5.2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de koopkracht zich naar verwachting ontwikkelt in 2023 en welke beleidsmatige veranderingen daarop van invloed zijn.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid maakt koopkrachtramingen om de effecten van voorgenomen beleid in beeld te brengen (met inbegrip van de algemene economische ontwikkeling, zoals lonen, prijzen, et cetera). Koopkracht geeft in algemene zin aan hoe het besteedbaar inkomen van huishoudens zich ontwikkelt. Dat is het inkomen dat huishoudens nog kunnen uitgeven na het betalen van belastingen en premies en het ontvangen van toeslagen. De plaatjes zeggen iets over de verandering van de koopkracht ten opzichte van vorig jaar, gecorrigeerd voor verandering in het prijsniveau. Als de koopkracht gedurende een jaar niet verandert, betekent het dat een huishouden in staat is het bestedingspatroon van het voorgaande jaar te handhaven.
De ramingen geven uitsluitend een beeld van de koopkracht wanneer er niets verandert in de persoonlijke omstandigheden van huishoudens (ook wel statische koopkracht genoemd). Hierdoor worden de verdelingseffecten van beleid zichtbaar. Statische koopkrachtplaatjes zijn dan ook primair bedoeld om de effecten van overheidsbeleid op het inkomen van verschillende groepen in beeld te brengen, bij een gegeven macro-economische ontwikkeling. Koopkrachtplaatjes zijn minder geschikt om de daadwerkelijke veranderingen in de portemonnee van individuele huishoudens te voorspellen. Ze onderschatten de verschillen tussen huishoudens flink, omdat veranderingen in het persoonlijk leven niet worden meegenomen. In werkelijkheid kan iemand echter werkloos worden of meer geld gaan verdienen, gaan samenwonen of scheiden of ineens voor een eenmalige uitgave staan: allemaal factoren die voor een huishouden vaak een stuk meer invloed hebben op het feitelijke niveau van het besteedbaar inkomen dan het beleid van het kabinet.
Door de uitzonderlijk hoge prijsstijgingen - vooral op de energiemarkt - waar we op dit moment mee te maken hebben, is een breder blikveld nodig om de voorgenomen koopkrachtmaatregelen voor 2023 op waarde te kunnen schatten. Ten eerste moet het koopkrachtbeeld voor 2023 in samenhang worden bezien met het beeld van 2022. Een bescheiden koopkrachtplus in 2023 is immers niet genoeg om het historische verlies van 2022 goed te maken. Ook is er door de gestegen energierekening sprake van inflatie-ongelijkheid. Huishoudens met een lager inkomen besteden een relatief groot aandeel van hun inkomen aan energie, waardoor stijgende energieprijzen deze groep relatief hard raken. De inflatie verschilt daardoor aanzienlijk tussen huishoudens en inkomensgroepen, terwijl dit verschil in normale omstandigheden beperkt is7. Het inflatiecijfer wordt voor lagere inkomensgroepen onderschat en voor hogere inkomensgroepen overschat.8 Dit betekent dat de koopkrachtontwikkeling voor lagere inkomensgroepen wordt overschat en voor hogere inkomensgroepen onderschat in de reguliere koopkrachtplaatjes. Het koopkrachtplaatje toont daarom een sterkere positieve koopkrachtontwikkeling voor lagere inkomensgroepen. Een analyse waarin de inflatie-ongelijkheid van de hogere energieprijzen wordt meegenomen via inkomenseffecten laat een gelijkmatige verdeling over inkomensgroepen zien. Deze analyse komt terug in de brief over koopkracht. Naast de inflatie-ongelijkheid door de hogere energieprijzen is ook de Stresstest kosten van levensonderhoud van het CPB en het effect op de armoedeontwikkeling inzichtelijk gemaakt.
In dit hoofdstuk wordt de verwachte koopkrachtontwikkeling voor 2023 toegelicht. De externe factoren die het koopkrachtbeeld beïnvloeden (conjunctuur) worden beschreven in paragraaf 5.2.2. Vervolgens wordt in paragraaf 5.2.3 ingegaan op de belangrijkste beleidswijzigingen die het koopkrachtbeeld beïnvloeden. In paragraaf 5.2.4 worden de koopkrachtontwikkelingen voor 2023 weergegeven voor verschillende uitsplitsingen van huishoudens (naar inkomen, inkomensbron, huishoudtype en gezinssamenstelling). In paragraaf 5.2.5 wordt de koopkrachtontwikkeling van oudsher ook weergegeven voor een aantal gestileerde voorbeeldhuishoudens.
Verder presenteert paragraaf 5.2.6 de armoedecijfers en wordt in paragraaf 5.2.7 ingegaan op de ontwikkeling van financiële prikkels bij werkaanvaarding. Ook wordt er stilgestaan bij de veranderingen in marginale en gemiddelde druk als gevolg van kabinetsmaatregelen.
Een uitgebreidere lijst met maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken en een nadere toelichting, is te vinden in paragraaf 5.2.8. De hier gepresenteerde effecten en maatregelen hebben alleen betrekking op Europees Nederland. Paragraaf 5.2.9 bevat een overzicht van de maatregelen die de inkomens op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (Caribisch Nederland) raken.
5.2.2 Externe factoren die het koopkrachtbeeld beïnvloeden
De belangrijke algemene ontwikkelingen die leiden tot het koopkrachtbeeld in 2023 zijn:
– Een gemiddelde contractloonstijging van 3,7% in de markt;
– Per 1 januari 2023 wordt een bijzondere verhoging van het bruto wettelijk minimumloon met 8,05% doorgevoerd. Inclusief de reguliere indexatie voor de gemiddelde cao-loonstijging neemt het minimumloon tussen juli 2022 en januari 2023 toe met 10,15%. Over het hele jaar 2023 is de verwachte stijging van het brutominimumloon 12,1% ten opzichte van 2022. Door de koppeling werkt dit ook door naar uitkeringen;
– Stijging van de consumentenprijzen met 2,6%;
– Een tabelcorrectiefactor van 6,3%;
– De stijgende gemiddelde pensioenpremie voor werknemers van 7,6% naar 7,9%;
– De aanvullende pensioenen worden gemiddeld genomen met 2,5% geïndexeerd;
– Een toename van de gemiddelde nominale zorgpremie van € 1.514 naar € 1.6499.
5.2.3 Belangrijkste beleidsmatige mutaties
De torenhoge inflatie vraagt om stevige maatregelen. Het kabinet heeft daarom bovenop de aangekondigde maatregelen uit de Voorjaarsnota een historisch groot pakket samengesteld. Het pakket bevat een incidenteel deel waarmee in 2023 de kwetsbare groepen worden beschermd en de middengroep perspectief wordt geboden. Het structurele deel van het pakket heeft als uitgangspunt dat werken moet lonen. Het pakket bevat niet alleen maatregelen die het inkomen raken, maar ook maatregelen die direct aangrijpen op de kosten van energieverbruik. Naast de externe factoren en los van reguliere indexaties zijn de belangrijkste beleidsmatige wijzigingen die het totale koopkrachtbeeld van 2023 beïnvloeden:
Incidenteel pakket 2023
– De verlaging van de energiebelasting uit 2022 wordt in 2023 doorgezet en geïntensiveerd. De energiebelasting op gas daalt met 6,31 cent/m3 en op elektriciteit met 7,06 cent/kWh. De vermindering energiebelasting stijgt met € 284,39 tot € 777,66;
– Een energietoeslag van € 1.300 voor huishoudens tot 120% van het sociaal minimum;
– De maximale zorgtoeslag wordt in 2023 verhoogd met € 432 voor alleenstaanden en € 463 voor paren tot respectievelijk € 1.850 en € 3.165;
– Het vervroegen van de inkomensafhankelijke huurverlaging naar 1 juli 2023. Dit verlaagt de huren voor de huurders met een inkomen onder 120% van het sociaal minimum wonend in een sociale huurwoning die wordt verhuurd door een woningcorporatie. Gemiddeld wordt hun huur verlaagd met € 57 per maand;
– Het verlengen van de verlaging van de accijns op brandstof. De verlaging bedraagt per liter voor ongelode benzine 22,46 cent, diesel 15,48 cent en voor LPG 5,31 cent en geldt in de periode januari tot en met juni 2023. In de tweede helft van het jaar wordt de verlaging van de accijnzen afgebouwd.
Structureel pakket
– Per 1 januari 2023 wordt een bijzondere verhoging van het bruto wettelijk minimumloon met 8,05% doorgevoerd. Inclusief de reguliere indexatie voor de gemiddelde cao-loonstijging neemt het minimumloon tussen juli 2022 en januari 2023 toe met 10,15%. De koppeling met de AOW blijft behouden en de afbouw van de IOAOW wordt versneld. De IOAOW wordt per 1 januari 2023 verlaagd naar € 5 bruto per maand en per 1 januari 2025 afgeschaft. Net als in het coalitieakkoord wordt de doorwerking op de grenzen van de arbeidskorting teruggedraaid;
– Een structurele verhoging van de huurtoeslag met € 16,94 per maand;
– Het maximale bedrag dat ouders ontvangen aan kindgebonden budget (WKB) voor hun eerste kind, tweede kind en het extra bedrag voor alleenstaande ouders (alleenstaande ouderkop) worden in 2023 verhoogd met € 356. Het maximale WKB bedrag dat ouders ontvangen voor een derde kind of verder wordt verhoogd met € 468. Hiermee wordt dit bedrag gelijk aan het bedrag voor een tweede kind. Deze verhogingen worden na 2023 afgebouwd, totdat een verhoging van € 39 (eerste kind, tweede kind en alleenstaande ouderkop) en € 151 (vanaf het derde kind) resteert vanaf 2028;
– In het coalitieakkoord is besloten om de arbeidskorting met € 384 op knikpunten 1 en 2, en met € 434 op knikpunt 3 te verhogen. Aanvullend op de verhogingen uit het coalitieakkoord worden het tweede en derde knikpunt verhoogd met € 89. De maximale arbeidskorting bedraagt in 2023 € 5.052. Het afbouwpercentage wordt verhoogd naar 6,51%;
– In 2023 wordt het tarief in de eerste schijf met 0,14%-punt verlaagd naar 36,93%. De eerste schijf loopt door tot een inkomen van € 73.034 in 2023. Omdat AOW-gerechtigden geen AOW-premie betalen komt het te betalen tarief uit op 19,03% tot een inkomen van € 37.149;
– In 2023 wordt de zelfstandigenaftrek in totaal met € 1.280 verlaagd van € 6.310 naar € 5.030.
5.2.4 Algemeen koopkrachtbeeld (boxplottabel en puntenwolk)
Voor de toetsing van koopkrachtmaatregelen voor 2023 is gebruik gemaakt aan een breed scala van instrumenten. Uitgezonderd de voorbeeldhuishoudens is bij alle instrumenten gerekend met een microsimulatiemodel op basis van een representatieve steekproef van ongeveer 100.000 huishoudens. Samen vormen zij een betrouwbare afspiegeling van alle huishoudens in Nederland. In de berekeningen worden alle verschillende componenten van het inkomen (uit arbeid, onderneming, uitkeringen, toeslagen, pensioen, inkomen uit vermogen en eigen woning, aanmerkelijk belang en eventueel ontvangen alimentatie) meegenomen10.
Door verschillen tussen huishoudens vallen de effecten van conjunctuur en beleid niet voor alle huishoudens hetzelfde uit. Een deel van deze verschillen is zichtbaar in de boxplottabel (figuur 8) en de puntenwolk (figuur 9). In deze figuren en in de armoedecijfers (5.2.6) wordt uitgegaan van een gemiddeld inflatiecijfer, waardoor de inflatie-ongelijkheid als gevolg van de hoge energieprijzen hierin geen rol speelt. In de brief over koopkracht wordt het brede scala aan instrumenten toegelicht.
Anders dan andere jaren moet het koopkrachtbeeld voor 2023 in samenhang worden bezien met 2022. Een bescheiden koopkrachtplus in 2023 is immers niet genoeg om het historische verlies van 2022 goed te maken. Daarbij komt dat de inflatiecijfers van 2022 vooruitlopen op wat huishoudens daadwerkelijk ervaren. Dat komt doordat de inflatiecijfers energieprijzen bevatten die het CBS waarneemt op de markt voor overstappers. In werkelijkheid ervaart een deel van de huishoudens die tarieven (nog) niet, omdat hun contract nog niet is afgelopen of omdat energieleveranciers een lager tarief rekenen aan zittende klanten met een variabel tarief dan aan overstappers met een variabel tarief. Een deel van de inflatie die het CBS rapporteert voor 2022 zullen huishoudens dus pas in 2023 ervaren, waardoor het resulterende koopkrachtverlies zich zal manifesteren in 2023. Uitsluitend het koopkrachtbeeld van 2023 bevat dus onvoldoende informatie om de situatie van huishoudens goed te beoordelen.
Figuur 8 Boxplot verwachte koopkrachtontwikkeling 2023
De boxplottabel11 toont onder meer de mediane statische koopkrachtontwikkeling voor de verschillende huishoudgroepen. De mediaan laat het middelste huishouden zien in een naar koopkrachtontwikkeling gerangschikte verdeling. Dat wil zeggen dat de helft van de huishoudens een lagere koopkrachtontwikkeling heeft en de helft een hogere. De boxplottabel laat doorgaans duidelijk de spreiding van de koopkrachtontwikkeling zien binnen de verschillende groepen: het dikke blauwe balkje om elke mediaan heen omvat de koopkrachtontwikkeling voor de helft van de huishoudens. De andere helft van de huishoudens heeft een koopkrachtontwikkeling die hierbuiten valt. Dit zijn de twee staarten van de boxplot. Het uiteinde van de staarten laten de laagste en de hoogste koopkrachtontwikkeling zien voor elke groep. Ten slotte wordt de verwachte koopkrachtontwikkeling van het eerste en derde kwart (de 50% rond de mediaan) weergegeven om hiermee de spreiding van de verwachte koopkrachtontwikkeling beter inzichtelijk te maken. De mediane koopkrachtontwikkeling voor 2022 komt uit op ‒ 6,8% en voor 2023 op 3,7%.
De mediane koopkrachtontwikkeling oogt in 2023 sterk nivellerend, hier past een stevige kanttekening bij. De onderliggende spreiding als gevolg van de grote stijging van de energieprijzen wordt onvoldoende in deze figuur geillustreerd. Daarbij gaat het allereerst om spreiding tussen verschillende inkomensgroepen. Deze tekortkoming wordt veroorzaakt door de manier waarop inflatie in de koopkrachtberekeningen wordt verwerkt: een belangrijke aanname is dat alle huishoudens hetzelfde bestedingspatroon hebben, en dus een vergelijkbaar aandeel van hun inkomen besteden aan verschillende productcategorieën. In werkelijkheid is er door de hogere energieprijzen sprake van inflatieongelijkheid: huishoudens met een lager inkomen besteden een relatief groot aandeel van hun inkomen aan energie, waardoor stijgende energieprijzen deze groep relatief hard raken. Nu de inflatie voor een belangrijk deel wordt veroorzaakt door stijgende energieprijzen, wordt de koopkrachtontwikkeling van lagere inkomens overschat. Lagere inkomens zijn daarom gemiddeld genomen slechter af dan de mediane koopkrachtontwikkeling (van bijvoorbeeld +7,5% voor de laagste inkomensgroep en +8,5% voor uitkeringsgerechtigden) doet vermoeden. Daarnaast is er ook sprake van forse spreiding binnen inkomensgroepen die niet tot uiting komt in reguliere koopkrachtberekeningen. De mate waarin de energierekening stijgt, verschilt van huishouden tot huishouden. Deze beperkingen van koopkrachtplaatjes zijn ook in andere jaren van toepassing, maar door de hoge inflatie zijn de verschillen vele malen groter dan in andere jaren. In de koopkrachtbrief wordt daarom nader toegelicht hoe de stijging van de energierekening inzichtelijk is gemaakt.
De puntenwolk (figuur 9) laat zien waar de concentratie van koopkrachteffecten zit en geeft een beeld van de statische spreiding. Ieder punt betreft een huishouden uit de steekproef. Ook in de puntenwolk kan geen rekening gehouden worden met inflatie-ongelijkheid als gevolg van de hogere energieprijzen.
Figuur 9 Puntenwolk koopkrachtontwikkeling 2023 (statische koopkrachteffecten huishoudens naar bruto huishoudinkomen inclusief speciale effecten)
5.2.5 Koopkrachtontwikkeling voorbeeldhuishoudens
We berekenen in Nederland al 50 jaar koopkrachtplaatjes. De eerste jaren werd één voorbeeldhuishouden doorgerekend: Jan Modaal. In de loop der tijd is deze set uitgebreid. De voorbeeldhuishoudens zijn versimpelde voorbeelden van herkenbare huishoudtypen die eenvoudig te interpreteren en makkelijker na te rekenen zijn. Weinig huishoudens voldoen precies aan de definitie, maar het gaat erom dat de voorbeeldhuishoudens representatief zijn voor veel soortgelijke huishoudens met een vergelijkbare koopkrachtontwikkeling.
Om die reden worden ook alleen generieke (inkomens)regelingen meegenomen waarop in principe alle vergelijkbare huishoudens aanspraak kunnen maken, zoals de zorgtoeslag en het kindgebondenbudget. Specifieke inkomensbestanddelen, zoals de huurtoeslag, de kinderopvang toeslag, fiscale aftrekposten zoals de hypotheekrenteaftrek, en vermogen blijven in de voorbeeldhuishoudens buiten beeld.
Daarmee doen de voorbeeldhuishoudens minder recht aan de complexe realiteit, zoals de steekproef van echt bestaande huishoudens dat doet. Anderzijds maakt juist de versimpeling dat de voorbeeldberekeningen makkelijk verifieerbaar zijn en daarom voor de meeste mensen goed toe te passen. Daarnaast geeft de eerder gepresenteerde boxplottabel (figuur 8) geen zicht op specifieke groepen zoals mensen in de bijstand, minimumloonverdieners, AOW’ers zonder aanvullend pensioen of alleenstaande ouders. Die groepen maken weliswaar een klein aandeel uit van de totale bevolking, maar beleidsmatig zijn ze wel relevant. SZW presenteert daarom naast de koopkrachtontwikkeling op basis van een representatieve steekproef, ook de koopkrachtontwikkeling voor twintig voorbeeldhuishoudens. Deze wordt weergegeven in onderstaande tabel. Voor huishoudens met kinderen wordt in de berekeningen uitgegaan van twee kinderen tussen 6 en 11 jaar oud
Raming 2022 | Raming 2023 | |
---|---|---|
Actieven: | ||
Alleenverdiener met kinderen | ||
modaal | ‒ 7,1% | 7,3% |
2 x modaal | ‒ 7,0% | 3,5% |
Tweeverdieners | ||
modaal + ½ x modaal met kinderen | ‒ 6,5% | 4,2% |
2 x modaal + ½ x modaal met kinderen | ‒ 6,6% | 1,6% |
2½ x modaal + modaal met kinderen | ‒ 7,1% | 2,1% |
modaal + modaal zonder kinderen | ‒ 6,9% | 3,2% |
2 x modaal + modaal zonder kinderen | ‒ 6,8% | 2,3% |
Alleenstaande | ||
minimumloon | ‒ 6,8% | 12,2% |
modaal | ‒ 6,9% | 3,6% |
2 x modaal | ‒ 6,8% | 1,8% |
Alleenstaande ouder | ||
minimumloon | ‒ 6,2% | 12,7% |
modaal | ‒ 7,5% | 7,1% |
0,0% | 0,0% | |
Inactieven: | ||
Sociale minima | ||
paar met kinderen | ‒ 1,3% | 10,4% |
alleenstaande | 2,2% | 8,7% |
alleenstaande ouder | ‒ 0,8% | 11,8% |
AOW (alleenstaand) | ||
(alleen) AOW | 1,0% | 7,4% |
AOW +10000 | ‒ 6,9% | 6,2% |
AOW (paar) | ||
(alleen) AOW | ‒ 1,0% | 6,8% |
AOW +10000 | ‒ 6,9% | 5,7% |
AOW +30000 | ‒ 7,1% | 2,8% |
5.2.6 Armoede
Naar aanleiding van de aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden wordt de ontwikkeling van het aantal personen en kinderen in armoede in beeld gebracht. In deze berekeningen (zie tabel 131) wordt het aantal personen en kinderen onder de armoedegrens in beeld gebracht op basis van het niet-veel-maar-toereikendbudget van het SCP. Het aantal personen en kinderen onder de armoedegrens neemt in de raming af in 2023 ten opzichte van 2022, en ook ten opzichte van 2021. Dit is het gevolg van het beleidspakket dat erop gericht is de positie van lagere (midden-)inkomens en kwetsbare huishoudens met kinderen in 2023 zo veel mogelijk te stutten.
2021 | 2022 | 2023 | |
---|---|---|---|
Personen in armoede (in %) | 5,7 | 6,7 | 5,1 |
Kinderen in armoede (in %) | 7,2 | 9,3 | 6,9 |
5.2.7 Financiële prikkels voor werkaanvaarding
Naast een evenwichtig inkomensbeeld streeft het kabinet een activerend arbeidsmarktbeleid na. Dat houdt onder andere in dat (meer) werken loont en niet leidt tot een armoedeval (verlies aan inkomen). Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar verschillende drempels die mensen kunnen ervaren bij het aanvaarden van (meer) werk. De verschuivingen in onderstaande tabel komen met name voort uit de minimumloonsverhoging (waardoor het inkomen op of gerelateerd aan het minimumloon in 2023 hoger ligt dan in 2022) en het voorkomen van de doorwerking op de inkomensgrenzen van de arbeidskorting. Hierdoor komt een minimumloonverdiener in 2023 in een ander opbouwtraject van de arbeidskorting dan in 2022 (en heeft deze een hogere arbeidskorting).
De werkloosheidsval laat de inkomensvooruitgang zien bij het aanvaarden van werk vanuit een bijstandsuitkering. Een hoger percentage betekent dat werken meer lonend is geworden. Uit onderstaande tabel blijkt dat het voor alleenstaanden (met of zonder kinderen) in 2023 meer loont om vanuit de bijstand te gaan werken dan in 2022. Dit hangt met name samen met de bijzondere minimumloonsverhoging en de verhoging van de arbeidskorting in 2023.
De doorgroeival brengt in beeld welk deel van het extra inkomen een huishouden inlevert aan belastingen, minder toeslagen of kosten kinderopvang wanneer er een loonsverhoging of promotie plaatsvindt. Dit wordt de marginale druk genoemd. Hoe lager de marginale druk, hoe groter de prikkel om meer te gaan werken of verdienen. Op het inkomenstraject tussen 100% en 150% van het minimumloon (van circa € 25.500 naar circa € 35.000) worden veel heffingskortingen en toeslagen afgebouwd, wat in sommige voorbeelden leidt tot een hoge marginale druk.
De herintredersval toont de marginale druk wanneer de niet-werkende partner uit een kostwinnersgezin (weer) drie dagen aan het werk gaat.
De deeltijdval brengt in beeld hoeveel een huishouden inlevert als een in deeltijd werkende partner een dag meer gaat werken. Ook de deeltijdval wordt gemeten in termen van marginale druk.
2022 | 2023 | Verschil | |
---|---|---|---|
Werkloosheidsval (inkomensvooruitgang bij aanvaarden werk vanuit een bijstandsuitkering) | |||
Alleenverdiener met kinderen | 3% | 5% | 2% |
Alleenstaande | 30% | 34% | 4% |
Alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken) | 11% | 13% | 2% |
Doorgroeival (marginale druk bij hogere beloning werk (van 100% WML naar 150% WML)) | |||
Alleenverdiener met kinderen | 79% | 77% | ‒ 2% |
Alleenstaande | 68% | 69% | 1% |
Alleenstaande ouder (werkt 4 dagen) | 41% | 42% | 1% |
Herintredersval (marginale druk bij aanvaarden werk niet-werkende partner) | |||
Hoofd minimumloon, partner 3 dagen werk (0,6 x WML) | 50% | 46% | ‒ 4% |
Hoofd modaal partner 3 dagen werk (0,5x modaal) | 26% | 31% | 5% |
Hoofd 2x modaal partner 3 dagen werk (0,5x modaal) | 23% | 26% | 3% |
Deeltijdval minstverdienende partner (marginale druk bij dag extra werk) | |||
Hoofd minimumloon, partner van 3 naar 4 dagen werk (0,8x WML) | 46% | 47% | 2% |
Hoofd modaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3x modaal) | 29% | 24% | ‒ 5% |
Hoofd 2x modaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3x modaal) | 35% | 30% | ‒ 5% |
Naast het monitoren van de verschillende armoedevallen in specifieke voorbeeldsituaties is het ook relevant om te kijken naar de gemiddelde marginale druk, die werknemers over het algemeen hebben. Voor de berekening hiervan is gebruik gemaakt van de eerdergenoemde steekproef. In tabel 133 is de ontwikkeling van de gemiddelde marginale druk voor werknemers weergegeven voor een brutoloonstijging van 3,0%. Dit verschilt van de situatie in tabel 132 waar het gaat om meer uren werken (behalve bij de doorgroeival). De marginale druk geeft hier aan hoeveel procent van de brutoloonstijging niet resulteert in een hoger besteedbaar inkomen. Hierbij wordt rekening gehouden met alle fiscale en inkomensafhankelijke regelingen waar een huishouden mee te maken heeft.
Bruto inkomen | |||||
---|---|---|---|---|---|
2020 | 2021 | 2022 | 2023 | Omvang (2022, in %) | |
< WML | 18,20% | 18,00% | 18,60% | 18,60% | 18% |
1x ‒ 1,5x WML | 48,90% | 47,70% | 49,00% | 49,90% | 23% |
1,5x ‒ 2x WML | 51,50% | 51,30% | 51,40% | 54,90% | 21% |
2x ‒ 3x WML | 53,70% | 54,00% | 54,00% | 55,40% | 23% |
>3x WML | 54,90% | 56,80% | 57,70% | 59,20% | 16% |
In 2023 ligt de gemiddelde marginale druk vooral voor de inkomens tussen 1,5x en 2x WML hoger dan in 2022. Dit komt doordat het afbouwpunt van toeslagen verschuift door de verhoging van het minimumloon. Daarnaast zorgt de (incidentele) verhoging van de toeslagen er ook voor dat het recht op de toeslag tot een hoger inkomen doorloopt. Hierdoor ontstaat een nieuwe groep toeslagontvangers, die door de afbouw daarvan een hogere marginale druk krijgt.
Figuur 10 geeft de gemiddelde marginale druk weer, evenals de extremen (5- en 95-procentpercentielen). Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van het lid Ester (Kamerstukken I 2017/18, 34 775, nr. O). In Nederland maakt de inkomstenbelasting het grootste deel van de marginale druk uit. Ook de uitgebreide inkomensondersteuning in de vorm van toeslagen met een inkomensafhankelijke afbouw, zoals de zorgtoeslag, verhoogt de marginale druk. Een hoger inkomen betekent dan immers extra afbouw van deze toeslag. Zeker voor groepen met een huishoudinkomen tussen het minimumloon en modaal speelt dit een belangrijke rol.
Figuur 10 Gemiddelde en extreme marginale druk naar inkomensniveau 2023
In de paragraaf is tot nu toe met name aandacht besteed aan de marginale druk. De marginale druk geeft aan welk deel van extra verdiend inkomen, bijvoorbeeld door extra uren werk, niet resulteert in een hoger besteedbaar inkomen. In het vervolg van deze paragraaf wordt ingegaan op de gemiddelde druk. De gemiddelde druk laat zien welk deel van het totale bruto inkomen niet in het besteedbaar inkomen terecht komt.
In figuur 11 wordt, naar aanleiding van de motie van de leden Bruins en Omtzigt (Kamerstukken II 2017/18, 34 785, nr. 59), de gemiddelde belastingdruk op huishoudniveau voor alleenstaanden, alleenverdieners en tweeverdieners in 2023 weergegeven.
Net als in de Begroting van vorig jaar is voor deze vraag aangesloten bij het advies van de werkgroep Koopkracht12 om voor alle toeslagen en kinderbijslag zowel de toeslag als de bijbehorende kosten mee te nemen in de berekening13. De bijbehorende kosten moeten immers gemaakt worden om voor de toeslag in aanmerking te komen. Door zowel de toeslag als de kosten (huur en kosten van kinderen) mee te nemen zijn de gemiddelde drukcijfers tussen de verschillende huishoudtypes beter vergelijkbaar. Het meenemen van deze kosten verhoogt de gemiddelde druk vooral voor de huishoudens met een laag inkomen en voor huishoudens met kinderen.
De gemiddelde belastingdruk zoals weergegeven in figuur 11 ligt in 2023 iets lager dan in 2022. Dat komt vooral door de hogere toeslagen, maar ook de hogere arbeidskorting en de verlaging van tarief eerste schijf. Het verschil is het grootst voor de lage inkomens, ca ‒ 3%punt, maar ook voor de hogere inkomens daalt de gemiddelde druk met circa 1%-punt. Figuur 11 geeft inzicht in de gemiddelde belastingdruk van zowel alleenverdieners als tweeverdieners waar in de motie Stoffer en Van der Staaij/Omtzigt (Kamerstukken II 2021/22, 35 925 XV, nr. 103 en Kamerstukken II 2021/22, 35 925, nr. 48 (79)) om wordt gevraagd. De gemiddelde druk van tweeverdieners ligt ruim onder die van alleenverdieners. Dit verschil heeft de aandacht van het kabinet. Vanwege de huidige extreme situatie van en zeer hoge inflatie en krapte op de arbeidsmarkt, heeft het kabinet ervoor gekozen om de onderkant te ondersteunen en tegelijkertijd werken lonend te houden. Dat betekent echter dat er dit jaar nog geen ruimte is om het verschil in belastingdruk tussen alleen- en tweeverdieners te verkleinen.
Figuur 11 Gemiddelde belastingdruk naar huishoudtype 2023
5.2.8 Maatregelen inkomensbeeld
In deze paragraaf wordt een nadere toelichting gegeven op de maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken. In de tabel staan de maatregelen die voor 2023 van belang zijn. Hierbij is ook aangegeven in hoeverre deze maatregelen al dan niet in de puntenwolk en in de boxplot tabel in paragraaf 5.2.4 zijn opgenomen. In alle voorstellen voor wetgeving en beleidsmaatregelen waarbij koopkrachteffecten voor specifieke groepen aan de orde zijn, worden deze betreffende effecten ook vermeld.
Thema | Beleidsmaatregel | Inkomenseffect | In puntenwolk zichtbaar |
---|---|---|---|
1. Fiscaal generiek | |||
Verhogen arbeidskorting en afbouwpercentage | + | Ja | |
Verlagen tarief eerste schijf box 1 | + | Ja | |
Versobering uitbetaling heffingskortingen aan de minstverdienende partner | ‒ | Ja | |
Versnelde afbouw zelfstandigenaftrek | ‒ | Ja | |
Verhogen tarief box 3 naar 32% en verhogen heffingsvrij vermogen tot circa € 57000 | +/- | Ja | |
Fiscale maatregelen met een effect op de inflatie | +/- | Ja (via inflatie) | |
2. Energie en brandstof | |||
Verlaging energiebelasting | + | Ja (via inflatie) | |
Reservering voor gerichte verlaging energierekening | + | Nee | |
Energietoeslag | + | Ja | |
Fonds voorkomen afsluitingen | Nee | ||
Verlenging van verlaging brandstofaccijns | + | Ja (via inflatie) | |
Uitstellen schuif energiebelasting op elektriciteit naar gas uit CA naar 2024 | +/- | Ja (via inflatie) | |
3. Kinderen | |||
Verhoging kindgebonden budget | + | Ja | |
Loslaten koppeling gewerkte uren bij de kinderopvangtoeslag | + | Nee | |
4. Zorg | |||
Verhoging zorgtoeslag | + | Ja | |
Bevriezing van het eigen risico in de zorgverzekering | + | Ja | |
Aanpassing GVS | ‒ | Nee | |
5. Wonen | |||
Beperking hypotheekrenteaftrek | ‒ | Ja | |
Geleidelijk afschaffen aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld | ‒ | Ja | |
Huurverlaging | + | Ja (via inflatie) | |
Verhogen huurtoeslag | + | Ja | |
6. Sociale zekerheid | |||
Verhoging wettelijk minimumloon (WML) met doorwerking op aan het WML gekoppelde regelingen behoudens de arbeidskorting | + | Ja | |
Enveloppe flankerend beleid SZW | + | Nee | |
Afbouw dubbele algemene heffingskorting in de sociale zekerheid | ‒ | Ja | |
Aanpassing AOW-gerechtigde leeftijd | +/- | Nee | |
Tijdelijke vrijlatingsregeling (breed offensief) | + | Nee | |
Verlaging IOAOW | ‒ | Ja | |
Wijziging kostendelersnorm | + | Nee | |
7. Onderwijs | |||
Verhogen beurs uitwonende studenten | + | Nee |
De maatregelen uit de bovenstaande tabel worden hieronder verder toegelicht:
1. Fiscaal generiek
Verhogen arbeidskorting
Werkenden met een inkomen uit arbeid hebben recht op arbeidskorting. In het coalitieakkoord is besloten om de arbeidskorting met € 384 op knikpunten 1 en 2, en met € 434 op knikpunt 3 te verhogen. Aanvullend op de verhogingen uit het coalitieakkoord worden het tweede en derde knikpunt verhoogd met € 89. De arbeidskorting loopt daarmee in het eerste knikpunt (€ 10.742) op tot € 884, in het tweede knikpunt (€ 23.203) tot € 4.605 en in het derde knikpunt (€ 37.697) tot € 5.052. Bij een arbeidsinkomen boven € 37.697 wordt de arbeidskorting geleidelijk afgebouwd. Dit afbouwpercentage wordt verhoogd van 5,86% in 2022 naar 6,51% in 2023. Het inkomenseffect van deze maatregel is voor werkenden in doorsnee 1,4% met 1,1% voor de hoogste inkomensgroep tot 1,9% voor de laagste inkomensgroep.
Verlaging tarief eerste schijf box 1
In 2023 wordt het tarief in de eerste schijf met 0,14%-punt verlaagd naar 36,93%. De eerste schijf loopt door tot een inkomen van € 73.034 in 2023. Omdat AOW-gerechtigden geen AOW-premie betalen komt het te betalen tarief tot een inkomen van € 37.149 voor hen uit op 19,03%. Voor inkomen tussen € 37.150 en € 73.074 is het belastingtarief voor personen vanaf de AOW-leeftijd ook 36,93%. Alle belastingplichtigen betalen belasting in de eerste schijf. Het mediane inkomenseffect voor alle huishoudens van deze maatregel is +0,1%.
Versobering uitbetaling heffingskortingen aan de minstverdienende partner
De minstverdienende partner die niet genoeg belastbaar inkomen heeft om heffingskortingen te verzilveren, krijgt deze toch uitbetaald als de partner genoeg belasting betaalt. Om de arbeidsparticipatie te bevorderen wordt sinds 2009 stapsgewijs over een periode van vijftien jaar de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner afgebouwd. Het gevolg hiervan is dat de minstverdienende partner een grotere prikkel ervaart om (meer) te gaan werken. De minstverdienende partner geboren vóór 1 januari 1963 is uitgezonderd van de maatregel. Sinds 2019 wordt ook de overdraagbaarheid van de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting afgebouwd, waarbij is aangesloten bij het afbouwpad van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. Er zijn ongeveer 340.000 huishoudens die te maken hebben met de afbouw van de overdraagbaarheid van heffingskortingen. In 2023 is de afbouw van de overdraagbaarheid volledig en is er geen uitbetaling aan de minstverdienende partner meer mogelijk. De betreffende alleenverdienershuishoudens ondervinden een mediaan inkomenseffect van ‒ 0,4%.
Versnelde afbouw zelfstandigenaftrek
Sinds 2020 wordt de zelfstandigenaftrek in stappen verlaagd. In 2023 wordt de zelfstandigenaftrek in totaal met € 1.280 verlaagd van € 6.310 naar € 5.030. De zelfstandigenaftrek wordt verder verlaagd tot deze in 2027 €900 bedraagt. Dit betekent een mediaan inkomenseffect van ‒ 0,3% voor huishoudens met een zelfstandige.
Verhogen tarief box 3 naar 32% en verhogen heffingsvrij vermogen tot circa € 57.000
Het tarief in box 3 van de Inkomstenbelasting wordt vanaf 2023 jaarlijks met 1%-punt per jaar verhoogd naar 34% in 2025. Hierdoor komt het box 3-tarief in 2023 uit op 32%. Daarnaast wordt het heffingsvrij vermogen in 2023 verhoogd tot € 57.000. De aanpassingen in box 3 per 2023 (tarief naar 32% en heffingsvrij vermogen naar € 57.000) hebben een beperkt inkomenseffect dat kleiner is dan ‒ 0,1%.
Fiscale maatregelen met een effect op de inflatie
Vanaf 1 januari 2023 gelden er een aantal nieuwe fiscale maatregelen die effecten hebben op de prijzen die de consument betaalt. Zo wordt het btw-tarief op de levering en installatie van zonnepanelen doorgezet. Daarnaast wordt de vliegbelasting, de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en de tabaksaccijns verhoogd.
2. Energie en brandstof
Verlaging energiebelasting
De verlaging van de energiebelasting uit 2022 wordt doorgezet en geïntensiveerd. De energiebelasting op gas daalt met 6,31 cent/m314 en op elektriciteit met 7,06 cent/kWh15 en de vermindering energiebelasting stijgt met € 284,39 tot € 777,66. In de energiebelasting worden huishoudens tegemoetgekomen via de belastingvermindering en lagere tarieven. De btw-verlaging uit 2022 wordt niet doorgezet, maar een deel van deze middelen wordt ingezet om de lasten op energie verder te verlagen, en daarmee het dempende effect van het pakket uit 2022 voort te zetten.
Reservering voor gerichte verlaging energierekening
Een deel van het budget voor het verlagen van de energierekening (ruim € 700 miljoen) wordt gereserveerd voor gerichte steun via de energierekening. Er wordt op dit moment onder andere een tariefplafond verkend waarbij de steun via de energierekening wordt gericht op huishoudens die door het regulier instrumentarium te weinig worden bereikt. De afbakening van de doelgroep wordt onderzocht waarbij onder andere wordt gekeken naar WOZ- waarde als proxy voor draagkracht en energielabel als proxy voor noodzakelijk energieverbruik. Als deze verkenning niet tot resultaat leidt valt het budget terug aan verlichting via de belastingvermindering in de energiebelasting.
Energietoeslag
Aan gemeenten worden opnieuw middelen beschikbaar gesteld om een energietoeslag van € 1.300 uit te keren aan huishoudens met een laag inkomen. Gemeentes hebben beleidsvrijheid om zelf het uit te keren bedrag en de doelgroep die voor de energietoeslag in aanmerking komt te definiëren. Het inkomenseffect voor de huishoudens die deze toeslag ontvangen is in doorsnee 6,6%.
Fonds voorkomen van afsluitingen
Er wordt € 50 miljoen op de Aanvullende Post gereserveerd om een fonds op te richten dat gericht is op het voorkomen van afsluitingen als gevolg van betalingsachterstanden.
Verlenging van verlaging brandstofaccijns
De verlaging van de brandstofaccijns in 2022 wordt verlengd. De verlaging bedraagt per liter voor ongelode benzine 22,46 cent, diesel 15,48 cent en voor LPG 5,31 cent en geldt in de periode januari tot en met juni 2023. In de tweede helft van het jaar wordt de verlaging van de accijnzen afgebouwd naar respectievelijk 8,65 cent, 5,55 cent en 2,04 cent.
Uitstellen schuif energiebelasting op elektriciteit naar gas uit coalitieakkoord naar 2024
De geplande schuif in de energiebelasting tussen elektriciteit en gas uit het coalitieakkoord wordt in 2023 vervangen door hiervoor genoemde maatregelen om de energiebelasting te verlagen. Vanaf 2024 wordt de schuif doorgevoerd volgens het in het coalitieakkoord opgenomen pad (dus met de waardes van de schuif zoals ze voor 2024 zijn opgenomen).
3. Kinderen
Verhoging kindgebonden budget
Om de koopkracht voor gezinnen te verstevigen wordt per 2023 het kindgebonden budget geïntensiveerd. Het maximale bedrag dat ouders ontvangen voor een eerste kind, tweede kind en het extra bedrag voor alleenstaande ouders (alleenstaande ouder-kop) worden in 2023 verhoogd met € 356. Het maximale bedrag dat ouders ontvangen voor een derde kind of verder wordt verhoogd met € 468. Hiermee wordt dit bedrag gelijk aan het bedrag voor een tweede kind. In de jaren 2024 t/m 2028 worden alle verhoogde bedragen stapsgewijs verlaagd met in totaal € 317. Structureel resteert vanaf 2028 daardoor een verhoging van respectievelijk € 39 en € 151. Het mediane inkomenseffect voor de groep ouders die hierdoor meer kindgebonden budget krijgt is 1,3%.
Loslaten koppeling gewerkte uren in de kinderopvangtoeslag
De koppeling gewerkte uren (KGU) wordt per 2023 losgelaten. Indien een ouder en diens eventuele partner werken, is er recht op kinderopvangtoeslag, onafhankelijk van hoeveel uren er per maand gewerkt wordt. Voor ouders die vanwege de KGU momenteel niet voor alle afgenomen opvanguren kinderopvangtoeslag ontvangen, heeft deze maatregel een positief inkomenseffect.
4. Zorg
Verhoging zorgtoeslag
Via de zorgtoeslag wordt een inkomensafhankelijke tegemoetkoming verstrekt die het voor huishoudens met lage en middeninkomens mogelijk moet maken de nominale zorgpremie en het verplicht eigen risico voor de zorgverzekering te betalen. De zorgtoeslag wordt in 2023 incidenteel verhoogd met € 432 voor alleenstaanden en € 463 voor paren om huishoudens met lage en lagere middeninkomens tegemoet te komen in de hoge energieprijzen. Huishoudens waarvan het inkomen net boven de oude maximum inkomensgrens was, ontvangen een deel van dit bedrag. De verhoging leidt tot een positief mediaan inkomenseffect van 1,5% voor huishoudens met zorgtoeslag.
Bevriezing van het eigen risico in de zorgverzekering
Het verplicht eigen risico van de zorgverzekering blijft in 2023 bevroren op € 385 per jaar per volwassen verzekerde. De bevriezing van het eigen risico en het effect daarvan op de zorguitgaven leidt tot een hogere nominale premie, inkomensafhankelijke bijdrage en zorgtoeslag. De combinatie hiervan kan positief of negatief uitpakken voor huishoudens, afhankelijk van de vraag of zij het eigen risico in 2022 volledig betaalden.
Aanpassingen GVS
De vergoedingslimieten voor GVS-geneesmiddelen worden herberekend. De bijbetalingen voor GVS worden wederom gemaximeerd op € 250. Dit betreft (een groot deel van de) extramurale geneesmiddelen (Apotheekzorg). Door de GVS-modernisering worden de vergoedingslimieten van clusters op populatieniveau onderling vervangbare geneesmiddelen geactualiseerd (herberekend). Hierdoor zal het GVS weer functioneren zoals het bedoeld is, namelijk als instrument voor kostenbeheersing van de farmaceutische zorg. Een herberekening zorgt er immers voor dat voor het overgrote deel van de geneesmiddelen de vergoedingslimiet daalt. Dit kan bijbetalingen voor patiënten betekenen. Een fabrikant kan voorkomen dat patiënten overstappen naar een vergelijkbaar geneesmiddel zonder bijbetaling door de prijs van het geneesmiddel op of onder de vergoedingslimiet te brengen.
5. Wonen
Beperking hypotheekrenteaftrek en andere fiscale aftrekposten
De hypotheekrenteaftrek wordt aangepast voor bestaande en nieuwe hypotheken. In 2014 is begonnen het maximale aftrektarief in de vierde schijf stapsgewijs te verlagen. Dit gebeurde in stappen van ½%-punt per jaar. Vanaf 1 januari 2020 is er sprake van een versneld afbouwpad van 3,0%- punt per jaar om vanaf 2023 gelijk te zijn aan het tarief in de eerste schijf van box 1. Voor alle hypotheken wordt in 2023 de aftrek inkomstenbelasting daardoor mogelijk tegen maximaal het tarief van de eerste schijf. Voor andere aftrekposten wordt sinds 2020 het maximale tarief ook beperkt en daarbij is het afbouwpad van de hypotheekrente aangehouden. Huishoudens met een inkomen in het toptarief en een hypotheek en/of andere aftrekposten (1,1 miljoen huishoudens) ondervinden hiervan in doorsnee een inkomenseffect van ‒ 0,3%.
Geleidelijk afschaffen aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld
Met ingang van 2019 wordt de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (regeling Hillen) in gelijke stappen in dertig jaren uitgefaseerd. Dit betekent dat per 2023 nog 83,33% van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de daarop drukkende aftrekbare kosten in aanmerking worden genomen. Het inkomenseffect van deze maatregel is beperkt en kleiner dan ‒0,1%.
Huurverlaging
Huurverlaging 2023, voor lagere inkomens die huren van woningcorporaties.
– Voorzien wordt in een specifieke huurverlaging in 2023 voor de groep huurders met een inkomen niet hoger dan 120% van het voor het huishouden toepasselijke minimuminkomensijkpunt als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de huurtoeslag, en een maandhuur voor hun sociale huurwoning van een woningcorporatie boven € 562,65 (prijspeil 2022). De huur van deze groep huurders wordt verlaagd naar € 562,65 (prijspeil 2022). De huurverlaging gaat per 1 juli in. Het bedrag van € 562,65 (prijspeil 2022) is het geïndexeerde bedrag van € 550 (prijspeil 2020) zoals dat in de prestatieafspraken is overeengekomen en wordt jaarlijks conform de indexering van de aftoppingsgrenzen van de huurtoeslag geïndexeerd. Ruim 510.000 huishoudens komen naar verwachting in aanmerking voor een huurverlaging van gemiddeld € 57 per maand. Circa 90% van de huishoudens die in aanmerking komen voor de beoogde huurverlaging ontvangen huurtoeslag. Een huurverlaging leidt tot een verlaging van de huurtoeslag. Het ingeschatte effect op de netto maandlasten voor huurders is naar verwachting gemiddeld € 20 tot € 25 per maand. De huurverlaging heeft een permanente doorwerking op de huurhoogte: na de huurverlaging in 2023 tot het voorziene huurbedrag kan de woningcorporatie de betreffende woningen vanaf 2024 weer in haar reguliere huurverhogingsregime meenemen. De woningcorporatie is daarbij gehouden aan de maximale huurprijsverhogingsruimte zoals door de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening wordt vastgelegd. Doel van de huurverlaging is het gericht verbeteren van de betaalbaarheid van deze groep huurders. De huurverlaging was voorzien voor 2024, in de augustusbesluitvorming is besloten deze een jaar te vervroegen.
Generieke huurmatiging in het gehele gereguleerde huursegment
– Naast de bovengenoemde specifieke huurverlaging voor huurders met lage inkomens die in een corporatiewoning wonen, geldt er een generiek systeem van huurmatiging voor alle huurders in het gereguleerde huursegment (woningcorporaties en particuliere verhuur). De maximaal toegestane huurverhoging wordt jaarlijks vastgelegd door de minister van VRO in een ministeriële regeling. Voorheen was deze huurverhoging inflatievolgend, de koppeling met inflatie is losgelaten. In de jaren 2023, 2024 en 2025 wordt de maximaal toegestane huurverhoging voor gereguleerde huurwoningen gekoppeld aan de loonontwikkeling (CAO-loonindexcijfers van de maanden november t-2 tot en met oktober t-1). De huurverhoging gaat dan ook per 1 juli 2023 in. Omdat de huren minder hard stijgen dan de lonen, verbetert de huurquote; het deel van het besteedbaar inkomen dat mensen aan huur kwijt zijn.
Generieke huurmatiging in het vrije segment (aanpassing van de wet Nijboer).
– De toegestane huurverhoging in het vrije segment is in het derde lid van artikel 10 Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (wet Nijboer), tijdelijk tot 1 mei 2024 gereguleerd en gemaximeerd tot ‘inflatie + 1%’. Omdat de inflatie erg hoog is, heeft de Minister VRO een wetwijziging in voorbereiding. Deze wordt naar verwachting in september aan de Kamer aangeboden.
Verhogen huurtoeslag
– De huurtoeslag wordt verhoogd door verlaging van de opslag op de eigen bijdrage (van € 16,94 naar € 0). Met deze maatregel gaan vrijwel alle huurtoeslagontvangers € 16,94 extra huurtoeslag per maand ontvangen, € 203 per jaar. Dit is een structurele verhoging van de huurtoeslag (niet alleen in 2023). Huishoudens met huurtoeslag hebben hiervan in doorsnee een inkomenseffect van 0,8%.
6. Sociale zekerheid
Verhoging wettelijk minimumloon
Het bruto wettelijk minimumloon wordt per 1 januari 2023 bijzonder verhoogd met 8,05%. Hiermee wordt de volledige verhoging van 7,5% in drie stappen, zoals bij de Voorjaarsnota besloten, naar voren gehaald en wordt het bruto wettelijk minimumloon verder verhoogd met 0,55%. Inclusief de reguliere indexatie stijgt het minimumloon tussen 1 juli 2022 en 1 januari 2023 met 10,15%. De minimumloonsverhoging werkt door in alle aan het minimumloon gekoppelde regelingen, waaronder de bijstand, de AOW en lopende loongerelateerde uitkeringen zoals de WIA en de WW. Doordat de afbouwpunten in de huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget meeschuiven blijven huishoudens met het maximale toeslagbedrag hierop recht hebben. Doorwerking op de inkomensgrenzen in de arbeidskorting wordt voorkomen, dit zou er anders toe leiden dat de hoogte van de arbeidskorting zou schuiven bij werknemers die geen direct effect van de minimumloonsverhoging ondervinden. In 2023 is het inkomenseffect in doorsnee 1,0%.
Afbouw dubbele algemene heffingskorting in de sociale zekerheid
Sinds januari 2012 wordt de dubbele algemene heffingskorting (AHK) in de sociale zekerheid (exclusief AOW) afgebouwd. In de structurele situatie hebben uitkeringsgerechtigden, evenals alleenverdieners in de fiscaliteit, recht op eenmaal de algemene heffingskorting. In 2023 wordt de dubbele AHK in de sociale zekerheid afgebouwd volgens het basispad, met 5%-punt naar 1,6 maal AHK per 1 januari 2023 en 1,575 maal AHK per 1 juli 2023. Per saldo resulteert nog steeds een negatief mediaan inkomenseffect van gemiddeld ‒0,3% voor bijstandsgerechtigden.
Aanpassing AOW-gerechtigde leeftijd
In 2013 is gestart met het stapsgewijs verhogen van de AOW-gerechtigde leeftijd. In 2019, 2020 en 2021 was de AOW-gerechtigde leeftijd 66 jaar en 4 maanden. In 2022 is de stapsgewijze verhoging hervat, de AOW- leeftijd in 2022 was 66 en 7 maanden. In 2023 wordt de AOW-leeftijd verhoogd met 3 naar 67 jaar en 10 maanden. Hierdoor krijgen burgers op latere leeftijd een AOW-uitkering. Of dit een positief of negatief inkomenseffect te weeg brengt is afhankelijk van de individuele situatie.
Tijdelijke vrijlatingsregeling (breed offensief)
Het kabinet wil bevorderen dat werken voor mensen met beperkingen loont. In het conceptwetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet is daarom voorzien in een tijdelijke vrijlatingsregeling voor de duur van één jaar met de mogelijkheid van verlenging van die termijn. Het gaat hier om een vrijlatingsregeling die specifiek van toepassing is op inkomsten uit werkzaamheden die met toepassing van loonkostensubsidie worden verricht. Mensen die werken met loonkostensubsidie én zijn aangewezen op een aanvullende algemene bijstandsuitkering omdat zij in deeltijd werken, gaan er hierdoor in inkomen op vooruit.
Verlagen IOAOW
Gelijktijdig met de bijzondere minimumloonsverhoging die doorwerkt in de hoogte van de AOW-uitkering, wordt de Inkomensondersteuning AOW (IOAOW, extra kop op de AOW voor alle AOW-gerechtigden) verlaagd en afgeschaft. De IOAOW wordt per 1 januari 2023 verlaagd naar € 5 bruto per maand en per 1 januari 2025 afgeschaft. Gepensioneerden hebben hiervan in doorsnee een inkomenseffect van ‒ 0,8%.
Wijziging kostendelersnorm
De leeftijdsgrens van de kostendelersnorm wordt verhoogd naar 27 jaar vanaf 1 januari 2023. Dit zorgt ervoor dat jongvolwassenen van 21 tot 27 jaar (bijvoorbeeld kinderen van de bijstandsgerechtigde) niet langer meetellen als kostendeler voor de bijstandsuitkering van huisgenoten. De regering wil met deze wetswijziging ervoor zorgen dat ouders met een bijstandsuitkering geen inkomensonzekerheid ervaren zodra inwonende kinderen 21 jaar worden en wil zo bijdragen aan het voorkomen van dak- en thuisloosheid onder jongeren.
7. Onderwijs
Verhogen beurs uitwonende studenten
In het hoger onderwijs wordt per september 2023/2024 de basisbeurs opnieuw ingevoerd. De basisbeurs in het hoger onderwijs bedraagt € 274,90 voor uitwonenden en € 110,30 voor thuiswonenden. Als onderdeel van dit traject wordt de aanvullende beurs in het hoger onderwijs verlaagd tot € 401,34, eveneens per september 2023/2024. In aanvulling wordt de basisbeurs voor uitwonende studenten gedurende het collegejaar 2023/2024 verhoogd met ongeveer € 165. Dit om tegemoet te komen aan de koopkrachtproblematiek van uitwonende studenten, en voor zowel uitwonende ho- als mbo-studenten.
5.2.9 Maatregelen Caribisch Nederland
Voor Caribisch Nederland beschikt SZW niet, zoals voor Europees Nederland, over betrouwbare ramingen van de contractloonontwikkeling, de indexatie van de pensioenen en de inflatie. Hierdoor is het niet mogelijk om de koopkrachtontwikkeling kwantitatief te visualiseren, zoals dat voor de Europees-Nederlandse situatie wordt gedaan.
De volgende beleidsmaatregelen zijn relevant voor het inkomen van inwoners van Caribisch Nederland in 2023:
Verhoging WML, AOV, onderstand en AWW
Om toe te werken naar het sociaal minimum op Caribisch Nederland moeten de inkomens worden verhoogd en de kosten van levensonderhoud worden verlaagd. Het kabinet zet in 2023 een volgende stap door onder andere de plaatselijke niveaus van het wettelijk minimumloon en de minimumuitkeringen (onderstand, AOV, AWW) in Caribisch Nederland te verhogen. De precieze verhoging is nog niet bekend en wordt voor het eind van 2022 bekend gemaakt. De AOV wordt per 2023 verhoogd tot het ijkpunt sociaal minimum. De exacte verhoging van de onderstand en de AWW is mede afhankelijk van de beleidsmatige stijging van het minimumloon. Dit is nog onderwerp van gesprek met de openbare lichamen en de sociale partners op de eilanden.
Verhoging kinderbijslag met $ 20 per maand
Om toe te werken naar bestaanszekerheid op Caribisch Nederland moeten de inkomens worden verhoogd en de kosten van levensonderhoud worden verlaagd. Het kabinet zet in 2023 een volgende stap door onder andere de kinderbijslagvoorziening BES te verhogen met $ 10 per kind per maand. Daarnaast wordt de kinderbijslag met nog eens $ 10 per maand verhoogd om de koopkracht voor gezinnen te verstevigen als gevolg van de hoge inflatie. Hiermee wordt het bedrag aan kinderbijslag per 2023 $ 119 per maand.
Invoering dubbele kinderbijslag intensieve zorg
Het kabinet is voornemens om ouders op Caribisch Nederland met een kind dat intensieve zorg behoeft per 1 juli 2023 recht te geven op dubbele kinderbijslag intensieve zorg. Hiermee wordt het bedrag dat deze ouders ontvangen voor de kinderbijslagvoorziening BES verdubbeld. Dit is navolging van Europees Nederland waar deze verdubbeling al langer geldt.
Verlaging eigen bijdrage kinderopvang
Om de koopkracht voor gezinnen te verstevigen als gevolg van de hoge inflatie wordt de eigen bijdrage voor de kinderopvang verlaagd met $ 25 per maand voor de dagopvang en $ 10 per maand voor de buitenschoolse opvang.
Energietoelage 2023
In 2023 wordt aan huishoudens met een inkomen tot 130% van het sociaal minimum, net als in 2022, een energietoelage van ca $ 1.300 uitgekeerd.