Base description which applies to whole site

1. Artikel 1: Grondwettelijke uitkering aan de leden van het Koninklijk Huis

A. Algemene doelstelling

Het verstrekken van de grondwettelijke uitkeringen krachtens artikel 1 van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH). De technische aanpassing en actualisering van deze wet, die in 2008 door de Staten-Generaal is aanvaard (Kamerstukken II 31 505 I, nr. 1) en gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2008, 535), vormt de basis voor de uitkeringen op dit begrotingsartikel.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken is verantwoordelijk voor het beheer van de begroting van de Koning.

C. Beleidsconclusies

Niet van toepassing.

D. Budgettaire gevolgen

Grondwettelijke uitkering aan de leden van het Koninklijk Huis (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Verplichtingen

7.592

7.741

7.871

7.961

8.082

8.152

– 70

Uitgaven

7.592

7.741

7.871

7.961

8.082

8.152

– 70

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Het verschil ten opzichte van de raming wordt verklaard door de doorwerking van de cao voor de sector Rijk naar de grondwettelijke uitkeringen. Deze is lager dan destijds bij de opstelling van de begroting op basis van de cijfers van het Centraal Planbureau werd verondersteld. Per saldo leidt dit tot lagere uitgaven.

E. Toelichting

De grondwettelijke uitkeringen zijn opgebouwd uit twee componenten: een A-component, die het inkomensbestanddeel vormt, en een B-component, die betrekking heeft op personele en materiële uitgaven. De personele uitgaven hebben betrekking op de personeelsleden die hun instructie rechtstreeks van de Koning, de echtgenote van de Koning of de Koning die afstand heeft gedaan van het koningschap ontvangen en/of in de onmiddellijke omgeving van hen verkeren en voor wie het dienstverband zich grotendeels in de familiesfeer voltrekt.

Het inkomen van de uitkeringsgerechtigde leden van het Koninklijk Huis volgt de netto bezoldiging van de vicepresident van de Raad van State. Dat inkomen volgt de salarisontwikkeling van de rijksambtenaren. Zowel het inkomensbestanddeel van de uitkeringsgerechtigde leden van het Koninklijk Huis als de salarissen van de hofhouding volgen de salarisontwikkeling van de rijksambtenaren. Voor het gedeelte voor de materiële uitgaven in de B-component geldt een indexatie aan de consumentenprijsindex die in de WFSKH is vastgelegd.

De verplichtingen en de uitgaven in dit begrotingsartikel betreffen de definitieve bedragen.

Grondwettelijke uitkering aan: (bedragen x € 1.000)
 

A

B

Totaal

De Koning

889

4.714

5.603

De echtgenote van de Koning

352

613

965

De Koning die afstand heeft gedaan van het koningschap

502

1.012

1.514

Totaal

1.743

6.339

8.082

In de ontwerpbegroting van de Koning 2018 werd rekening gehouden met een stijging van de grondwettelijke uitkeringen in 2018. Deze stijging is gebaseerd op een technische indexering op grond van de veronderstelde contractloonstijging zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2017. De realisatie is gebaseerd op de ontwikkeling in de netto bezoldiging van de vicepresident van de Raad van State, waarin de uitwerking van de cao voor de sector Rijk is verwerkt. Dit werkt vervolgens ook door naar de personele uitgaven binnen de B-component, op basis van de ontwikkeling in de bezoldiging van het burgerlijk rijkspersoneel. Tot slot is een lagere consumentenprijsindex van toepassing bij de indexering van het gedeelte voor de materiële uitgaven in de B-component. Deze ontwikkelingen leiden per saldo tot een neerwaartse bijstelling van € 70.000 ten opzichte van het bij de ontwerpbegroting van de Koning 2018 geautoriseerde bedrag.

Licence