positieve trend in naamsbekendheid van zowel Ict op School als specifieke producten en diensten blijft de bekendheid op onderdelen achter bij de streefcijfers. Het verwerven van naamsbekendheid kost meer tijd dan verwacht.

Het werkplan 2005 voorziet in extra investeringen voor het bereiken van grotere naamsbekendheid en gebruik. Naar verwachting worden de streefcijfers voor 2004 met een jaar vertraging in 2005 gerealiseerd.

De tevredenheid van het onderwijsveld over de producten en diensten van Ict op School overtreft daarentegen ruimschoots de streefcijfers.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Stichting Ict op School heeft subsidie ontvangen voor de uitvoering van haar activiteiten. Op de verdere uitvoering heeft monitoring plaatsgevonden.

De stichting Ict op School vervult de rol van procescoördinator en treedt op als consumentenorganisatie voor het onderwijs.

Ict op School werkt via vier inhoudelijke programmalijnen.

• Regionale samenwerking: in 2004 is het aantal samenwerkende scholen verder gestegen tot naar schatting 4500 scholen. Daarnaast zijn de netwerken tussen samenwerkingsverbanden verder versterkt en verbreed (bron: Oberon 2004; TNS-NIPO 2004).

• Organisatie en leerprocessen: de set gereedschappen ter ondersteuning van de docenten bij de inzet van ict in het onderwijs is breed onder de aandacht gebracht. Daarnaast is in de praktijk van een samenwerkingsverband de integrale aanpak van deskundigheidsbevordering op maat getest in het kader van het project «Samen deskundig» (de lessen hieruit vormen belangrijke input voor de activiteiten in 2005).

• Techniek en beheer: informatiepakket «open source» en «open standaarden» is 2000 maal aangevraagd door met name ict-coördinatoren.

• Onderzoek en kennisuitwisseling: de praktijktheorie «Vier in balans» is geactualiseerd («Vier in balans plus», Ict op School 2004), gegevens en inzichten uit internationaal onderzoek over de meerwaarde en opbrengsten van ict in het onderwijs zijn samengebracht in een publicatie over het rendement van ict in het onderwijs en conceptuele inzichten uit «Compileren van kennis door ict-rijk leren» (Ict op School, 2003) zijn geconcretiseerd in het concept van de Kennisrotonde.

Aanvullend gefinancierde trajecten

Stichting Ict op School heeft daarnaast subsidie ontvangen voor een aantal projecten. Als additionele activiteit heeft de stichting Ict op Schools via het project «B4Schools» in samenwerking met de stichting Samenleving en Bedrijf een platform opgericht om samenwerking tussen het onderwijs en het bedrijfsleven te stimuleren en te faciliteren.

Overige additionele projecten zijn: de Kennisrotonde (zie 10.4.3), de ISP-wijzer en de kwaliteitsregeling (zie 10.4.6).

10.4.6 Internetvoorziening voor de scholen

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Scholen in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en de bve-sector zijn in staat gesteld om optimaal gebruik te maken van de vele mogelijkheden van het internet.

Sinds 2004 krijgen scholen extra middelen (koopkracht) voor de inrichting van de eigen internetvoorziening. Voorheen was dit centraal geregeld via het contract met nl.tree. Uit een TNS-NIPO enquête bleek dat vrijwel alle scholen begin 2004 hebben gekozen voor een internetleverancier, waarbij het merendeel had gekozen voor nl.tree. Begin december 2004 gaf 98% van de scholen in het primair onderwijs en 96% van de scholen in het voortgezet onderwijs aan dat zij al een nieuwe ISP voor 2005 gekozen hadden. De resterende 2 en 4% gaven aan ermee bezig te zijn en voor 1 januari 2005 daarmee klaar te zijn.

KPN heeft het initiatief genomen om scholen een gratis internetverbinding en diensten aan te bieden. Scholen konden hierin zelf een afweging maken. Veel instellingen maken hier vanaf begin 2005 gebruik van, waarmee ze meer flexibiliteit hebben voor ict-investeringen.

Het aantal scholen in gebieden zonder adsl en/of kabel is inmiddels zeer beperkt. Deze scholen hebben een subsidie ontvangen als tegemoetkoming in de meerkosten.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Centrale voorzieningen

De centrale voorzieningen zijn gecontinueerd en verder ontwikkeld door de stichtingen Ict op School en Kennisnet. Zij hebben hiervoor subsidie ontvangen.

a) Kwaliteit en toegankelijkheid (kwaliteitsregeling): door de deelname van 10 internetleveranciers aan de regeling, is de markttransparantie voor scholen bevorderd is. Deze ISP's leveren diensten aan bijna 80% van de schoolvestigingen.

b) ISP-wijzer: advies en ondersteuningsfunctie bij de inrichting van de eigen internetvoorziening heeft plaatsgevonden. Bij de in opdracht van de ISP-wijzer uitgevoerde TNS-NIPO enquête van november 2004 geeft 55% van de respondenten aan de website bezocht te hebben.

c) (Innovatief programma) platform content en diensten (PCD): in de samenwerking tussen Stichting Kennisnet en Surfnet is een start gemaakt met de ontwikkeling van breedbandige toepassingen op het PCD. Daarnaast is er veel animo bij scholen voor het project «Samen snel op glas» gericht op enerzijds vraagbundeling van glasvezel en anderzijds breedband in onrendabele gebieden.

Koopkracht (generiek)

De decentrale middelen (€ 55,1 miljoen) zijn toegevoegd aan de reguliere bekostiging van de onderwijsinstellingen voor de inrichting van hun internetvoorziening (zie 10.4.1).

Faciliteiten voor scholen in onrendabele gebieden

KPN heeft inmiddels de adsl-dekkingsgraad verhoogd tot 97%. Daarnaast is in het kader van het project «samen snel op glas» PCD (zie 1c) en kwaliteit en toegankelijkheid (1a) de vraagbundeling in onrendabele gebieden gestimuleerd.

Scholen in onrendabele gebieden konden een beroep doen op een subsidieregeling waarmee extra kosten van de internetvoorziening worden gecompenseerd. In 2004 zijn in totaal circa 780 aanvragen voor subsidie door scholen ingediend, waarvan circa 600 zijn toegekend en 180 afgewezen.

De verwachting is dat het aantal scholen in onrendabele gebieden begin 2005 niet meer dan enkele tientallen zal zijn.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Subsidieregeling onrendabele gebieden: sinds de opstelling van de regeling zijn de ontwikkelingen op het gebied van internet snel gegaan. Veel telefooncentrales in voorheen onrendabele gebieden zijn geschikt gemaakt voor adsl, zodat uiteindelijk minder scholen (600) aanspraak maakten op subsidie dan vooraf begroot (1 000). Het verschil van 400 scholen leidde tot een onderuitputting van € 2 miljoen.

Voor initiatieven gericht op de breedbandige infrastructuur is € 2 miljoen besteed aan het project 'samen snel op glas' PCD (zie 1c) en kwaliteit en toegankelijkheid (1a) waarbij vraagbundeling in onrendabele gebieden is gestimuleerd.

11. STUDIEFINANCIERINGSBELEID

11.1 Algemene beleidsdoelstelling

Studiefinanciering is een zaak van drie partijen: de overheid, studenten en hun ouders. Alle drie leveren ze een onmisbare bijdrage. De overheid zet de middelen voor studiefinanciering in op een zodanige wijze, dat het onderwijs voor iedereen toegankelijk is, ook voor mensen met een lager inkomen. Van degene die voor studiefinanciering in aanmerking komt, wordt een tegenprestatie verwacht.

Het beleid is vastgelegd in de Wet Studiefinanciering 2000 en richt zich op de volgende doelgroepen:

• deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg;

• studenten in het hoger beroepsonderwijs;

• studenten in het wetenschappelijk onderwijs.

11.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.1: Budgettaire gevolgen artikel 11 (bedragen x € 1 000)
   Realisatie  Vastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320042004 
Verplichtingen2 127 3751 987 4901 804 2542 318 8452 675 3022 428 152247 150
–waarvan garantieverplichtingen00000200– 200
Uitgaven2 127 3751 987 4901 804 2542 318 8452 675 3022 428 152247 150
        
Programma-uitgaven2 127 3751 987 4901 804 2542 318 8452 673 9442 427 171246 773
waarvan:       
Algemene toegankelijkheid       
•Basisbeurs  703 154741 020759 405782 300– 22 895
•Reisvoorziening  155 300472 008537 353518 45618 897
Toegankelijkheidbij minder draagkrachtige ouders       
•Aanvullende beurs  426 700445 157490 627481 2859 342
Flexibiliteit financiering studerende       
•Bijverdienen met werken  00000
•Leenfaciliteit  477 900578 624726 146514 341211 805
Overige uitgaven SF  41 20082 03686 29657 11629 180
Uitsplitsing relevant/niet-relevant2 127 3751 987 4901 804 2542 318 8452 599 8272 353 498246 329
–relevant1 299 6351 173 700920 5031 326 4181 535 0761 518 05217 024
–niet-relevant827 740813 790883 751992 4271 064 751835 446229 305
        
IBG*    74 11773 673444
Apparaatsuitgaven*    1 358981377
Ontvangsten347 096331 928332 613356 483372 863368 0334 830
waarvan:       
Flexibiliteit financiering studerende       
•Leenfaciliteit  236 413253 698264 047268 348– 4 301
Overige ontvangsten SF  96 200102 785108 81699 6859 131
Uitsplitsing relevant/niet-relevant347 096331 928332 613356 483372 863368 0334 830
–relevant275 716254 541245 571251 756256 910244 14312 767
–niet-relevant71 38077 38787 042104 727115 953123 890– 7 937

* De reeks IBG betreft het apparaatskostendeel van de IB-Groep en de reeks apparaatsuitgaven heeft betrekking op de kosten van de beleidsdirectie SFB. Beide reeksen zijn per 2004 toegerekend aan dit beleidsartikel.

In 2000 en 2001 was sprake van een andere begrotingsindeling; daarom is geen nadere uitsplitsing over die jaren aangegeven in beleidsinstrumenten.

Toelichting op de uitgaven

Het verschil van € 22,9 miljoen minderuitgaven bij het onderdeel basisbeurs (voor – € 15,4 miljoen relevante en – € 7,5 miljoen niet-relevante uitgaven) ontstaat met name door € 22,7 miljoen meeruitgaven bij de beroepsopleidende leerweg (bol) door een hoger aantal deelnemers en € 7,1 miljoen meeruitgaven tempobeurs.

Een saldo van – € 52,7 miljoen wordt voor het grootste deel veroorzaakt doordat in 2004 een omzetting van prestatiebeurs naar rentedragende lening is geboekt.

De uitgaven voor de reisvoorziening geven een verschil ten opzichte van de raming van € 18,9 miljoen, waarvan relevant – € 8,3 miljoen en niet-relevant € 27,2 miljoen. Dit betreft ondermeer € 11,2 miljoen meeruitgaven voor het ov-contract in 2004 en € 6,6 miljoen op het gebied van reisvoorziening overig (waaronder in het buitenland studerenden).

Het verschil bij de aanvullende beurs bedraagt € 9,3 miljoen, waarvan € 11,5 miljoen relevante en – € 2,2 miljoen niet-relevante uitgaven.

Net als bij de basisbeursuitgaven zijn de extra relevante uitgaven met name toe te schrijven aan extra uitgaven bij de bol, ondermeer voor € 9,5 miljoen aan achterstallige betalingen. Het verschil van – € 2,2 miljoen aan niet-relevante uitgaven is vooral het gevolg van minderuitgaven normale betalingen aanvullende prestatiebeurs.

Het verschil bij de niet-relevante uitgaven leenfaciliteit bedraagt € 211,9 miljoen. Omdat er nog steeds meer wordt geleend, waren op het onderdeel rentedragende leningen de uitgaven in 2004 ten opzichte van de raming € 163,6 miljoen hoger.

Een bedrag van € 48,3 miljoen heeft vooral betrekking op omzettingen van kortlopende schulden en prestatiebeurs naar rentedragende leningen.

Het verschil bij de relevante overige uitgaven van € 29,2 miljoen wordt voor € 18,7 miljoen veroorzaakt door meer achterstallig lager recht dan geraamd. Een verschil van € 10,5 miljoen treedt daarnaast op bij de overige posten op dit onderdeel (lesgeldvoorschotten en technische bijstelling).

Ontvangsten

Het verschil bij de ontvangsten bedraagt € 4,8 miljoen, waarvan € 12,7 miljoen relevante en – € 7,9 miljoen niet-relevante ontvangsten.

Dit komt ondermeer door een verschil bij de aflossingen van renteloze voorschotten (verstrekt tot 1986) van – € 2,8 miljoen en meerontvangsten ten opzichte van de begroting aan rente op de nieuwe rentedragende leningen (€ 7,0 miljoen). Daarnaast is aan kortlopende schulden € 9,2 miljoen meer ontvangen dan geraamd.

Het verschil tussen de begrote en gerealiseerde niet-relevante ontvangsten in 2004 van -€ 7,9 miljoen ontstaat, doordat de ontvangsten op de hoofdsom van uitstaande rentedragende leningen lager uit zijn gevallen.

11.3 Realisatie operationele doelstellingen

11.3.1 Waarborgen algemene toegankelijkheid onderwijs

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Tabel 11.2: Totaal aantal studerenden (gemiddeld over het jaar) met studiefinanciering
 Begroting 2004Realisatie 2004
Wo100 954102 037
Hbo204 876212 971
Bol170 090178 927
Totaal studerenden met basisbeurs475 920493 935
Wo32 36533 807
Hbo31 24431 800
Totaal alleen ov-kaart en/of lening63 60965 607
Totaal539 529559 542

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

Het aantal studerenden met een basisbeurs is in 2004 hoger dan geraamd. Deze stijging doet zich zowel in het hbo als in de bol voor, en is ongeveer in lijn met de stijging van het aantal ingeschreven studerenden.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De systematiek van de basisbeurs en de reisvoorziening is in 2004 niet gewijzigd.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Zie paragraaf 11.4.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Tabel 11.3: Uitgaven basisbeurs (x € 1 miljoen)
 Begroting 2004Realisatie 2004
Bol192,9215,6
Ho589,4543,8
Totaal basisbeurs782,3759,4
–waarvan relevant646,4631,0
–waarvan niet-relevant135,8128,4

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

De uitgaven basisbeurs zijn lager dan in de begroting geraamd. Dit wordt vooral veroorzaakt door een technische correctie waarmee de realisatie met € 44 miljoen wordt verlaagd. Deze technische correctie is nodig omdat dit deel van de uitgaven niet meer als basisbeurs (in de vorm van een voorlopige prestatiebeurslening), maar als definitieve lening is geboekt (dit betreft vooral in het verleden verstrekte prestatiebeursleningen die vóór het einde van de diplomatermijn al worden afgelost).

Met deze technische correctie was in de begroting nog geen rekening gehouden.

Afgezien van deze correctie zijn de uitgaven enigszins gestegen, vooral door toename van het aantal studerenden in het hbo en de bol, en de indexering van de beursbedragen.

Tabel 11.4: Uitgaven reisvoorziening (x € 1 miljoen)
 Begroting 2004Realisatie 2004
OV-contract517,8529,0
OV in prestatiebeurs– 6,7– 5,5
Reisvoorzieningoverig7,413,9
Totaal reisvoorziening518,5537,4
–waarvan relevant369,2360,8
–waarvan niet-relevant149,3176,6

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

De toename van de uitgaven voor de reisvoorziening ten opzichte van de begroting betreft vooral de indexering van het contract met de openbaarvervoerbedrijven.

11.3.2 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs studerenden met minder draagkrachtige ouders

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Tabel 11.5: Totaal aantal studerenden met een aanvullende beurs
 Begroting 2004Realisatie 2004
Wo27 94124 071
Hbo77 99673 091
Bol92 70093 112
Totaal198 637190 274

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

Het aantal studerenden met een aanvullende beurs is ten opzichte van de raming gedaald. Het deel van de basisbeursgerechtigden dat in 2004 gebruik maakte van de aanvullende beurs is daarmee ten opzichte van de raming gedaald van 41,7% in de raming naar 38,5% in de realisatie.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De systematiek van de aanvullende beurs is in 2004 niet gewijzigd.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Zie paragraaf 11.4.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Tabel 11.6: Uitgaven aanvullende beurs (x € 1 miljoen)
 Begroting 2004Realisatie 2004
Bol274,5287,6
Ho206,8203,0
Totaal aanvullende beurs481,3490,6
–waarvan relevant445,4456,9
–waarvan niet-relevant35,933,7

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

De uitgaven aanvullende beurs zijn hoger dan geraamd, zowel door hogere dan geraamde toekenning over voorgaande jaren, alsook door indexering van de beursbedragen.

11.3.3 Waarborgen flexibiliteit in wijze van financiering door studerende

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Flexibiliteit wordt gewaarborgd door de mogelijkheid voor studenten om bij te verdienen. De maximale grens om bij te verdienen is in 2004 geïndexeerd. Alle studenten hebben ook de mogelijkheid om te lenen. Het totaal aantal studenten met recht op studiefinanciering is opgenomen in tabel 11.2.

Het gebruik van de leenfaciliteit komt tot uitdrukking in het totaal bedrag en aantal uitstaande leningen.

Tabel 11.7: Vorderingenstanden ultimo van het jaar (bedragen x € 1 miljoen, aantallen x 1)
Ultimo van het jaar2001200220032004
Renteloze voorschotten verstrekt t/m 1986147,0112,694,679,8
Rentedragende leningen verstrekt vóór 1992320,4278,6240,3203,2
Rentedragende leningen verstrekt na 19922 388,02 743,33 291,23 988,5
Aantallen renteloze voorschotten t/m 1986   14 546
Aantallen rentedragende leningen vóór 1992   101 631
Aantallen rentedragende leningen na 1992   545 920

Bron: realisatiegegevens IB-Groep, In deze tabel zijn niet de voorwaardelijke leningen prestatiebeurs opgenomen die na afloop van de studie worden omgezet naar een gift of een definitieve lening, afhankelijk van de studieprestaties.

Het gebruik van de leenfaciliteit is de afgelopen jaren toegenomen, wat zichtbaar wordt in een toename van de hoogte van de uitstaande leningen.

Onderzoek naar de achtergronden van deze stijging van de uitgaven aan leningen wordt in 2005 uitgevoerd en afgerond.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De systematiek van de leenfaciliteit en de mogelijkheid tot bijverdienen is in 2004 niet gewijzigd.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Zie paragraaf 11.4.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Tabel 11.8: Uitgaven niet-relevante uitgaven rentedragende lening(x € 1 miljoen)
 Begroting 2004Realisatie 2004
Rentedragende lening514,3726,1

Bron realisatie: realisatiegegevens IB-Groep

De uitgaven aan rentedragende leningen zijn in 2004 belangrijk hoger dan de begroting. Dit wordt veroorzaakt doordat zowel het aantal studenten dat leent in 2004 fors is toegenomen, alsook het gemiddelde bedrag dat door deze studenten geleend wordt.

Tabel 11.9: Ontvangsten leenfaciliteit (x € 1 miljoen)
 Begroting 2004Realisatie 2004
Renteloze voorschotten (t/m 1986)14,211,4
Rentedragende lening254,1252,7
Totaal268,3264,1
–waarvan relevant144,5148,1
–waarvan niet-relevant123,9116,0

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

De ontvangsten studiefinanciering (rente en aflossing van uitstaande leningen) zijn vrijwel overeenkomstig de raming gerealiseerd.

11.4 Beleidsactiviteiten

Toekomst studiefinanciering hoger onderwijs

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

In de begroting 2004 is aangegeven dat in 2004 meer duidelijkheid zou worden gegeven over het nieuwe stelsel van studiefinanciering.

In 2004 zijn hiertoe voorstellen geformuleerd voor de vernieuwing van de instellingsbekostiging, de collegegeldsystematiek en het stelsel van studiefinanciering voor het hoger onderwijs.

De voorstellen voor het studiefinancieringsstelsel betreffen wijzigingen met ingang van het studiejaar 2007/2008. Het voorgestelde nieuwe studiefinancieringsstelsel biedt studenten meer flexibiliteit, meer keuzevrijheid en extra financiële armslag. Voorgesteld is in de studiefinanciering een extra leenfaciliteit te creëren: het collegegeldkrediet. Daarnaast is voorgesteld dat ex-studenten hun studieschuld door middel van een percentage van hun inkomen terugbetalen.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De voorstellen zijn neergelegd in de beleidsbrief die in oktober 2004 aan de Tweede Kamer is aangeboden.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Op 29 oktober 2004 is de beleidsbrief «Meer flexibiliteit, meer keuzevrijheid, meer kwaliteit: financiering in het hoger onderwijs» (Kamerstuk 29 853, 2004–2005, nr. 1) aangeboden aan de Tweede Kamer.

De mogelijkheden onderzoeken om op lange termijn meeneembare studiefinanciering hoger onderwijs naar het buitenland te realiseren, zonder onbedoeld gebruik op te roepen

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Ja. In 2004 is een start gemaakt door de problematiek van de meeneembare studiefinanciering op de Europese agenda te plaatsen. Niet alleen werd geconstateerd dat de Nederlandse probleemanalyse een steeds breder draagvlak krijgt, ook stelde de Europese Commissie een juridische expertgroep in om de meeneembaarheid van studiefinanciering te onderzoeken.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Zoals beoogd is in het kader van het Nederlandse Europese voorzitterschap 2004 een Bologna / EU-conferentie georganiseerd. Eén van de thema's was de bevordering van de mobiliteit van de studenten.

Op beperkte schaal internationaal meeneembare studiefinanciering in de bol introduceren vanaf 1 augustus 2005

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De invoering van meeneembare studiefinanciering in de bol staat gepland vanaf augustus 2005. De behandeling door de Eerste Kamer van het wetsvoorstel is geagendeerd voor begin 2005.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Ja. Er is een wetsvoorstel om studiefinanciering in de bol internationaal meeneembaar te maken bij de Tweede Kamer ingediend. Dit wetsvoorstel is door de Tweede Kamer aangenomen.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de invoering prestatiebeurs in een deel van de beroepsopleidende leerweg en meeneembaarheid studiefinanciering voor deze leerweg in het buitenland (Kamerstukken, 29 719)

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

De uitgaven worden zichtbaar vanaf augustus 2005.

Grotere nadruk op behalen diploma in het hoger onderwijs

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Ja, de prestatienorm is in het hoger onderwijs aangescherpt doordat de omzetting van de studiefinanciering voor het eerste jaar niet meer zal plaatsvinden op basis van het studieresultaat van het eerste jaar. Ook voor die omzetting gaat met ingang van het studiejaar 2005–2006 de eis van een behaald diploma gelden, zoals dat nu al het geval is voor de studiefinanciering in de overige jaren.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De betreffende wetgeving is in 2004 gewijzigd.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Kamerstukken 29 412, Staatsblad 2004, 343.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

De incidentele besparingen op de relevante uitgaven worden vanaf 2006 gerealiseerd.

Prikkel voor mbo-deelnemers van niveau 3 en 4 om hun diploma te behalen

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De stimulering van de verbetering van de studieresultaten wordt beoogd door de invoering per september 2005 van het prestatiebeursregime in de bol voor de niveaus 3 en 4. De beslissing van de Eerste Kamer over het wetsvoorstel is geagendeerd voor 2005.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

In 2004 is een wetsvoorstel om een prestatiebeurs in niveau 3 en 4 van de bol te introduceren bij de Tweede Kamer ingediend. Dit wetsvoorstel is door de Tweede Kamer aangenomen.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met invoering prestatiebeurs in een deel van de beroepsopleidende leerweg en meeneembaarheid studiefinanciering voor deze leerweg in het buitenland (Kamerstukken, 29 719)

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

De incidentele besparingen op de relevante uitgaven worden zichtbaar vanaf 2005.

Huidig beleid 'misbruik en oneigenlijk gebruik' verder verbeteren en uitbreiden door eerder te signaleren, te voorkomen en indien nodig, zo effectief mogelijk aan te pakken

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De uitbreiding van het instrumentarium en de meer risicogerichte controleaanpak is gedeeltelijk gerealiseerd. Het uitvoeringsbeleid wordt in 2005 verder uitgewerkt.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• In 2004 zijn de eerste stappen gezet om het instrumentarium van de IB-Groep uit te breiden met sanctiebevoegdheid. De betrokken partijen, te weten het Openbaar Ministerie, de IB-Groep en OCW, hebben een intentieverklaring getekend om in 2005 tot een handhavingarrangement te komen. Daarmee hebben de betrokken partijen onder meer afgesproken te bevorderen dat de IB-Groep de bevoegdheid krijgt om bestuurlijke boetes op te leggen. Het Openbaar Ministerie zal in aanvulling daarop ernstiger vormen van misbruik vervolgen.

• Het jaarplan misbruik en oneigenlijk gebruik 2004 is opgesteld en uitgevoerd.

• In 2004 is met de controle op studerenden met een toelage voor uitwonendheid, een eerste invulling gegeven aan een meer risicogerichte controle aanpak.

Begrippen in WTOS en WSF2000 harmoniseren met begrippen in andere inkomensafhankelijke regelingen (niet in begroting 2004 opgenomen)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De invoering van geharmoniseerde begrippen staat gepland voor 2006.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Er is een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend om begrippen te harmoniseren (AWIR)

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Kamerstukken, 29 765)

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

De AWIR is budgettair neutraal. De financiële effecten voor individuele studerenden worden vanaf 2006 zichtbaar.

12. TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

12.1 Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling is de financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. Het beleid in het kader van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) richt zich daarbij op het wegnemen van financiële belemmeringen voor de volgende doelgroepen:

• Scholieren in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg tot 18 jaar (TS17-);

• Scholieren in het voortgezet onderwijs boven de 18 jaar (VO18+);

• (Deeltijd)studenten in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (TS 18+, vavo);

• Studenten aan de lerarenopleiding die geen recht (meer) hebben op studiefinanciering in het kader van de WSF 2000 (TS 18+, tlo).

12.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.1: Budgettaire gevolgen tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (bedragen x € 1 000)
   Realisatie  Vastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320042004 
Verplichtingen289 230331 329347 751363 174398 176393 5214 655
–waarvan garantieverplichtingen0000000
Uitgaven289 230331 329347 751363 174398 176393 5214 655
Programma-uitgaven289 230331 329347 751363 174398 176393 5214 655
–TS 17-221 076276 593289 263294 560314 838319 713– 4 875
–VO 18+61 12548 78348 42550 13454 70654 215491
–TS 18+5 4455 2759 05917 52815 8717 4378 434
Niet relevante uitgaven1 5846781 0049521 056616440
IBG*    11 70511 540165
Ontvangsten13 06914 79213 02510 43613 17012 981189

* De reeks IBG betreft het apparaatskostendeel van de IB-Groep; m.i.v. 2004 toegerekend aan dit beleidsartikel.

Toelichting

De gerealiseerde relevante WTOS-uitgaven 2004 zijn € 4,7 miljoen hoger dan begroot.

De meeruitgaven van € 4,2 miljoen zijn te splitsen in:

• € 4,9 miljoen minderuitgaven bij de TS 17-; dit is in lijn met een daling van het aantal gebruikers TS 17-, voornamelijk in het voortgezet onderwijs;

• € 0,5 miljoen meeruitgaven bij het onderdeel VO18+. Het aantal VO18+ gerechtigden is iets gestegen ten opzichte van de raming;

• € 8,4 miljoen meeruitgaven bij het onderdeel TS18+. Het aantal gerechtigden is ten opzichte van de raming voor 2004 meer dan verdubbeld. Dit was eind 2003 al waarneembaar maar kon niet meer tijdig in de begroting 2004 worden verwerkt;

• de WTOS-ontvangsten betreffen terugontvangsten van teveel of onterecht uitgekeerde studiekostentegemoetkomingen. Deze ontvangsten zijn moeilijk in te schatten maar bedragen slechts € 0,2 miljoen meer dan geraamd.

12.3 Realisatie operationele doelstellingen

12.3.1 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor scholieren tot 18 jaar (TS 17-)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Tabel 12.2: Aantal gebruikers TS 17- naar onderwijssoort
 Begroting 2004Realisatie 2004
Vo322 466292 506
Bol66 24373 286
Totaal388 709365 792

Bron: realisatiegegevens IB-Groep.

Tabel 12.3: Percentage gebruikers TS 17- naar onderwijssoort
 Begroting 2004Realisatie 2004
Vo33,4%31,4%
Bol40,9%43,8%

Bron realisatie: realisatiegegevens IB-Groep.

Het aantal gebruikers TS17- is in het voortgezet onderwijs lager en in de beroepsopleidende leerweg hoger dan geraamd. Uit de vergelijking met tabel 12.3 blijkt dat deze verandering vooral het gevolg is van een wijziging in het percentage gebruikers van de regeling

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De systematiek van het normbudget voor gebruikers van de TS 17regeling is in 2004 niet gewijzigd.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Zie paragraaf 12.4.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Tabel 12.4: Uitgaven TS 17- naar onderwijssoort (x € 1 miljoen)
 Begroting 2004Realisatie 2004
Vo221,5213,2
Bol98,2101,6
Totaal319,7314,8

Bron: realisatiegegevens IB-Groep.

In lijn met het lager dan geraamd aantal gebruikers, vallen ook de uitgaven in de TS17- lager uit dan geraamd.

12.3.2 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor scholieren in het voortgezet onderwijs boven de 18 jaar (VO 18+)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Tabel 12.5: Aantal gebruikers VO 18+ naar onderwijssoort
 Begroting 2004Realisatie 2004
V(s)o1 5571 792
Vo25 58426 884
Totaal27 14128 676

Bron realisatie: realisatiegegevens IB-Groep

Tabel 12.6: Percentage gebruikers VO 18+ naar onderwijssoort
 Begroting 2004Begroting 2004Begroting 2004Realisatie 2004Realisatie 2004Realisatie 2004
 UitwonendThuiswonendLesgeld/ov. schoolkst. UitwonendThuiswonendLesgeld/ov. schoolkst.
V(s)o26,1%73,9%20,2%26,5%73,5%18,0%
Vo8,4%91,6%32,5%7,4%92,6%33,4%

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

De gerealiseerde aantallen en de percentages gebruikers wijken slechts beperkt af van de raming.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De systematiek van het normbudget voor gebruikers van de VO 18+ regeling is in 2004 niet gewijzigd.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Zie paragraaf 12.4.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Tabel 12.7: Uitgaven VO 18+ (x € 1 miljoen)
 Begroting 2004Realisatie 2004
VO / V(s)o54,254,7
Niet relevante uitgaven0,61,1
Totaal54,955,8

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

De gerealiseerde uitgaven liggen in lijn met de toename van het aantal gebruikers. De uitgaven zijn iets hoger dan geraamd.

12.3.3 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor (deeltijd) studenten in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (TS 18+ vavo)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Tabel 12.8: Aantal gebruikers TS 18+ vavo
 Begroting 2004Realisatie 2004
vavo1 9003 332

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

Het aantal gebruikers van de regeling is hoger dan geraamd. Dit is een voortzetting van de trend die na afronding van het jaar 2003 ook al zichtbaar was.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De systematiek van het normbudget voor gebruikers van de TS 18+ vavo-regeling is in 2004 niet gewijzigd.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Tabel 12.9: Uitgaven TS 18+ vavo (x € 1 miljoen)
 Begroting 2004Realisatie 2004
vavo0,91,5

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

De uitgaven zijn hoger, in overeenstemming met de toename van het aantal gebruikers.

12.3.4 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor studenten aan de lerarenopleiding (TS 18+ tlo)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Tabel 12.10: Aantal gebruikers TS 18+ tlo
 Begroting 2004Realisatie 2004
Tegemoetkoming lerarenopleiding5 80013 355

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

Het aantal gebruikers is ten opzichte van de raming fors toegenomen. De verruiming van de regeling in voorgaande jaren heeft bijgedragen aan deze toename. Deze toename is in lijn met de ontwikkeling die in het jaarverslag 2003 (dat wil zeggen ná het opstellen van de begroting 2004) werd waargenomen.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De systematiek van het normbudget voor gebruikers van de regeling is in 2004 niet gewijzigd.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Tabel 12.11: Uitgaven TS 18+ tlo (x € 1 miljoen)
 Begroting 2004Realisatie 2004
Tegemoetkoming lerarenopleiding6,514,4

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

Het toegenomen gebruik van de tegemoetkoming lerarenopleiding past in de beleidsdoelstelling.

12.4 Beleidsactiviteiten

Beheersbaarheid schoolkosten

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

In het schooljaar 2003–2004 zijn door een onderzoeksbureau de schoolkosten van ouders en deelnemers gemonitord. Hieruit bleek een onverwacht hoge stijging van de schoolkosten. Een tweede onderzoeksbureau is vervolgens door OCW gevraagd om aanvullend onderzoek te doen naar de oorzaken van de stijging en de variaties daarbinnen. Naar aanleiding daarvan is een aantal maatregelen afgekondigd (zie volgende punt).

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

In het AO op 22 februari 2004 is aan de Tweede Kamer toegezegd dat de inspraak van ouders en leerlingen op het gebied van de schoolkosten zal worden uitgebreid. De hiervoor benodigde wijziging van de Wet medezeggenschap onderwijs (WMO) zal worden meegenomen in het wetsvoorstel lumpsumbekostiging primair onderwijs. Behandeling door het parlement is voorzien in 2005. Daarnaast is toegezegd te stimuleren dat besturen- en ouderorganisaties landelijke afspraken maken over een gedragscode «schoolkosten» die individuele scholen in het voortgezet onderwijs kunnen hanteren. De gedragscode is gericht op het beter beheersbaar en transparant maken van de schoolkosten. Eind 2004 is een concept – gedragscode gereed gekomen, die door de organisaties in 2005 aan de minister wordt overhandigd.

De minister heeft in 2004 wetenschappelijk advies gevraagd over de methodologie van een nieuwe schoolkostenmonitor. Het advies wordt begin 2005 uitgebracht.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

De Kamer heeft in 2004 beide onderzoeksrapporten ontvangen op respectievelijk: 19/2 (SFB/2004/8524) en 30/6 (SFB/2004/30097).

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

De kosten voor het onderzoek bedroegen conform verwachting € 85 000.

Onderzoek schoolkosten (ict leermiddelen)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Zowel in het onderzoek naar schoolkosten als in het onderzoek dat is uitgevoerd naar de oorzaken van de stijging en de variaties in de stijging, is aandacht besteed aan de rol van ict-leermiddelen (zie ook «beheersbaarheid schoolkosten»).

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Zie de omschrijving onder «hebben we bereikt wat we wilden bereiken?»

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

De Kamer heeft in 2004 beide onderzoeksrapporten ontvangen op respectievelijk: 19/2 (SFB/2004/8524) en 30/6 (SFB/2004/30097).

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Zie hiervoor de doelstelling «beheersbaarheid schoolkosten».

13. LESGELDEN

13.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het volgen van kwalitatief goed onderwijs kost geld. Omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers draagt de overheid een deel van deze kosten. Het individu heeft ook profijt van scholing. Daarom vraagt de overheid aan leerlingen die niet meer volledig leerplichtig zijn een bijdrage in de kosten in de vorm van lesgeld. Tot de doelgroep behoren de ouders/leerlingen van 16 jaar en ouder in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg.

13.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 13.1: Budgettaire gevolgen artikel 13 (bedragen x € 1 000)
   Realisatie  Vastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320042004 
IBG uitgaven*    3 5483 550– 2
Ontvangsten totaal356 072370 931388 764409 373449 549423 73325 816

* De reeks IBG betreft het apparaatskostendeel van de IB-Groep; m.i.v. 2004 toegerekend aan dit beleidsartikel.

Toelichting

In 2004 is € 25,8 miljoen meer aan lesgeldontvangsten gerealiseerd dan begroot. Dit verschil is vooral het gevolg van hogere aantallen lesgeldplichtigen.

Voor schooljaar 2003/2004 betrof dit € 9,4 miljoen, vooral als gevolg van ontvangsten begin 2004 doordat leerlingen zich later inschreven en betalen, wat bij de begrotingsopstelling 2004 nog niet bekend was. Daarnaast maakt een groter deel dan voorheen gebruik van gespreid betalen.

Een meerontvangst voor schooljaar 2004/2005 van € 11,7 miljoen vloeit rechtstreeks voort uit een hoger aantal leerlingen in de bol en in het voortgezet onderwijs ten opzichte van de vorige referentieraming. De overige meerontvangsten betreffen ontvangsten uit voorgaande schooljaren.

13.3 Realisatie operationele doelstellingen

13.3.1 Lesgeldontvangsten

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Tabel 13.2: Aantallen lesgeldplichtigen naar onderwijssoort
 Begroting 2004Realisatie 2004
Bol274 743295 357
VO (incl. (v)so)181 358186 270
Totaal456 101481 627

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

Het aantal lesgeldplichtigen betreft het aantal leerlingen van 16 jaar en ouder. Dit aantal is hoger dan oorspronkelijk geraamd.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Het beleid met betrekking tot het innen van lesgeld is voortgezet. Vanaf 2004 is de mogelijkheid tot gespreid betalen verruimd. Zie verder paragraaf 13.4.

Heeft het opgeleverd wat het zou opleveren?

Tabel 13.3: Ontvangsten lesgeld naar onderwijssoort (x € 1 000)
 Begroting 2004Realisatie 2004
Bol255,2275,7
VO (incl. (v)so)168,5173,9
Totaal423,7449,5

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

Door zowel de stijging van het aantal leerlingen, als door de wettelijk voorgeschreven indexering van het lesgeld, vallen de ontvangsten hoger uit dan oorspronkelijk geraamd.

13.3.2 Beleidsactiviteiten

Gespreid betalen lesgeld (doelstelling begroting 2005)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

In overeenstemming met de toezegging aan de Tweede Kamer is het aantal termijnen waarin het lesgeld kan worden betaald verruimd van drie naar zes. Dit stelt de betrokken ouders en leerlingen/deelnemers in staat de last van het betalen van het lesgeld beter te spreiden.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De regelgeving voor het gespreid betalen is aangepast.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Staatsblad 2004, 248

14. CULTUUR

14.1 Algemene beleidsdoelstelling

De tweeledige doelstelling van het beleid is het waarborgen van een hoogwaardig en divers aanbod van cultuuruitingen en het bevorderen van de publieke belangstelling daarvoor. De ministeriële verantwoordelijkheid betreft primair het scheppen van voorwaarden voor een bloeiend cultureel leven.

14.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 14.1: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 14 (x € 1 000)
   Realisatie  Vastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320042004 
Verplichtingen 493 583374 477266 8521 969 9902 384 825– 414 835
–waarvan garanties 3 177111 50753 465149 931263 395 
Uitgaven 657 166654 014668 662804 787752 17952 608
        
Kunsten 336 666296 994298 357363 234296 28466 950
Podiumkunsten 180 774174 466179 817202 818  
Film 19 47410 48911 45622 235  
Beeldende kunsten, bouwkunst en vormgeving 73 40845 60444 92976 683  
Amateurkunst en kunsteducatie 23 26023 75924 53928 982  
Overige subsidies kunsten 39 75042 67637 61632 516  
        
Letterenen Bibliotheken 43 30039 08940 85647 34639 5827 764
Bibliotheken 27 00029 75431 10629 459  
Letteren 15 0007 8547 99816 053  
Overig 1 3001 4811 7471 834  
        
Fondsen  74 35577 625 77 869 
        
Cultureel erfgoed 271 000237 984246 775292 559251 93440 624
Musea 138 400140 159140 598163 611  
Monumentenzorg 113 40077 73580 258101 370  
Archeologie 5 1004 2654 8114 301  
Archieven 3 2003 5953 8543 711  
Erfgoed algemeen 10 90012 24117 25319 565  
        
Overig 6 2005 5915 0496 3708 231– 1 862
        
RAD    37 59535 4102 185
        
Apparaatsuitgaven    57 68342 86914 814
Bestuursdepartement    10 5508 5841 966
Uitvoeringsdiensten    47 13334 28512 848
Ontvangsten 4 8004 9703 05315 94949415 455

Toelichting

De realisatie 2004 is in totaal € 53 miljoen hoger dan begroot.

De verschillen worden voornamelijk veroorzaakt door aanpassing van de budgetten met € 8 miljoen door loon- en prijsbijstellingen.

Voor de restauratie van kanjermonumenten is de begroting met € 20 miljoen verhoogd. Tevens werd er € 11,6 miljoen aan het budget toegevoegd voor betaling van de aankoop van inventaris uit het Nationaal Museum Paleis Het Loo.

Tenslotte worden de verschillen op artikelonderdelen veroorzaakt door een budgettair neutrale (her)verdeling van de middelen ten behoeve van de cultuurfondsen naar de diverse onderdelen van het artikel 14 Cultuur.

14.3 Realisatie operationele doelstellingen

14.3.1 Cultuurnota

14.3.1.1 Stelsel

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De voorbereiding en besluitvorming over de Cultuurnota 2005–2008 is in 2004 volgens planning verlopen en afgerond.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• De aanvragen van 844 instellingen die in aanmerking wilden komen voor een subsidie in het kader van de Cultuurnota 2005–2008 zijn aan de Raad voor Cultuur voorgelegd. De raad heeft op 20 april zijn advies uitgebracht en op 25 juni een aanvullend advies.

• Voor instellingen die op basis van hun beleidsplan tot de ondersteuningsstructuur zijn gerekend, is in opdracht van de staatssecretaris OCW een beoordelingskader ontwikkeld door Bureau Berenschot.

• Er zijn met de drie grote steden en vijf landsdelen bestuurlijke afspraken gemaakt over gezamenlijke subsidie aan cultuurinstellingen.

• Op 21 september zijn de beschikkingen aan de instellingen verzonden en is de Cultuurnota 2005–2008 gepubliceerd. Voor instellingen die worden gerekend tot de ondersteuningsstructuur is een overgangsregeling getroffen: zij hebben een subsidiebeschikking voor één jaar ontvangen.

• De Cultuurnota 2005–2008 is in december 2004 aanvaard door de Tweede Kamer.

Verwijzing naar nota's en rapportages

• Afwegingskader ondersteuningsstructuur cultuurbestel, Berenschot, 13 januari 2004.

• Spiegel van de cultuur, advies van de Raad voor Cultuur over de Cultuurnota 2005–2008, 20 april 2004.

• Zuinig op ondersteuning; Berenschot, 18 mei 2004.

• Aanvullend advies van de Raad voor Cultuur, 25 juni 2004.

• Cultuurnota 2005–2008; ministerie van OCW, 21 september 2004.

• Brief van 2 november 2004 aan de voorzitter van de Tweede Kamer: consequenties motie Verhagen c.s. voor Cultuur (10 miljoen).

• Brief van 7 december 2004 aan de voorzitter van de Tweede kamer: reactie op amendementen en moties voorgesteld in het Nota overleg van 22 november.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Ja, er is binnen het begrote budget gebleven, waarbij het volgende opgemerkt dient te worden, namelijk het Amendement van de Tweede Kamer op de rijksbegroting waardoor er € 10 miljoen extra voor Cultuur beschikbaar kwam in 2004.

14.3.1.2 Cultuurinstellingen

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

2004 is het laatste jaar van de Cultuurnota 2001–2004. Met subsidies in het kader van deze nota zijn 455 cultuurinstellingen in staat gesteld hun beleidsplannen uit te voeren overeenkomstig hetgeen is vastgelegd in de beschikking.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Zie hiervoor de tabellen in de afzonderlijke publicatie «Kerncijfers 2000–2004». Tevens zijn de voornemens, zoals vastgelegd in de genoemde Cultuurnota 2001–2004 uitgevoerd.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

De vierjarige subsidies zijn conform de Cultuurnota 2001–2004 in 2004 aan de cultuurnota-instellingen ter beschikking gesteld. Echter kan het volgende worden opgemerkt:

• Naar aanleiding van de financiële verantwoording over 2002 en 2003 werden 14 cultuurinstellingen met name op het terrein van de podiumkunsten geconfronteerd met een inhouding van een deel van het subsidie op basis van de eigen inkomsten maatregel.

• Als gevolg van het te laat indienen van de financiële verantwoording 2003 werden 8 podiumkunsten-instellingen in 2004 gekort op het toegezegd subsidie.

• Tenslotte vielen er middelen vrij ad € 0,6 miljoen als gevolg van het faillissement van 10 instellingen op het terrein van de podium- en de amateurkunsten in 2004.

14.3.1.3 Actieplan cultuurbereik

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Doelstelling van het «Actieplan cultuurbereik» is om het bereik van cultuur te verbreden (nieuw publiek) en te vergroten (meer publiek). Het landelijk onderzoek Actieplan cultuurbereik 2001–2004 wordt in september 2005 afgesloten met een integraal eindrapport. In dit rapport worden de belangrijkste resultaten van de tussenrapportages gepresenteerd, zoals sinds 2001 uitgevoerd.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• Het ministerie, gemeenten en provincies hebben in 2004 de vierjarige overeenkomsten met 30 gemeenten en 12 provincies uitgevoerd. 2004 is het laatste jaar van het Actieplan cultuurbereik 2001–2004.

• Voor de periode 2005–2008 is in 2004 een nieuw beleidskader Actieplan cultuurbereik overeengekomen met IPO en VNG. De specifieke uitkering «cultuur en school» en de specifieke uitkering «cultuurbereik» worden gebundeld.

• De aanvraag en verantwoording 2005–2008 zijn meer gericht op prestaties in toetsbare termen. De jaarlijkse aanvraag en verantwoording wordt gewijzigd in een vierjaarlijkse aanvraag en verantwoording.

• Gemeenten en provincies krijgen in 2005–2008 meer ruimte dan voorheen om eigen prioriteiten te stellen binnen de centrale doelstelling van het Actieplan cultuurbereik.

Verwijzing naar nota's en rapportages

• Tussenrapportage casestudies Actieplan Cultuurbereik 2001–2004, Erasmus Universiteit Rotterdam.

• Beleidskader actieplan cultuurbereik 2005–2008 – OCW, IPO en VNG; 1 maart 2004.

• Brief staatssecretaris aan Tweede Kamer m.b.t. voortgang bestuurlijke afspraken d.d. april 2004.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

In het kader van de Cultuurnota 2001–2004 was in de begroting cultuur voor 2004 in totaal een bedrag van € 438,5 miljoen opgenomen ten behoeve van reguliere Cultuurnota uitgaven. Daarvan was voor het Actieplan € 38,6 beschikbaar en voor het Doelgroepenbeleid € 3,2 miljoen. Behoudens de reguliere loonbijstellingen zijn de hierboven begrote bedragen in 2004 dan ook gerealiseerd.

14.3.1.4 Cultuurfondsen

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

In het kader van de Cultuurnota 2001–2004 zijn 9 cultuurfondsen gesubsidieerd. Hierdoor zijn beeldend kunstenaars, schrijvers, theatermakers, musici, filmmakers, vormgevers en kunstenaars in mengvormen van deze disciplines in staat gesteld een hoogwaardig aanbod te ontwikkelen, hun professionaliteit en ondernemerschap te ontwikkelen en een publiek te bereiken.

Daarnaast zijn musea, particulieren en universiteiten in staat gesteld om projecten voor behoud en beheer van museum-, particuliere en universitaire collecties uit te voeren, kunsthistorisch onderzoek te plegen en museale aankopen te doen.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De fondsen zijn conform de Cultuurnota 2001–2004 gesubsidieerd.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Conform de Cultuurnota 2001–2004 zijn in 2004 de subsidies ad € 74,3 miljoen aan de cultuurfondsen ter beschikking gesteld.

14.3.2 Cultuur en school

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Het programma «cultuur en school» is vanaf 2004 structureel geïntensiveerd, met name ten gunste van het primair onderwijs, basisvorming en vmbo en allianties tussen culturele instellingen en scholen. In 2004 is gestart met vraagfinanciering voor een grote groep scholen in zowel primair als voortgezet onderwijs om zo scholen en culturele instellingen in staat te stellen in 2007 alle kinderen in de leerplichtige leeftijd in een doorlopende leerlijn kennis te laten opdoen over en met cultuur en een gevarieerd programma van culturele activiteiten aan te bieden.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• Plan van aanpak voor versterking cultuureducatie in het primair onderwijs is in werking getreden.

• Met alle betrokken gemeenten en provincies zijn afspraken gemaakt over samenwerking in het primair onderwijs. Deze zijn bekrachtigd in bestuurlijk overleg tussen SC, IPO en VNG op 15 maart 2004.

• Regeling versterking cultuureducatie in het primair onderwijs is op 25 februari 2004 gepubliceerd. 712 scholen krijgen extra middelen (€ 10,90 per leerling).

• Projectorganisatie «cultuur in het primair onderwijs» is ingericht.

• In plaats van de 6 geplande zijn 22 cultuurprofielscholen gestart.

• Percentage voucherbesteding is eerst in april 2005 te verwachten. Gesprekken met koepelorganisaties zijn in de tweede helft van 2004 gevoerd.

• In overleg met Cultuur Netwerk Nederland is in plaats van uitbreiding van de pabo-pilots gekozen voor een overdrachtstraject naar vrijwel alle pabo's die nog niet betrokken waren. In november 2004 is er een conferentie georganiseerd.

• Per november 2004 zijn 5 pilotscholen geselecteerd voor deelname aan de pilots voor lerarenopleidingen vo.

• 154 kunstenaars hebben de opleiding voor beroepskunstenaar in de klas afgerond per december 2004 en er zijn 3 extra opleidingsplaatsen gestart.

• Voor Erfgoed à la Carte zijn 15 projecten gehonoreerd.

Verwijzing naar nota's en rapportages

Brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 4 juni 2004 over het vervolg van «cultuur en school» (DK/CS/2004/26405).

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Op de begroting 2004 is een bedrag van € 12 miljoen opgenomen, inclusief de bedragen aan gemeenten en provincies. Hiervan werd voor het aktieplan cultuurbereik € 2,5 miljoen aan provincies en gemeenten ter beschikking gesteld. Voor ckv-vouchers was € 8,3 miljoen beschikbaar, waarvan in 2004 € 6,7 miljoen is besteed. Aan projecten is € 7,4 miljoen uitgegeven.

14.3.3 Investeren in cultuur

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Om particulieren en bedrijven te stimuleren om geld te investeren in cultuur zijn een aantal fiscale regelingen beschikbaar, dan wel in voorbereiding:

• Met ingang van 1 januari 2002 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de Regeling cultuurprojecten 2002 (vrijstelling voor cultureel beleggen).

• De fiscale Regeling vrijstelling voorwerpen van kunst of wetenschap.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De regeling «cultureel beleggen» is begin 2004 in werking getreden, nadat bijbehorende regeling door de Europese Commissie akkoord was bevonden.

Verwijzing naar nota's en rapportages

De brochure «Cultureel schenken, nalaten en beleggen» is in 2004 uitgekomen. Deze brochure wordt door Postbus 51 verstrekt.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Op de begroting van cultuur heeft de regeling «cultureel beleggen» geen gevolgen.

Het financieel belang van de toegelaten projecten in het kader van «cultureel beleggen» in 2004 werd geraamd op € 100 miljoen. Op basis daarvan wordt een belastingderving geraamd als gevolg van de regeling van € 2 miljoen.

14.3.4 eCultuur

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

We onderscheiden bij eCultuur vier terreinen namelijk:

• artistiek gebruik van digitale media;

• digitalisering van collecties en kennis op het terrein van het erfgoed;

• de rol van bibliotheken als toegangspoort en tenslotte

• de internetactiviteiten van de publiekeomroepen.

De doelstelling van eCultuur is zorgdragen voor een grotere participatie van burgers op het terrein van cultuur door creatieve benutting van ict door kunstenaars en culturele instellingen.

Bovendien moet de toegankelijkheid tot het erfgoed worden bevorderd door de kwaliteit en betrouwbaarheid van digitale erfgoedcollecties te verbeteren. Musea en archieven dienen hun inspanningen voor digitalisering effectiever in te richten.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• In het kader van de bibliotheekvernieuwing is er mede dankzij de vernieuwingsgelden een landelijke portal gevormd, een elektronische vraagbaak een geavanceerde zoekmachine ontwikkeld; en is een virtuele mediatheek voor scholen ontwikkeld.

• De kwaliteit van digitalisering bij erfgoedinstellingen wordt vanaf 2004 gestimuleerd door projecten die de ict-deskundigheid en ict-kwaliteitszorg binnen de museum- en archiefsector bevorderen.

• Verder wordt de toegang voor burgers tot de vele afzonderlijke en decentrale digitaliseringsinitiatieven bij musea en archieven vergemakkelijkt door de structurele ondersteuning van de landelijke voorzieningen cultuurwijzer (musea) en woonomgeving (archieven).

• Onder het Nederlandse, Luxemburgse en Britse EU-voorzitterschap is vastgesteld dat in 2005 een Europees actieplan voor de coördinatie van digitalisering van erfgoed wordt voorbereid.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

In de begroting 2004 werd voor ecultuur € 6,5 miljoen gereserveerd. Dat bedrag werd in 2004 ook gerealiseerd.

14.3.5 internationaal cultuurbeleid

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Door middel van het internationaal cultuurbeleid stelt de minister zich het volgende ten doel:

• cultuurinstellingen in staat te stellen internationaal te opereren;

• positionering en profilering van Nederlandse cultuur in het buitenland door internationale uitwisseling van kennis en inspiratie te stimuleren.

De uitvoering geschiedt in nauwe samenwerking met het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De Stichting Internationale Culturele Activiteiten (SICA), ontvanger van een structurele subsidie via de cultuurnota, speelde een belangrijke rol in de informatievoorziening over het internationale cultuurbeleid van de overheid.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

In 2004 werd voor het internationaal cultuurbeleid € 9,5 miljoen uitgegeven.

Hiervan is voor € 1,5 miljoen als HGIS-middelen op de cultuurbegroting opgenomen. Voor een verantwoording van de uitgaven van internationale activiteiten wordt verwezen naar de overzichtsconstructie internationaal beleid.

14.3.6 Beheer en behoud van cultureel erfgoed

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

• Met de musea zijn voor de periode 2001–2004 resultaatafspraken gemaakt met name met betrekking tot het publieksbereik. Voor de bereikte resultaten verwijs ik naar de verslaglegging over de gehele Cultuurnota periode 2001–2004. Die verslaglegging is in 2005 te verwachten. Het project «Het nieuwe Rijksmuseum te Amsterdam» (HNRM) is in volle gang. De Tweede Kamer wordt separaat over de voortgang van het project HNRM geïnformeerd. Een deel van de verantwoording van het beleid met betrekking tot de musea is opgenomen paragraaf 14.3.1.3 «actieplan cultuurbereik».

• In de archiefsector is de belangrijkste verantwoordelijkheid het beheer, de ontsluiting van de collectie en het voor het publiek toegankelijk maken van de collectie van de archieven van de rijksoverheid en onder andere de Hoge Colleges van Staat. Om meer en een breder publiek te bereiken is de vorming van regionale cultuurhistorische centra (rhc) noodzakelijk. Met de vorming van een rhc kunnen tevens de collecties van verschillende partijen beter toegankelijk worden gemaakt, alwaar het rijk een bijdrage aan heeft geleverd.

• De kern van de monumentenzorg is gelegen in de verantwoordelijkheid van de minister voor de instandhouding van rijksmonumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten. De uitvoering is opgedragen aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Een van de doelen daarbij is het terugbrengen van de restauratieachterstand tot een aanvaardbaar niveau van 10% in 2010. Van het bedrag dat benodigd is om dit doel te bereiken is reeds 74% gerealiseerd. In 2004 is de restauratieachterstand verder teruggelopen.

• Op het terrein van de archeologie is het uitgangspunt de archeologische waarden in de bodem te bewaren. Als dit in de praktijk niet mogelijk blijkt, wordt ernaar gestreefd om de bodeminformatie door middel van onderzoek (lees: opgravingen) veilig te stellen. Het wetsvoorstel waarmee het verdrag van Malta kan worden ingevoerd, ligt in de Tweede Kamer. Ter dekking van eventuele excessieve opgravingkosten kan een beroep worden gedaan op het ministerie van OCW. Jaarlijks wordt aan de hand van de aanvragen van de diverse gemeenten bepaald wat de hoogte van het budget zou moeten zijn. In 2004 is er € 1,3 miljoen aan gemeenten beschikbaar gesteld.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Voor de musea geldt dat de voornemens zoals vastgelegd in de cultuurnota 2001–2004 zijn uitgevoerd.

Gerealiseerd publieksbereik in aantal schoolgroepen van de door OCW gesubsidieerde musea in 2003:

• Schoolgroepen totaal 40 315

Aantal korte en langdurige bruiklenen van de door OCW gesubsidieerde musea in 2003:
Korte bruiklenen2 526
Langdurige bruiklenen4 524

Voor een uitgebreid overzicht van het aantal bezoeken voor de door OCW gesubsidieerde musea in 2003 wordt verwezen naar de afzonderlijke publicatie «Kerncijfers 2000–2004».

• Inmiddels zijn de fusies tot regionaal historische centra (rhc) in de provincies nagenoeg gerealiseerd en afgerond. Het Nationaal Archief en de rhc's hebben daarnaast inspanningen geleverd om de digitale toegang tot het bronnenmateriaal te vergroten, voornamelijk door het verbeteren van het op afstand raadplegen van persoonsgegevens (onder andere familiegeschiedenis) en de gegevens over de woonomgeving.

• Voor de Monumentenzorg is, behalve via de bestaande subsidieregeling, het Brrm 1997, de restauratieachterstand verder teruggebracht met het Besluit rijkssubsidiëring grootschalige restauraties 2002 (Brgr 2002) oftewel de tweede Kanjerregeling. Op grond hiervan kon worden voortgegaan met de uitvoering van zestien grootschalige restauraties die in de eerste Kanjerregeling niet of slechts gedeeltelijk waren gehonoreerd. Tevens is met de start van de zogenaamde Restauratiefondshypotheek een begin gemaakt met het nieuwe instandhoudingbeleid. Dit beleid is erop gericht dat langzamerhand de inspanningen in de monumentenzorg gaan verschuiven van restauratie naar onderhoud. Daartoe wordt de regelgeving – en dan vooral de subsidieregelingen – aangepast en vereenvoudigd. De inspanningen zijn erop gericht dit nieuwe instandhoudingbeleid per 1 januari 2006 in te voeren.

• Voor de archeologie vindt de bespreking met de Tweede Kamer over het wetsvoorstel ter implementatie van het verdrag van Valletta plaats in januari 2005.

Verwijzing naar nota's en rapportages

Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 259, nr. 6 (21 juni 2004); Wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele wetten ten behoeve van de archeologische monumentenwet mede in verband met implementatie van het Verdrag van Valetta (Wet op de archeologische monumentenzorg).

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

• Voor de musea geldt dat de voornemens zoals vastgelegd in de cultuurnota 2001 – 2004 zijn uitgevoerd.

• Voor het fusietraject van de rijksarchieven in de provinciehoofdsteden met de gemeentelijke archieven en/of andere cultuurhistorische centra in een rhc heeft de Rijksarchiefdienst in 2000 een bedrag van structureel € 2,2 miljoen beschikbaar gekregen. Met betrekking tot de totale specifieke financiële verantwoording van het Nationaal Archief wordt verwezen naar de financiële toelichtingen bij de verantwoordingsstaat van de agentschappen.

• Voor het inlopen van de restauratieachterstand in de monumentenzorg is in de achterliggende jaren tot en met 2004 inmiddels € 545 miljoen beschikbaar gesteld. Bij Najaarsnota 2004 is nogmaals € 20 miljoen ingezet om de elf nog lopende kanjerrestauraties te continueren.

• Via de reguliere bekostiging werd € 4,3 miljoen uitgegeven voor archeologie.

14.3.7 Letteren

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De specifieke beleidsdoelstellingen op het vlak van de letteren zijn het bevorderen van de kwaliteit en pluriformiteit van de Nederlandstalige en Friestalige literatuur en de stimulering van de literaire participatie. Daarbij krijgt ook de literaire buitenlandpromotie de nodige aandacht. Verder wordt gestreefd naar het behoud, beheer en ontsluiting van het literair erfgoed, alsmede de bevordering van de (literaire) leescultuur. In het kader van de Nederlandse Taalunie wordt door Nederland en Vlaanderen – voor zover wenselijk – gestreefd naar samenwerking op het terrein van de Nederlandse taal en letteren.

Een groot deel van de lettereninstellingen wordt gesubsidieerd in het kader van de cultuurnota. Ongeveer de helft van het beschikbare budget (ca. € 7,7 miljoen) gaat naar de twee letterenfondsen die een belangrijk deel van de beleidsuitvoering voor hun rekening nemen.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Aan het instellingenbeheer is evenals in voorgaande jaren veel aandacht geschonken. Met diverse instellingen is een meer formeel jaargesprek gevoerd over de uitvoering van hun meerjarenbeleidsplan 2001–2004.

In het kader van de cultuurnota 2005–2008 zijn ongeveer 50 aanvragen in behandeling genomen. Op basis van de in het voorjaar door de Raad voor Cultuur verstrekte adviezen vond in het najaar politieke besluitvorming plaats. 24 literaire instellingen (inclusief drie letterenfondsen) zijn opgenomen in de Cultuurnota 2005–2008. Daarmee is in totaal een bedrag van € 21,4 miljoen gemoeid.

In 2004 vond een extern onderzoek plaats naar de mogelijke meerwaarde van een fusie van de drie letterenfondsen. De uitkomsten hiervan waren negatief. Desondanks worden momenteel de mogelijkheden van een nadere bestuurlijke samenwerking door de fondsbesturen verkend.

Verwijzing naar nota's en rapportages

De Cultuurnota 2005–2008 is op 21 september 2004 naar de Tweede Kamer verzonden. Definitieve besluitvorming over de cultuurbegroting vond in december 2004 plaats.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

De uitvoering van de letterenbegroting is binnen het geaccordeerde meerjarenkader voor 2004 gebleven.

14.3.8 Bibliotheken

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Eind 2001 zijn het Rijk, IPO en VNG en de bibliotheekbranche begonnen aan een vernieuwingsoperatie van de openbare bibliotheeksector. De gezamenlijke ambitie is, de openbare bibliotheek landelijk te herpositioneren als centrale publieke infrastructuur voor de kennissamenleving. Het gaat daarbij om versterking en verbreding van de culturele, informatieve, sociale en maatschappelijke functie van de openbare bibliotheek. Vertrekpunt hiervoor vormen het convenant dat Rijk, IPO en VNG voor deze vernieuwingsoperatie eind 2001 overeenkwamen en de in 2004 gemaakte aanvullende afspraken vanwege de extra gelden die het Kabinet Balkenende II beschikbaar stelde.

Bij de vernieuwingsoperatie staat verbetering van de dienstverlening aan gebruikers voorop, ofschoon de afgelopen periode vooral is getracht de daarvoor noodzakelijke organisatorische verbeteringen door te voeren (bestuurlijke schaalvergroting, implementatie van kwaliteitszorgmodel, verbeteringen op HRM-terrein).

Afgaande op de thans beschikbare monitorings- en onderzoeksgegevens is op organisatorisch vlak het nodige bereikt. Zo heeft de bestuurlijke opschaling geresulteerd in de vorming van circa 30 basisbibliotheken. Rond de vorming en versterking van provinciale netwerken zijn belangrijke vorderingen geboekt; ca. 70% is gestart met implementatie van het INK-model voor kwaliteitszorg. Op HRM-vlak zijn instrumenten ontwikkeld en nieuwe opleidingen aangeboden en gevolgd.

Wat betreft verbetering en verbreding van de dienstverlening, waarbij onderwijsondersteuning en de inzet van ict een sleutelrol spelen, is er veel bereikt. Mede dankzij pilotprojecten zijn er impulsen gegeven aan de ondersteuning van brede scholen, aan verbetering van de schoolmediatheken, aan ontwikkeling van een uniforme landelijke uitleensystematiek (nationale bibliotheekkaart), aan versterking van de rol van bibliotheken bij integratie in vooral de grote steden en revitalisering van het platteland.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Zoals beoogd zijn concrete afspraken gemaakt met de convenantspartners over de eind 2007 te bereiken resultaten, de beleidsmatige aanpak, de taakverdeling van partijen en de financiële opzet. Tevens worden thans afspraken gemaakt met de Verenging van Openbare Bibliotheken (VOB), welke de stelseltaken van OCW uitvoert en geen convenantspartner is, over de precieze taken in het kader van de convenantsafspraken.

Zoals gepland is eind 2001 de Stuurgroep Bibliotheken (OCW, IPO, VNG, VOB) ingesteld. Deze stuurt het vernieuwingsproces aan en wordt ondersteund door het Procesbureau Bibliotheekvernieuwing dat het proces stimuleert, faciliteert en de voortgang ervan bewaakt.

Met het oog op de doelmatigheidsbewaking van het vernieuwingsproces zijn tevens voorbereidingen getroffen voor een evaluatie van de Vereniging van Openbare Bibliotheken (uitvoering stelseltaken); en van de Stuurgroep Bibliotheken.

Al met al zijn daarmee de bestuurlijke voorwaarden geschapen voor deze ingrijpende vernieuwingsoperatie.

Verwijzing naar nota's en rapportages

• Beleidsbrief «Bibliotheken in beweging», brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, d.d. 3 april 2002.

• Beleidsbrief «Bibliotheken in beweging», deel II, brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, d.d. 24 september 2002.

• «Voortgangsrapportage bibliotheken in beweging», brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, d.d. 10 juni 2004.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

De uitvoering van de bibliotheekbegroting is binnen het geaccordeerde meerjarenkader voor 2004 gebleven.

15. MEDIA

15.1 Algemene beleidsdoelstelling

De doelstelling van het mediabeleid van OCW is het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, bestaande uit radio, televisie, kranten, tijdschriften en Internet, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking.

In 2004 werd uit hoofde van het hoofdlijnenakkoord Balkenende II besloten tot het plegen van een aantal ombuigingen. Op de mediabegroting is in het kader van de efficiencytaakstelling regeerakkoord een korting opgelegd van € 10 miljoen in 2004 tot € 50 miljoen in 2007, boven op de eerdere bezuiniging van € 30 miljoen in 2004 opgenomen in het regeerakkoord Balkenende I. Dit betekent in totaal een bezuiniging van € 40 miljoen in 2004, oplopend tot € 80 miljoen in 2007.

15.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 15.1: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1501 (x € 1 000)
   Realisatie  Vastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320042004 
Verplichtingen832 972834 425882 964878 0091 638 092843 176794 916
–waarvan garanties0000000
Uitgaven830 642836 127881 344880 707867 462843 66523 797
Programmauitgaven830 642836 127881 344880 707867 462843 66523 797
Ontvangsten243 245231 335222 155253 542259 312257 1642 148
Rijksomroepbijdrage 601 786654 404661 058646 633622 28724 346
Uitgaven artikel830 642836 127881 344880 707867 462844 26523 197
Publieke omroep830 642836 127878 944875 093873 471850 86522 606
Migranten2 4003 4003 5183 400118
Pers
Zero Base2 214473PM473
Efficiencytaakstelling– 10 000– 10 000
Ontvangsten (m.n. STER)243 245231 335222 155253 542259 312257 1642 148
Saldo uitgaven en ontvangsten587 397604 792659 189627 165608 150587 10121 049

Toelichting

De realisatie is voor de verplichtingen in totaal € 794 miljoen hoger uitgekomen dan geraamd in de begroting. Dit bedrag bestaat uit € 768 miljoen verplichtingen voor 2005, € 23 miljoen prijsbijstelling 2004 en € 3 miljoen Cultuurnota.

Het verschil van € 768 miljoen heeft betrekking op verplichtingen voor het jaar 2005 aan de landelijke publieke omroep, de regionale radio en televisie en de Wereldomroep. Deze verplichtingen zijn in tegenstelling tot voorgaande jaren reeds in 2004 vastgelegd. Het verschil van € 23 miljoen heeft betrekking op de prijsindex 2004, die pas na vaststelling van de begroting 2004 is toegekend. Het overige verschil van € 3 miljoen betreft instellingen die een subsidie krijgen in het kader van de Cultuurnota 2005–2008. De realisatie voor de uitgaven is € 23 miljoen hoger als gevolg van de prijsindex 2004 die pas na vaststelling van de begroting 2004 is toegekend.Het verschil in de ontvangsten heeft vooral betrekking op de ontvangsten zero base. Het verschil van € 2 miljoen bestaat uit € 1 miljoen, die betrekking heeft op de vervolgverdeling zero base en € 1 miljoen, die betrekking heeft op in 2004 over 2003 ontvangen bedragen.

15.3 Realisatie operationele doelstellingen

15.3.1 Landelijke publieke omroep

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Voor de publieke omroep geldt de wettelijke opdracht om de gehele bevolking te bedienen. Bij de concessieverlening in 2000 is deze opdracht vertaald in meetbare resultaatafspraken tussen overheid en omroep.

Tabel 15.3: doelstellingen publieke omroep televisie
Kijktijddoelstellingen publieke omroep (18.00–24.00 uur)Doelstelling concessiebeleidsplan20032004
Aandeel in kijktijd39%37%39%
Nederland 1*12%12%12%
Nederland 217%17%20%
Nederland 310%8%7%

bron: Meerjarenbegroting publieke omroep 2005–2009 (programmatisch jaarverslag)

* Doelstelling bijgesteld in 2003

Tabel 15.4: weekbereik publieke omroep televisie
WeekbereikDoelstelling20022003*
Doelstelling85%86%88%

bron: Meerjarenbegroting Publieke Omroep 2005–2009

* Cijfers van 2004 zijn nog niet beschikbaar

De cijfers in tabel 15.3 brengen tot uiting welke positie de publieke omroep inneemt op de kijk- en luistermarkt, dus hoeveel mensen bij het kiezen tussen de zenders hun keuze op een publiek programma laten vallen. Uit deze tabel blijkt dat het kijktijdaandeel in 2004 conform de doelstelling is. Aangezien de doelstelling de laatste jaren sterk onder druk staat is dit een goede prestatie. Verder is reeds in de Mediabrief aangegeven dat deze indicator zijn waarde als verantwoordings- of prestatie-instrument gaandeweg aan het verliezen is. In het voorjaar van 2005 zal opnieuw worden bekeken op welke wijze de prestaties van de publieke omroep kunnen worden beoordeeld.

Uit tabel 15.4 blijkt dat het weekbereik in 2003, 88% bedraagt. Dit betekent dat 88% van de Nederlandse bevolking minimaal één kwartier per week naar de publieke omroep kijkt. Hiermee is de doelstelling van 85% ruim gehaald.

De landelijke publieke omroepen zijn verplicht om jaarlijks te rapporteren over de uitgezonden Europese, onafhankelijke en recente producties, alsmede het percentage oorspronkelijk Nederlands of Friestalig programmaonderdelen. Het Commissariaat voor de Media heeft vastgesteld dat de Publieke Omroep ruimschoots aan de vereiste percentages voldoet.

Los van de wettelijke programmavoorschriften heeft de publieke omroep nog een aantal doelstellingen geformuleerd op het terrein van sport en (Nederlands) drama.

Tabel 15.6: Overige prestatieafspraken televisie
Percentage van de televisiezendtijdDoelstelling20022003*
Sport (in jaren zonder grote evenementen geldt een maximum van 9%)Maximaal 11%8%8%
Totaal drama (tijdvak 16–24 uur)25%23%22%
Nederlands drama (tijdvak 16–24 uur)9%8%7%

bron: Meerjarenbegroting publieke omroep 2005–2009

* Cijfers van 2004 zijn nog niet beschikbaar

Uit tabel 15.6 blijkt dat de publieke omroep ten opzichte van 2002 minder drama heeft uitgezonden. Hiermee is de doelstelling om in het tijdvak 16:00–24:00 een aandeel drama van 25% te realiseren, waarbinnen 9% Nederlands drama in 2003 niet verwezenlijkt. Dit is een ongewenste situatie. In termen van inspanningsverplichtingen is met de publieke omroep afgesproken dat het aantal uren Nederlands drama met circa 80 uur wordt verhoogd.

Tabel 15.7: radio
Percentage van de radiozendtijdDoelstelling2002*2003**
Luistertijdaandeel32,3%31,3%31,2%
Radio 18,5% 9,1%
Radio 210,5% 10,5%
3FM10,0% 9,1%
Radio 41,8% 1,6%
747AM1,5% 0,9%

bron: Meerjarenbegroting publieke omroep 2005–2009

* Doelstellingen waren in 2002 nog niet uitgesplitst

** Cijfers van 2004 zijn nog niet beschikbaar

Tabel 15.8: radio
Percentage van de radiozendtijdDoelstelling20022003*
weekbereik   
Radio 123,5% 25,0%
Radio 223,0% 21,6%
3FM20,0% 18,7%
Radio 49,0% 6,2%
747AM7,0% 4,8%

bron: Meerjarenbegroting publieke omroep 2005–2009

* Cijfers van 2004 zijn nog niet beschikbaar

Uit bovenstaande tabellen blijkt dat de doelstellingen bij de radio voor radio 1 en 2 grotendeels zijn behaald. Het bereik van radio 2 blijft iets achter bij de doelstelling. Mede als gevolg van de toegenomen concurrentie tussen de verschillende popzenders staat het luistertijdaandeel van 3FM onder druk. Ook in de eerste helft van 2004 is het luistertijdaandeel verder teruggelopen. De publieke omroep tracht deze neergang om te buigen door het onderscheidende karakter van de zender verder te versterken. Het luistertijdaandeel en weekbereik van radio 4 en 747AM staan eveneens onder druk. De publieke omroep zal op radio 4 een consistenter en toegankelijker muziekbeleid voeren waardoor een groter publiek kan worden bereikt. De programmering van 747AM is in 2004 aangepast. Vanaf begin september wordt een deel van de programmering van Colourful Radio doorgegeven via 747AM. Het betrof een tijdelijke maatregel. Verder wordt gezocht naar een oplossing waarbij de doelgroep beter kan worden bereikt.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

In april 2004 verscheen het rapport van de visitatiecommissie van de publieke omroep. Als gevolg hiervan is er op dit moment een wetsvoorstel in procedure dat voorziet in een meer eenduidige besturing van de programmering op de zenders en netten. Verder is het rapport aanleiding geweest voor het kabinet om de lange termijn visie te herijken. In 2005 wordt deze visie voorgelegd aan de Tweede Kamer.

Voor wat betreft maatregelen op de korte termijn is in 2004 een aanzet gemaakt voor de verdere uitwerking van de prestatieafspraken met de publieke omroep. Het betreft afspraken over de onderwerpen: Nederlands drama, Nederlandse speelfilms, percentage ondertitelingen en een evenwichtiger programmamix voor Nederland 1,2 en 3. Om de gezamenlijke programmering verder te faciliteren heeft de publieke omroep de geld-op-schema-methodiek ingevoerd. Hierdoor ontstaat een totaal budget per net. Ook is overeenstemming bereikt met de publieke omroep over het proces en de methode van meerjarige prestatieafspraken voor de jaren 2006–2008.

De publieke omroep is in 2004 begonnen met de ontwikkeling van richtlijnen ter bevordering van goed bestuur en integriteit bij alle landelijke publieke omroepinstellingen. In de loop van 2005 zullen de richtlijnen worden vastgesteld.

Eind september heeft het Commissariaat voor de Media een onderzoek gepubliceerd waarmee de transparantie van de externe financiering van programma's kan worden bevorderd. Mede als gevolg hiervan is in 2004 gestart met aanscherping en verbetering van het «handboek financiële verantwoording». Naar verwachting zal het herziene handboek begin 2005 in werking treden.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Er wordt ieder jaar een aparte mediabegroting aan de Tweede Kamer verzonden. In deze brief wordt uitgebreider ingegaan op de onderdelen van de uitgaven, waarbij tevens een uitgebreide beleidsmatige onderbouwing aan de orde is. De brief is op 14 november 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden.

De Brief over de visitatie van de publieke omroep is op 11 juni 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2003/04, 29 657, nr. 1). De rapportage quick scan monitoring faciliteiten is begin oktober 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Op de mediabegroting 2004 zijn in het regeerakkoord I en II efficiencykortingen opgelegd van in totaal € 40 miljoen In de mediabrief en de rapportage quick scan monitoring faciliteiten staat beschreven hoe de korting bij de publieke omroep tot efficiëntieverbeteringen leidt in de gehele organisatie en een effectievere samenwerking van omroepen rond programma's wordt bereikt.

Het budget van de landelijke publieke omroep is voor het jaar 2004 vastgesteld op € 841 mln. (inclusief korting van € 10 mln.). Uit de exploitatie van de landelijke omroep blijkt dat aan uitgaven in 2004 een bedrag van € 863 mln. is verantwoord.

15.3.2 Migranten

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De doelstelling is het bereiken van een meer evenwichtige representatie van de verschillende bevolkingsgroepen in het algemene media-aanbod en het bevorderen van de actieve en passieve participatie van minderheden in de media.

De overheid investeert in de versterking van op minderheden gerichte televisieprogrammering in de vier grote steden. In de nota Media en minderheden van juni 1999 (Kamerstukken II, vergaderjaar 1998–1999, 26 597 nr. 1) zijn deze voornemens opgenomen.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

In 2001 is door OCenW en de vier grote steden de productiemaatschappij MTNL (Multiculturele Televisie Nederland) opgericht. Deze organisatie is gevestigd in Amsterdam en produceert voor de vier grote doelgroepen (Surinamers, Antillianen, Marokkanen en Turken) wekelijks per groep drie kwartier tweetalig actueel nieuws en informatie in een modern programmaformat op een wijze die ook voor het brede publiek interessant is. Per stad wordt een kwartier lokaal nieuws geproduceerd door de vaste samenwerkingspartners van MTNL, te weten zowel regionale omroep en ook lokale producenten ter plaatse. De programma's worden uitgezonden door de publieke lokale en regionale omroepen. In Amsterdam en Rotterdam wordt de MTNL-programmering gedurende de week nog herhaald, waardoor het bereik toeneemt.

Eind 2004 is de huidige convenantsperiode van MTNL afgelopen. Uit de evaluatie die is uitgevoerd blijkt dat MTNL het convenant naar behoren heeft uitgevoerd.

FunX is een multiculturele radiozender voor de grote steden die zich met een mix van plaatselijke informatie en muziek richt op grootstedelijke jongeren en jongvolwassenen met een migrantenachtergrond. Uit recent luisteronderzoek blijkt dat FunX zeer positief door de beoogde publieksgroep gewaardeerd wordt.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

De brief over de financiële situatie bij MTNL is op 13 december 2004 aan de Tweede Kamer verzonden.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Het beschikbare budget dat in de mediabegroting is opgenomen bedraagt € 2,5 miljoen als bijdrage voor lokale migrantentelevisie.

FunX wordt op basis van matching gefinancierd door OCW en de vier grote steden. In totaal is in de mediabegroting 2004 een bedrag van € 1 miljoen opgenomen als bijdrage voor FunX.

15.3.3 Pers

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Het in stand houden en stimuleren van de pluriformiteit van de pers (met name de dag- en nieuwsbladen en opinietijdschriften). De mate van pluriformiteit wordt uitgedrukt in het aantal redactioneel zelfstandige bladen dat op de markt verschijnt.

Tabel 15.9: Persmediamonitor
Oplage dagbladen met zelfstandige hoofdredactie (x1 000)2001200220032004
Specialistisch1131109793
Regionaal2 3312 3042 2592 184
Landelijk1 9241 8891 8331 772
Totaal4 3674 3034 1894 050
Index totaal97959390
Gratis dagbladen845774654649

Bron: Dagbladen oplage specificaties van Cebuco (1998–2003), www.HOI-online.nl, Handboek voor de Nederlandse Pers en Publiciteit, eigen opgaven Bedrijfsfonds voor de pers (zie www.persmediamonitor.nl).

De verspreide oplage bestaat uit: abonnementen en losse verkoop plus gratis exemplaren voor medewerkers, relaties, adverteerders, verkooppunten en marketingdoeleinden. Er is gemeten over de eerste drie kwartalen van elk jaar plus het laatste kwartaal van het jaar daarvoor.

Uit tabel 15.9 blijkt dat de oplage van de (betaalde) dagbladen sinds2001 daalt. De oplage is in 2004 ten opzichte van 2003 licht gedaald met een percentage van circa 3%. De daling vond plaats over alle verschillende typen dagbladen. Over een langere periode gerekend (vanaf 1981) blijkt dat specialistische bladen zijn gegroeid, terwijl de regionale titels de grootste verliezen hebben geleden.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Een belangrijk instrument is het Bedrijfsfonds voor de pers (opgericht in 1974) dat financiële steun kan verlenen aan persorganen, die vallen binnen de werkingssfeer van het Bedrijfsfonds (art. 129 van de Mediawet). In 2002 is het instrumentarium van het Bedrijfsfonds uitgebreid met een stimuleringsregeling voor bladen die zich speciaal richten op minderheden in ons land en een regeling voor journalistieke informatieproducten via het internet. Voor de minderhedenbladen heeft het Bedrijfsfonds in de periode 2002–04, 31 aanvragen ontvangen, hiervan zijn er 7 toegewezen, 11 afgewezen en 13 nog in behandeling. In totaal is er over deze periode een bedrag van circa € 670 000 toegekend. Deze regeling wordt volgens afspraak in 2005 geëvalueerd.

Voor de journalistieke informatieproducten via het internet heeft het Bedrijfsfonds in de periode 2002–04, 22 aanvragen ontvangen, hiervan zijn er 9 toegewezen, 7 afgewezen en 6 nog in behandeling. In totaal is er over deze periode een bedrag van circa € 904 000 toegekend. Deze regeling is onlangs geëvalueerd. Vastgesteld is dat deze evaluatie over een te korte tijdspanne is uitgevoerd waardoor nog geen uitspraak over de effectiviteit en rentabiliteit van de producten kan worden gedaan. Vooralsnog is besloten om de regeling voort te zetten.

Verder is in 2004 het kabinetsstandpunt over mediaconcentraties naar de Kamer verzonden. Hierin wordt voorgesteld om dagbladconcentraties die leiden tot een marktaandeel van 35% of hoger te verbieden. Ook is voorgesteld de bestaande crossownership-regeling in de Mediawet te versoepelen.

Tenslotte is in 2004 de zelfregulering in de mediasector verder ondersteund door een (tijdelijke) bijdrage te leveren aan initiatieven van de mediasector zelf. Het betreft: verbetering van het functioneren van de Raad voor de Journalistiek, wetenschappelijk onderzoek naar mechanismen in het nieuws en een debatbureau dat publicaties en discussies over journalistieke werkwijzen organiseert.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

De brief over het persbeleid is op 18 januari 2005 aan de Tweede Kamer verzonden (Kamerstukken 2004/05, 29 692, nr. 3).

De brief over het kabinetsstandpunt over mediaconcentraties is op 13 december 2004 aan de Tweede Kamer verzonden (Kamerstukken 2004/05, 29 692, nr. 2).

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

In het kader van de bezuinigingen is besloten vanaf 2004 niet meer te doteren aan het Bedrijfsfonds voor de Pers. Het betreft hier een bedrag van € 2,3 miljoen.

15.3.4 Verdeling en digitalisering infrastructuren

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De doelstelling van het beleid is het stimuleren van keuzevrijheid, betaalbaarheid en tegelijkertijd consumenten te beschermen.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Nadat in 2003 de AM- en FM-frequenties verdeeld zijn is een aanvang gemaakt met de formulering van het beleid ten aanzien van de verdeling van digitale radio (DAB). De regie hiervoor ligt bij het ministerie van Economische Zaken. Naar verwachting zal eind 2005 een vergelijkende toets plaatsvinden. Sinds begin 2004 zendt de publieke omroep reguliere etheruitzendingen uit via Digital Audio Broadcasting (DAB). Medio september 2004 kan in potentie 70% van de Nederlandse bevolking DAB ontvangen.Verder zijn er steeds meer reguliere radio-uitzendingen via internet te beluisteren.

Verwijzing naar beleidsnota's en rapportages

Op 7 september 2004 is een brief aan de Tweede Kamer verzonden waarin de procedure voor de uitgifte van digitale radio is beschreven (Kamerstukken 2003–2004, 24 095, nr. 173).

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

Voor het onderdeel verdeling en digitalisering infrastructuren zijn in de begroting 2004 geen kosten geraamd. De werkelijke kosten bedragen € 0,5 miljoen.

16. ONDERZOEK EN WETENSCHAPPEN

16.1 Algemene beleidsdoelstelling

Conform bestaand beleid heeft de minister de zorg voor het in stand houden en verder ontwikkelen van het onderzoeksbestel en voor het scheppen van de condities die nodig zijn voor wetenschap van hoog niveau en effectieve kennis overdracht aan de maatschappij.

De minister is direct verantwoordelijk voor:

1. Het scheppen van voorwaarden voor het functioneren van een aantal wetenschappelijke instellingen, waaronder onderzoeksorganisaties en wetenschappelijke bibliotheekinstellingen, die binnen het onderzoeksbestel zowel eigenstandig als in relatie tot de universiteiten en bedrijven een belangrijke plaats innemen.

2. Dit impliceert het stimuleren en ondersteunen van het vernieuwende vermogen en de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek, een efficiënte inzet van de middelen en voldoende kennisdiffusie naar de maatschappij.

3. Toezicht op hoofdlijnen gericht op het vaststellen van de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de uitgaven en op het vaststellen van effectiviteit in het functioneren van het onderzoeksbestel om hun rol goed te vervullen.

16.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 16.1: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 16 (x € 1 000)
   Realisatie Vastgestelde begrotingVerschil
 200120022003200420042004
Verplichtingen1 110 122737 162745 245959 785724 726235 059
–waarvan garantieverplichtingen00092 772092 772
Uitgaven756 638801 650773 264813 322766 08347 239
       
1.Onderzoeksbestel      
NWO286 728287 477313 833303 597299 4264 171
KNAW74 85277 06378 39883 24381 8051 438
Koninklijke Bibliotheek28 66429 87131 35931 57131 400171
KB behoud wetenschappelijke Culturele collecties   1 0001 0000
Boulevard van het actuele verleden   2 7003 000– 300
KNAW Bibliotheek2 1162 1892 2632 2952 27421
LF TUD Bibliotheek6 3736 5546 7416 8256 76659
IISG2622622622622620
SURF2 2692 2692 2702 2702 2700
CPG2674284484554496
NIDI1 4661 4880000
TNO186 245194 036189 231194 082188 8065 276
BPRC/ Stichting AAP3 3396 6096 9398 4608 38971
Nationaal Herbarium9981 0411 0761 0841 0759
NLR762762797797820– 23
Waterloopkundig Laboratorium1 1901 1901 1901 1901 270– 80
Grondmechanica Delft713713713713758– 45
MARIN8037716801 019856163
STT1711771821841822
WeTeN2 3842 7472 7852 4911 980511
EMBC42543644447845424
EMBL2 3762 4712 6622 7162 968– 252
ESA32 27530 21431 29933 18230 7842 398
CERN26 82130 12928 99727 14731 065– 3 918
ESO5 4925 4865 5245 7015 491210
EG-Liaison173174179179189– 10
NTU/INL1 0271 6331 3571 4121 454– 42
EIB1 0361 0701 1301 1631 14815
Nader te verdelen60414267243804– 610
nog te verdelen augustus-besluitvorming0– 994994
Subtotaal onderzoeksbestel669 287687 674711 026716 462706 20110 231
       
2.Specifieke beleidsthema's      
FES12 07127 49917 10937 36311 94725 416
Genomics34 03463 86811 34511 34511 3450
Vernieuwingsimpuls11 3459 07610 43719 16013 1606 000
Economie Ecologie Technologie9 020013 07211 50910 965544
NWO-enveloppe   5 34505 345
COS465519488463476– 10
Verkenningen106830000
Aspasia2744314314314310
Subtotaal specifieke beleidsthema's67 315101 47652 88285 61648 32137 285
       
3.Coördinatie en samenwerking      
Coördinatie wetenschapsbeleid12 7868 5303 6712 8522 735117
Bilaterale samenwerking7 2503 9705 6854 5274 997– 470
Subtotaal coördinatie en samenwerking20 03612 5009 3567 3797 732– 353
       
CFI   32728542
       
Apparaatskosten   3 5383 544– 6
Ontvangsten101 108108 11493 270116 73388 53528 198

Toelichting

De uitgaven (€ 813,3 miljoen) betreffen hoofdzakelijk de bijdragen (€ 716 miljoen) aan het onderzoeksbestel. Daarnaast de bijdragen (€ 85,6 miljoen) aan de specifieke beleidsthema's en de uitgaven (€ 7,4 miljoen) voor coördinatie en samenwerking. De gerealiseerde verplichtingen hebben in belangrijke mate betrekking op de uitgaven voor 2005 in het kader van het onderzoeksbestel en daarnaast voor het vastleggen van de nieuwe BSIK-middelen (Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur).

De realisatie op de uitgaven ligt € 47,2 miljoen hoger dan oorspronkelijk vastgesteld. De verschillen worden hoofdzakelijk verklaart door:

• bijstellingen uit aanvullende posten van het ministerie van Financiën.

• enerzijds extra uitgaven conform internationale verdragsverplichtingen voor de Deltamissie André Kuipers en aan ruimtevaarteducatie en anderzijds verminderde uitgaven veroorzaakt door een gunstige koersverhouding tussen de Zwitserse frank en de euro en door daling van aan onze BNP gerelateerde contributie.

• toekennen van extra middelen door het ministerie van Economische Zaken aan de 14 BSIK-projecten die onder OCW vallen.

• overboeking van middelen uit de aanvullende post voor onderzoek en innovatie bij Financiën (enveloppe Balkenende 2). De € 5,3 miljoen uit de zgn. NWO-enveloppe zijn besteed aan de oprichting van het regieorgaan ICT.

• als gevolg van amendement Visser en extra middelen uit de enveloppe Balkenende 2 is de bijdrage aan de vernieuwingsimpuls verhoogd.

De ophoging van de garantieverplichtingen betreffen het BPRC en NWO/ASTRON in verband met het BSIK-project LOFAR.

16.3 Het bestel

In het verlengde van de algemene beleidsdoelstelling is het de verantwoordelijkheid van de minister te zorgen voor een onderzoeksbestel dat is toegerust voor de uitdagingen van de toekomst. Deze verantwoordelijkheid is in het Wetenschapsbudget 2004 nader uitgewerkt langs de 4 nieuwe thema's van het wetenschapsbeleid: focus en concentratie, samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen, kenniswerkers (human resources) en kwaliteit. In een brief van de minister aan de Tweede Kamer heeft de minister in september 2004 de Tweede Kamer over de voortgang geïnformeerd in de Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid 2005 (Tweede kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 338, nr. 23). Een belangrijk uitgangspunt is dat de kennisinstellingen en onderzoekers de ruimte moeten behouden om op basis van hun eigen deskundigheid de best mogelijke keuzes te maken.

Het Nederlandse publieke wetenschapsbestel bestaat uit een variëteit aan zelfstandige instellingen en organisaties, ieder met een verschillende functie en positie. Dit varieert van het uitvoeren van fundamenteel onderzoek tot ontwikkelingswerk op alle terreinen van de wetenschap. De voor OCW belangrijkste instellingen zijn de onderzoeksorganisaties NWO, KNAW en TNO, de wetenschappelijke bibliotheken, de grote technologische instituten, de internationale onderzoekinstellingen en de verschillende adviesraden.

De algemene controle op het werk van de instellingen is vooral gericht op de aspecten: kwaliteit van het onderzoek, kennisdiffusie, doelmatigheid, rechtmatigheid, doeltreffendheid, en continuïteit. Voor een meer uitgebreide beschrijving van het bestel en bestelindicatoren, zie Kerncijfers OCW 2000–2004 en het Wetenschapsbudget 2004 (Tweede Kamer, 2003–2004, 29 338, nr. 1).

16.4 Realisatie operationele doelstellingen

Uit de algemene beleidsdoelstelling van het onderzoek en wetenschapsbeleid volgen drie clusters van operationele doelstellingen.

• zorgen voor een goed functionerend onderzoeksbestel dat is toegerust voor de uitdagingen van de toekomst;

• zorgen voor specifieke stimulering voor investering in kennisopbouw van de toekomst;

• zorgen voor coördinatie en samenwerking wetenschapsbeleid.

Een verantwoording van de nadere operationalisering van deze doelstellingen vindt plaats in onderstaande paragrafen.

16.4.1 Zorgen voor een goed functionerend onderzoeksbestel

16.4.1.1 De vier grote nationale onderzoeksinstellingen

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Het doel van de minister is, de vier op het terrein van onderzoek en wetenschapsbeleid belangrijkste instellingen NWO, TNO, KNAW en KB, in staat te stellen de condities te scheppen voor de uitoefening van kwalitatief hoogstaand onderzoek. De vier instellingen zijn ook in 2004 in staat gesteld langs de hoofdlijnen van hun strategische plannen en het standpunt van de minister daarop hun missies en doelstellingen in grote mate van vrijheid uit te voeren.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Een zeer substantieel deel, te weten 79% van de hier relevante begrotingsgelden werd aan de vier grote instellingen toegekend. De vier instellingen hebben in 2004 constructief met het ministerie samengewerkt aan verdere verbeteringen in het gebruik van de rekenschapsconvenanten.

In juli verscheen het Kabinetsstandpunt over de evaluatie van de brugfunctie van TNO en de gti's, die door de commissie Wijffels was uitgevoerd. Het Kabinet stemt op hoofdlijnen in met het rapport van de commissie. Met de concrete uitwerking in de vorm van nieuwe planning- en programmeringprocessen en een nieuwe financieel instrumentarium is in samenwerking met alle betrokkenen partijen een begin gemaakt.

Verwijzing naar nota's en rapportages

• Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 338, nr. 23, paragraaf 1.3).

• Kabinetsstandpunt op de evaluatie van de brugfunctie van TNO en de gti's (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 338, nr. 20).

16.4.1.2 Rekenschap en vermindering plan- en beheerslast

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Doel van de maatregelen ter vermindering van de plan- en beheerslast is het scheppen van heldere bestuurlijke verhoudingen tussen overheid en onderzoeksorganisaties, die bijdragen aan vermindering van de administratieve ballast en aan een meer transparante planning en verantwoording.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Voor het terugdringen van de regeldruk is een departementsbreed project gestart, « OCW ontregelt». Op basis van de uitkomst van het onderzoek naar de omvang van de regeldruk, is een aparte enquête onder 60 onderzoeksinstellingen uitgevoerd, waardoor de problematiek van de aanvraagdruk beter in kaart kan worden gebracht.

De verantwoording heeft een impuls gekregen doordat naast de al operationele convenanten met de grote vier instellingen, nu ook een zestal convenanten met kleinere instellingen is overeengekomen.

Circa tweederde van de oude subsidiearrangementen is vervangen door op grond van de daarvoor ontwikkelde kaderregelingen diverse nieuwe instrumenten te introduceren (zoals controleprotocollen, richtlijnen voor de jaarrekeningen, etc.).

Verwijzing naar nota's en rapportages

Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid 2005 (Tweede kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 338, nr. 23, pag. 5).

16.4.1.3 Een goede human resources management in het onderzoeksbestel

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Het doel van het beleid was behoud van een kwalitatief hoogwaardig onderzoeksbestel, dat mede wordt bepaald door het bevorderen van de instroom van talentvolle onderzoekers en vrouwen in stafposities en daarnaast het verbeteren van loopbaanperspectieven van onderzoekers. Het streven in 2004 was om de beleidsinstrumenten zodanig in te zetten dat de neerwaartse tendens in de leeftijdsopbouw van wetenschappelijk personeel wordt doorgezet.

Uit recente cijfers (VSNU/WOPI) blijkt dat de lichte neerwaartse trend van de laatste jaren in 2003 stagneert bij de hoogleraren en universitair hoofddocenten (zie Kerncijfers OCW 2002–2004). De lage instroom van jong wetenschappelijk talent en de vergrijzing van vooral het universitaire wetenschappelijke personeel wekken daarom aanhoudend zorgen. Door de vergrijzing dreigt een tekort te ontstaan aan wetenschappelijk personeel, in het bijzonder binnen de hogere posities.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Om de loopbaanperspectieven voor talentvolle jonge onderzoekers en vrouwen te verbeteren is de financiering van twee instrumenten voortgezet: de vernieuwingsimpuls en het Aspasia-programma.

Vernieuwingsimpuls

Zoals uit evaluatie blijkt heeft het bij NWO ondergebrachte programma Vernieuwingsimpuls duidelijk bijgedragen aan het bieden van een loopbaan perspectief voor (jonge) onderzoekers. Voor de resultaten zie onderstaande tabel (bron: brieven NWO, 2004).

Tabel 16.2: Vernieuwingsimpuls (aantallen honoreringen)
 Streefwaarde 2004Realisatie 2004aandeel vrouwen 2004aandeel vrouwen 2003
Veni1258835%38%
Vidi7579 (7)30%16%
Vici2528 (2)21%23%

Toelichting:

• Veni: voor de pas gepromoveerde veelbelovende onderzoeker; Vidi: voor de post-doc die heeft aangetoond zelfstandige ideeën te genereren en tot ontwikkeling te brengen; Vici: voor de meer ervaren onderzoekers die in staat wordt geacht een vernieuwende onderzoeksgroep op te kunnen zetten.

• De streefwaarde van de Veni's betreft een gemiddelde waarde over meerdere jaren. Hierdoor kan het jaarlijkse resultaat, zowel in positieve als negatieve zin, sterk afwijken van deze streefwaarde. Over meerdere jaren genomen wordt de gehanteerde gemiddelde streefwaarde wel gerealiseerd. Resultaten van de 2e Veni-ronde eind 2004 zijn hier nog niet verwerkt in de realisatie. Ze komen in de loop van 2005 beschikbaar.

• Bij de realisatiecijfers zijn de tussen haakjes genoemde cijfers het aantal honoreringen gefinancierd door het nieuw ingestelde fonds Vrouwen in de Vernieuwingsimpuls (vrouwencomponent).

De aantallen gehonoreerde voorstellen ten opzichte van de aantallen ingediende voorstellen (honoreringspercentages) voor vrouwelijke kandidaten was voor alle 3 steunvormen in 2004 tenminste even hoog als van mannelijke kandidaten.

Vrouwen in de wetenschap (Aspasia-programma)

Uit evaluatie blijkt dat het Aspasia-programma in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de stijging van het aantal vrouwen in de positie van universitair hoofddocent. De stijging van het aandeel vrouwelijk wetenschappelijk personeel zet door, vooral bij de hoogleraren en universitair (hoofd)docenten. Mede door het positieve effect van het programma en om de opwaartse trend door te zetten heeft de minister besloten het Aspasia-programma na 2004 te continueren. Echter in plaats van een gescheiden competitie voor vrouwen zullen Aspasia-premies nu beschikbaar worden gesteld voor Vernieuwingsimpuls-laureaten die universitair hoofddocent of hoogleraarwaardig zijn.

Verwijzing naar nota's en rapportages

De reactie op de evaluatie van de Vernieuwingsimpuls is op 10 augustus 2004 aan de Tweede Kamer verzonden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 338, nr. 22).

Heeft het gekost wat het mocht kosten?

In het kader van de enveloppe Balkenende II zijn voor de verbreding van de Vernieuwingsimpuls met een vrouwencomponent met ingang van 2004 extra middelen (€ 2 miljoen) uitgetrokken voor de steunvormen Vidi en Vici.

Als gevolg van het amendement Visser (29 200 VIII nr.35) is eenmalig € 4 miljoen uitgetrokken voor (jong) talent. De middelen hiervoor zijn uit artikel 7 afkomstig. Daarvan is € 2 miljoen toegevoegd aan de vrouwencomponent van de Vernieuwingsimpuls, waardoor het totaal in 2004 komt op € 4 miljoen. De resterende € 2 miljoen uit het amendement Visser is ingezet voor het Mozaïek programma met als doel meer allochtone talentvolle afgestudeerden in de wetenschap te laten instromen. Samen met de € 2 miljoen van NWO konden hiermee 21 promotieplaatsen voor jonge talentvolle allochtonen worden gecreëerd.

16.4.2 Zorgen voor specifieke stimulering voor kennisopbouw voor de toekomst

Om te zorgen dat het Nederlandse onderzoeksbestel beter in staat is (funderend) onderzoek te verrichten, investeert de overheid naast de bestaande geldstromen in een aantal specifieke thema's. Deze thema's vragen vanwege hun potenties om bijzondere prioriteitsstelling en financiering. Bij de meeste thema's is sprake van cofinanciering door de betreffende onderzoeksinstelling en/of andere departementen. Een aantal thema's komt hieronder aan bod.

16.4.2.1 Investeringen uit het Fonds Economische Structuur versterking (FES)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Met deze investeringen uit het FES in de kennisinfrastructuur wordt beoogd kwalitatief hoogwaardige netwerken in de kennisinfrastructuur te realiseren, die inspelen op lange termijn kennisvragen, evenals vernieuwende onderzoeksgebieden te identificeren en te stimuleren.

De Commissie van Wijzen ICES/KIS heeft in november 2004 haar eindrapportage over de ICES/KIS-2 projecten aan de werkgroep ICES/KIS aangeboden. Hieruit blijkt dat de door OCW beheerde projecten geslaagd zijn uitgevoerd.

In 2004 zijn de nieuwe projecten gestart op basis van het Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur (BSIK, Staatsblad december 2002, nr. 649).

De beoogde effecten van deze investeringen worden pas op de langere termijn zichtbaar.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Er is voor gezorgd dat de BSIK-projecten in 2004 van start konden gaan. De regelingen conform de BSIK zijn uitgevoerd. De meeste projecten bevinden zich nog in de opstartfase en zijn bezig met het verwerven van onderzoekers. Een deel er van wordt door OCW beheerd en een deel door Economische Zaken en een deel door overige departementen. Enkele projecten maken een doorstart uit ICES/KIS-2.

Verwijzing naar nota's en rapportages

De beslissingen over de nieuwe BSIK-projecten zijn neergelegd in de brief van de minister van Economische Zaken van 28 november 2003 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Tweede kamer, vergaderjaar 2003–2004, 25 017, nr. 45).

16.4.2.2 BPRC en voorzieningen primatenonderzoek

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Doel van de subsidie aan het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) is de realisatie van een pakket aan wijzigingen in de voorzieningen van het BPRC conform de uitgangspunten die in 2002 aan de Kamer zijn medegedeeld. In 2004 zijn de volgende resultaten geboekt:

• De volledige vernieuwing van de huisvesting van de apen ligt goed op schema. In totaal zijn eind 2004 al twee van de totaal vier gebouwen gereed.

• De uitvoering van het convenant over de uitplaatsing van de chimpansees tussen de overheid, het BPRC en de Stichting AAP verliep in 2004 moeizaam. De bouw van de onderkomens voor de chimpansees in Spanje is ernstig vertraagd door de moeilijkheden die Stichting AAP in Spanje ondervond bij het verkrijgen van de nodige vergunningen. Daardoor moest naar een andere locatie worden gezocht. Over een eventuele verlenging van de in het convenant genoemde termijn van eind 2005 tot medio maart 2006 voor uitplaatsing naar Spanje van de gezonde chimpansees is overleg gevoerd tussen betrokken partijen. In 2004 zijn tien chimpansees door het BPRC uitgeplaatst.

• De opbouw van het onderzoek naar alternatieven voor proeven met apen bij het BPRC verloopt goed. Meer dan 10% van de wetenschappelijke capaciteit van het BPRC wordt voor onderzoek naar alternatieven ingezet.

• De afname van het aantal proefdieren en de omvang van de kolonie ligt eind 2004 op schema. Verwacht wordt dat de in 2005 de met de TK afgesproken afname wordt gehaald.

• Het commerciële testonderzoek is in 2004 geheel afgestoten.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Ter realisatie van deze maatregelen is het voor subsidie aan het BPRC en Stichting AAP gereserveerde totaalbedrag toegekend. Vanwege de opgelopen vertragingen bij de Stichting AAP is een deel daarvan extra toegevoegd aan het BPRC voor de verzorging van de nog niet uitgeplaatste dieren. Het BPRC heeft in 2004 conform het daarvoor overeengekomen convenant voor de eerste maal bij de verantwoording over verslagjaar 2003 een beperkte set prestatie-indicatoren geleverd.

Verwijzing naar nota's en rapportages

In de brief van de minister van OCW aan de Tweede Kamer van 18 maart 2002 (TK, 2001–2002, 28 000 VIII, nr. 119) zijn de uitgangspunten en hoofdlijnen van beleid betreffende de toekomst van het BPRC uiteengezet.

16.4.2.3 Conservering («Metamorfoze»)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Het doel van het door de Koninklijke Bibliotheek (KB) gecoördineerde nationale programma Metamorfoze is het inlopen van de grote achterstanden in het behouden van het nationale papieren erfgoed. Op basis van een selectiemodel en het beschikbare budget is gekozen voor een gefaseerde aanpak. Met de beëindiging van de tweede fase van het programma (2001–2004) konden de binnen de ruimte van de gereserveerde middelen bereikbare conserveringsdoelen worden gerealiseerd. Hiermee is echter slechts een beperkt deel van de totale problematiek opgelost. Besloten is voor een structurele aanpak:

• «Metamorfoze» is verbreed tot de archiefsector.

• Voor duurzaam behoud is naast papieren materiaal ook de digitale duurzaamheid opgenomen.

• KB, Nationaal Archief en Instituut Collectie Nederland hebben hun samenwerking geïntensiveerd.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

In 2004 kon met de overheidsfinanciering aan de KB de uitvoering van Metamorfoze worden voortgezet:

• Het microverfilmen en gedeeltelijk ontzuren van gedrukte publicaties (de Nederlandse Boekproductie van 1900–1909).

• Het microverfilmen en digitaliseren van literaire collecties.

• Het microverfilmen van cultuurhistorische en internationaal waardevolle collecties, en van een aantal geïllustreerde tijdschriften.

• Een begin kon worden gemaakt met het onderzoek op het gebied van digitale duurzaamheid.

Verwijzing naar nota's en rapportages

Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid 2005 (Tweede kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 338, nr. 23, pag. 12–13).

De uitkomsten van de in 2003 door de beoordelingscommissie Metamorfoze uitgevoerde evaluatie worden verwerkt in een brief over de brede problematiek van het behoud, die de minister heeft toegezegd begin 2005 naar de Tweede Kamer te sturen.

Heeft het gekost wat het mocht kosten?In het kader van de enveloppe uit het hoofdlijnenakkoord is voor

2004 een extra structureel bedrag van € 1 miljoen beschikbaar gesteld voor duurzaam behoud. Dit omvat de conservering van papieren materiaal (Metamorfoze) en de digitale duurzaamheid. De KB treedt op als coördinerende instelling, ontvangt en beheert de middelen.

16.4.2.4 Boulevard van het actuele verleden/Anno

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

De Boulevard van het Actuele Verleden beoogt het historisch besef van de Nederlandse bevolking te bevorderen door kennis en informatie over het verleden toegankelijk te maken en te verbinden met actuele thema's. Zij vervult een brugfunctie tussen de maatschappij en de kennis en collecties die liggen opgeslagen in wetenschappelijke en culturele instellingen.

De inmiddels zeven deelnemende nationale instellingen hebben zich verenigd in de Stichting Actueel Verleden. In 2004 is de stichting gestart met haar publieksactiviteiten onder de nieuwe naam «Anno», die de vroegere naam Boulevard van het Actuele Verleden vervangt;

Met de activiteiten in 2004 ligt Anno op koers met het bereiken van de doelstelling. Zo is er o.a. een Vakantiekrant gemaakt, een Nacht en Week van de Geschiedenis georganiseerd en verschijnt tweemaandelijks een historische bijlage in de Spits.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De pilotfase 2003–2004 is met succes afgerond. Een positieve evaluatie heeft impliciet plaatsgevonden door de toekenning van de enveloppemiddelen voor 2004 t/m 2006. De programmering voor 2004 is gebaseerd op de pilotfase.

Verwijzing naar nota's en rapportages

Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid 2005 (Tweede kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 338, nr. 23, pag. 13).

16.4.2.5 Genomics

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Het doel van de extra stimulering van het genomics-onderzoek is om een inhaalslag te maken zodat het Nederlandse onderzoek binnen vijf jaar (in 2006) bij de internationale top kan horen en zodoende tevens een goede basis kan worden gelegd voor verdere benutting van de maatschappelijke en economische potentie van de resultaten. Het Nationaal regieorgaan Genomics (NROG), dat in 2002 bij NWO van start is gegaan, zorgt voor de coördinatie en uitvoering van het ontwikkelde nationale strategieplan genomics.

• De nulmeting van alle kernactiviteiten van de nationale strategie is afgerond.

• De uitgangspositie van genomics in Nederland is duidelijk gedefinieerd en de basis is gelegd voor de jaarlijkse monitoring van de voortgang binnen de kernactiviteiten.

• Goede voortgang is geboekt met de verbetering van de Nederlandse positie op de internationale onderzoekskaart.

• De geplande wetenschappelijke activiteiten zijn goed op gang gekomen (o.a. zes BSIK-projecten).

• De oprichting van vijf onderzoekszwaartepunten is gerealiseerd.

• Succes is geboekt bij de versterking van de samenwerking tussen onderzoeksgroepen, bedrijfsleven en maatschappelijke instellingen, en bij deelname aan grote internationale projecten.

• De uitvoering van het rapport over alternatieven voor dierproeven dat is opgesteld naar aanleiding van de motie Terpstra heeft geleid tot de organisatie van een internationale conferentie over dit onderwerp en de oprichting van het Centrum voor Toxicogenomics.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

Conform het op 18 juli 2001 door het kabinet genomen besluit is in 2004 de financiering voortgezet.

Verwijzing naar nota's en rapportages

Brief van 18 juli 2002 van de minister van OCW aan de Tweede Kamer betreffende het kabinetsstandpunt Strategisch Plan Genomics, Niet dossierstuk 2001–2002, OCW 0200648).

16.4.3 Zorgen voor een goede coördinatie en samenwerking wetenschapsbeleid

16.4.3.1 Wetenschap en techniekcommunicatie (Stichting Weten)

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Het doel is het intensiveren van de wetenschap- en techniekcommunicatie (wtc) door het interesseren van de burger voor de wetenschappen en het stimuleren van het maatschappelijke debat over wetenschapstoepassingen.

• Om dit streefbeeld beter te kunnen bereiken is op basis van het rapport van de Commissie Esmeijer besloten de subsidie aan de stichting Weten stop te zetten.

• De doelstelling van het wtc-beleid is in lijn met het rapport van de Commissie Esmeijer en het kader van het Deltaplan bèta/techniek bijgesteld. In het nieuwe beleid voor wetenschapsen techniekcommunicatie wordt de basis voor interesse voor wetenschap en techniek gelegd in het basisonderwijs. Een belangrijke rol is weggelegd voor de science centra en NEMO. De middelen uit het Deltaplan zullen voor een groot deel dit nieuwe beleid ondersteunen.

• De science centra en de media op landelijk niveau hebben invulling gegeven aan de brede overheidsdoelstelling door allerlei activiteiten te ontplooien.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

De Stichting Weten is geëvalueerd door de Commissie Esmeijer. Volgende op het nota-overleg over het Wetenschapsbudget (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 338, nr. 13, p.33), is in augustus 2004 het standpunt op het rapport Esmeijer door de minister aan de Kamer aangeboden. In het kader van het nieuwe wtc-beleid is met NEMO overeengekomen dat zij enkele ex-Weten activiteiten (coördinatie Wetenschaps- en Techniekweek, subsidie kleinere science centra en project Kennislink) zullen overnemen. Bij de behandeling van de begroting 2005 is afgesproken dat Kennislink op termijn wordt ondergebracht bij NEMO. In gesprekken tussen NEMO, Kennislink en OCW zijn hiervoor procedure-afspraken gemaakt.

Verwijzing naar nota's en rapportages

• Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid 2005 (Tweede kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 338, nr. 23, paragraaf 2.3).

• Brief met kabinetsreactie op rapport van de Commissie Esmeijer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 26 658, nr. 22).

16.4.3.2 Wisselwerking onderzoek en bedrijfsleven

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

In veel rapporten, zowel in nationaal als internationaal kader (o.a. OESO), wordt geconstateerd dat in Europa de omzetting van wetenschappelijke kennis in bijdragen tot economische en maatschappelijke ontwikkeling van onze samenleving te kort schiet. Doel van het beleid is daarom te bevorderen dat meer gebruik wordt gemaakt van de hoogwaardige kennis uit fundamenteel onderzoek om de mogelijkheden voor innovatie optimaal te kunnen benutten. De Nederlandse regering heeft hierbij als ambitie gesteld om binnen de EU te willen behoren tot de koplopers. In 2004 zijn een groot aantal stappen gezet ter verbetering van de wisselwerking tussen onderzoekswereld en bedrijfsleven.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• De commissie Wijffels heeft volgens planning in mei 2004 haar rapport over de evaluatie van de brugfunctie van TNO en de GTI's opgeleverd, in juli volgde het Kabinetsstandpunt naar de Kamer.

• In 2004 is constructief met ondermeer het ministerie van Economische Zaken, de VSNU, het Universitair Platform en VNO-NCW gewerkt aan het bevorderen van het universitaire octrooibeleid. De VSNU heeft een speciale Stuurgroep opgericht die zich ook met de valorisatie van onderzoek zal bezighouden.

• Met Economische Zaken zijn afspraken gemaakt over ondersteuning van de totstandkoming van een nationaal netwerk van professionals voor kennisbescherming en kennisoverdracht.

• Met het ministerie van Economische Zaken, NWO en Senter Novem wordt gewerkt aan een intensivering van de publiekprivate samenwerking met het bedrijfsleven via de Smart Mix, aangekondigd in het Wetenschapsbudget 2004, met middelen uit de Kennisenveloppe Balkenende II. Dit beleidsinstrument is overigens tevens bedoeld voor versterking van publiekprivate samenwerking met maatschappelijke organisaties en voor versterking van het onderzoek.

• In november is het rapport van het Innovatieplatform «Vitalisering van de kenniseconomie» uitgekomen met aanbevelingen van versterking van de wisselwerking tussen onderzoek en bedrijven. Begin 2005 zal het kabinet hierop reageren.

Verwijzing naar nota's en rapportages

Op 14 juli is het Kabinetsstandpunt over het rapport aan de Kamer aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 338, nr. 20). In de Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid 2005 is de Kamer verder geïnformeerd over vervolgacties (Tweede kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 338, nr. 23, paragraaf 1.3).

16.4.3.3 Internationale wetenschappelijke samenwerking

Hebben we bereikt wat we wilden bereiken?

Met het beleid gericht op internationale samenwerking in wetenschappelijk onderzoek worden de volgende doelen beoogd:

• Verhoging van de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek door aan te sluiten bij het beste onderzoek in andere landen.

• Verschaffen van toegang tot kennis die elders wordt geproduceerd.

• Bundeling van middelen om toegang te verkrijgen tot dure onderzoeksfaciliteiten, waarvoor wij niet zelf de middelen hebben.

• Versterking van de positie van het Nederlandse onderzoek in Europa.

Er is op diverse manieren succesvol bijgedragen aan het bereiken van deze doelen:

• Tijdens het EU-voorzitterschap is op succesvolle wijze gewerkt aan de versterking van de Europese kennisbasis, bestaande uit menselijk kapitaal, onderzoeksinfrastructuren en een mechanisme om fundamenteel onderzoek te stimuleren (European Research Council), en zijn de hoofdlijnen van het Zevende Kaderprogramma vastgelegd. Zo is bijgedragen aan een betere wisselwerking en samenwerking tussen kennisinstellingen en aan de ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte.

• In het Zesde Kaderprogramma (2002–2006) hebben Nederlandse onderzoekers naar tevredenheid geparticipeerd (indicaties EG-Liaison: beoogde retourpercentage van ruim 6% wordt bereikt).

• De bilaterale samenwerking met drie prioriteitslanden (China, Indonesië, Rusland) werd tot tevredenheid en volgens planning gerealiseerd. Met Rusland is in 2004 een nieuw Memorandum of Understanding gesloten voor een periode van drie jaar. De KNAW heeft de samenwerking met Indonesië positief geëvalueerd. Uit een evaluatie door NWO is gebleken dat de pilot-samenwerking met Bulgarije en Roemenië succesvol is verlopen.

Hebben we gedaan wat we zouden doen?

• Door beschikbaarstelling van de aan ons verdragslidmaatschap verbonden contributieverplichting kon deelname van veelbelovende en al gearriveerde Nederlandse onderzoekers aan de onderzoeksfaciliteiten van de vijf grote internationale toponderzoeksorganisaties (CERN, ESO, ESA, EMBL en EMBC) worden gerealiseerd.

• De financiering van de bilaterale samenwerking is voortgezet.

Verwijzing naar nota's en rapportages

• In de Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid 2005 is de Kamer geïnformeerd over de Europese Onderzoeksruimte en de bilaterale samenwerking ((Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 338, nr. 23, paragrafen 3.1. en 3.2).

• In maart 2004 is de Kamer het standpunt aangeboden op het AWT-advies over de bilaterale samenwerking (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 338, nr. 16).

• Op 14 juni heeft de minister de Tweede Kamer per brief (IB/2004/24 289) verslag gedaan over de buitenlandse werkbezoeken.

DE NIET-BELEIDSARTIKELEN

17. NOMINAAL EN ONVOORZIEN

Algemeen

Tabel 17.1: Budgettaire gevolgen artikel 17 (x € 1 000)
   Realisatie  Vastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320042004 
Verplichtingen0,00,00,00,00,046 09746 097
        
Uitgaven0,00,00,00,00,046 09746 097
–Loonbijstelling0,00,00,00,00,038 26838 268
–Prijsbijstelling0,00,00,00,00,00,00,0
–Nader te verdelen0,00,00,00,00,07 8297 829
–Asielzoekers0,00,00,00,00,00,00,0
Ontvangsten0,00,00,00,00,00,00,0

Dit artikel dient als intermediair totdat de exacte verdeling over de andere artikelen bekend is. Op deze artikelen worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord.

De beginstand van het artikelonderdeel loonbijstelling is opgebouwd uit nog te verdelen arbeidsvoorwaardenmiddelen naar verschillende beleidsterreinen.

De positieve beginstand van het artikelonderdeel nader te verdelen wordt veroorzaakt door het centrale tekort en de nog te verdelen enveloppemiddelen naar verschillende beleidsterreinen. Hieronder worden deze artikelonderdelen nader toegelicht.

Loonbijstelling

Tabel 17.2: Loonbijstelling (x € 1 000)
 ToegevoegdUitgedeeldVerschil
Loonbijstelling 2004 (toegevoegd uit de aanvullende post)201 489 201 489
CAO-sector (po/vo/bve) – 150 123– 150 123
HO-sector (hbo/wo/owb) – 35 394– 35 394
Arbeidsvoorwaardengepremieerde en gesubsidieerde sector (G&G) – 12 591– 12 591
ArbeidsvoorwaardenRijk – 3 440– 3 440
Arbeidsvoorwaardenprovincie en gemeente – 126– 126
WAO-premie27 184– 27 12658
Compensatie negatieve arbeidsvoorwaardenruimte onderwijs en rijk38 062– 37 97389
Scholinggelden – 2000– 2000
Diversen: arbeidsvoorwaarden – 36 230– 36 230
Totaal266 735– 305 003– 38 268

In 2004 hebben zich de volgende wijzigingen op dit artikelonderdeel voorgedaan:

1. De ontvangen loonbijstelling bedroeg in totaal € 201,5 miljoen en is in de 1e suppletore begroting uitgedeeld.

2. De budgetten voor arbeidsvoorwaarden in het onderwijs en wetenschap (CAO-sector en HO-sector) zijn bijgesteld.

3. Ook de budgetten van de beleidsonderdelen die vallen onder de sector Rijk, G&G en de provincie en gemeente zijn met de reguliere loonbijstelling 2004 bijgesteld.

4. Er zijn middelen uitgedeeld voor de compensatie voor de negatieve arbeidsvoorwaardenruimte sector onderwijs en rijk en wao-premie.

5. Er heeft een uitdeling plaatsgevonden van de geparkeerde scholingsgelden ad € 2 miljoen naar het beleidsterrein primair onderwijs.

6. De post arbeidsvoorwaarden tenslotte betreft een saldering van verschillende mutaties op het terrein van arbeidsvoorwaarden. Op dit artikelonderdeel worden onder andere de indexering voor de lesgelden vo en bve geraamd. Het saldo wordt grotendeels verklaard door een lagere indexering van de lesgelden dan oorspronkelijk was geraamd.

Prijsbijstelling

Tabel 17.3: Prijsbijstelling (x € 1 000)
 ToegevoegdUitgedeeldVerschil
Prijsbijstelling 2004 / indexering omroepbijdrage (toegevoegd uit de aanvullende post)104 267 104 267
Overschot prijsbijstelling 2004– 61 109 – 61 109
Subtotaal43 158 43 158
    
Primair onderwijs – 10 763– 10 763
Voortgezet onderwijs – 189– 189
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie – 100– 100
Internationaal onderwijsbeleid – 12– 12
Studiefinanciering – 5 400– 5 400
Cultuur – 738– 738
Media (indexering omroepbijdrage) – 23 244– 23 244
Onderzoek en wetenschappen – 2 177– 2 177
Ministerie algemeen – 486– 486
Inspecties – 39– 39
Adviesraden – 10– 10
Uitdeling prijsbijstelling 2004 -43 158– 43 158
Totaal43 158– 43 1580

Dit artikelonderdeel heeft dezelfde functie als het artikelonderdeel loonbijstelling, maar dan voor de uitdeling van de prijscompensatie. Het betreft een bijstelling uit de aanvullende post van € 104,3 miljoen en de uitdeling van de juridisch verplichte prijsbijstelling van € 43,2 miljoen in de 1e suppletore begroting. Het restant van de prijsbijstelling 2004 ad € 61,1 miljoen is ingezet voor mee- en tegenvallers op de OCW-begroting.

Nader te verdelen

Tabel 17.4: Nader te verdelen (x € 1 000)
 ToegevoegdUitgedeeldVerschil
Eindejaarsmarge 2003/200428 996 28 996
Kasschuif voorjaarsnotabesluitvorming33 983 33 983
Enveloppemiddelen: «terugdringen lerarentekort» – 71 000– 71 000
Diversen192 192
Totaal63 171–-71 000– 7 829

Het verschil van € 7,8 miljoen is als volgt te verklaren:

1. In 2003 eindigde OCW met een overschot van € 29 miljoen. Het overschot 2003 is via de eindejaarsmarge doorgeschoven naar 2004 en toegevoegd aan dit artikelonderdeel.

2. In de 1e suppletore begroting 2004 is per saldo een tegenvaller van € 34 miljoen verwerkt. Deze tegenvaller wordt afgedekt door een generieke kasschuif om de voorjaarsnotabesluitvorming over de jaren heen sluitend te krijgen.

3. Tenslotte is de geparkeerde intensivering «terugdringen lerarentekort» van € 71 miljoen uitgedeeld. Deze intensivering is als volgt over de beleidsterreinen verdeeld.

Tabel 17.5: Uitdeling intensiveringen terugdringen lerarentekort (x € 1 000)
Arbeidsmarktknelpunten en vermindering werkdruk– 28 000
Begeleiding nieuwe instroom– 22 500
Opleiden in de school– 15 500
Lerarenopleidingen/opleidingen voor onderwijsfuncties– 2000
Onderwijspersoneel– 68 000
Studiefinanciering: begeleiding nieuwe instroom– 1 000
Onderzoek en wetenschappen: lerarenopleidingen/opleidingen voor onderwijsfuncties– 2000
Totaal– 71 000

18. T/M 20. APPARAATSKOSTEN

Algemeen

In dit onderdeel worden de apparaatsuitgaven van het ministerie verantwoord. Het betreft de apparaatsuitgaven van:

• het bestuursdepartement (artikel 18);

• de Inspectie van het Onderwijs en de Inspectie Cultuurbezit (artikel 19);

• de drie adviesraden: Onderwijsraad, Raad voor Cultuur, en Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (artikel 20);

In de hierna volgende tabellen zijn voor de jaren 2000 en 2001 geen realisatiecijfers ingevuld. Oorzaken hiervan zijn dat in die jaren artikel 18 niet voor de apparaatskosten werd gebruikt en dat de verschillende organisatie-onderdelen vanaf 2002 anders gegroepeerd zijn per artikel. Een toelichting op de verschillen is opgenomen in de jaarrekening.

Tabel 1: Budgettaire gevolgen artikel 18 (x € 1 000)
   Realisatie  Vastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320042004 
Verplichtingen  170 072182 723133 016152 529– 19 513
–waarvan garantieverplichtingen  005 50005 500
Uitgaven  164 231192 806126 017152 529– 26 512
Bestuursdepartement  164 231192 806126 017152 529– 26 512
Ontvangsten  5814 343277975– 698

Toelichting

Het verschil tussen realisatie en begroting van de uitgaven op dit artikel bedraagt -€ 26,5 miljoen. Dit wordt vooral veroorzaakt door:

• een verhoging van € 13 miljoen dat via de eindejaarsmarge 2003 toegevoegd is aan de begroting 2004 en is bestemd voor de kosten verbonden aan de ondersteuning van de commissie Schutte, flankerend beleid, lopende projecten in verband met de Hoftoren die nog niet waren opgeleverd, de uitkering van de eindejaarsmarge aan directies en de afrekening over de uitvoeringskosten sociale zekerheid 2003;

• een verhoging van € 29,6 miljoen voor de kosten voor het onderzoek van de Commissie Schutte, de projectdirectie en de ondersteuning ervan (€ 11,5 miljoen), voor oude apparaatskostenproblematiek (€ 14,3 miljoen) en als gevolg van het afromen van de IBG-reserve (€ 3,8 miljoen).

• een verlaging van € 26 miljoen op het artikelonderdeel uitvoeringsorganisaties overig als gevolg van het begroten en verantwoorden van de kosten van de uitvoeringsorganisaties sociale zekerheid onderwijspersoneel op de beleidsartikelen;

• een verlaging van € 30,8 miljoen op het artikelonderdeel uitvoeringsorganisaties onverdeeld als gevolg van dat de budgetten van projecten (informatiebeleid, invoering onderwijsnummer, servicegericht uitvoeren) na toekenning worden overgeboekt naar de beleidsterreinen waarop de uitgaven worden gedaan;

• een verlaging van € 3,4 miljoen in verband met een vertraging van enkele activiteiten;

• een verlaging van € 3,6 miljoen als gevolg van het sparen voor meubilair en hardware en als gevolg van een overschot bij Schutte III;

• een verlaging van € 6,4 miljoen als gevolg van een overschot bij centrale budgetten bedoeld voor opleidingsactiviteiten, werving, voorlichtingsactiviteiten en een overschot ten gevolge van de afroming IBG-reserve.

Tabel 2: Budgettaire gevolgen artikel 19 (x € 1 000)
   Realisatie  Vastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320042004 
Verplichtingen  53 47548 72749 74445 2984 446
–waarvan garantieverplichtingen  00000
Uitgaven  52 39648 91750 13845 2984 840
Inspectie van het Onderwijs  50 59647 49748 65343 9074 746
Inspectie Cultuurbezit  1 8001 4201 4851 39194
Ontvangsten  16091310131

Toelichting

Het verschil tussen realisatie en begroting van de Inspectie van het onderwijs is in 2004 uitgekomen op € 4,8 miljoen. Dit wordt vooral veroorzaakt door:

• een verhoging van € 4,9 miljoen als gevolg van loon- en prijsbijstelling, een kasschuif van 2003 naar 2004, incidenteel meerwerk in opdracht van beleidsdirecties, de inpassing van de landbouwinspectie, een bijdrage van meerdere departementen ten behoeve van het project integraal toezicht jeugdzaken en een bijdrage voor het project geïntegreerd toezicht;

• een verlaging van € 0,2 miljoen als gevolg van een overschot bij automatiseringsprojecten.

Tabel 3: Budgettaire gevolgen artikel 20 (x € 1 000)
   Realisatie  Vastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320042004 
Verplichtingen  7 2176 9447 4006 501899
–waarvan garantieverplichtingen  00000
Uitgaven  7 2176 9447 4006 501899
Onderwijsraad  3 0352 5172 4902 658– 168
Raad voor Cultuur  3 1153 1393 3853 002383
Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid  1 0671 2881 525841684
Ontvangsten  00000

Toelichting

Het totaal aan realisatie voor de drie adviesraden samen over 2004 is € 0,9 miljoen hoger dan begroot. Dit wordt vooral veroorzaakt door:

• een verhoging van € 0,7 miljoen door de bijdrage van het ministerie van Economische Zaken in de begroting van de Adviesraad voor Wetenschap en Technologie;

• een verhoging van in totaal € 0,3 miljoen door toevoeging van de eindejaarsmarge 2003 aan de begroting 2004.

BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

1. Inleiding

Voor het ministerie van OCW was 2004 een turbulent jaar. In die periode is er nogal wat gebeurd waar we van hebben geleerd hoe we in de toekomst de zaken anders en vooral beter kunnen aanpakken.

De incidenten hebben weliswaar veel extra inspanning gevraagd, maar dat heeft ook geleid tot aanpassingen van onze reguliere werkzaamheden.

Het ministerie heeft naar alle gebeurtenissen die daar aanleiding toe gaven, een onafhankelijk onderzoek ingesteld. De uitkomsten daarvan zijn gebruikt om de gang van zaken systematisch te verbeteren en herhaling te voorkomen. We hebben er speciaal op gelet dat specifieke maatregelen naadloos aansloten bij interne veranderingprogramma's zoals Apollo, die al eerder in gang waren gezet.

In het debat over de personele uitgaven op 14 september 2004 heb ik toegezegd uitgebreid te rapporteren over de voortgang van de diverse activiteiten. Dit is voor het eerst gebeurd met de meest recente voortgangsrapportage Joldersma1. Deze bedrijfsvoeringsparagraaf gaat daar verder op in.

Verder hebben we het afgelopen jaar gezocht naar een oplossing voor de vijf onvolkomenheden die de Algemene Rekenkamer heeft geconstateerd in het Rechtmatigheidonderzoek over 2003. Drie van die vijf onvolkomenheden zijn inmiddels in voldoende mate opgelost. Om de problemen met de overige twee onvolkomenheden, het apparaatskostenbeheer en contractbeheer, structureel op te lossen, zijn eveneens maatregelen getroffen. Voor het bereiken van het gewenste effect blijkt echter meer tijd nodig te zijn. Ook daar komen we in deze bedrijfsvoeringsparagraaf op terug.

2. De mededeling over de bedrijfsvoering

Door middel van risico-analyses, een expliciet normenkader voor het financieel en materieel beheer en de interne veranwoordingsstructuur via de managementrapportages in de p&c-cyclus worden de bedrijfsprocessen gestuurd en beheersmaatregelen getroffen.

In 2004 heeft het ministerie van OCW grondig onderzoek gedaan naar de gesignaleerde problemen en tekortkomingen in de bedrijfsvoering. Vervolgens zijn er acties in gang gezet om de problemen op te lossen. Deze worden hierna verder toegelicht. Bovendien is OCW er in 2004 in geslaagd te voldoen aan zijn financiële taakstelling.

Ik ben van mening dat het afgelopen jaar de bedrijfsprocessen in voldoende mate zijn beheerst. Vier processen behoeven echter nadere aandacht:

1. het beheer en de controle van de personeelsdossiers;

2. de bekostiging van risicoleerlingen in het voortgezet onderwijs en de bve;

3. de interne controle bij het agentschap CFI;

4. het beheer van kunstvoorwerpen van het Rijk.

Deze processen hebben mijn volledige aandacht en licht ik graag nader toe.

Ad 1.

Halverwege vorig jaar constateerden de Auditdienst en externe onderzoekers dat de personeelsdossiers gebreken vertonen. Mede naar aanleiding daarvan is een uitgebreide risico-inventarisatie gehouden. Deze heeft geleid tot het actieplan «Opruimen en opbouwen». Conform dit plan zijn we begonnen met «opruimen», onder meer door alle personeelsdossiers nadrukkelijk te controleren. Inmiddels zijn de omissies in de personeelsdossiers van medewerkers in de schalen 16 en hoger hersteld. Daarnaast zijn ook de declaraties en vertrekregelingen van de hogere ambtenaren onderzocht en zijn fouten hersteld. De opschoning van personeelsdossiers voor de schalen 15 en lager is in gang gezet waarbij in eerste instantie met de kleinere directies is gestart.

Dat alles heeft in 2004 veel tijd gekost. Daardoor komt de nieuwe directeur HRM pas dit jaar toe aan «opbouwen» en het doorvoeren van structurele oplossingen. Om het beheer en de controle binnen de directie HRM te versterken is een reorganisatievoorstel ingediend. In dit voorstel wordt de controlfunctie als zelfstandige taak binnen HRM belegd. Bij de inrichting van deze functie wordt per HRM taak bekeken in welke mate behoefte is aan control en hoe control een plek krijgt in het betreffende proces.

Ad 2.

Bij enkele scholen voor voortgezet onderwijs heeft de instellingsaccountant bij de jaarrekening 2002 vastgesteld dat er geld voor het voortgezet onderwijs is overgeheveld naar de roc's. In het zogenoemde Gele Katern van OCW hebben we al enkele malen duidelijk gemaakt dat die overheveling tegen de regels ingaat. De Auditdienst van OCW heeft dit onderzocht. Over de uitkomst hiervan en de te nemen vervolgstappen heb ik u in april 2005 nader geïnformeerd.

Ad 3.

Het agentschap CFI voert de bekostiging uit van de onderwijsinstellingen. Door een spanningsveld tussen de inzet voor reguliere bekostigingsactiviteiten en voor grote vernieuwingsprojecten met een tijdelijk karakter èn de gevolgen van diverse taakstellingen, is er verminderde aandacht voor de interne controle op bekostigingsprocessen. Door tijdelijk extra capaciteit in te zetten op de reguliere bekostiging zal de interne controle worden versterkt.

Ad 4.

Het beheer van kunstvoorwerpen bestaat uit het beheer van de kunstcollecties en de bruikleenprocedure bij het Instituut Collectie Nederland (ICN). In 2004 is onvoldoende invulling gegeven aan de structurele verbetering en regelmatige monitoring van het behoud en beheer van in bruikleen gegeven kunstvoorwerpen.

Het beheerplan voor in bruikleen gegeven kunstvoorwerpen is formeel in 2004 vastgesteld. De administratieve achterstand in het beheer en het terugvinden van vermiste voorwerpen is in 2004 onvoldoende ingelopen. ICN wil de achterstand op het gebied van vermissingen in 2005 en 2006 op orde brengen en daarbij bezien op welke wijze herhaling kan worden voorkomen.

3. Organisatorische veranderingen

Begin 2004 is het ministerie van OCW begonnen met het veranderingsprogramma Apollo. Doel hiervan is dat OCW uitgroeit tot het beste departement van Den Haag, zowel in haar functioneren naar de buitenwereld als voor de mensen die er werken.

Wat is er sinds de start van Apollo gebeurd?

Het SG-DG-model is ingevoerd. In dit systeem van centrale sturing vormen SG, pSG en DG's als integraal manager het zwaartepunt en aanknopingspunt van veel processen. Dat heeft de bevoegdheden en verantwoordelijkheden in de organisatie veel duidelijker gemaakt. De medezeggenschap wordt na de verkiezingen van dit jaar conform dit model ingericht.

Beleidsdirecties zijn nu allemaal op dezelfde manier georganiseerd. Daarbij is gezocht naar een balans tussen stelselonderhoud en beleidsinnovatie.

Bij die reorganisaties is rekening gehouden met de efficiency- en volumetaakstelling uit de regeerakkoorden.

De onderwijsinspectie en de cultuurinspecties vallen met ingang van 1 januari 2004 rechtstreeks onder de SG. Daarmee voorkomen we dat beleid en toezicht te dicht bij elkaar zitten.

Ook is met dit oogmerk de nieuwe directie Toezicht- en Handhavingsbeleid (T&H) opgericht, die sinds 1 december 2004 actief is. Die directie zorgt voor een OCW-breed toezicht- en handhavingsbeleid. Ook beoordeelt die directie op een kritische en objectieve manier of regels te handhaven of toe te passen zijn.

OCW is overgegaan op een vraaggestuurde interne bedrijfsvoering. Die ondersteunt het beleidsproces, dat centraal staat.

In 2004 is het grootste deel van de ambtelijke top van OCW vernieuwd.

Apollo werkt ook aan de cultuur van de organisatie. In 2004 heeft ongeveer driekwart van alle OCW-directies volgens het INK-model een nulmeting gedaan naar de kwaliteit van de organisatie en behaalde resultaten. Die metingen moeten nog dit jaar tot de nodige verbeteringen leiden. Verder heeft iedereen mee kunnen doen aan een medewerkerstevredenheidsonderzoek. Dat onderzoek heeft veel aanwijzingen opgeleverd wat we moeten doen om de beste werkgever van de rijksoverheid te worden. Ten slotte is er een extern waarderings- en behoeftenonderzoek uitgevoerd dat zich richtte op de externe partners van OCW. Ook deze uitkomsten worden betrokken bij de verdere verbeteracties betreffende het functioneren van OCW.

In het najaar van 2004 is met de Departementale Ondernemingsraad (DOR) overeenstemming bereikt over de interne procedures «Klokkenluiden» en de «Klachtenprocedure ongewenst gedrag». Eind december 2004 is er een nieuwe integriteitsite op het intranet van OCW de lucht in gegaan. De site geeft informatie over wat je moet verstaan onder integriteit, over regels en richtlijnen en wat je moet doen en bij welke vertrouwenspersonen je terecht kunt als je een vermoeden hebt van schending van integriteit. Om de integriteit extra onder de aandacht te brengen hebben we een integriteitstraining laten ontwikkelen.

4. Actieplan opruimen en opbouwen

Naar aanleiding van de problematiek rond het apparaatskostenbeheer is in september 2004 begonnen met het actieplan «Opruimen en opbouwen», onder de paraplu van Apollo. Doel van dit actieplan is het inlopen van achterstallig onderhoud op het gebied van de bedrijfsvoering en het borgen van de kwaliteit van de bedrijfsvoering.

Alle bestaande interne regelingen en procedures zijn geïnventariseerd. Op basis van deze inventarisatie is in 2004 al een aantal regelingen en procedures geactualiseerd en verbeterd. De afronding van deze actualisatieslag en de borging hiervan in de organisatie is gepland medio 2005. Voor wat betreft het herstel van de geconstateerde gebreken in de personeelsdossiers heb ik in paragraaf 2 de te ondernemen acties vermeld. Alle geactualiseerde regelingen en procedures zijn op het OCW intranet onder een toegankelijke site Hoe?Zo! geplaatst.

Daarnaast zijn er enkele specifieke processen doorgelicht waaronder het proces rondom burgerbrieven en bezwaarschriften. De aanbevelingen uit beide doorlichtingen worden in 2005 uitgevoerd en gemonitord.

Parallel hieraan is de organisatie- en mandaatregeling aangepast aan het SG-DG-model. Naar aanleiding hiervan is begin 2005 gestart met het actualiseren van de bedrijfsprocessen.

5. Door de Algemene Rekenkamer geconstateerde onvolkomenheden in 2003

De Algemene Rekenkamer heeft in het Rechtmatigheidsonderzoek over 2003 een vijftal onvolkomenheden geconstateerd.

Het apparaatskostenbeheer bij het bestuursdepartement

De Algemene Rekenkamer beval aan de naleving van de procedures voor het apparaatskostenbeheer te verbeteren. Onder de noemer actieplan «Opruimen en opbouwen» zijn diverse acties in gang gezet, zoals het op orde brengen van alle personeelsdossiers en het aanpassen van de procedure voor het toekennen van toeslagen. Zoals aangegeven in paragraaf 2 is de directie HRM met deze activiteiten nog volop bezig.

De toekenning en afwikkeling van garanties volgens de subsidieregeling indemniteit bruiklenen

De Algemene Rekenkamer beval aan de regeling conform de opzet uit te voeren.

Conform de toezegging van de minister werd eind oktober 2004 de nieuwe Subsidieregeling indemniteit bruiklenen 2005 in de Staatscourant gepubliceerd. De nieuwe regeling trad per 1 januari 2005 in werking. De nieuwe regeling is procedureel vereenvoudigd en aangepast aan de actualiteit. Om die reden is in overleg met het ministerie van Financiën besloten om vooruitlopend op de nieuwe regeling onderdelen die betrekking hebben op de procedurele vereenvoudiging en de actualiteit per juni 2004 in te laten gaan. De museale wereld is hiervan op de hoogte gebracht via een circulaire die eind december 2004 in de Staatscourant is gepubliceerd. De kritiek van de Rekenkamer is bij de totstandkoming van de nieuwe regeling betrokken.

De uitvoering van de geplande reviews in de sector primair onderwijs

De Algemene Rekenkamer beval aan de planning van de reviewwerkzaamheden te verbeteren. De Auditdienst heeft in 2004 de reviews in het primair onderwijs conform planning uitgevoerd.

Het MenO-beleid1 voor de sectoren bve, hbo en wo

De Algemene Rekenkamer constateerde dat het MenO-beleid was verbeterd, maar dat het controlebeleid nog beter kan.

In 2004 heeft de Stuurgroep Schutte het terugvorderingsbeleid vastgesteld. Dit beleid ligt ten grondslag aan de individuele beschikkingen voor de instellingen. Ultimo 2004 zijn er voor de meeste instellingen op basis van het vervolgonderzoek beschikkingen opgesteld en verstuurd. Voor een enkele instelling moet de beschikking nog worden vastgesteld.

Naar aanleiding van het rapport «Ruimte voor rekenschap» zijn maatregelen getroffen om de rechtmatigheid van de bekostiging te versterken. Dat betreft onder meer: een periodiek bekostigingsoverleg en verscherping van het toezicht en van de beleidscyclus op het ministerie.

In het algemeen kan worden gesteld dat het MenO-beleid in de sectoren bve en hoger onderwijs verder is verbeterd. Voor een opsomming van alle activiteiten van het actieplan Rekenschap verwijs ik graag naar de vierde voortgangsrapportage Joldersma die separaat aan u is toegestuurd.

Het contractbeheer bij het bestuursdepartement

De Algemene Rekenkamer constateerde dat de verantwoordelijkheidsverdeling ten aanzien van het contractbeheer onduidelijk was en dat de administratieve afhandeling niet altijd conform de voorschriften was. Contracten groter dan € 50 000 werden niet altijd vastgelegd in een contractregister en contractdossiers.

Het afgelopen jaar zijn de regels rond het contractbeheer verbeterd. Ook is een heldere verantwoordelijkheidsverdeling tussen de betrokken actoren vastgesteld die recht doet aan het interne sturingsmodel.

Deze maatregelen zullen echter pas in 2005 tot concrete verbeteringen leiden.

6. Good Governance

De Tweede Kamer heeft in 2004 twee voortgangsrapportages ontvangen over «good governance» in de (hoger) onderwijssector en de cultuurverandering op het ministerie, volgens afspraken in de motie Joldersma.

Accountability Toezicht en Controle (ATC)

Het Audit Committee (AC) heeft in maart 2004 het eindverslag van de projectgroep «Revitalisering ATC» besproken. Daarmee was de projectgroep formeel klaar. Toch is de projectgroep op een aantal punten directies blijven ondersteunen, totdat de nieuwe directie T&H begon te draaien. Verder hebben we op het gebied van ATC in 2004 een regie-overleg toezichthouders bij de onderwijsdirecties ingevoerd en een risico-analyse en risicoprofielen opgesteld.

Project Governance

Medio september 2004 is begonnen met het departementale project Governance. De aandacht ging aanvankelijk uit naar alle sectoren van het ministerie. Die is geleidelijk verschoven naar de bestuurlijke omgang tussen OCW en de instellingen. In het bijzonder hebben we ons toegespitst op de relatie tussen het interne toezicht van de instellingen met het externe toezicht van de overheid én op de vraag hoe we daarover verantwoording afleggen aan de Tweede Kamer. We richten ons daarbij in de eerste plaats op de sector onderwijs en stemmen dat breed af met de betrokkenen.

Geïntegreerd toezicht

In maart 2004 is gestart met het project «Geïntegreerd toezicht» onder leiding van de Inspecteur-Generaal van het Onderwijs. In dit project werken de Inspectie van het Onderwijs, de Auditdienst en CFI samen aan een integrale uitvoering van het toezicht op de instellingen en de handhaving van wet- en regelgeving, ingepast in het toezicht- en handhavingsbeleid van OCW. Doelstellingen van het project zijn:

• Minder administratieve lasten door bundeling van informatiestromen van de school aan de toezichthouders door elektronische bevraging vanuit één loket.

• Introductie van nieuwe en gevarieerde toezichtarrangementen, waarbij de frequentie en intensiteit van het toezicht wordt bepaald aan de hand van instellingsprofielen met onderwijskundige en bedrijfskundige risicofactoren.

• Uitbreiding van de reikwijdte van toezicht naast rechtmatigheid, met doelmatigheid en bedrijfsvoering.

• De beschikbare informatie van toezichthouders ontsluiten voor stakeholders op instellingsniveau om de positie van intern toezicht te versterken.

• Scholen stimuleren door goede voorbeelden beschikbaar te stellen en met benchmarking bij te dragen aan zelfevaluatie.

Begin 2005 is een kwartiermakerfunctie ingericht voor een shared service centre voor toezichtinformatie en wordt een gemeenschappelijk analyseteam gevormd.

Daarnaast wordt in de werkplanning en werkwijze van Inspectie en Auditdienst een dienstregeling voor gezamenlijk onderzoek opgenomen. In 2004 zijn we al op ad hoc-basis begonnen met de samenwerking om snel te kunnen reageren op signalen van klokkenluiders.

7. Personeelsbeleid

Taakstelling met kwaliteit

De veranderingen in het personeelsbestand in 2004 zijn bepaald door de opgelegde taakstellingen van de kabinetten Balkenende I en II. In het afgelopen jaar zijn de personeelsplannen van de directies en buitendiensten voltooid en merendeels geaccordeerd door de betrokken ondernemingsraden.

Onderstaand overzicht geeft de fte's voor de taakstelling en de prognose van de situatie na de taakstelling eind 2006. Aan het begin van de taakstelling bedroeg de formatie van OCW 3315 fte's. Door in- en extensiveringen zoals de uitbreiding van de Inspectie voor het Onderwijs is het uitgangspunt voor de taakstelling in juli 2004 bijgesteld naar 3401 fte's. Voorts is de stand van december 2004 weergegeven.

Aantallen fte's voor en na de taakstelling
 Uitgangspunt per 31 juli 2002Bijstelling juli 2004fte's dec 2004fte's eind 2006
Bestuursdepartement1 4811 4861 3131 153
Inspecties510546535476
Cultuurdiensten453495491440
Adviesraden68666362
Agentschappen803808675579
Totaal3 3153 4013 0772 710

Uit de cijfers kan worden afgeleid dat OCW op schema is ten aanzien van de personele taakstelling.

Om aan de eisen van de taakstelling te voldoen moet OCW 570 fte's bezuinigen.

Behalve aan een personele taakstelling moet ook voldaan worden aan een financiële taakstelling en door de verzelfstandigingsoperatie bij de Archiefdienst zal de totale personeelsreductie bij OCW boven de 570 fte's uit moeten komen. Daarvan zijn, mede door een goed sociaal flankerend beleid, eind 2004 324 fte's gerealiseerd.

Management development

In 2004 is actief vervolg gegeven aan de plannen die eind 2003 zijn gemaakt. Belangrijk hierin waren: kwaliteitsontwikkeling, verbreding van de doelgroep, gerichte mobiliteit en tevens meer transparantie en duidelijkheid ten aanzien van vacaturevervulling en loopbaanplanning. Waar in het verleden alle aandacht uitging naar de groep hoger- en topmanagement, is afgelopen jaar ook beleid ontwikkeld voor het middenmanagement en is een programma ontwikkeld voor aankomend management (het «Jong management programma»).

In het afgelopen jaar heeft een vlootschouw voor het hoger en topmanagement plaats gevonden. Hierbij is iedere manager tegen het licht gehouden en zijn ontwikkelpunten in beeld gebracht. De vlootschouw zal in 2005 voor het middenmanagement plaatsvinden.

Sociaal beleidskader

In november 2003 heeft OCW een convenant met het Departementaal Georganiseerd Overleg (DGO) en de DOR gesloten. Dit convenant voorziet in maatregelen om de negatieve gevolgen van de in gang gezette reorganisaties (vooral vanwege plaatsing/herplaatsing) te compenseren. Tevens heeft het voorzieningen om de plaatsingsmogelijkheden of uitstroommogelijkheden van medewerkers te vergroten. Het convenant geldt tot 1 januari 2007. Het convenant bevat een 57-plus arrangement. Dit arrangement gold tot eind 2004.Toepassing kan alleen op basis van een reorganisatieplan en strategisch personeelsplan, waaruit blijkt dat er sprake is van personele reductie en een onevenwichtige leeftijdsopbouw. Hierbij geldt de voorwaarde dat door fpu-ontslagverlening het vertrek van jongere werknemers wordt voorkomen.

Na dit OCW-convenant is er op 26 februari 2004 rijksbreed een vergelijkbare regeling afgesproken, de zgn. Remkesregeling. Deze gold aanvankelijk niet voor OCW. Echter op 8 juli 2004 is met het DGO afgesproken dat OCW-medewerkers (die hiervoor in aanmerking komen) in 2004 nog de keuze hadden tussen toepassing van de Remkesregeling of het OCW 57-plus arrangement. Medewerkers die van het OCW 57-plus arrangement gebruik wilden maken moesten tevens vertrekken in 2004. Vanaf 2005 geldt uitsluitend nog de Remkesregeling.

8. Heroverweging MenO

Het ministerie heeft een inventarisatie gemaakt van MenO1 gevoelige regelingen. Daarbij is ook aangegeven of er sprake is van restant MenO. Restant MenO is de MenO gevoeligheid die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen getroffen zijn. Restant MenO doet zich voor wanneer er binnen de maatschappelijke kaders geen afdoende controlebeleid mogelijk is of wanneer controle onmogelijk of ondoelmatig is (bijvoorbeeld op basis van een kosten/batenanalyse). Bij een aantal beleidsterreinen is sprake van restant MenO. De betreffende regelingen alsmede de bedragen en de toelichting daar op zijn opgenomen in de jaarrekening.

Jaarlijks worden de bestaande regelingen met restant MenO ook aan een heroverweging door de bewindslieden onderworpen. Uitkomst daarvan is dat bijna al het bestaande restant MenO nog steeds acceptabel is gezien de risico's, de getroffen beheersmaatregelen en de motivering. Een uitzondering is de regeling Samenwerking voortgezet onderwijs (vo) en voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo). Over de bijstelling van deze regeling is in april 2005 aan de Kamer gerapporteerd (zie ook paragraaf 2).

9. Risicomanagement

Naast alle openbare aandacht voor de in- en externe bedrijfsvoering van het ministerie van OCW, zijn binnen OCW de eerste stappen gezet met de invoering van risicomanagement. Het instrument van risico-analyse wordt gebruikt bij de interne planning en controlcyclus, maar ondersteunt ook het toezicht op de onderwijsinstellingen.

Binnen OCW wordt gewerkt met een cyclus van managementafspraken en managementrapportages. Basis voor de managementafspraak is een risico-analyse, die periodiek wordt geactualiseerd. Aan het einde van het jaar wordt verantwoording afgelegd over de risico's en de effectiviteit van de getroffen beheersmaatregelen.

In 2004 is een handreiking risicomanagement uitgebracht die directies ondersteunt bij het maken van een risico-analyse en het invoeren van risicomanagement en is ondersteunende begeleiding beschikbaar gesteld. Tegelijk is ingezet op het expliciteren van de normen voor het financieel en materieel beheer. Tenslotte wordt in de gesprekken over de rapportages expliciet aandacht gevraagd voor risico's die niet direct aan beleidsdoelstellingen gekoppeld zijn.

Deze acties hebben weliswaar geleid tot meer en uitgebreidere risico-analyses, maar vergen nog verdere instrumentontwikkeling en bredere toepassing in het komende jaar.

Ten aanzien van de instellingen in het veld wordt periodiek een stelsel- en instellingenprofiel gemaakt. Op basis van financiële indicatoren worden trends en mogelijke risico's zichtbaar.

Regieteams

Voor de beheersing van een aantal belangrijke dossiers binnen het departement zijn onder leiding van de SG of een DG regieteams opgezet. De regieteams worden per onderwerp samengesteld. In elk regieteam participeren vertegenwoordigers vanuit de (beleids)directies en een communicatie-adviseur. Op deze wijze kunnen besluiten snel en met inachtneming van verschillende invalshoeken worden genomen.

10. Overige onderwerpen

Professioneel inkopen en aanbesteden

In 2004 is de eerste taakstelling «Professioneel inkopen en aanbesteden» (pia) verdeeld over het concern OCW. Dit is de aanleiding geweest om een projectorganisatie op te zetten om een gecoördineerde (interdepartementale) inkoop op concernniveau en de taakstelling te realiseren. OCW neemt deel aan de pia-initiatieven om te komen tot een professionele inkoopfunctie. Met ingang van de P&C-cyclus 2004 is vastgelegd dat voorgenomen aanbestedingen vooraf gemeld moeten worden. Daarnaast worden met ingang van 2005 alle contracten groter dan € 50 000 binnen het departement in een contractenregistratiesysteem geregistreerd.

Agentschapseisen

Als uitvloeisel van de rijksbrede evaluatie van baten/lastendiensten (agentschappen) in 2002 heeft het Kabinet besloten dat alle agentschappen uiterlijk 1 januari 2005 moeten voldoen aan de thans geldende agentschapseisen. Door aanscherping van deze eisen de afgelopen jaren voldeden met name een aantal oudere agentschappen hier nog niet (geheel) aan.

Of aan de voorwaarden is voldaan wordt getoetst door de Toetsingscommissie Verzelfstandigingen, die bestaat uit de DG-Rijksbegroting van Financiën en de DG-Openbaar Bestuur van BZK.

Met betrekking tot de baten/lastendienst CFI heeft OCW in januari 2005 van de Toetsingscommissie bericht ontvangen dat in opzet aan de instellingsvoorwaarden is voldaan en de uitkomst van de toets daarmee als positief wordt beoordeeld. Wel maakte de commissie de kanttekening dat de uitwerking van het besturingsmodel en de verfijning van het kostprijsmodel nog nadere aandacht behoeven. Deze aspecten worden in 2005 opgepakt.

De baten/lastendienst Nationaal Archief voldoet per 1 januari 2005 nog niet geheel aan de genoemde instellingseisen. Dit heeft onder andere te maken met een veranderende relatie met het bestuursdepartement en een reorganisatie van het Nationaal Archief. Met DG-Rijksbegroting is overeengekomen dat medio 2005 door het Nationaal Archief aan de instellingseisen zal worden voldaan. Hiertoe worden de nodige activiteiten door Nationaal Archief en het bestuursdepartement ontplooid.

11. Sanctiebeleid specifieke uitkeringen

In 2004 zijn sancties toegepast bij een aantal specifieke uitkeringen in verband met onrechtmatige besteding of onrechtmatige verkrijging van middelen. Het gaat hierbij om de volgende specifieke uitkeringen:

Rijksbijdrage educatie

In dit kader hebben 232 gemeenten een bijdrage ontvangen. In totaal 20 gemeenten zijn gesanctioneerd, waarbij in 2004 € 1,5 miljoen is teruggevorderd. Opgemerkt moet worden dat acht gemeenten nog niet definitief zijn afgehandeld. Voor de beoordeling van die gemeenten is aanvullende informatie gevraagd. Daarnaast is van één gemeente de betaling van de rijksvergoeding opgeschort omdat er geen verantwoording is ingediend. Als de gemeente in gebreke blijft, wordt de rijksvergoeding 2003 teruggevorderd.

Onderwijs aan asielzoekers

In totaal 104 gemeenten ontvingen een specifieke uitkering voor het schooljaar 2002/2003. Bij 60 gemeenten is naar aanleiding van de verantwoording in 2004 in totaal een bedrag van € 3,4 miljoen teruggevorderd. Van dit bedrag is € 1,4 miljoen teruggevorderd omdat de in de aanvraag vermelde gegevens niet konden worden onderbouwd. Daarnaast is bij één gemeente een bedrag van € 0,4 miljoen teruggevorderd naar aanleiding van een onderzoek door de Auditdienst naar de juistheid van aanvragen in de periode 1998–2003.

C JAARREKENING

1. Departementale verantwoordingsstaat 2004 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)

Bedragen x € 1 000
  (1)(2)(3)
Art.OmschrijvingOorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
  Verplich-tingenUitgavenOntvangstenVerplich-tingenUitgavenOntvangstenVerplich-tingenUitgavenOntvangsten
 TOTAAL27 382 54225 709 2911 262 35028 872 09026 434 6871 396 4361 489 548725 396134 086
           
 Beleidsartikelen27 132 11725 458 8661 261 37528 681 93026 251 1321 396 0281 549 813792 266134 653
01Primair onderwijs7 291 2457 293 50024 3337 514 1437 574 34188 998222 898280 84164 665
03Voortgezet onderwijs5 280 8885 241 8891 3615 337 6615 281 5723 94056 77339 6832 579
04Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie2 699 8742 682 33127 2272 886 1732 692 9637 070186 29910 632– 20 157
05Technocentra9 2129 2129 21217 6028 67517 2708 390– 5378 058
06Hoger beroepsonderwijs1 637 5751 647 115171 760 8351 720 2381 463123 26073 1231 446
07Wetenschappelijk onderwijs3 215 2533 174 7461 4003 327 0193 215 6421 420111 76640 89620
08Internationaal onderwijsbeleid25 33328 1369924 10726 773391 226– 1 363– 60
09Arbeidsmarkten personeelsbeleid80 08980 0890118 489117 40537538 40037 316375
10Informatie- en communicatietechnologie114 698114 69846 78651 00850 92647 877– 63 690– 63 7721 091
11Studiefinanciering2 428 1522 428 152368 0332 675 3022 675 302372 863247 150247 1504 830
12Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten393 521393 52112 981398 176398 17613 1704 6554 655189
13Lesgelden3 5503 550423 7333 5483 548449 5492– 225 816
14Cultuur2 384 825752 1794941 969 990804 78715 949– 414 83552 60815 455
15Media843 176843 665257 1641 638 092867 462259 312794 91623 7972 148
16Onderzoek en wetenschappen724 726766 08388 535959 785813 322116 733235 05947 23928 198
           
 Niet-beleidsartikelen250 425250 425975190 160183 555408– 60 265– 66 870– 567
17Nominaal en onvoorzien46 09746 097000046 097– 46 0970
18Ministerie algemeen152 529152 529975133 016126 01727719 513– 26 512– 698
19Inspecties45 29845 298049 74450 1381314 4464 840131
20Adviesraden6 5016 50107 4007 40008998990

Mij bekend,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

2. Samenvattende verantwoordingsstaat 2004 inzake agentschappen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)

Bedragen x € 1 000
 (1)(2)(3)
 Oorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
Naam agentschapTotaalTotaalSaldo batenTotaalTotaalSaldo batenTotaalTotaalSaldo baten
 batenlastenen lastenbatenlastenen lastenbatenlastenen lasten
Centrale Financiën Instellingen (CFI)42 96842 968065 66464 1571 50722 69621 1891 507
Rijksarchiefdienst (RAD)34 77934 39138839 42938 5798504 6504 188462
Totaal77 74777 359388105 093102 7362 35727 34625 3771 969
   
Naam agentschapTotaal TotaalTotaal TotaalTotaal Totaal
 kapitaal- kapitaal-kapitaal- kapitaal-kapitaal- kapitaal-
 uitgaven ontvangstenuitgaven ontvangstenuitgaven ontvangsten
Centrale Financiën Instellingen (CFI)8 520 04 396 04 124 0
Rijksarchiefdienst (RAD)1 075 8001 427 2001352 1 201
Totaal9 595 8005 823 2001– 3 772 1 201

Mij bekend,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

3. SALDIBALANS

Tabel 1: Saldibalans per 31 december 2004 van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (x € 1000)
Uitgaven ten laste van de begroting26 434 655 Ontvangsten ten gunste van de begroting1 396 436
Liquide middelen1 574   
Rekening-courant RIC  Rekening-courant RIC25 009 464
Te verrekenen extern museaal aankoopfonds54 458 Begrotingsreserve museaal aankoopfonds54 458
Uitgaven buiten begrotingsverband (=intra comptabele vordering)3 305 Ontvangsten buiten begrotingsverband (= intra- comptabele schulden)33 634
Extra comptabele vorderingen7 491 237 Tegenrekening extra comptabele vorderingen7 491 237
Voorschotten6 407 303 Tegenrekening voorschotten6 407 303
Tegenrekening garantiever plichtingen710 921 Garantieverplichtingen710 921
Tegenrekening openstaande verplichtingen14 686 813 Openstaande verplichtingen14 686 813
DeelnemingenPM Tegenrekening deelnemingenPM
     
Totaal55 790 266 Totaal55 790 266

Toelichting bij de saldibalans

Uitgaven/ontvangsten 2004

De uitgaven over 2004 zijn uitgekomen op € 26 434 655 434,57 en de ontvangsten op € 1 396 435 526,68. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op € 26 434 687 000 en de ontvangsten op € 1 396 436 000.

Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2004 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.

Liquide middelen

Deze balansrekening geeft de saldi van de bank- en girotegoeden weer. De samenstelling is als volgt:

Tabel 2: Liquide middelen (x € 1000)
 Openstaand per 31-12-2004Openstaand per 31-12-2003
Informatie Beheer Groep00
Cultuurinstellingen1 5711 086
Overige kasbeheerders3293
Totaal1 5741 379

Rekening-Courant RIC

Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën geadministreerd.

Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het Ministerie van Financiën afgewikkeld.

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intra-comptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.

In 2004 is er voor vier aankopen een bijdrage geleverd:

• de aankoop van het Gruuthuse-handschrift door de Koninklijke Bibliotheek;

• de aankoop van het schilderij «De burgemeester van Delft» van Jan Steen door het Rijksmuseum Amsterdam;

• de aankoop van de gehele archiefcollectie Rem Koolhaas/OMA door het Nederlands Architectuur Instituut;

• de aankoop van de collectie Ritman door de Staat der Nederlanden (Instituut Collectie Nederland).

Tabel 3: Rekening-courant museaal aankoopfonds(x € 1 000)
Saldo 1 januari 200459 215
Rentebijschrijving 20042 343
Bijdrage aankopen7 100
Saldo per 31 december 200454 458

Rekening courant museaal aankoopfonds

Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds wordt een rekening-courant aangehouden bij het ministerie van Financiën.

Uitgaven buiten begrotingsverband (= intra-comptabele vordering)

Tabel 4: Uitgaven buiten begrotingsverband (x € 1000)
 Openstaand per 31-12-2004Openstaand per 31-12-2003
Te verrekenen personeel en voormalig personeel8941
Informatie Beheer Groep958829
Cultuurinstellingen1 8761 367
Overige kasbeheerders83
Overig374592
Totaal3 3052 832

Ontvangsten buiten begrotingsverband (= intra comptabele schulden)

Tabel 5: Ontvangsten buiten begrotingsverband (x € 1000)
 Openstaand per 31-12-2004Openstaand per 31-12-2003
Loonheffing en overige inhoudingen salarissen5 9836 847
Informatie Beheer Groep0
Cultuurinstellingen3 9753 401
Overige Kasbeheerders3302
Diversen23 6731 849
Totaal33 63412 399

De af te dragen loonheffing en overige inhoudingen salarissen (departementaal personeel) heeft betrekking op de maand december 2004. In januari 2005 is dit verschuldigd bedrag betaald.

De post diversen bestaat voor € 23,6 miljoen uit vooruit ontvangen (= 2005) ESF-geld van het agentschap SWZ.

Extra comptabele vorderingen

De stand van de debiteuren per 31-12-2004 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:

Tabel 6: Stand debiteuren (x € 1000)
 Openstaand per 31-12-2004Openstaand per 31-12-2003
01 Primair onderwijs1 21753
03 Voortgezet onderwijs99209
04 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie5 417348
06 Hoger beroepsonderwijs22 2502 330
07 Wetenschappelijk onderwijs521
08 Internationaal onderwijsbeleid99
09 Arbeidsmarkt en personeelsbeleid200
10 Informatie- en communicatietechnologie610
11 Studiefinanciering7 289 2476 331 231
12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten11 45210 583
13 Lesgelden137 945132 590
14 Cultuur1 0121 020
16 Onderzoek en wetenschappen285
18 Ministerie algemeen299842
19 Inspecties2997
   
Wachtgelden onderwijspersoneel6 6806 680
Solvabiliteitsbuffers Participatiefonds en Vervangingsfonds15 00015 000
Totaal7 491 2376 501 187

De openstaande vorderingen studiefinanciering (beleidsartikel 11) betreffen de door de productgroep Studiefinanciering van de Informatie Beheer Groep Groningen verstrekte leningen en voorschotten aan studenten ingevolge de oude regeling studiefinanciering en de nieuwe Wet studiefinanciering.

De verstrekte leningen en voorschotten aan studenten kan als volgt worden gespecificeerd:

Tabel 7: Verstrekte leningen en voorschotten (x € 1000)
 Openstaand per 31-12-2004Openstaand per 31-12-2003
Rentedragende leningen7 148 0726 180 807
Renteloze voorschotten79 83294 557
Overige vorderingen61 34355 867
Totaal7 289 2476 331 231

De specificatie van het verloop van de posten rentedragende leningen en renteloze voorschotten is als volgt:

Tabel 8: (x € 1000)
 Rentedragende LeningenOpenstaande Voorschotten
Openstaande bedragen per 01-01-20036 180 80794 558
Nieuw verstrekt1 298 3693 261
Afgelost– 249 134– 10 224
Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding– 76 045– 7 503
Correctie, w.o. omzettingen– 5 925– 260
Totaal7 148 07279 832

Voor de bedragen voor rentedragende leningen en renteloze voorschotten geldt de nominale waarde. De werkelijke waarde (uiteindelijk inbaar) hiervan wordt grotendeels beïnvloed door:

• de mate waarin de als voorlopige rentedragende leningen uitgekeerde studiefinanciering (prestatiebeurs) zullen worden omgezet in beurzen, vanwege het voldoen aan de eerstejaars prestatienorm en/of diploma norm;

• het sociaal risico bij de (aflosbaar gestelde) langlopende leningen en renteloze voorschotten in verband met de wettelijk beperkte aflossingstermijnen;

• de mate waarin de achterstallige vorderingen studiefinanciering (achterstallig lager recht en aflosbaar gestelde leningen en voorschotten) uit het deurwaarderstraject geïnd kunnen worden.

Een groot deel van het uitstaande debiteurensaldo studiefinanciering, naar schatting € 3 310 miljoen, is niet inbaar. Deze oninbaarheid is voor het grootste deel het gevolg van de omzetting van een lening in een gift bij tijdig afstuderen.

De openstaande vorderingen op de onderwijsbeleidsartikelen hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschotten.

Het bedrag van € 6,7 miljoen aan openstaande vorderingen wachtgelden onderwijspersoneel betreft vorderingen op het Participatiefonds als gevolg van door OCW teveel betaalde wachtgelduitkeringen in het verleden voor invoering van het Participatiefonds. Hiervan is een bedrag van € 2,2 miljoen, als gevolg van de uittreding bve, voorlopig buiten invordering gesteld.

In het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten is een aanvullende buffer voor mogelijke tijdelijke insolvabiliteit afgesproken van € 15 miljoen (Vervangingsfonds € 10 miljoen en Participatiefonds € 5 miljoen).

Voorschotten

De stand van de voorschotten per 31-12-2004 wordt als volgt naar beleidsartikel gespecificeerd:

Tabel 9: Voorschotten (x € 1000)
 Openstaand per 31-12-2004Openstaand per 31-12-2003
01Primair onderwijs5 634 5887 724 291
03Voortgezet onderwijs222 365328 406
04Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie115 726139 099
06Hoger beroepsonderwijs8 13346 987
07Wetenschappelijk onderwijs2 7742 319
08Internationaal onderwijsbeleid17 51320 245
09Arbeidsmarkten personeelsbeleid28 84789 699
10Informatie- en communicatietechnologie56 87457 992
14Cultuur214 635188 920
15Media65 66585 578
16Onderzoek en Wetenschappen39 163
18Ministerie algemeen4254 388
19Inspecties41216
   
Permanente voorschotten554554
Totaal6 407 3038 688 694

Verreweg het grootste deel van de voorschotten die jaarlijks worden verstekt, bestaat uit de bekostiging van het primair onderwijs. Deze voorschotten worden afgerekend op basis van de aanvraag vaststelling rijksvergoeding en de daarbij gevoegde accountantsverklaring, die instellingen voor 1 juli van het daaropvolgende jaar indienen. Voor het primair onderwijs geldt dan een aanvaardbaar tijdsverloop van 2 jaar.

De stand van de voorschotten per 31-12-2004 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:

Tabel 10: (x € 1000)
 Openstaand per 31-12-2004Openstaand per 31-12-2003
19940154
199501
19962573 705
19973084 482
19983464 843
19998297 503
200025 60553 783
200130 652123 789
200253 6992 663 421
2003366 5675 826 459
Subtotaal scholen en instellingen478 2638 688 140
20045 928 486
Totaal scholen en instellingen6 406 7498 688 140
Permanente voorschotten554554
Totaal-Generaal6 407 3038 688 694

Van een achterstand in de afrekening van de oude jaargangen voorschotten is geen sprake, omdat deze vooral betrekking hebben op langlopende projecten op de verschillende beleidsterreinen.

Garantieverplichtingen

het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen, onder garantiestelling van het Rijk jegens de geldverschaffers voor de rente en aflossingsverplichtingen. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Het bedrag van de garantie verplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het ministerie ultimo 2004 nog loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen.

In onderstaand overzicht zijn de openstaande garanties gespecificeerd opgenomen in vergelijking met ultimo 2004:

Tabel 11: Garantieverplichtingen (x € 1000)
 Openstaand per 31-12-2004Openstaand per 31-12-2003
Bouwleningen aan academische ziekenhuizen387 966402 663
Bouwleningen aan scholen en instellingen vo19 00725 593
Bouwleningen aan scholen en instellingen bve4 3947 543
Bouwleningen aan scholen en instellingen hbo1 2231 614
Leningen studiefinanciering128150
Garanties cultuur149 931137 860
Garantie Vervangingsfonds38 00038 000
Garantie Participatiefonds1200012000
HuisvestingIB-Groep5 500
Garanties onderzoek en wetenschappen92 772
Totaal710 921625 423

Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

In het hoger beroepsonderwijs (hbo) zijn sinds 1985 geen garanties op bouwleningen meer verstrekt.

In het voortgezet onderwijs (vo) en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve) worden eveneens geen garanties op bouwleningen meer verstrekt. Dit in verband met de decentralisatie van de huisvesting vo en de OKF-operatie bve. De meeste van deze leningen hebben een looptijd van gemiddeld 25 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2013 volledig hebben plaatsgevonden. Het feitelijk risico op deze garanties wordt als beperkt ingeschat.

De post leningen studiefinanciering is gebaseerd op een schatting van de waardering van de uitstaande schuld inclusief de rente, naar de stand ultimo 2004.

De uitstaande garanties bij Cultuur bedragen € 150 miljoen. Hiervan is € 101 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds en € 11 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling.

Voorts heeft OCW zich voor een bedrag van € 38 miljoen garant gesteld voor eventuele toekomstige tekorten bij de kunstfondsen. Dit is het gevolg van de sinds 2000 gerealiseerde afroming van de liquiditeiten bij de fondsen.

De uitstaande garanties participatie- en vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.

De post huisvesting IB-Groep heeft betrekking op de voorbereidingskosten nieuwe huisvesting van de IB-Groep in Groningen tot een maximum van eenmalig van € 5,5 miljoen ( bij tussentijdse stopzetting).

De uitstaande garanties bij Onderzoek en Wetenschappen bedragen € 92,8 miljoen. Hiervan is een bedrag van € 7,8 miljoen een garantie aan de Stichting AAP voor de investeringen die Stichting AAP pleegt voor de huisvesting van de van het BPRC afkomstige chimpansees. Voorts heeft OCW zich garant gesteld voor een lening van Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten (€ 33 miljoen). Verder is er een garantstelling in verband met het schatkistbankieren aan de Nederlandse Organisatie van Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) ad € 52 miljoen.

Openstaande verplichtingen

De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

Tabel 12: Openstaande verplichtingen (x € 1000)
Stand 1 januari 200412 384 953
Bij: correcties op de beginstand2 403
Gecorrigeerde stand 1 januari 200412 387 356
  
Bij: aangegaan in 200428 872 059
Waarvan garantieverplichtingen137 947
Totaal aangegaan in 200428 734 112
  
Af: Tot betaling gekomen in 200426 434 655
Stand 31 december 200414 686 813

De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2004 is hieronder opgenomen.

Tabel 13: (x € 1000)
01Primair onderwijs14 598
03Voortgezet onderwijs3 426 386
04Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie2 632 243
05Technocentra8 927
06Hoger beroepsonderwijs1 672 879
07Wetenschappelijk onderwijs3 232 772
08Internationaal onderwijsbeleid2 152
09Arbeidsmarkt en personeelsbeleid44 578
10Informatie- en communicatietechnologie8 613
14Cultuur1 963 722
15Media771 980
16Onderzoek en wetenschappen905 624
18Ministerie algemeen1 843
19Inspecties496
Totaal14 686 813

Deelnemingen

Het betreft hier de deelneming in NOB-Holding. De deelneming is om niet verkregen en wordt derhalve voor € 0,00 verantwoord op de saldibalans. De begrote verkoopprijs bedraagt € 70,3 miljoen.

4. MISBRUIK EN ONEIGENLIJK GEBRUIK VAN WET- EN REGELGEVING

De wet- en regelgeving is voor een belangrijk gedeelte van de uitgaven en ontvangsten gevoelig voor misbruik en oneigenlijk gebruik (MenO) door derden. Dit is onvermijdelijk omdat het ministerie gegevens van belanghebbenden moet gebruiken voor het bekostigen van instellingen en het verstrekken van beurzen en dergelijke. Een goed voorlichtings-, controle-, en sanctiebeleid kan de hiermee verbonden risico's sterk verminderen. De MenO-gevoeligheid in alle regelingen is geïnventariseerd en wordt jaarlijks geactualiseerd.

Toch kunnen in een beperkt deel van de regelingen de risico's wegens MenO-gevoeligheid niet of niet geheel worden weggenomen door een goed voorlichtings-, controle-, en sanctiebeleid. Dit vormt het restant MenO. Hierna zijn deze regelingen weergegeven.

Primair onderwijs

Schoolgewicht

Het belangrijkste risico bij de personele uitgaven van het basisonderwijs (totaal ruim € 5 miljard) betreft het toekennen van formatie aan basisscholen op grond van schoolgewicht. De totale uitgaven voor de formatie die met het schoolgewicht gemoeid is bedragen ongeveer € 266 miljoen per jaar. Het schoolgewicht is afhankelijk van het aantal achterstandsleerlingen op de school. De registratie van achterstandsleerlingen geschiedt op basis van gegevens die de ouders verstrekken. Controle op de opgave van het schoolgewicht door de school vindt plaats door vergelijking van de door de ouders ingevulde formulieren met de opgave van de school. De gegevens worden tot nu toe bij de ouders niet geverifieerd. Redenen daarvoor liggen op het vlak van privacy-, controlebevoegdheids- en doelmatigheidsaspecten.

Met de wijziging van de gewichtenregeling blijft de bepaling van het leerlingengewicht afhankelijk van de opgave van de ouders. Voor toekenning van het hoogste gewicht worden de uitslagen van een taaltoets gehanteerd. Het streven is erop gericht deze gegevens rechtstreeks van de toetsende instantie te ontvangen.

Culturele minderheden

Onder het primair onderwijs vallen ook de speciale scholen voor basisonderwijs. Deze scholen kennen geen schoolgewicht maar maken wel aanspraak op extra formatie voor leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond. De hiermee gemoeide uitgave van € 17 miljoen is MenO-gevoelig. Het MenO-risico betreft het toekennen van extra formatie op basis van gegevens van leerlingen en hun ouders zonder dat nog aangetoond hoeft te worden dat deze juist zijn.

Voortgezet onderwijs

In 2004 kent het voortgezet onderwijs naast scholen voor voortgezet onderwijs (vo), die bekostigd worden via de lump sum, ook een klein aantal praktijkonderwijsscholen met declaratie bekostiging. De vo-scholen en de praktijkonderwijsscholen hebben aanspraak op extra formatie om onderwijsachterstanden te bestrijden van leerlingen uit culturele minderheidsgroepen. Voor vo-scholen is hiervoor in 2004 circa € 70 miljoen uitgegeven en voor de praktijkonderwijsscholen € 8 miljoen. Samen dus € 78 miljoen. Het MenO-risico is bij de scholen voor voortgezet onderwijs aanzienlijk beperkt, doordat de leerlingenadministratie een of meerdere documenten moeten bevatten waarmee de juistheid van de gegevens van de leerlingen en hun ouders kan worden aangetoond.

Tegemoetkoming ziektekosten

In diverse begrotingsartikelen is in totaal circa € 192 miljoen voor de tegemoetkoming van ziektekosten opgenomen. Dit bedrag betreft het departementale personeel en het personeel in het primair onderwijs en een gedeelte van het voortgezet onderwijs. De tegemoetkoming is van diverse factoren afhankelijk, zoals de aanspraken op gelijksoortige regelingen, de aard van de verzekering, de ontvangen uitkering van de partner en de gezinssamenstelling. De aanvrager van de tegemoetkoming verstrekt deze gegevens. Sinds enige jaren is een intensief controle- en sanctiebeleid voorgeschreven. Daarmee is het risico van het betalen van te hoge tegemoetkomingen aanzienlijk beperkt. Het restantrisico bestaat nog voornamelijk bij de tegemoetkoming voor medebelanghebbenden en kinderen. Hiervoor is in 2004 in totaal circa € 52 miljoen betaald.

Studiefinanciering

Woonsituatie

In het boekjaar 2004 is € 398 miljoen aan uitwonende toelage verstrekt op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en voor € 4 miljoen op grond van het onderdeel VO18+ van de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS). Het is onder beide regelingen voor studerende voordelig om zich als uitwonende op te geven.

Met ingang van het studiejaar 2002/2003 worden adresgegevens van eerder genoemde studenten en ouder(s) geverifieerd met het GBA. Een studerende is slechts uitwonend als hij op een ander adres woont dan zijn ouder(s). Met ingang van het studiejaar 2004/2005 vraagt de IB-Groep nader bewijs van de student met een uitwonende toelage in het geval het adres van de student gelijk is aan dat van de ouder(s). De adresgegevens van de ouders van basisbeursstudenten die aangeven uitwonend te zijn worden eenmalig door de IB-Groep opgevraagd en geverifieerd.

Onderzoek onder een risicogroep bestaande uit studerenden waarvan het lijkt alsof zij op het adres van één van hun ouders wonen, heeft uitgewezen dat de omvang van het restant-MenO op minder dan 1% kan worden gewaardeerd.

Aanwezigheid partner

De aanwezigheid van een partner speelt een rol bij de bepaling van de (hoogte van de) aanspraak op een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS, hoofdstukken 3 en 4 en 5.22). De totale uitgaven voor de verschillen de onderdelen bedragen € 387 miljoen. Hiervan is circa € 131 miljoen niet verifieerbaar, omdat het moeilijk is vast te stellen of de aanvrager geen partner met inkomen heeft.

Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) kunnen ex-studenten die debiteur zijn bij de IB-Groep een draagkrachtmeting aanvragen als zij het maandelijks terug te betalen bedrag te hoog vinden. Op grond van het inkomen van de debiteur en dat van zijn eventuele partner wordt berekend hoeveel de debiteur geacht wordt maandelijks terug te betalen. Daarbij is het moeilijk controleerbaar als debiteuren aangeven geen partner te hebben.

Op grond van een steekproef is onderzocht hoeveel debiteuren die opgeven geen partner te hebben, wel beschikken over een fiscale partner. In 4,9% van de gevallen bleek dat zo te zijn. Aangezien de definitie van fiscale partner ruimer is dan partner in de zin van de WSF 2000, is er sprake van een bovengrens. Op dit terrein zal dus nader onderzoek moeten worden verricht. Aansluiting bij het partnerbegrip in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir, inwerkingtreding voorzien per 1 januari 2006) zal de aan- c.q. afwezigheid van een partner beter controleerbaar maken.

5. JAARREKENING CENTRALE FINANCIEN INSTELLINGEN

1. Wat is CFI?

CFI is een agentschap van het ministerie van OCW en voert wet- en regelgeving uit en heeft informatie- en adviestaken.

De kerntaken zijn:

• Het uitvoeren van wet- en regelgeving voor het onderwijs c.q. CFI bekostigt de (onderwijs-) instellingen1 ook voor het ministerie van LNV.

• Het ontwikkelen en beheren van informatieproducten voor de onderwijsdirecties (beleidsportals).

• Het ontwikkelen en beheren van informatieproducten ten behoeve van geïntegreerd toezicht (toezichtportal).

• Het ontwikkelen en beheren van informatieproducten voor de onderwijsinstellingen (instellingsportals met benchmarkinformatie, simulatietools, en toelichting op wet- en regelgeving).

• Het adviseren van onderwijsdirecties over uitvoering en handhaafbaarheid in alle fasen van het beleidsproces.

• Het adviseren van OCW, Auditdienst en Onderwijsinspectie bij welke instellingen onderzoek in het kader van Geïntegreerd Toezicht wenselijk is.

CFI voert ook een aantal taken uit die gerelateerd zijn aan bovenstaande kerntaken:

• toetsen instroom wachtgeld (Participatiefonds);

• terugvorderen wachtgelden (HBO-Raad);

• uitvoering van wet- en regelgeving t.b.v. de minister van Justitie.

Tevens ondersteunt CFI de bezwaarschriftencommissie OCW.

CFI doet de procesvoering en het optreden in gerechtelijke procedures inzake bekostigingsbesluiten op grond van de onderwijswetgeving en andere besluiten voorzover dat is afgesproken met OCW.

Tussen 2004 en 2007 wil CFI zich ontwikkelen tot het expertisecentrum voor de uitvoering van wet- en regelgeving voor onderwijs, cultuur en wetenschap: de onmisbare schakel tussen beleidsmakers en instellingen. CFI heeft de ambitie haar relatie met alle partijen in de onderwijsketen opnieuw vorm te geven met als doel een maximale meerwaarde aan deze samenwerkingsverbanden te verlenen en zo de eigen positie in de onderwijsketen te versterken. De omslag van de oude situatie naar een vernieuwd CFI mag niet ten koste gaan van de going concern taken. De bestaande producten van CFI moeten voldoen aan de met de opdrachtgevers afgesproken kwaliteitseisen en worden uitgevoerd binnen de bestaande financiële kaders.

2. Vernieuwing

Voor de financiering van de doelstellingen 2007 hebben de opdrachtgevers aan CFI middelen beschikbaar gesteld: de middelen uit de zogenoemde Balkenende II enveloppe. In 2004 zijn diverse delen van het vernieuwingsplan conform afspraak met de opdrachtgevers gerealiseerd:

• er zijn diverse architecturen ontwikkeld, georiënteerd op het plan CFI 2007, waaronder de business-, proces- en systeemarchitectuur; alternatief voor architectuur?

• in verband met de invoering van lumpsum bekostiging in het primair onderwijs zijn diverse systeemonderdelen ontwikkeld conform nieuwe eisen;

• in oktober is de webgestuurde simulatietool voor het primair onderwijs gelanceerd. Deze stelt de besturen in staat in te spelen op de lumpsum bekostiging (geplande ingangsdatum 1-8-2006);

• eveneens in oktober is de portal voor het voortgezet onderwijs gelanceerd. Een portal is een besloten website, een virtueel informatieloket per onderwijssector. Een portal bevat alle informatie over de gevolgen van daar geldende wet- en regelgeving voor de instellingen. Instellingen kunnen via de portals hun gegevens aanleveren, ontvangen bekostigingsbesluiten en kunnen hiertegen eventueel in bezwaar gaan. De reacties uit het veld bij de introductie zijn enthousiast en stimuleren CFI op de ingeslagen weg voort te gaan. Het is de bedoeling in de loop van 2005 en volgende jaren de portals voor de overige sectoren te ontwikkelen en de toepassing van de bestaande portal voortgezet onderwijs uit te breiden.

3. Going concern

De going concern taken (bekostiging en levering van informatieproducten) zijn in 2004 gerealiseerd overeenkomstig de met de opdrachtgevers in de betreffende prestatiecontracten overeengekomen specificaties en indicatoren waarmee ondermeer de klantprestaties worden gemeten. Een uitzondering geldt voor de tijdigheid van de ambtsberichten, de ambtelijke adviezen bij de behandeling van ingediende bezwaarschriften. Hier werd de norm niet gehaald. Als maatregel heeft CFI op deze taak in de loop van 2004 extra juridische capaciteit ingezet, waardoor de tijdigheid verbeterde. De accountantsdienst van OCW heeft in een auditrapport aanbevelingen ter verbetering voor het gehele proces van bezwaarschriften aangedragen. De eigenaar heeft daarop besloten CFI het totale proces te laten coördineren en knelpunten te signaleren.

Het ziekteverzuim is in 2004 met 0,9 procentpunt omlaag gegaan van 7,6% in 2003 naar 6,7% in 2004.

De met de eigenaar overeengekomen efficiencytaakstelling uit Balkende I is gerealiseerd. Het aantal fte's van CFI is, uitgaande van dezelfde taken en producten, gedaald van 489 fte ultimo 2003 naar 464 fte ultimo 2004. Dit werd mede mogelijk gemaakt door toepassing van de zogenaamde 57-jarigen maatregel.

De volumetaakstelling van Balkenende II wordt in 2005 en volgende jaren gerealiseerd.

4. Financiën en bedrijfsvoering

Mede als gevolg van het gevoerde personele beleid (de genoemde afbouw), het ziekteverzuimbeleid en een adequate kostenbewaking heeft CFI over 2004 een significant positief resultaat kunnen boeken. Dit resultaat zal in overleg met de eigenaar worden toegevoegd aan de algemene reserve.

Ook wat betreft de bedrijfsvoering heeft CFI in 2004 een mijlpaal gerealiseerd. CFI heeft aangetoond dat het voldoet aan de vernieuwde en verzwaarde eisen voor een baten/lastendienst.

Tabel 1: Balans per 31 december 2004 (voor verwerking resultaat) (x € 1 000)
 Balans per 31-12-2004Balans per 31-12-2003
Activa  
Materiële vaste activa4 2766 497
–Grond en gebouwen00
–Installaties en inventaris4 2766 497
–Overige materiële vaste activa00
Voorraden1720
Debiteuren1 085514
Nog te ontvangen1 2411 178
Vooruitbetaalde kosten487226
Liquide middelen20 46214 061
Totaal activa27 72322 476
Passiva  
Eigen vermogen2 4381 022
–Exploitatiereserve931657
–Onverdeeld resultaat1 507365
Leningen bij het ministerie van Financiën3 4976 706
Voorzieningen4 0347 053
Crediteuren3 0192 169
Betalingen onderweg00
Vooruit ontvangen bedragen9 5642 560
Nog te betalen5 1712 966
Totaal passiva27 72322 476

Toelichting op de individuele balansposten

Activa

Tabel 2: Materiële vaste activa (x € 1 000)
 Bedrijfsproces ondersteunende systemenHardwareMeubilairKA en bedrijfssoftwareTotaal
Historische aanschaf waarde18 1055 9801 7861 34927 220
Cumulatieve afschrijving13 8334 2601 2901 34020 723
Boekwaarde 01-01-20044 2721 72049696 497
      
Mutaties 2004     
Investeringen1099384011 089
Desinvesteringen
Afschrijvingen1 8361 29217563 308
Totaal mutaties 2004– 1 727– 354– 135– 5– 2 221
      
Aanschafprijs18 2146 9181 8261 34928 307
Cumulatieve afschrijvingen15 6695 5511 4651 34624 031
Boekwaarde 31-12-20042 5451 36736134 276
Afschrijvingstermijn5 jaar3 jaar10 jaar3 jaar 

Voorraden

Het betreft hier onderhanden werk ten behoeve van beleidsportalen (SIB) á € 139 000 en de Instellingsportal bve á € 33 000. Deze ontwikkelwerkzaamheden vinden plaats in het kader van het programma servicegericht uitvoeren.

Debiteuren

De post debiteuren betreft vorderingen grotendeels bij de Rijksgebouwendienst, het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit en het ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Nog te ontvangen

Tabel 3: Nog te ontvangen (x € 1 000)
Vakantiegeld personeel965
BTZK personeel276
Totaal nog te ontvangen1 241

Dit zijn twee technische posten voor vakantiegeld en tegemoetkoming ziektekosten personeel.

Vooruitbetaalde kosten

Het betreft voornamelijk onderhoudskosten van computers, kosten voor licenties en abonnementen.

Liquide middelen

Tabel 4: Liquide middelen (x € 1 000)
Rekening courant bestuursdepartement20 459
Overige liquide middelen3
Totaal liquide middelen20 462

Het totaal aan liquide middelen is het saldo van rekening courant bij de Rijkshoofdboekhouding en het saldo van de kas (inclusief waardebonnen). De mutatie van € 6,4 miljoen in liquide middelen ten opzichte van 2003 is voornamelijk veroorzaakt door:

• toename vooruitontvangen baten € 7 miljoen;

• exploitatieresultaat € 1,5 miljoen;

• afname voorzieningen € 3 miljoen;

• diverse mutaties werkkapitaal € 0,9 miljoen.

Passiva

Exploitatiereserve

Tabel 5: Exploitatiereserve (x € 1 000)
Stand 31 december 2003657
Resultaat per 31 december 2003365
Storting aan bestuursdepartement– 91
Stand 1 januari 2004931

CFI heeft in 2004 25% van het exploitatieresultaat afgedragen aan OCW, het overige deel (75%) is toegevoegd aan de exploitatiebuffer.

Vreemd vermogen

Tabel 6: Vreemd vermogen (x € 1 000)
Stand 31 december 20036 706
Beroep op de leenfaciliteit
Aflossing op vreemd vermogen– 3 209
Stand 31 december 20043 497

De aflossingen op de leningen zijn lineair. CFI heeft in 2004 (evenals in 2003) geen beroep gedaan op de leenfaciliteit; er is nauwelijks geïnvesteerd. De leningen bij het ministerie van Financiën zijn ten opzichte van 2003 bijna gehalveerd. CFI stelt investeringen uit tot na de verhuizing naar het gerenoveerde bouwdeel CFI eind 2005.

Specificatie leningen bij het ministerie van Financiën

Tabel 7: Saldo-overzicht per 31-12-2004 (x € 1 000)
BegindatumEinddatumResterend looptijdHoofdsomOpenstaand begin jaarOpenstaand einde jaar
31-12-9931-12-040,006 4862260
15-12-0015-11-040,002 5416360
03-12-0103-12-040,001 1343780
03-12-0104-12-061,922 0421 226818
01-08-0201-08-050,583 00020001 000
01-08-0201-08-072,58800640480
16-12-0217-12-072,9620001 6001 200
   18 0036 7063 497

Voorzieningen

Tabel 8: Voorzieningen (x € 1 000)
 01-01-2004OnttrekkingenDotaties31-12-2004
Flankerend beleid / wachtgeld1 853– 5411 312
Voorziening Flankerend beleid 2004/20055 200– 4 1161 6382 722
Totaal voorzieningen7 053– 4 6571 6384 034

De voorziening flankerend beleid 2004/2005 is in het kader van het sociaal beleidskader CFI. De onttrekking betreft daar de kosten uitstroom 57+ in 2004 en het alsnog betalen aan OCW voor het flankerend beleid 2002/2003. De dotatie is om de voorziening voor het jaar 2005 weer op peil te brengen.

Crediteuren

De crediteuren betreffen voornamelijk externe dienstverleners.

Vooruitontvangen bedragen

Tabel 9: Vooruitontvangen bedragen (x € 1 000)
Pilots primair onderwijs (invoering pilot lumpsum)703
Invoering jaarrekening primair onderwijs63
Leerlinggebonden financiering90
Huisvesting917
LSPO4 395
Portal voortgezet onderwijs220
Wachtgelden voortgezet onderwijs187
Onderwijsnummer680
Saldo EU1 947
IPTO 2004230
EFJ PO 2004113
Controleprotocol 200419
Totaal vooruitontvangen bedragen9 564

Vooruitontvangen bedragen zijn middelen die CFI in het boekjaar 2004 en voorgaande jaren al heeft ontvangen, maar waarvoor nog geen prestatie is verricht. Op het moment dat de prestatie is verricht, worden de ontvangsten geboekt als baten.

Nog te betalen

Tabel 10: Nog te betalen (x € 1 000)
Vakantiegeld personeel965
BTZK personeel276
Personeel overigen48
Nog te betalen overigen3 724
Nog te ontvangen facturen158
Totaal nog te betalen5 171

Vakantiegeld personeel en BTZK (tegemoetkoming ziektekosten) personeel zijn technische posten. De post personeel overigen betreft nog te verrekenen personeelskosten met OCW. Bij de posten nog te betalen overigen en nog te ontvangen facturen gaat het onder meer om facturen voor extern ingehuurd personeel.

Rekening van baten en lasten 2004

Tabel 11: Baten en lasten 2004 (x € 1 000)
 Oorspronkelijke vastgestelde begroting 2004Realisatie 2004Verschil realisatie en oorspronkelijke vastgestelde begroting
 (1)(2)(3) = (2) – (1)
Baten   
Opbrengst bestuursdepartement44 51461 96817 454
Opbrengst overige departementen988988
Opbrengst werken voor derden1 1881 428240
–Participatiefonds1 089
–Opbrengst derden328
–Informatievoorziening11
    
Rentebaten5813678
Bijzondere baten1001 1441 044
Parkeren taakstelling regeerakkoord2 892-2 892
Totaal baten42 96865 66422 696
    
Lasten   
Personele kosten28 46332 9024 439
–Vast personeel27 659
–Tijdelijk personeel3 823
–Overige personele kosten1 420
    
Materiële kosten11 59224 39012 798
–Externen10 354
–Automatisering4 371
–Overige materiële lasten9 665
    
Afschrijvingen4 7773 3081 469-
Rentekosten378277101-
Dotaties voorzieningen4501 6381 188
Bijzondere lasten2001 6421 442
Taakstelling regeerakkoord2 892-2 892
Totale lasten42 96864 15721 189
Saldo van baten en lasten01 5071 507

De afwijking tussen de oorspronkelijke begroting voor 2004 en de gerealiseerde baten wordt veroorzaakt door drie categorieën mutaties:

• technische mutaties;

• mutaties in de orderportefeuille van CFI;

• bijdragen in de kosten van majeure projecten.

De stijging van baten ten opzichte van de begroting wordt verklaard door additionele bijdragen voor majeure projecten zoals servicegericht uitvoeren (€ 12,5 miljoen), onderwijsnummer (€ 4,1 miljoen) en ESF (€ 2,2 miljoen). De taakstelling regeerakkoord 2004 betreft het terugboeken van de begrotingstechnische verwerking van de taakstelling externen, welke in afwachting van een beleidsinhoudelijke invulling in de begroting 2004 was opgenomen.

Toelichting op de individuele posten uit de rekening van baten en lasten

Baten

Opbrengst bestuursdepartement

Tabel 12: Opbrengst bestuursdepartement (x € 1 000)
Oorspronkelijke begroting boekjaar44 514
Geparkeerde taakstelling– 2 892
Technisch prestatiecontract5 678
–technische mutaties475
–mutaties in orderportefeuille– 102
–bijdrage in majeure projecten19 162
–ontvangsten direct geboekt289
Vooruitontvangen baten 20032 560
Vooruitontvangen baten 2004– 7 716
Realisatie 200461 968

Het agentschap CFI voert een financiële administratie op basis van het baten- en lastenstelsel. Het bestuursdepartement daarentegen voert een administratie op basis van het kasstelsel. Door deze andere uitgangspositie verschilt het totaal van de baten over 2004 van de uitgaven aan CFI, zoals die worden opgevoerd in de apparaatskostenbegroting van het ministerie van OCW. Het verschil tussen de baten van CFI en de uitgaven van het bestuursdepartement is te herleiden tot:

• technische mutaties;

• ontvangsten die voor CFI geen baten zijn;

• baten waarvoor geldt dat het realisatiemoment van onderliggende kosten niet overeenkomt met de periode waarin de baten zijn/worden ontvangen.

Aansluiting OCW – CFI

Tabel 13: Aansluiting OCW – CFI (x € 1 000)
Baten bestuursdepartement61 968
–afdracht resultaat– 91
–ontvangsten direct geboekt– 289
–mutaties matching kosten met baten5 156
Kasstroom OCW66 744

Bovenstaande kasstroom OCW is gelijk deze uit de bief van OCW met het definitieve budget CFI 2004 (d.d. 24-12-2004, FEZ/TTR/2004/61790).

Bijzondere baten

Tabel 14: Bijzondere baten (x € 1 000)
Diverse bijzondere baten1 144
Totaal bijzondere baten1 144

De bijzondere baten komen voor een groot deel voort uit de afwikkeling van facturen van de Rijksgebouwendienst.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten zijn hoger dan begroot. De afwijking wordt veroorzaakt door het inhuren van ict-capaciteit voor systeemaanpassingen als gevolg van veranderde wet- en regelgeving. De zogenoemde overige lasten zijn ten behoeve van opleidingen, bewust belonen en overige personele vergoedingen.

Materiële kosten

Tabel 15: Materiële kosten (x € 1 000
Externen10 354
Automatisering4 371
Overige materiële kosten9 665
Totaal materiële kosten24 390

De materiële kosten zijn hoger dan de begroot. Deze stijging wordt veroorzaakt door de noodzaak externen in te huren voor additionele projectopdrachten en hogere facilitaire kosten door vertrek departement in najaar 2003 naar den Haag.

Dotaties voorzieningen

Tabel 16: Dotaties voorzieningen (x € 1 000)
Flankerend beleid / wachtgeld
Voorziening flankerend beleid 2004/20051 638
Totaal dotaties voorzieningen1 638

Bijzondere lasten

Tabel 17: Bijzonder lasten (x € 1 000)
Diverse bijzondere lasten1 642
Totaal bijzondere lasten1 642

De bijzondere lasten komen voor een groot deel voort uit de afwikkeling van facturen van de Rijksgebouwendienst.

Afwikkeling exploitatieresultaat

Tabel 18: Afwikkeling exploitatieresultaat (x € 1 000)
Omzet 200255 561  
Omzet 200354 379  
Omzet 200465 664  
Gemiddelde omzet 58 535 
Maximale exploitatiebuffer (5%) 2 927 
Terug naar BD 25% van het resultaat  – 377
Exploitatiereserve per 01-01-2004931  
Toevoeging exploitatieresultaat 20041 130  
  2 061 
Maximaal toegestaan 2 927 
Extra bedrag naar bestuursdepartement  
Totaal af te storten  – 377

Verantwoordingsstaat

Tabel 19: Rekening van kapitaaluitgaven en -ontvangsten (x € 1 000)
 Oorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
 (1)(2)(3) = (2) – (1)
Totale baten42 96865 66422 696
Totale lasten42 96864 15721 189
Saldo van baten en lasten01 5071 507
    
Totale kapitaalsontvangsten000
Totale kapitaalsuitgaven8 5204 396– 4 124

Toelichting op de rekening van kapitaaluitgaven en- ontvangsten

Kasstroomoverzicht

Tabel 20: kasstroomoverzicht 2004 (x € 1 000)
 Oorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
 (1)(2)(3) = (2) – (1)
1Rekening courant RIC 1 januari 20044 92514 0619 136
    
2Totaal operationele kasstroom4 43610 7876 351
    
Totaal investeringen (-/-)– 4 320– 1 0893 231
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)   
3Totaal investeringskasstroom– 4 320– 1 0893 231
    
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-) – 91– 91
Eenmalig storting van moederdepartement (+)  
Aflossingen op leningen (-/-)– 4 200– 3 209991
Beroep op leenfaciliteit (+) 
4Totaal financiering kasstroom– 4 200– 3 300900
    
5Rekening courant RIC 31 december 200484120 45919 618
Tabel 21: Overzicht meerjarige vermogensontwikkeling x € 1 000)
 2000200120022003Begroting 2004Realisatie 2004
1Eigen vermogen per 1 januari 20047 3432 3063 135– 2 3436051 022
       
2Saldo van baten en lasten1 936829– 4 88436501 507
       
3aUitkering aan moederdepartement– 6 974 – 594  – 91
3bBijdrage door moederdepartement ter versterking van het eigen vermogen      
3cOverige mutaties in eigen vermogen   3 000  
       
3Totaal directe mutaties in eigen vermogen– 6 9740– 5943 0000– 91
4Eigen vermogen per 31 december 20042 3063 135– 2 3431 0226052 438

6. JAARREKENING RIJKSARCHIEFDIENST (RAD)

1. Inleiding

1.1 Archiefbeleid

Archieven nemen binnen het culturele erfgoed een bijzondere plaats in. Het zijn historische bronnen die op directe en authentieke wijze getuigen over het leven en handelen van individuen en groepen in het nabije en verre verleden. Archieven bieden iedereen de mogelijkheid om zelf de informatie te verzamelen die nodig is om inzicht te krijgen in maatschappelijke en politieke ontwikkelingen, de omgeving waarin men leeft of iemands eigen persoonlijke afkomst.

1.2 Nationaal Archief en Regionale Historische Centra

Krachtens de archiefwet heeft de minister een specifieke verantwoordelijkheid voor de rijksarchieven, zijnde het Nationaal Archief in Den Haag en rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden. Het Nationaal Archief bewaart archieven van nationale betekenis, de rijksarchieven in de provincie die van regionale betekenis. De Rijksarchiefdienst is de overkoepelende organisatie; in 1996 is deze dienst agentschap geworden.

Ultimo 2004 maken reeds zeven rijksarchieven deel uit van een gefuseerde organisatie, een zogenaamd Regionaal Historisch Centrum, namelijk in Groningen, Friesland, Overijssel, Gelderland, Flevoland, Utrecht en Zeeland. Vanaf 2005 zullen de archieven in Noord-Holland, Noord-Brabant, Drenthe en Limburg fuseren. In Zuid-Holland is het rijksarchief een onderdeel van het Nationaal Archief.

Een groot deel van het RAD budget (ongeveer 2/3) wordt besteed aan de rijksbijdragen aan de rhc's. Ongeveer een derde is als bijdrage beschikbaar voor het Nationaal Archief (en overige concernonderdelen). Eén keer per vier jaar, parallel aan de cultuurnota periode, worden met een rhc resultaatafspraken gemaakt. Deze worden gezamenlijk met de desbetreffende partners in het rhc gemaakt, en strekken zich uit over het totale budget.

2. Financieel resultaat 2004

Tabel 1: Staat behorende bij de financiële verantwoording over het jaar 2004 (x € 1 000)
 Begroting 2004Realisatie 2004Verschil
Baten34 77939 4294 650
Lasten34 39138 5794 188
Saldo388850462
    
Kapitaalontvangsten80020011 201
Kapitaaluitgaven1 0751 427352
Tabel 2: Staat van baten en lasten 2004 (x € 1 000)
 Begroting 2004Realisatie 2004Verschil 2004Realisatie 2003
Baten    
Opbrengst moederdepartement OCW:32 78336 5633 78033 645
–personeel14 14215 1811 03915 159
–materieel6 2198 6092 3907 519
–huisvesting11 42411 54612211 424
–programmagelden9989980998
–taakstelling Balkenende 1–202292290
–correctie kasritme000– 1 455
Opbrengst derden:9001 8169161 808
Rentebaten:18772
Buitengewone baten:1 0951 042532 335
–bijzondere baten0161161255
–vrijval voorzieningen01212368
–(vrijval) project / subsidiegelden1 095869– 2261 712
Totaal baten34 77939 4294 65037 860
     
Lasten    
Apparaatskosten:12 24424 14811 90425 506
–personeel4 58911 6267 03712 104
–materieel1 1051 2911861 644
–huren / huisvesting3 2008 1834 9837 759
–projectkosten3 3503 048– 3023 999
Rentelasten10079– 21110
Afschrijvingen    
–afschrijfkosten materieel6201 016396850
–afschrijfkosten immaterieel 
Dotaties voorzieningen:6666828
–wachtgeld00
–reorganisatie00
–mobiliteit6666
Buitengewone lasten13648– 88393
Bijdrage RHC's21 29113 222– 8 06912 583
Totaal lasten34 39138 579– 4 18840 270
Saldo van baten en lasten388850462– 2 410

3. Balans

Tabel 3: Balans per 31 december 2004 (x € 1 000
 Balans31-12-2004(openings)Balans 31-12-2003
Activa  
Immateriële activaNihilNihil
Materiële vaste activa  
–grond en gebouwen00
–installaties en inventarissen4 6544 481
–overige materiële activa00
Voorraden8692
Debiteuren342352
Nog te ontvangen391874
Liquide middelen3 5391 238
Totaal activa9 0127 037
Passiva  
Eigen vermogen  
*exploitatiereserves51 421
*verplichte reservesNihilNihil
*onverdeeld resultaat850– 2 410
Leningen bij het Ministerie van Financiën2 4781 710
Voorzieningen7991 075
Vooruit ontvangen projectgelden2 8482 442
Crediteuren914593
Nog te betalen1 1182 206
Totaal passiva9 0127 037

4. Kasstroom

Tabel 4: Het kasstroomoverzicht 2004 (x € 1 000)
 Begroting 2004Realisatie 2004Verschil
1Rekening-courant RIC per 1 januari2 3981 227– 1 171
    
Saldo baten -/- lasten388850462
Afschrijvingen5701 016446
Voorzieningen – 276– 276
Mutaties werkkapitaal– 20001482 148
Totaal operationele activiteiten– 1 0421 7382 780
    
2Totaal investeringen in activa (-/-)– 1 216– 1 216
Totaal boekwaarde desinvesteringen80027– 773
Totaal investeringskasstroom800– 1 189– 1 989
    
3Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)   
Eenmalige storting door moederdepartement (+)994994
Aflossing op langlopende leningen (-/-)– 440– 211229
Aflossing door RHC-vorming (-/-)– 635635
Aflossing vermogensbestanddelen   
Beroep op leenfaciliteit (+)980980
Totaal financieringskasstroom– 1 0751 7632 838
    
4Rekening courant RIC per 31 december1 0813 5392 458

5. Output verantwoording Nationaal Archief

Het Nationaal Archief heeft haar activiteiten en begroting gestructureerd op basis van outputcategorieën. In 2004 zijn dezelfde outputcategorieën gebruikt als in 2003. De opzet komt voort uit de doelgroep gerichte benadering die het Nationaal Archief voorstaat. Door de kosten toe te schrijven aan product-doelgroep combinaties, ontstaat inzicht in de kosten versus het resultaat in publieksbereik. In 2004 is ook het publieksbereik, via deze doelgroep benadering gemeten.

Tabel 5: Output/Resultaatgebieden Nationaal Archief (in percentages van de lumpsum; zijnde € 12 548 000)
 Begroot 2004Realisatie 2004Realisatie 2003
De collectie blijft in goede staat   
–bewaren collectie22,026,720,8
–behoud5,93,06,4
–bigitale duurzaamheid2,82,62,4
De collectie is volledig / op orde15,011,113,8
Infrastructuur publiek   
–studiezaal22,023,225,8
–virtuele studiezaal7,13,65,0
Producten voor doelgroepen   
–genealogen / geïnteresseerden in pers. woonomgeving1,93,22,7
–historische onderzoekers3,12,53,8
–educatie2,62,82,6
–historisch geïnteresseerden7,312,07,2
Kenniscentrum behoud / conservering   
–advisering en onderzoek3,83,22,5
–internationale samenwerking3,25,35,8
Overige activiteiten   
–zakelijke diensten3,31,75,0
–beleidsproducten / landelijke activiteiten2,02,76,7
Totaal102103,6110,5

NB: kosten 2004 en 2003 zijn niet gelijk aan 100% doordat exploitatiekosten ongelijk het budget is (saldo kosten € 13 005 807 op € 12 548 000 alg. lumpsum, exclusief voorzieningen en vooruit ontvangen gelden).

Tabel 6: prestatie-indicatoren behoud
 Realisatie 2003Begroot 2004Realisatie 2004Begroot 2005
Depotcapaciteit (in km's)114,7114,7114,7114,7
Omvang collectie archief (in km's)98,99698,6106,0
Verhuurd4,04,04,04,0
Omvang kaarten collectie (stuks)323 708300 000300 000325 000
Omvang collectie negatieven (stuks)1 000 0001 000 0001 000 0001 000 000
Kosten opslag archieven (x € 1000)2 5632 7673 3482 800
Prijs (per m2)€ 130€ 144€ 170€ 132
Kosten behoud & dig. Duurzaamheid (x € 1 000)1 0951 0867041 100
Tabel 7: Prestatie-indicatoren beheer
 Realisatie 2003Begroot 2004Realisatie 2004Begroot 2005
Collectie is op orde    
Km's bewerkt (verpakken / verfilmen)3,3 km5,0 km5,0 km7,0 km
Collectie is volledig    
Instroomparticuliere archievenp.m.2,0 km0,1 kmp.m.
Instroom overheidsarchieven4,0 km5,0 km1,7 km7,0 km
Dequisitie0,3 kmp.m.0,1 kmp.m.
Kosten gefinancierd uit lumpsum (x € 1 000)1 6981 9081 3871 800
Tabel 8: Prestatie-indicatoren virtuele studiezaal
 Realisatie 2003Begroot 2004Realisatie 2004Begroot 2005
Pageviews website Nationaal Archief1 980 0002000 0002 586 7492000 0000
Aantal bezoeken website400 000400 000546 213400 000
Verblijfsduur in minuten4:504:505:054:50
Zoekvragen Genlias5 980 4534 014 0009 033 3575 600 000
Aantal bezoeken Genlias1 188 2981 200 0001 514 2251 200 000
Aantal unieke namen in GenLias7 943 8548 000 0009 776 7728 000 000
Kosten gefinancierd uit lumpsum (x € 1 000)2 0511 6831 6321 550
Tabel 9: Prestatie-indicatoren publieksbereik
 Realisatie 2003Begroot 2004Realisatie 2004Begroot 2005
Studiezaal    
Bezoeken28 44430 00025 70529 000
Bezoekers8 1479 0007 1488 200
Telefonische / schriftelijke / e-mail vragen10 7131200011 84912000
Aanvragen stukken (incl. ext. uitleningen)90 005100 00078 616100 000
Overig publieksbereik    
Deelname aan externe tentoonstellingen24202325
Bereik cursussen / lezingen (in personen)3 60520002 4863 000
Op aantal evenementen154100154120
Naamsbekendheid (spontaan)1%5%1%  
Naamsbekendheid (geholpen)  49% 
Kosten gefinancierd uit lumpsum (x € 1 000)3 7553 7224 0303 500
Tabel 10: Prestatie indicatoren kenniscentrum / overig
 Realisatie 2003Begroot 2004Realisatie 2004
Kosten kenniscentrum gefinancierd uit lumpsum (x € 1000)   
–advisering / onderzoek317472401
–internationaal713407666
–externe geldstromen842; 45%574;35%417;28%
Overig (gefinancierd uit lumpsum x € 1 000)   
–beleidsproducten874349345
–zakelijke diensten613270218
–externe geldstromen zakelijke diensten691;53%424;61%592;73%
Licence