Begin 2017 ontving de Tweede Kamer de tweede onderwijsagenda Caribisch Nederland (2017–2020). Het doel daarvan is dat de leerlingen in 2020 onderwijs krijgen dat van voldoende kwaliteit is en dat de onderwijsresultaten aantoonbaar zijn gestegen.
De scholen werken hard aan de doelstellingen van de tweede onderwijsagenda en zij boeken, ondanks de orkanen in september 2017, gestaag voortgang. De scholen zijn daarbij ondersteund door een bestuurscoach. In maart 2017 informeerde het vorige kabinet de Eerste en Tweede Kamer met een beleidsreactie over het rapport De ontwikkeling van het onderwijs in Caribisch Nederland 2014–2016 van de Inspectie van het Onderwijs over hoe het ervoor staat met de scholen in Caribisch Nederland. De Inspectie van het Onderwijs stelde in november 2017 vast dat twee units van de Scholengemeenschap Bonaire (SGB) de basiskwaliteit hebben bereikt. Daarmee hebben inmiddels 20 van de 26 scholen en instellingen de basiskwaliteit gerealiseerd. De Inspectie van het Onderwijs heeft verder tijdens bezoeken aan de eilanden de scholen geïnformeerd over het waarderingskader dat per 1 augustus 2017 geldt voor scholen die basiskwaliteit hebben. Onderdelen van de Wet Goed Onderwijs Goed Bestuur zijn per 1 augustus 2017 ingevoerd in het vo. De Nederlandse Taalunie is in 2017 begonnen met ondersteuning van de scholen op het gebied van taalonderwijs.
De eilanden Sint Eustatius en Saba zijn in september 2017 getroffen door de orkanen Irma en Maria. Dit veroorzaakte materiële schade aan gebouwen, die in kaart is gebracht door het Rijksvastgoedbedrijf. De eerste schade is door de scholen inmiddels hersteld. Een aantal zaken op onderwijsterrein, zoals de invoering van het Caribische examensysteem op Saba en Sint Eustatius, liep door dit alles enige vertraging op.
Leeswijzer indicatorentabel
In de onderstaande tabel zijn de ambities voorzien van een aantal kwantitatieve doelen. Per indicator zijn bijbehorende (tussen)streefwaarden opgenomen, passend bij de beleidsambities. Ten behoeve van een consistente monitoring zijn doelen en ambities van het beleidsverslag 2017 één op één overgenomen uit de beleidsagenda 2017 en waar relevant aangescherpt met streefwaarden uit de beleidsagenda 2018.
Eindjaar per doelstelling
Per streefwaarde wordt voor zover mogelijk een eindjaar vermeld (kabinetsperiode of horizon van de betreffende afspraken met de sector). Het eindjaar kan verschillen per indicator, omdat met verschillende sectoren afspraken zijn gemaakt met een verschillende tijdshorizon: een voorbeeld zijn de indicatoren uit de bestuurs- en sectorakkoorden po/vo. Hiervoor zijn voornamelijk afspraken gemaakt voor het eindjaar 2020. Bij enkele indicatoren zijn geen (tussen)streefwaarden opgenomen. Bij deze indicatoren zijn afspraken op het niveau van de instelling gemaakt, die niet vertaald worden naar een streefwaarde op landelijk niveau. Opgenomen zijn de gerealiseerde landelijke waarden, bedoeld als signalering voor de voortgang op het stelselniveau. Zij dienen als onderbouwing bij de analyse of bijstelling van beleid noodzakelijk is. In dit jaarverslag zijn de laatste twee bekende gerealiseerde waarden opgenomen.
Doelstelling/indicator | Sector | Basiswaarde (jaartal) | Eerdere realisatie (jaartal) | Actuele realisatie (jaartal) | Tussen-/streefwaarden (jaartal) | Art.nr. | Reden Opname1 | Bron | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt | ||||||||||||
a) | Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd | ||||||||||||
• | Aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten | po | 47% (2015) | 67% (2016) | 65% (2017) | 79% (2018) 100% (2020) | 1 | SA | |||||
• | Aandeel toptalentleerlingen dat zich vaak of bijna altijd verveelt omdat de lesstof te makkelijk is of omdat hij/zij eerder klaar is dan de rest | vo | 56% (2014)2 | 24% (2015) | 20% (2017) | 41% (2016) 25% (2018) | 3 | SA | Toptalenten in het onderwijs, 2017 | ||||
• | Aandeel scholen dat aandacht heeft voor toptalenten in de vorm van uitdagend aanbod of talentprogramma’s | vo | 82% (2015) | 82% (2015) | 84% (2017) | 94% (2017) 100% (2018) | 3 | SA | Toptalenten in het onderwijs, 2017 | ||||
• | Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt | mbo | 34% (2010) | 35% (2015) | 37% (2016)3 | Hoger (2018) | 4 | C | ROA | ||||
• | Percentage studenten dat tevreden is over uitdagend onderwijs4 | ho | hbo5:58% (2010–2011) | hbo: 55% (2015–2016) | hbo6:56% (2016–2017) | Hoger -4 | 6/7 | C | Studentenmonitor Hoger Onderwijs | ||||
wo5:68% (2010–2011) | wo:67% (2015–2016) | wo6:67% (2016–2017) | Hoger -4 | ||||||||||
• | Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod | po7 | 0,07% (2014–2015) | 0,08% (2015–2016) | 0,09% (2016–2017) | 0% (2020) | 1 | SA | Leerplichttelling 2016–2017 | ||||
vo7 | 0,17% (2014–2015) | 0,19% (2015–2016) | 0,14% (2016–2017) | 0,10% (2017) 0% (2020) | 3 | SA | |||||||
b) | Vergroten studiesucces | ||||||||||||
• | Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor lezen behaalt | po | 99% (2015–2016) | – | 98% (2016–2017) | Niet benoemd | 1 | SA | College voor Toetsen en Examens | ||||
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor taalverzorging behaalt | po | 95% (2015–2016) | – | 96% (2016–2017) | Niet benoemd | 1 | SA | College voor Toetsen en Examens | |||||
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor rekenen behaalt | po | 87% (2015–2016) | – | 93% (2016–2017) | Niet benoemd | 1 | SA | College voor Toetsen en Examens | |||||
• | Aandeel zittenblijvers8 | po | 2,2% (2012–2013) | 1,8% (2015–2016) | 1,7% (2016–2017) | 1,5% (2020) | 1 | SA | DUO | ||||
vo | 5,9% (2012–2013) | 5,7% (2015–2016) | 5,7% (2016–2017) | 4,7% (2017) 3,9% (2020) | 3 | SA | DUO | ||||||
• | Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau | mbo | 2007–2008 | 2014–2015 | 2015–2016 | 2018 | 4 | C | MBO Raad | ||||
Niveau 1: 66% | Niveau 1: 78% | Niveau 1: 78% | Hoger | ||||||||||
Niveau 2: 62% | Niveau 2: 74% | Niveau 2: 73% | Hoger | ||||||||||
Niveau 3: 63% | Niveau 3: 74% | Niveau 3: 72% | Hoger | ||||||||||
Niveau 4: 65% | Niveau 4: 74% | Niveau 4: 74% | Hoger | ||||||||||
Totaal: 64% | Totaal: 75% | Totaal: 74% | Hoger | ||||||||||
• | Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar-4 | ho | hbo: 65,7% (2010–2011) | hbo5: 61,1% (2015–2016) | hbo: 62,2% (2016–2017) | -4 | 6/7 | C | DUO | ||||
wo5: 57,3% (2010–2011) | wo5: 74,1% (2015–16) | wo: 73,2% (2016–2017) | |||||||||||
• | Uitval in het eerste jaar-4 | ho | hbo: 27,9% (2010–2011) | hbo5: 26,7% (2015–16) | hbo: 26,9% (2016–2017) | -4 | 6/7 | C | DUO | ||||
wo:18,8% (2010–2011) | wo: 16,2% (2015–16) | wo: 15,7% (2016–2017) | -4 | ||||||||||
• | Switchen na het eerste jaar -4 | ho | hbo5: 8,4% (2010–2011) | hbo: 8,3% (2015–2016) | hbo: 8,3% (2016–2017) | -4 | 6/7 | C | DUO | ||||
wo:9,0% (2010–2011) | wo5:8,8% (2015–2016) | wo:8,3% (2016–2017) | -4 | ||||||||||
2 | Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat | ||||||||||||
a) | Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders | ||||||||||||
• | Aandeel lessen dat wordt gegeven door daartoe bevoegde en benoembare leraren | vo | 83,5% (2011) | 94,8% (2015) | 95,2% (2016)3 | 96% (2016) 100% (2020) | 3 | SA | IPTO en CenterData | ||||
• | Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo-/wo masteropleiding | po | 20% (2013) | 21% (2015) | 22% (2016)3 | 25% (2018) 30% (2020) | 1 | SA, LA | Onderwijs Werkt!; Regioplan en DUO | ||||
• | Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding | vo | 33% (2013) | 37% (2015) | 38%(2016)3 | 40% (2017) 50% (2020) | 3 | SA, LA | CenterData en DUO | ||||
Bovenbouw9 vwo | 53% (2013) | 63% (2015) | 63%(2016)3 | Hoger (2017) 80–85% (2020) | 3 | SA, LA | CenterData en DUO | ||||||
hbo10 | 66,2% (2011) | 72,2% (2013) | 75,2% (2015)3 | 80% (2016) | 6/7 | C | PoMo (Personeels- en mobiliteitsonderzoek), bewerking Vereniging Hogescholen (2016). | ||||||
• | Aandeel leraren met ten minste drie jaar ervaring dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst11 | po | 85% (2013) | 83% (2014) | 84% (2015)10 | 96% (2018) 100% (2020) | 1 | SA, LA | Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs | ||||
vo | 76% (2013) | 64% (2015) | 67% (2016) | 90% (2017) 100% (2020) | 3 | SA, LA | |||||||
• | Aandeel leraren met ten minste tien jaar ervaring dat de differentiatie vaardigheden beheerst12 | po | 56% (2013) | 62% (2014) | 56% (2015)13 | 79% (2018) 100% (2020) | 1 | SA, LA | Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs | ||||
vo | 34% (2013) | 34% (2015) | 33% (2016)13 | 40% (2017) 100% (2020) | 3 | SA, LA | |||||||
b) | Verbetercultuur | ||||||||||||
• | Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review | po | 62% (2014) | 57% (2015) | 74% (2016)14 | 87% (2018) 100% (2020) | 1 | LA, T | Onderwijs werkt!; Regioplan (2014–2015); PoMo (BZK, 2016) | ||||
vo | 63% (2014) | 63% (2015) | 68% (2016)14 | 81% (2017) 100% (2020) | 3 | ||||||||
• | Aandeel leraren dat is geregistreerd in het Lerarenregister | po/vo/mbo | 8% (2014) | 28% (2016) | 35% (2017)15 | 100% (2019) | 1, 3 en 4 | SA, LA, T | Lerarenregister | ||||
• | Aandeel schoolleiders dat is geregistreerd in het schoolleidersregister | po | 31% (2015) | 50% (2016) | 69% (2017) | 100% (2018) | 1 | SA | Schoolleiders-register po | ||||
c) | Veilig leerklimaat | ||||||||||||
• | Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt | po | 95% (2012) | 97% (2014) | 97% (2016)14 | Stabiel of hoger (2017, 2020) | 1 | T | |||||
vo | 93% (2012) | 94% (2014) | 95% (2016)14 | Stabiel of hoger (2017, 2020) | 3 | ||||||||
3 | Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties | ||||||||||||
• | Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld | po16 | 5,3% (2014) | 21% (2016) | 35% (2017) | 100% (2017) | 1 | SA, T | PO-Raad | ||||
vo | 94% (2014) | 92% (2016) | 92% (2017) | Hoger (2016) 100% (2017) | 3 | VO-raad | |||||||
• | Aandeel scholen dat op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoort | po | 38% (2012–2013) | 44% (2013–2014) | 41% (2014–2015)17 | Stabiel of hoger (2017) Hoger (2020) | 1 | SA | Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs | ||||
• | Aandeel scholen dat opbrengstgericht werkt18 | vo | 47% (2012–2013) | 61% (2014–2015) | 64% (2015–2016)3 | 77% (2017) 100% (2020) | 3 | SA | Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs | ||||
• | Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert | po | 27% (2012–2013) | 36% (2014–2015) | 41% (2015–2016)19 | 60% (2016) 100% (2017–2018) | 1 | SA | Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs | ||||
• | Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert20 | vo | 72% (2011–2012) | 67% (2013–2014) | 73% (2015–2016)18 | 90% (2016) 100% (2017–2018) | 3 | SA | Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs | ||||
• | Oordeel ouders over betrokkenheid | po | Cijfer 7 (2012) | Cijfer 7 (2012) | Cijfer 7 (2014)21 | Stabiel of hoger (2017) Hoger (2020) | 1 | T | |||||
• | Aantal voortijdig schoolverlaters | vo/mbo | 41.800 (2008–2009) | 22.953 (2015–2016) | 23.793 (2016–2017) | 20.000 (2019/2020) | 3 en 4 | T | DUO | ||||
• | Studenten-tevredenheid | mbo | 4 | C | JOB-monitor | ||||||||
– | Opleiding | 7,0 (2014) | – | 7,1 (2016) | 7,3 (2020) | ||||||||
– | Instelling | 6,5 (2014) | – | 6,5 (2016) | 6,7 (2020) | ||||||||
% tevreden over school en studie | 49% (2014)22 | – | 52% (2016) | 55% (2020) | |||||||||
• | Studenttevredenheid23 | ho | hbo: 65,6% (2010–2011) | hbo: 75,6% (2016–17) | hbo: 75,8% (2017–18) | – | 6/7 | C | Nationale Studenten Enquête | ||||
wo: 81,1% (2010–2011) | wo: 85,2% (2016–17) | wo: 85,2% (2017–18) | |||||||||||
4 | Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren | ||||||||||||
• | Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek | vo | 23% (2012) | 26% (2016) | 24% (2017) | 30% (2017) | 3 | DUO | |||||
• | Aandeel mbo-studenten techniek | mbo | 28% (2011) | 27% (2016–2017) | 27,2% (2017/2018) | Hoger (2018) | 4 | C | DUO | ||||
• | Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen | ho | hbo: 18% (2012) | hbo: 19% (2016) | hbo: 20% (2017) | 6/7 | C | DUO | |||||
wo: 21% (2012) | wo:25% (2016) | wo:26% (2017) | wo: 22% (2016) | ||||||||||
• | Percentage 25–64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren) | mbo/ho | 17% (2010) | 18,9% (2015) | 19% (2016)3 | 20% (2020) | 4/6/7 | C | Eurostat, Labour Force survey (LFS) | ||||
• | Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was | mbo | 79% (2012) | 77% (2015) | 76% (2016)3 | Hoger(2018) | 4 | T | ROA, BVE-Monitor | ||||
hbo | 72% (2013) | 72% (2015) | 75% (2016) | Hoger (2020) | 6/7 | C | HBO-Monitor (factsheet Vereniging Hogescholen) | ||||||
• | Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op arbeidsmarkt | wo | 56% (2011) | – | 47% (2015)24 | Hoger (2020) | 6/7 | C | NAE, Rapport Academici op de arbeidsmarkt | ||||
• | Percentage leerbedrijven dat over vakkennis het oordeel (zeer) goed geeft | mbo | 76% (2016) | – | -3 | -25 | 4 | T | Onderzoek SBB | ||||
• | Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden het oordeel (zeer) goed geeft | mbo | 76% (2016) | – | -3 | -25 | 4 | T | Onderzoek SBB | ||||
5 | Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap | ||||||||||||
• | Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores | owb | 2e plaats (2009–2012)26 1,52 | 2e plaats (2010–2013) 1,53 | 3e plaats (2012–2015) 1,52 | kleiner of gelijk 5 (2012–2015) | 16 | C | Clarivate Analytics/ Web of Science. Bewerking CWTS27 | ||||
6 | Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed | ||||||||||||
a) | Aantal bezoeken28 | ||||||||||||
• | Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland) | cultuur | 2,2 miljoen (2012–2014) | 2,4 miljoen (2015) | 2,5 miljoen (2016)3 | 2,5 miljoen (2017) Stabiel of hoger (2020)28 | 14 | C | Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW | ||||
• | Aantal bezoekers gesubsidieerde musea | cultuur | 7,5 miljoen (2012–2014) | 8,9 miljoen (2015) | 9 miljoen (2016)3 | 7,9 miljoen (2017) Stabiel of hoger (2020)28 | 14 | C | Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW | ||||
b) | • | Cultuurbereik: Percentage van de bevolking van 6 jaar en ouder die voorstellingen, musea en bibliotheken bezoekt | cultuur | 89% (2012) | – | 89% (2014)29 | -29 | 14 | C | SCP/CBS (VTO 2012–2014) | |||
7 | Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand media-aanbod dat toegankelijk is voor alle lagen van de bevolking30 | ||||||||||||
• | Nog in ontwikkeling | media | |||||||||||
8 | Het bevorderen van emancipatie31 | ||||||||||||
• | Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking | emancipatie | 90% (2010) | 93% (2014) | 93% (2016) | ≥90% | 25 | C | LHBT monitor (SCP) |
SA = Sectorakkoorden, LA = Lerarenagenda, T = Toezegging Minister & Staatssecretaris, C = Opgenomen in verband met consistentie/afspraak met het veld.
Gegevens over 2017 zijn pas beschikbaar na vaststelling van dit jaarverslag en daarom zijn hier de cijfers voor 2016 opgenomen
Hier geen landelijk streefdoel omdat er in de periode 2012–2016 prestatieafspraken per instelling zijn gemaakt. Er zijn op dit moment geen nieuwe kwaliteitsafspraken waaraan indicatoren gekoppeld zijn.
De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset.
Universiteiten en hogescholen hebben al veel gedaan om het onderwijs uitdagender te maken, maar uit de cijfers blijkt dat dit nog niet voldoende is. Mede om deze reden worden de middelen vanuit het studievoorschot ingezet om de kwaliteit van het hoger onderwijs een extra impuls te geven, en daarmee het onderwijs uitdagender te maken.
Het percentage betreft de po leerlingen incl. (v)so leerlingen. Het percentage betreft de vo leerlingen excl. vso leerlingen.
Basis-, tussen en streefwaarde zijn veranderd t.o.v. begroting/jaarverslag 2016 ten gevolge van een andere meetmethode (zie ook jaarverslag 2015).
Het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek (PoMo) wordt tweejaarlijks uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is het coördinerend ministerie voor de arbeidszaken (arbeidsvoorwaarden, pensioenen, personeelsbeleid) van de overheid als geheel. Het onderzoek wordt gehouden onder zittend personeel en medewerkers die recent zijn in- en uitgestroomd. De resultaten worden verwerkt tot rapportages, themapublicaties en infographics die te vinden zijn op www.kennisopenbaarbestuur.nl
Anders dan in begroting/jaarverslag 2016 betreffen alle waarden leraren met ten minste 3 jaar ervaring.
Anders dan in begroting/jaarverslag 2016 betreffen alle waarden leraren met ten minste 10 jaar ervaring.
De omvang van de steekproef is i.v.m. toezichtplanning zodanig gereduceerd, dat er grote marges in de nauwkeurigheid zijn ontstaan. Op aanraden van de Inspectie worden de nieuwe cijfers van po niet vergeleken met de oude in de tabel. Is zo ook in voetnoot aangegeven in beleidsverslag 2016.
Dit betreft het aandeel leraren dat zich heeft aangemeld (dus niet perse geregistreerd) in het vrijwillige lerarenregister.
Voor het po gaat het om het aandeel scholen dat de decentrale indicatoren uit Vensters PO voor minimaal 80% ingevuld heeft. Alle po-scholen hebben in principe de centrale indicatoren ingevuld.
De IvhO heeft de meetmethode tweemaal sterk aangepast. Op aanraden worden de nieuwe waarden niet vergeleken met de oude.
Dit betreft het aandeel afdelingen dat adequaat fase 1 doorloopt (meten en analyseren van behaalde resultaten van leerlingen).
Dit gegeven voor 2016 betreft de scholen die in 2015-2016 (zeer) zwak zijn geworden. Na een jaar (na afloop schooljaar 2016-2017) wordt gekeken hoeveel procent zich in één jaar heeft verbeterd.
Deze indicator is gewijzigd ten opzichte van de begroting/jaarverslag 2016. Hiermee is het een samengestelde indicator geworden van de indicatoren <<aandeel zwakke afdelingen dat zich binnen twee jaar verbetert>> en de indicator <<aandeel zeer zwakke afdelingen dat zich binnen een jaar verbetert>>. Op deze manier kunnen cohorten zwakke en zeer zwakke afdelingen vergeleken kunnen worden. Hiermee wordt afgeweken van de meetmethode in het Onderwijsverslag van de Inspectie. Bij de meetmethode van de Inspectie is er immers het risico dat de uitkomsten teveel door toeval beïnvloed worden.
In het (openbare) rapport JOB-monitor 2014 wordt in tabel op blz. 135 alleen het percentage opgenomen van tevreden studenten over school en studie.
Hier geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator prestatieafspraken zijn gemaakt en bovendien deze afspraken per instelling zijn gemaakt.
Gegevens over 2017 zijn pas beschikbaar na vaststelling van dit jaarverslag en daarom zijn hier de cijfers over 2015 opgenomen.
Het gaat hier om een eerste meting van SBB onder erkende leerbedrijven. Om de indicator robuuster te maken zal de meting worden uitgebreid met de overige bedrijven die3 mbo-gediplomeerden in dienst hebben. Om deze reden is voor deze indicator vooralsnog geen streefwaarde opgenomen. Voor de overige meetresultaten van het onderzoek naar leerwerkbedrijven zie d eonderwijsmonitor en de website onderwijsincijfers.nl (http://www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/mbo/aansluiting-mbo-arbeidsmarkt).
In het verleden werd het basisjaar van jaar tot jaar bezien, maar vanaf Beleidsverslag 2016 is dit vastgelegd op 2009-2012
CWTS-cijfers zijn van mei 2016. Zie voor de volledigheid https://www.rathenau.nl/nl/page/citatie-impact-van-alle-publicaties-en-internationale-co-publicaties-wos
In de begroting van 2017 is de basiswaarde gewijzigd ten opzichte van de begroting 2016, omdat de basiswaarde 2009 geen reëel beeld gaf van de groep instellingen die vanaf de periode 2013-2016 via de BIS werden gesubsidieerd. Het aantal bezoeken betreft het aantal bezoeken per uitvoering of bij tentoonstellingen, inclusief schoolbezoeken. De streefdoelen zijn ontleend aan de aanvragen van instellingen voor de BIS- periode 2017-2020.
Hier is geen streefwaarde aan verbonden. De indicator is als kengetal opgenomen om ontwikkelingen te volgen. Cultuurbereik: het percentage van de bevolking dat wordt bereikt door culturele voorzieningen geeft een beeld van het totale bereik van culturele voorzieningen. Dit is in lijn met de algemene doelstelling voor artikel 14. Het percentage is gebaseerd op onderzoek (de Vrijetijdsomnibus) van het SCP dat eens in de twee jaar wordt uitgevoerd. Er zijn daarom ook geen recente realisatie cijfers beschikbaar.
Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Media (2014) worden de indicatoren voor artikel 15 herzien. Hierbij wordt aangesloten op de prestatieafspraken met de NPO voor de periode 2017–2020. Omdat de gesprekken over de prestatieafspraken (waaronder de specifieke formuleringen en streefwaarden) ten tijde van het opstellen van de begroting nog liepen nog liepen, zijn in de begrotingen 2017 (en 2018) geen indicatoren media opgenomen.
Realisatie beleidsdoorlichtingen
2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | Geheel artikel | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1. Primair onderwijs | ||||||||
1, 3, 4, 6, 7 en 9 Onderwijs | ||||||||
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1 | Nee2 | |||||||
Doelmatigheid en focus op het onderwijs1 | Nee2 | |||||||
Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders1 | Nee2 | |||||||
1, 3, 4, 6 en 7 Onderwijs | ||||||||
Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk | Nee2 | |||||||
Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat | Nee2 | |||||||
Brede scholen3 | Nee2 | |||||||
4. Beroepsonderwijs en volwasseneducatie | ||||||||
Leren & Werken | Nee4 | |||||||
9. Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid | ||||||||
Actieplan Leerkracht | Nee | |||||||
12. WTOS | ||||||||
Beleidsdoorlichting tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten | X | Ja | ||||||
14. Cultuur | ||||||||
Waarborgen aanbod en participatie cultuur | Nee5 | |||||||
Cultuur 2009–2014 | Ja | |||||||
15. Media | ||||||||
Mediabeleid 2004–2009 | Ja | |||||||
Mediabeleid 2010–2013 | Ja | |||||||
16. Onderzoek en wetenschapsbeleid | ||||||||
25. Emancipatie | ||||||||
Emancipatie 2011–2014 | Ja |
Zie ook: Bijlage 2: Afgerond evaluatie- en overig onderzoek
Zie ook: «meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen»
De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.
Deze beleidsdoorlichtingen zijn gebaseerd op de beleidsdoelstellingen die in de beleidsagenda 2012 zijn opgenomen en zijn artikel overschrijdend.
Overzicht van Risicoregelingen
Artikel | Omschrijving | Uitstaande garanties 2016 | Verleend 2017 | Vervallen 2017 | Uitstaande garanties 2017 | Garantie-plafond | Totaal plafond | Totaal stand risicovoorziening |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
14 | Indemniteitsregeling | 257.377 | 434.492 | 407.571 | 284.298 | 300.000 | ||
Bouwleningen aan Academische Ziekenhuizen | 189.340 | 0 | 12.709 | 176.631 |
De Indemniteitsregeling heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het realiseren van tentoonstellingen van bijzonder belang of het tentoonstellen van bijzondere bruiklenen in Nederland door het beperken van de verzekeringskosten van musea. De garantstelling van het Rijk voor schade of verlies tot de eerste 30 procent van de verzekerde waarde (indemniteitsgarantie) van kunstwerken, verlaagt de verzekeringskosten van musea. Het risico is ook te verzekeren op de markt, maar de kosten zijn dan hoger, waardoor er minder budget voor tentoonstellingen overblijft. Daarnaast blijkt dat een indemniteitsgarantie ook als internationaal keurmerk fungeert: buitenlandse publieke en private eigenaren van museale objecten hechten aan de garantstelling vanuit het Rijk. Risicobeheersende maatregelen betreffen onder meer dat alleen erkende musea een aanvraag mogen doen op de indemniteitsregeling bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed die deze aanvraag, mede op de aanwezigheid van een risico-inventarisatie en -analyse, toetst.
Voor de Academische Ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.
Artikel | Omschrijving | 2016 | 2017 |
---|---|---|---|
14 | Achterborgovereenkomst NRF | 307,8 | 341,6 |
Het NRF verstrekt hypothecaire leningen aan monumenteigenaren van Rijksmonumenten om restauraties uit te voeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen laagrentende hypothecaire leningen uit het revolving fund en aanvullende financieringen om de gehele restauratie-opgave gefinancierd te krijgen. De achterborgovereenkomst NRF, en de garantie van het Ministerie van OCW, zien alleen toe op de aanvullende financiering. Door deze garantie kan het NRF financiering tegen een lagere rente aantrekken. Deze lagere rente wordt doorgerekend aan de monumenteigenaren zodat deze eigenaren gestimuleerd worden hun monument te restaureren.
Aangezien er een algemeen belang is (gebouwen van nationaal belang) waar een individu lasten van ervaart (hoge onderhoudskosten, beperkte mogelijkheden tot modernisering, dure oplossingen voor bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen), wordt gebruik gemaakt van ondersteunende maatregelen. Door middel van deze regeling wordt cultureel erfgoed in stand gehouden en wordt tegelijkertijd minder gebruik gemaakt van de subsidie die het NRF ook uitbetaalt.
De achterborg kan in werking treden en tot daadwerkelijke kasverplichtingen komen, wanneer de eigenaren van Rijksmonumenten op grote schaal niet meer in staat zijn aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen en het eigen vermogen van het Nationaal Restauratiefonds is uitgeput. Dit eigen vermogen (voornamelijk vanuit Revolverende Fondsen) is momenteel beduidend hoger dan de uitstaande leningen onder de achterborg.