Schuivende verhoudingen
De verhoudingen tussen rijke landen en opkomende economieën, zoals China, India en Brazilië, zijn aan het verschuiven. Het gewicht van de opkomende economieën in de wereldeconomie is gestegen van 33 procent in 1980 tot bijna 42 procent in 2008. De crisis heeft deze beweging verder versterkt. Vorige crises braken vaak uit in opkomende economieën als Argentinië, Rusland, Mexico en Azië. Dit keer waren de Verenigde Staten de bron van de instabiliteit. Met name de Europese economieën bleken kwetsbaar. De opkomende economieën werden gemiddeld even hard geraakt als de rijke landen, maar er waren verschillende opkomende economieën die de crisis wel goed doorstonden. IMF-onderzoek laat zien dat dit vooral de landen waren die in aanloop naar de crisis veel internationale reserves hadden opgebouwd en hun overheidsfinanciën op orde hadden gebracht.2 De opkomende landen die dit niet hadden gedaan, werden zelfs harder geraakt dan de rijke landen.
Figuur 2.1 Bbp-groei in hoogontwikkelde en opkomende economieën
Beter beleid in opkomende economieën
Wellicht wordt in de toekomst de crisis als startpunt beschouwd van een nieuw tijdperk met een multipolaire wereldorde. De potentie is er; of de opkomende economieën die weten te benutten zal gedeeltelijk worden bepaald door hun beleid. De huidige crisis in de westerse landen biedt daarbij lessen die ook voor opkomende economieën relevant zijn. Zo nemen enkele opkomende economieën momenteel maatregelen om een snelle stijging van activaprijzen tegen te gaan, zodat zij niet in een vergelijkbare situatie belanden. Andersom biedt het succes van een aantal opkomende economieën aangrijpingspunten voor de westerse wereld. Dit succes was namelijk mede mogelijk door op hoofdlijnen verstandig economisch beleid: de financiële sector is de afgelopen jaren versterkt, de overheidsfinanciën zijn sterk verbeterd en met een langetermijnvisie is geïnvesteerd in infrastructuur, onderwijs en innovatie.
Figuur 2.2 Het groeiende belang van Azië
Box 2.1 Een nieuwe wereld
De verschuivende economische krachtsverhoudingen hebben onherroepelijk gevolgen voor het wereldbestuur. De geschiedenis leert dat politieke macht nauw samenhangt met economische macht. Dat is ook nu weer zichtbaar. In voorgaande crises was de G7 het leidende forum voor internationale coördinatie. Nu is dat de G20, waarin ook de opkomende economieën vertegenwoordigd zijn. Ook verschuiven de machtsverhoudingen in de internationale organisaties. In het IMF en de Wereldbank hebben landen als China en India de afgelopen jaren meer stemgewicht gekregen en de druk tot verdere verschuivingen blijft. De Financial Stability Board is uitgebreid met opkomende economieën. Zo lijkt westerse dominantie plaats te maken voor een multipolaire wereldorde. Dankzij een actief buitenlandbeleid kan Nederland op de kaart blijven in deze nieuwe wereld. Zo was Nederland aanwezig bij de bijeenkomsten van de G20.
Wereldwijde onevenwichtigheden
De opkomende economieën droegen echter ook bij aan het ontstaan van mondiale onevenwichtigheden. In reactie op de schade uit eerdere crises, volgden enkele opkomende economieën een bewuste strategie om risico’s te beperken en financiële buffers op te bouwen. Ze legden de instroom van buitenlands kapitaal aan banden, gingen zelf sparen, en belegden hun besparingen zoveel mogelijk in de westerse wereld. Mede als gevolg daarvan kwamen hun eigen munten onder druk, wat hun exporten goedkoop maakten. De exportopbrengsten werden vervolgens weer in het buitenland belegd.3 De westerse landen leenden dit geld en gaven het massaal uit, onder andere aan de goedkope producten uit de opkomende economieën. Zo ontstond een onhoudbaar systeem van wederzijdse afhankelijkheid, dat mede aan de basis van de crisis stond.4
Meer concurrentie
Een eerste belangrijk gevolg van dit systeem was dat de westerse landen konden profiteren van goedkope producten en arbeid uit de opkomende economieën. Dat resulteerde in een lage inflatie, maar ook in grote tekorten op de lopende rekening in enkele landen. Naast een nieuwe bron van concurrentie kreeg het westerse bedrijfsleven te maken met nieuwe productiecentra en nieuwe afzetmarkten. Of de opkomst van met name Azië daarmee een kans of een bedreiging is, bepalen de westerse landen grotendeels zelf. De laatste jaren laten zien dat landen die niet hervormen, de boot lijken te missen. Dit geldt met name voor enkele Zuid-Europese landen. De arbeidsmarkt functioneert niet goed, structurele hervormingen zijn achtergebleven, en de private sector ziet zijn concurrentiepositie verslechteren. Landen die wel hervormen kunnen daarentegen juist profiteren van de opkomende economieën.
Box 2.2 Internationale concurrentiekracht en innovatie
De handelstheorie laat zien dat de opkomst van nieuwe handelspartners doorgaans een positief effect heeft op de welvaart. De export als motor van de Nederlandse economie loopt mede op Aziatische brandstof en Nederlandse bedrijven investeren in China en India. Opkomende economieën worden steeds kennisintensiever. China produceert tegenwoordig hoogwaardige ICT, de Europese hoogovens zijn in Indiase handen, en India bouwt een auto die maar 3 000 euro kost. Nederland is groot in traditionele sectoren als landbouw en transport. Dat Nederland ondanks hoge lonen hier toch concurrerend kan zijn, is mede te danken aan innovatie en ondernemerschap. De automatisering en innovatie in de tuinbouwkassen en in de Rotterdamse haven verklaren waarom Nederland profiteert van zijn historische kracht. Ook in nieuwe sectoren, zoals computerchips en -spellen, doet Nederland het goed dankzij een innovatief bedrijfsleven. Het Innovatieplatform heeft zes sleutelgebieden gedefinieerd waarin Nederland internationaal kan blijven excelleren: bloemen en voedsel, chemie, water, creatieve industrie, hightech systemen en materialen, pensioenen en sociale verzekeringen. De wereldwijde concurrentiekracht van landen wordt jaarlijks gemeten met de Global Competitiveness Index (GCI) van het World Economic Forum. Nederland zweeft op deze lijst al jaren rond de tiende plek wereldwijd. Een goede infrastructuur en een hoogopgeleide bevolking dragen bij aan een positieve beoordeling van het Nederlandse vestigingsklimaat.
Meer schulden
Een tweede belangrijk gevolg van de groei van de opkomende economieën is dat geld niet langer alleen van rijke naar arme landen stroomt, maar ook volop andersom. Azië en Latijns-Amerika spaarden, de Verenigde Staten en sommige Europese landen leenden. De overvloedige kapitaalinstroom uit de opkomende economieën droeg bij aan een lagere rente in de westerse wereld en een hogere ervaren welvaart. Voor consumenten en producenten werd het goedkoper om geld te lenen om te consumeren en investeren. Sparen werd minder aantrekkelijk. Zo werd het eerder beschreven proces van schuldopbouw en hogere activaprijzen in de hand gewerkt. Nooit waren de wereldwijde besparingen zo laag als in de jaren voor de crisis.5 De schulden van Amerikaanse huishoudens stegen met 50 procent in slechts vijf jaar tijd, terwijl de aandelenprijzen in deze periode verdubbelden. De stijging van de Amerikaanse huizenprijzen tussen 1996 en 2006 was ruim drie keer zo groot als de huizenprijsstijging over de honderd voorafgaande jaren.
Zeker achteraf bezien hebben de westerse landen te weinig gedaan om de schuldenopbouw in de economie af te remmen. Integendeel, veel overheden kenden tekorten op hun begroting. Het financiële toezicht wist niet te voorkomen dat de financiële sector de schuldopbouw faciliteerde door nog meer geld uit te lenen. Centrale banken hielden de rente op historisch lage niveaus gegeven de lage inflatie en de deflatierisico’s na het uiteenspatten van de internetbubbel. Successen werden daarbij toegeschreven aan het eigen beleid.6 Beleid om onevenwichtigheden tegen te gaan, werd als onmogelijk of onwenselijk gezien, onder andere door de onderliggende belangen van economische groei en lage inflatie.7 De uitdaging voor de toekomst is om de goede lessen te trekken uit de huidige crisis, om de kans op herhaling in de toekomst te verkleinen.