Deze paragraaf geeft inzicht in de interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO’s) die zijn gestart sinds de vorige Miljoenennota. In het de zomer van 2011 zijn twee IBO’s van start gegaan, de geplande afronding is in het voorjaar van 2012. Beide rapporten worden met een kabinetsreactie aan de TK verzonden. Op dit moment:
-
– Beheer en Onderhoud
-
– Academische Ziekenhuizen.
Taakopdracht Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Beheer en Onderhoud
Onderwerp
Nederland kent een uitgebreide infrastructuur die beheerd en onderhouden moet worden om aan de geldende kwaliteitsnormen te voldoen. Kwaliteitsnormen worden onder andere bepaald door de wettelijke normen, die strikter kunnen zijn dan Europese richtlijnen. De vraag die hieruit voortvloeit is welke concreet toepasbare maatregelen mogelijk zijn om de (structurele) kosten van Beheer en Onderhoud (B&O) te verlagen. Deze maatregelen vergen wijziging van wet- en regelgeving.
Het IBO betreft de B&O/EPK uitgaven5, zie onderstaande tabel (x 1 000 euro):
Artikel | Omschrijving | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 |
---|---|---|---|---|---|---|
11.01.01 | Basispakket Watermanagement | 14 216 | 12 785 | 12 392 | 13 416 | 13 416 |
11.02.01 | Basispakket Waterkeren | 63 242 | 83 329 | 109 181 | 118 332 | 114 722 |
11.02.05 | Basispakket Waterbeheren | 26 702 | 25 366 | 23 235 | 19 818 | 19 818 |
12.01.01 | Basispakket Verkeersmanagement | 49 502 | 44 238 | 28 753 | 25 493 | 25 493 |
12.02.01 | Basispakket B&O hoofdwegen | 368 916 | 257 748 | 288 103 | 272 923 | 226 263 |
15.01.01 | Basispakket Verkeersmanagement | 23 070 | 23 630 | 15 264 | 12 928 | 12 928 |
15.02.011 | Basispakket B&O hoofdvaarwegen | 154 163 | 80 548 | 116 433 | 97 886 | 73 741 |
Totaal |
| 699 811 | 527 644 | 593 361 | 560 796 | 486 381 |
Effecten van beleidsvarianten op programma- en apparaatsuitgaven worden onderzocht. Voor de apparaatsuitgaven geldt dat er een samenloop is met de in het RA opgenomen taakstelling.
Opdracht aan de werkgroep
Aanleiding
De Tweede Kamer is via de begrotingen 2010 en 2011 van het voormalig ministerie van Verkeer en Waterstaat geïnformeerd over de onder druk staande budgetten voor B&O. De afgelopen jaren waren de beschikbare budgetten voor B&O structureel lager dan volgens de beheer- en onderhoudsprogrammering nodig was. Destijds werd steeds in de loop van het jaar het budget aangevuld vanuit eventuele onderuitputting op andere budgetten, waarbij beslag werd gelegd op toekomstige middelen. Deze situatie is echter niet toekomstvast en derhalve niet gewenst.
Dit voorjaar heeft, op basis van diverse audits van KPMG en OCC, besluitvorming plaatsgevonden over een pakket aan maatregelen (die geen wettelijke aanpassingen vergen) om ervoor te zorgen dat de beheer en onderhoudprogrammering is ingepast binnen de beschikbare budgetten voor B&O.
Deze combinatie van maatregelen is echter niet voldoende om de B&O problematiek in de periode tot en met 2020 in zijn geheel te dekken. Een deel van de dekking wordt namelijk gevonden in de verlengde periode van het Infrastructuurfonds van 2021 tot 2028 (1,6 miljard). Dit is de aanleiding om aanvullende en alternatieve doelmatigheids- en besparingsopties in kaart te brengen op het gebied van B&O.
Probleemstelling
Welke aanvullende concreet toepasbare maatregelen zijn mogelijk om de kosten van B&O structureel te verlagen? De aanpassing van de wettelijke kaders leidt tot concrete besparingsopties. Er wordt ten minste één verplichte besparingsvariant ontwikkeld van minimaal 20% van de B&O-programmauitgaven structureel per jaar.
Het IBO analyseert het huidige beleid en gaat daarbij in ieder geval in op de volgende vragen:
-
– Wat zijn de costdrivers voor Beheer en Onderhoud en wat is de omvang van de diverse uitgaven? Welk deel hiervan is wettelijk verankerd? Welke wetten, AMvB’s en Ministeriële regelingen zijn van toepassing?
-
– In hoeverre zijn die wettelijk verankerde costdrivers het gevolg van Europese regelgeving? In hoeverre is er, bij de costdrivers, sprake van nationale koppen op Europese regelgeving? Wat zijn de budgettaire gevolgen van deze nationale koppen?
-
– In hoeverre laten wet- en regelgeving toe dat partijen buiten de rijksoverheid (bijvoorbeeld gemeenten, provincies) eisen kunnen stellen die van invloed zijn op B&O? Wat zijn hiervan de budgettaire gevolgen?
-
– Welke van die costdrivers kunnen, met het oog op een doelmatiger Beheer en Onderhoud, worden geschrapt of versoepeld? Wat zijn in dat geval de budgettaire besparingen en de maatschappelijke consequenties (o.a. voor bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid)?
-
– Hoe loopt de uitvoering? Welke aspecten van de uitvoering kunnen, met het oog op doelmatiger B&O, worden aangepast?
Organisatie van het onderzoek
De deelnemende departementen zijn: I&M, AZ en Fin. Daarnaast nemen CPB, PBL en externe deskundigen deel in de werkgroep. De voorzitter is onafhankelijk. Het secretariaat wordt verzorgd door Fin (secretaris) en I&M (co-secretaris). De werkgroep start in mei 2011 en het rapport is uiterlijk in februari 2012 gereed. De omvang van het rapport is niet groter dan 30 bladzijden, de verplichte samenvatting is niet groter dan 5 bladzijden.
Taakopdracht Interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) Academische Ziekenhuizen
Onderwerp
Nederland kent acht Universitair Medische Centra (UMC’s). Een UMC heeft drie hoofdtaken: zorg, onderwijs en onderzoek. De publieke bekostiging van deze taken loopt via verschillende geldstromen, te weten: premies (3050 mln), academische component (635 mln), onderzoek en onderwijs (950 mln) en private bekostiging uit fondsen en opdrachten vanuit de industrie (500 mln).
Opdracht aan de werkgroep
De resultaten van de UMC’s op het gebied van onderwijs, onderzoek en zorg behoren tot de absolute wereldtop, zo wijzen citatiescores en internationale vergelijkingen uit. Hoe de financieringstromen bijdragen aan de resultaten is echter niet helder. In eerdere onderzoeken wordt dan ook gesteld dat de financiering werkt als een «bad met vijf kranen». Omdat activiteiten in een UMC vaak meerdere doelen dienen, mengen ook de geldstromen en is niet te achterhalen hoeveel geld precies voor welk doel is ingezet en in hoeverre sprake in van een doelmatige besteding. Dit wordt extra van belang door de stap naar prestatiebekostiging en de daarbij horende beschikbaarheidsbijdrage voor niet-declarabele prestaties.
Van belang is dat er in het IBO expliciet gekeken wordt naar de rol en plaats van de UMC’s in het (veranderende) Nederlandse onderwijs- en ziekenhuislandschap. Het ligt in de rede dat de financieringsstromen van de UMCs in de komende jaren ingrijpend zullen veranderen, en daarom rijst de vraag: is de huidige manier van financiering en aansturing van het academisch ziekenhuis nog doelmatig, of is vernieuwing van de verdeelgrondslagen, eventueel bundeling van de geldstromen en aanpassing van de aansturing wenselijk?
De IBO-werkgroep gaat na of de wijze van aansturing en bekostiging van de UMC’s nog steeds optimaal is. Bundeling van de rijksgeldstroom, de verschillende convenanten (DHAZ, OVA etc.), prestatiebekostiging in de UMC’s en de aansturing van de UMC’s worden onderzocht, daarbij expliciet rekening houdend met de rol en plaats van de UMC’s in het (veranderende) Nederlandse onderwijs- en ziekenhuislandschap. Daarnaast wordt onderzocht of de juridische basis van academische ziekenhuizen in de WHW nog steeds de juiste basis is.
De werkgroep komt met beleidsvarianten voor de bekostiging en aansturing, en analyseert de effecten daarvan. In de beleidsvarianten zal in ieder geval mogelijke doelmatigheidswinst worden betrokken. Deze doelmatigheidswinst zal zoveel mogelijk worden gekwantificeerd. Er dient minimaal één variant te zijn waarbinnen deze doelmatigheidswinst weer wordt ingezet en minimaal één variant waarbinnen deze vrijvalt. Het rapport bevat een tabel met de relevante grondslag.
Organisatie van het onderzoek
De deelnemende departementen zijn: VWS, OCW, Fin, AZ. Bovendien nemen twee externe deskundigen deel aan de werkgroep en er is een onafhankelijke voorzitter. Het rapport is uiterlijk gereed in februari 2012 (start mei 2011). Het secretariaat wordt verzorgd door Fin (secretaris), VWS en OCW (co-secretarissen). De omvang van het rapport is niet groter dan 30 bladzijden, de verplichte samenvatting is niet groter dan 5 bladzijden.