In aansluiting op de ontwerpbegrotingen en de Voorjaarsnota worden ook de mutaties voor het jaar t+5 opgenomen in de tabel. Dit betreft de extrapolatie van de begroting – het toevoegen van het jaar t+5 – en vervolgens de mutaties tot en met t+5 die tijdens de voorjaarsbesluitvorming zijn verwerkt.
Stand ontwerp begroting | Mutaties via NvW, moties, amendementen en ISB | Vastgestelde begroting | Mutaties 1e suppletoire begroting | Stand 1e suppletoire begroting | Mutaties 1e suppletoire begroting | Mutaties 1e suppletoire begroting | Mutaties 1e suppletoire begroting | Mutaties 1e suppletoire begroting | Mutaties 1e suppletoire begroting | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2025 | 2025 | 2025 | 2025 | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 | 2029 | 2030 | ||
(1) | (2) | (3)=(1+2) | (4) | (5)=(3+4) | |||||||
Verplichtingen | 989 826 | 0 | 989 826 | 88 959 | 1 078 785 | 97 374 | 89 099 | 86 358 | 81 080 | 967 650 | |
Uitgaven | 989 826 | 0 | 989 826 | 88 959 | 1 078 785 | 97 374 | 89 099 | 86 358 | 81 080 | 967 650 | |
7.1.13 | Personele uitgaven | 648 207 | 0 | 648 207 | 92 064 | 740 271 | 139 448 | 172 923 | 206 379 | 219 558 | 742 491 |
Eigen personeel | 0 | ‒ 39 319 | 596 888 | 7 817 | 41 622 | 75 097 | 88 207 | 599 140 | |||
Inhuur externen | 0 | 43 900 | 55 900 | 43 900 | 43 900 | 43 900 | 43 900 | 55 900 | |||
Overige personele uitgaven | 0 | 87 483 | 87 483 | 87 731 | 87 401 | 87 382 | 87 451 | 87 451 | |||
7.1.14 | Materiele uitgaven | 341 619 | 0 | 341 619 | ‒ 3 105 | 338 514 | ‒ 42 074 | ‒ 83 824 | ‒ 120 021 | ‒ 138 478 | 225 159 |
ICT | 0 | 1 970 | 72 877 | 14 678 | 14 678 | 14 703 | 14 703 | 85 610 | |||
Bijdrage aan SSO's | 0 | 10 514 | 64 661 | 9 814 | 9 814 | 9 814 | 9 814 | 63 961 | |||
Overige materiële uitgaven | 0 | ‒ 15 589 | 200 976 | ‒ 66 566 | ‒ 108 316 | ‒ 144 538 | ‒ 162 995 | 75 588 | |||
7.2 | Koersverschillen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Ontvangsten | 177 271 | 0 | 177 271 | ‒ 88 900 | 88 371 | 452 500 | 100 | 100 | 12 100 | 700 | |
7.11 | Koersverschillen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Toelichting
VerplichtingenDe verplichtingen zijn gelijk aan de uitgaven binnen het apparaatsartikel.
Uitgaven
Artikelonderdeel 7.1.13De uitgaven voor personeel nemen voornamelijk toe. De belangrijkste mutaties zijn:
– Een stijging van ongeveer EUR 17 miljoen komt door de loon- en prijsbijstelling (LPB) voor zowel de kosten van het personeel op het departement als de kosten voor het uitgezonden personeel en lokaal personeel op de posten. Deze uitgaven voor LPB worden gefinancierd vanuit de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).
– In de ontwerpbegroting 2025 zijn de personele en materiële uitgaven per abuis niet gesplitst op instrumentniveau. De splitsing voor personeel had moeten zijn: Eigen personeel EUR 636,2 miljoen en Inhuur externen EUR 12 miljoen. In deze suppletoire begroting worden de personele uitgaven begroot op instrumentniveau waardoor het bedrag voor overige personele uitgaven stijgt en het bedrag voor Eigen personeel evenredig wordt verlaagd. Deze overige personele uitgaven betreffen uitgaven met betrekking tot o.a. reis- en verblijfkosten in het binnen- en buitenland, onderwijskosten voor de kinderen van uitgezonden personeel, verhuizingen, suppletieuitkeringen aan voormalig lokaal personeel, opleidingen, Vergoeding Actieve Representatie (VAR) en overige.
– Het budget voor Inhuur externen is naar boven bijgesteld ten opzichte de ontwerpbegroting (EUR 12 miljoen). De begroting is enerzijds meer realistisch geraamd en anderzijds is het externe inhuurbudget van beleidsartikel 4 overgeheveld naar niet beleidsartikel 7 Apparaat. Dit betreft circa EUR 11 miljoen m.b.t. consulaire dienstverlening.
– De uitgaven ten behoeve van bedrijfsvoering waren in de ontwerpbegroting opgenomen als onderdeel van de materiële uitgaven. Deze bedrijfsvoering uitgaven worden nu ondergebracht bij de overige personele uitgaven conform de rijksbegrotingsvoorschriften. Het betreft een bedrag van ongeveer EUR 34 miljoen voor onder andere reiskosten.
– De taakstelling van het Hoofdlijnenakkoord op het apparaatsbudget was in de ontwerpbegroting volledig op personeel geboekt. Voor 2025 is deze taakstelling verwerkt op een aantal specifieke budgetplaatsen, voornamelijk huisvesting en personeel. Voor de overige jaren heeft er een flinke verplaatsing van deze taakstelling naar de Overige Materiële Uitgaven plaatsgevonden. Voor 2026 is de overheveling EUR 29,3 miljoen en dit loopt op naar EUR 65,1 miljoen in 2029. Hiermee is de totale apparaatstaakstelling van EUR 64,4 miljoen (2026), EUR 92,7 miljoen (2027), EUR 121,1 miljoen (2028) en structureel EUR 132,5 miljoen vanaf 2029 naar rato verdeeld over het personeel- en materieel deel van Apparaat totdat de beleidsinhoudelijke invulling van de apparaatstaakstelling is uitgewerkt. Hierbij is de aanvullende taakstelling van EUR 7,395 miljoen door Amendement Bontenbal inbegrepen.
Artikelonderdeel 7.1.14De uitgaven voor materieel nemen meerjarig af. De belangrijkste meerjarige mutaties zijn:
– In de ontwerpbegroting zijn de personele en materiële uitgaven per abuis niet gesplitst op instrumentniveau, maar voor materieel volledig begroot op Overige materieel (EUR 341,6 miljoen). De splitsing voor materieel had moeten zijn: ICT EUR 70,9 miljoen en Bijdrage aan SSO's EUR 54,1 miljoen. In deze suppletoire begroting worden de materiële uitgaven begroot op instrumentniveau, waardoor de bedragen voor ICT en Bijdrage aan SSO’s stijgen en het bedrag voor Overige Materiële Uitgaven evenredig wordt verlaagd.
– Op basis van een Meerjarenprogrammering (MJP) Vastgoed brengt BZ de huisvestingsportefeuille op orde. Onderdeel van de MJP is het afstoten van een aantal objecten. Voor de ontvangsten uit de verkoop van deze objecten geldt een middelenafspraak. Deze houdt in dat de betreffende ontvangsten (uitsluitend) mogen worden ingezet voor de investeringen in vastgoed ten behoeve van een aantal specifieke vastgoedprojecten. Met de middelenafspraak wordt het uitgavenbudget ten aanzien van de realisatie van de huisvestingsstrategie EUR 62,7 miljoen toegevoegd in 2025. Dit budget is nodig om opvolging te geven aan de huisvestingsstrategie van het ministerie om de huisvestingsportefeuille doelmatig, duurzaam, veilig en toekomstbestendig te maken. Door de ontvangsten van een grote verkoop te desalderen kan het huisvestingsbudget meerjarig stijgen. De stijgingen zijn respectievelijk voor 2026 ‒ 2030: EUR 58 miljoen voor 2026, EUR 53 miljoen voor 2027 als ook 2028, EUR 48 voor 2029 als ook 2030. In de ontwerpbegroting 2026 van BZ zal ik een CW 3.1 kader meesturen over de wijzigingen in de huisvestingsportefeuille.
– Zowel (i) de overheveling van de bedrijfsvoeringsbudgetten van matiereel naar personeel als (ii) de overheveling van een naar rato deel van de apparaatstaakstelling van personeel naar materieel zijn hierboven toegelicht onder 7.1.13 Personeel.
OntvangstenIn 2026 staat een grote verkoop gepland. Naar aanleiding hiervan wordt de ontvangstenraming in 2025 en 2026 bijgesteld.