De Tweede Kamer verzoekt het Kabinet om bij de verantwoording over het jaar 2023 aandacht te besteden aan resultaatbereik in relatie tot onderuitputting, als gevolg van bijvoorbeeld arbeidskrapte. In deze bijlage wordt de totale onderuitputting gepresenteerd. Daarbij worden de grootste en/of belangrijkste meevallende realisaties apart toegelicht. De overige meevallende realisaties worden in de post «overige meevallers» toegelicht.
Onderwerp | Bedrag (in duizenden euro's) | Als % van de vastgestelde begroting |
---|---|---|
Algemene uitkering | 138.257 | 0,3% |
Onderzoeksbudget | ‒ 1.743 | 0,0% |
Overige meevallers | ‒ 272 | 0,0% |
Totaal | 136.242 | 0,3% |
Toelichting 2023
Op de algemene uitkering is in 2023 meer uitbetaald dan de omvang van het beschikbare budget. De belangrijkste reden voor het verschil ligt in het feit dat er in december een aanpassing heeft plaats gevonden op een zwaar meetellende maatstaf. In januari 2024 heeft een verrekening met de gemeenten plaats gevonden. Tevens zal het kasbudget voor 2024 bij Voorjaarsnota met dit bedrag verlaagd worden. Conform de reguliere systematiek van het fonds. Zie ook de toelichting bij tabel 8 van dit jaarverslag en de toelichting op de mutaties van de uitgaven in de slotwet.
Op het onderzoeksbudget van het gemeentefonds was in 2023 wel sprake van onderuitputting, doordat minder opdrachten en bijdragen zijn verstrekt dan geraamd. Conform de bestaande afspraken zal daarvan bij Voorjaarsnota weer maximaal € 1 mln. worden toegevoegd aan het onderzoeksbudget voor 2024.
Toelichting algemeen
Bij het gemeentefonds is op de verschillende uitkeringen per definitie geen sprake van onderuitputting.
Bij het gemeentefonds zijn voor de verschillende uitkeringen de verplichtingen leidend. Hetgeen betekent dat ze altijd volledig tot uitbetaling zullen komen. Bedragen die in het betreffende begrotingsjaar niet tot uitbetaling zijn gekomen, zullen in een volgend begrotingsjaar alsnog tot uitbetaling komen.
Van een jaarsaldo, zoals voorkomt bij investeringsfondsen is geen sprake, doordat de ontvangsten en de uitgaven over een begrotingsjaar altijd aan elkaar gelijk zijn.