Base description which applies to whole site

Bijlage 1: Meerjarig beeld

Vanwege de samenloop van de publicatie van de Voorjaarsnota 2021 met de kabinetsformatie presenteert deze bijlage een meerjarig beeld van uitgaven, overheidssaldo en overheidsschuld. De Voorjaarsnota geeft zoals gebruikelijk alleen veranderingen weer die per 2021 ingaan. Deze bijlage maakt tevens inzichtelijk hoe uitgaven, saldo en schuld zich ontwikkelen in de volgende kabinetsperiode 2022-2025.

Uitgaven

Tabel 1.1 presenteert de ontwikkeling van de netto-uitgaven in de komende kabinetsperiode na verwerking van het CEP 2021 en van de besluitvorming uit deze Voorjaarsnota. De tabel maakt onderscheid tussen de reguliere uitgaven onder het uitgavenplafond en uitgaven aan nood- en steunmaatregelen. De reguliere uitgaven bestaan uit de uitgaven onder de plafonds Rijksbegroting, Sociale zekerheid en Zorg. De reguliere uitgaven stijgen bij ongewijzigd beleid van 318 miljard euro in 2021 naar 351,9 miljard euro in 2025. Dat is een stijging van 23,6 miljard euro (10,7 procent). Deze stijging wordt allereerst veroorzaakt door een stijging van lonen en prijzen in deze periode. Daarnaast leidt een toenemend beroep op sociale zekerheid en zorg tot een stijging van de uitgaven. De uitgaven aan sociale zekerheid stijgen met 11,0 procent tussen 2025 en 2021 en de uitgaven aan zorg stijgen met 19,6 procent.

Tabel 1.1 Ontwikkeling uitgaven in 2021-2025

(in miljarden euro; + is uitgaven)

2021

2022

2023

2024

2025

Toename tussen 2025 en 2021

      

in miljard euro

in procenten

        

Reguliere uitgaven Rijksbegroting

152,8

156,4

157,9

159,1

162,1

9,3

6,1%

Uitgaven corona Rijksbegroting

30,4

5,7

2,0

0,1

0,0

  
        

Reguliere uitgaven Sociale zekerheid

89,6

91,8

93,9

96,2

99,4

9,8

11,0%

Uitgaven corona Sociale zekerheid

10,3

3,4

‒ 0,1

0,0

0,0

  
        

Reguliere uitgaven Zorg

75,6

80,1

83,3

86,8

90,4

14,8

19,6%

Uitgaven corona Zorg

0,2

0,0

0,0

0,0

0,0

  
        

Totale reguliere uitgaven onder het uitgavenplafond

318,0

328,3

335,1

342,1

351,9

23,6

10,7%

Totale uitgaven corona (saldorelevant)

40,9

9,0

1,9

0,0

0,0

  

Totale uitgaven

358,9

337,3

337,0

342,1

351,9

  

Tabel 1.2 geeft een overzicht van de omvangrijke mutaties tot en met 2025 van de reguliere uitgaven onder het uitgavenplafond en van de nood- en steunmaatregelen corona. Voor de reguliere uitgaven gaat het zowel om mutaties die rechtstreeks voortvloeien uit het CEP 2021, zoals loon- en prijsontwikkeling, rente en WW en bijstand, als om mutaties die het gevolg zijn van uitvoeringsinformatie en besluitvorming. Posten die in 2021 ingaan zijn reeds toegelicht in de hoofdtekst van de Voorjaarsnota. Onder de tabel worden enkel de nieuwe posten toegelicht (mutaties die na 2021 starten).

Tabel 1.2 Meerjarige doorwerking uitgavenmutaties Voorjaarsnota
 

(netto-uitgaven in miljarden euro)

2021

2022

2023

2024

2025

       

A

Mutatie reguliere uitgaven onder uitgavenplafond sinds Miljoenennota

3.423

4.384

5.380

6.033

6.972

       
 

Plafond Rijksbegroting

     
 

Winstafdracht DNB

0

0

0

0

214

 

Kapitaalinjectie TenneT Nederland

0

0

490

960

1.120

 

Accres Gemeente-, Provincie en BTW-compensatiefonds(incl. loon en prijsontwikkeling)

0

‒ 160

‒ 318

‒ 455

‒ 494

 

Ventilatie schoolgebouwen

0

130

130

0

0

 

Rente

126

84

190

327

459

 

Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS)

‒ 7

89

104

109

109

 

Dividend staatsdeelnemingen

55

170

170

‒ 55

65

 

Kabinetsreactie Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK)

1.784

1.449

887

810

821

 

Bestuurlijke afspraken, schade/versterken en schuiven Groningen

1.136

874

1.025

735

455

 

Leerlingen- en studentenraming en studiefinanciering

‒ 33

500

615

684

744

 

Huurtoeslag

158

99

88

69

62

 

Prognosemodel Justitiele keten (PMJ)

209

225

225

225

225

 

EU-afdrachten

190

0

0

0

0

 

Volkshuisvestingsfonds

450

0

0

0

0

 

Correctie Infrastructuur- en Deltafonds

‒ 291

0

0

0

0

 

Schikking ABN AMRO (boetedeel)

‒ 300

0

0

0

0

 

Jeugdzorg

613

0

0

0

0

       
 

Plafond Sociale zekerheid

     
 

Niet-beleidsmatige mutatie WW en Bijstand

‒ 1.601

‒ 1.470

‒ 1.028

‒ 638

‒ 120

 

Algemene Ouderdomswet (AOW)

‒ 135

‒ 113

‒ 98

‒ 81

‒ 67

 

Compensatie transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid

393

188

193

198

204

       
 

Plafond Zorg

     
 

Meerkosten wet zorg en dwang

0

103

103

103

103

 

Uitstel modernisering gvs

0

140

0

0

0

 

Verwerking MLT-Zorg 2022-2025 (volumegroei)

0

‒ 78

251

496

661

 

Nacalculatie overheveling ggz naar wlz

258

315

306

298

291

       
 

Alle deelplafonds samen

     
 

Loon- en prijsontwikkeling (excl. accres)

570

1.332

2.167

2.612

2.896

 

Kasschuiven

‒ 224

154

164

130

48

 

Diversen

73

324

18

11

16

       

B

Mutatie nood- en steunmaatregelen corona sinds Miljoenennota

28.666

8.032

1.634

‒ 33

‒ 20

       

C

Totale mutatie (A+B)

32.089

12.416

7.014

6.000

6.952

Winstafdracht DNB

De meerjarenraming van de winstafdracht DNB wordt op nihil gesteld. De Nederlandsche Bank (DNB) krijgt volgens de laatste raming te kampen met verliezen en oplopende risico's, als gevolg van (verwachte) ontwikkelingen in de rente en het ECB-beleid (zoals het COVID-19 gerelateerde inkoopprogramma Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP) en financieringsprogramma's voor banken Targeted Longer-term Refinancing Operations (TLTRO)). Op dit moment overstijgen de totale risico's de totale buffers, waardoor er sprake is van een buffertekort. Zolang sprake is van een buffertekort wordt door DNB op basis van het kapitaalbeleid (met uitzondering van ESM-compensatie) geen dividend uitgekeerd aan de Staat.

Kapitaalinjectie TenneT Nederland

TenneT heeft de investeringsagenda voor 2021-2030 geactualiseerd. Op basis van de geactualiseerde investeringsagenda is de kapitaalbehoefte voor het Nederlandse deel van TenneT voor de periode 2021-2030 vastgesteld op 4,25 miljard euro. Deze kapitaalbehoefte van het Nederlandse deel van TenneT wordt ingevuld door een voorgenomen storting van de Nederlandse staat. De kapitaalinjectie wordt nu in de begroting verwerkt. Het uitgangspunt is dat de staat als aandeelhouder pas additioneel kapitaal ter beschikking stelt op het moment dat TenneT dit daadwerkelijk nodig heeft voor het behoud van de kredietwaardigheid. Daarom zal in 2022 door een extern deskundige (in opdracht van de Staat), worden getoetst hoeveel kapitaal nodig is en of de geraamde bedragen aanpassing behoeven. Daarna worden ook de formele overeenkomsten tussen de Staat en TenneT opgesteld en getekend.

Accres Gemeente, Provincie- en BTW-compensatiefonds

De hoogte van de uitgaven van het Rijk werkt via de normeringssystematiek door in de indexatie van het Gemeentefonds, Provinciefonds en in het plafond van het Btw-compensatiefonds (het zogenaamde accres). Na het uitbreken van de coronacrisis is besloten om het accres voor de jaren 2020 en 2021 vast te zetten op de standen uit de meicirculaire 2020. Hierdoor wijzigt het accres 2021 niet. Voor de jaren 2022-2025 wordt het accres conform afspraken geactualiseerd op basis van de bestaande normeringssystematiek. Dit leidt tot een neerwaartse bijstelling van het accres vanaf 2022 ten opzichte van de bevroren stand. Ten opzichte van de Voorjaarsnota 2020 verwacht het CPB in het CEP 2021 dat lonen en prijzen in de economie minder hard stijgen in de periode 2022-2025. Hierdoor stijgen de uitgaven van het Rijk minder hard en dat werkt door in een lager accres 2022-2025. Daarnaast stijgt de volumecomponent van de rijksuitgaven minder hard in de jaren vanaf 2023. Dit draagt bij aan de neerwaartse bijstelling van het accres in 2023-2025.

Ventilatie schoolgebouwen

Het Kabinet heeft op 1 oktober 2020 360 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de ventilatie op schoolgebouwen. Daarvan kan 100 miljoen euro via de specifieke uitkering ventilatie in scholen (SUVIS) al in 2021 opgevraagd worden. De overige 260 miljoen euro is gereserveerd op de aanvullende post. Bij de verdere uitwerking van de inzet van deze middelen worden de uitkomsten van het op 9 april 2021 verschenen Interdepartementaal Beleidsonderzoek Onderwijshuisvesting funderend onderwijs meegenomen.

Meerkosten wet zorg en dwang

De NZa heeft een rapportage opgeleverd van de financiële impact van de Wet zorg en dwang (Wzd). Hieruit blijkt dat de geraamde meerkosten van de in- en uitvoering van de Wzd, na correctie voor veronderstelde overlap met Kwaliteitskader verpleeghuiszorg, uitkomen op 103 miljoen euro vanaf 2022. De Wet zorg en dwang regelt sinds januari 2020 de rechten bij onvrijwillige zorg of onvrijwillige opname van mensen met een verstandelijke beperking en mensen met een psychogeriatrische aandoening.

Uitstel modernisering GVS

Eind vorig jaar is de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 29477-684) dat de inwerkingtreding van de modernisering van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) één jaar wordt uitgesteld (ingangsdatum wordt 1 januari 2023). Dit levert een besparingsverlies op van 140 miljoen euro in 2022.

Verwerking MLT- Zorg 2022-2025 (volumegroei)

Deze bijstelling betreft de technische verwerking van de middellange termijnverkenning (MLT) 2022–2025 van het CPB. Zie voor de achtergronden: CPB, Raming maart 2021 CEP plus MLT 2025 (vanaf pagina 27) of de CPB Notitie over de middellangetermijnraming van de zorguitgaven uit november 2019.

Overheidssaldo en overheidsschuld

Tabel 1.3 presenteert een actuele raming van het overheidssaldo (EMU-saldo) en de overheidsschuld (EMU-schuld) waarin besluitvorming uit deze Voorjaarsnota is verwerkt. De tabel geeft tevens een uitsplisting van de onderdelen waaruit de raming van het EMU-saldo is opgebouwd. Het EMU-saldo komt in 2021 uit op ‒ 7,5 procent bbp (regel I in de tabel). In latere jaren loopt het tekort terug tot 0,8 procent bbp in 2025. Door afloop van de coronamaatregelen in 2021 en door stabiel stijgende belastinginkomsten (voortkomend uit de verwachte economische groei) loopt het tekort terug. De EMU-schuld bereikt in deze raming een piek van 60,0 procent bbp in 2021 en daalt vervolgens naar 58,0 procent bbp in 2025 (regel K in de tabel). Deze daling van de schuld wordt veroorzaakt door een verbetering van het EMU-saldo en door een toenemende omvang de economie (het zogeheten noemereffect).

Tabel 1.3 Opbouw EMU-saldo en EMU-schuld
 

(in miljarden euro, tenzij anders aangegeven)

2021

2022

2023

2024

2025

A

Inkomsten (belastingen en sociale premies)

311,7

317,4

330,7

341,0

351,2

       

B

Reguliere uitgaven onder het uitgavenplafond

318,0

328,3

335,1

342,1

351,9

 

Rijksbegroting

152,8

156,4

157,9

159,1

162,1

 

Sociale zekerheid

89,6

91,8

93,9

96,2

99,4

 

Zorg

75,6

80,1

83,3

86,8

90,4

C

Nood- en steunmaatregelen corona (relevant voor het EMU-saldo)

40,9

9,0

1,9

0,0

0,0

D

Overige netto-uitgaven en correcties voor het EMU-saldo

13,9

‒ 0,6

4,6

5,8

5,7

 

Zorgtoeslag

5,5

5,7

5,9

6,3

6,6

 

Nationaal Groeifonds

1,0

2,0

3,0

4,1

4,1

 

Ontvangsten ODE

‒ 2,6

‒ 2,7

‒ 2,8

‒ 3,1

‒ 3,2

 

Belastingafdracht omvorming Prorail

7,1

0,0

0,0

0,0

0,0

 

Overig netto-uitgaven niet onder het plafond en correcties

2,9

‒ 5,6

‒ 1,5

‒ 1,4

‒ 1,7

E

Totale netto-uitgaven (B+C+D)

372,8

336,7

341,6

347,9

357,6

       

F

EMU-saldo centrale overheid (A-E)

‒ 61,1

‒ 19,3

‒ 10,9

‒ 7,0

‒ 6,4

G

EMU-saldo decentrale overheden

‒ 1,4

‒ 1,5

‒ 1,5

‒ 1,6

‒ 1,6

       

H

EMU-saldo collectieve sector (F+G)

‒ 62,5

‒ 20,8

‒ 12,4

‒ 8,5

‒ 8,0

I

EMU-saldo collectieve sector (in procenten bbp) (H/L)

‒ 7,5%

‒ 2,4%

‒ 1,4%

‒ 0,9%

‒ 0,8%

       

J

EMU-schuld

497

522

536

545

556

K

EMU-schuld (in procenten bbp) (J/L)

60,0%

59,9%

59,3%

58,6%

58,0%

       

L

Bruto binnenlands product (bbp)

829

872

904

931

958

Deze raming van EMU-saldo en EMU-schuld is gebaseerd op de laatste economische raming van het CPB uit maart 2021 (CEP 2021). Het CEP bevat ook een raming van EMU-saldo en EMU-schuld. Het CPB heeft hierin al een deel van de uitgaven waartoe het kabinet voor de Voorjaarsnota had besloten meegenomen (onder andere middelen naar aanleiding van kabinetsreactie POK en hogere uitgaven leerlingen- en studentenraming). Nieuwe besluitvorming in deze Voorjaarsnota heeft het CPB vanzelfsprekend niet kunnen meenemen in het CEP. Voorbeelden hiervan zijn hogere uitgaven aan de overheveling van ggz naar wlz, de compensatie transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid en hogere uitgaven aan de justitiele keten (PMJ). Vanwege het verschil in timing is het EMU-saldo uit deze Voorjaarsnota niet een-op-een te vergelijken met het EMU-saldo uit het CEP. Een voornaam verschil tussen de raming van het EMU-saldo in de Voorjaarsnota en het CEP betreft het kasritme van de middelen voor het Nationaal Programma Onderwijs. Het kabinet verwacht dat deze middelen eind 2023 zijn uitgegeven. Het CPB verwacht dat een deel van deze uitgaven niet in 2021 en 2022, maar in 2024 en 2025 tot besteding komt. Het CPB geeft hierbij aan dat deze omvangrijke impuls tijd vergt en dat de uitvoering ervan bemoeilijkt wordt door het gebrek aan beschikbaar extra onderwijspersoneel.

Tabel 1.4 laat zien hoe de raming van het EMU-saldo uit de Voorjaarsnota zich verhoudt tot de raming uit de laatste Miljoenennota. Ten opzichte van de Miljoenennota neemt het overheidstekort in 2021 toe met 2,0 procentpunt bbp. Dit is het saldo van zowel hogere uitgaven als hogere inkomsten. De uitgaven in 2021 stijgen met name door de genomen nood-en steunmaatregelen (-3,5 procentpunt bbp) en door uitgavenbesluitvorming in deze Voorjaarsnota (-0,5 procentpunt bbp). De verbeterde economische vooruitzichten in 2021 uit het CEP werken door in hogere belastinginkomsten (+2,3 procentpunt bbp).

In de jaren 2022-2025 valt het overheidstekort lager uit dan in de Miljoenennota werd geraamd. Dit wordt vooral veroorzaakt door de hoger geraamde economische groei in het CEP. Dit werkt door in hogere belastinginkomsten (een saldoverbetering van ca. 2 procentpunt bbp) en lagere uitgaven aan WW en bijstand (0,1 tot 0,2 procentpunt bbp in 2022-2024). Harder stijgende lonen en prijzen zorgen daarentegen voor een verslechtering van het EMU-saldo ten opzichte van Miljoenennota (-0,2 tot ‒ 0,3 procentpunt bbp). Ook de besluitvorming in deze Voorjaarsnota leidt een verslechtering van het EMU-saldo van ca. 0,5 procentpunt bbp per jaar. Tot slot zorgt de grotere omvang van de economie ervoor dat het saldo uitgedrukt in percentage van bbp licht lager uitvallen dan in Miljoenennota (noemereffect) (0,1 procentpunt bbp).

Tabel 1.4 Ontwikkeling overheidssaldo en overheidsschuld tussen Miljoenennota en Voorjaarsnota

(+ is overschot), in procenten bbp

2021

2022

2023

2024

2025

EMU-saldo Miljoenennota 2021

‒ 5,5%

‒ 3,7%

‒ 2,5%

‒ 2,2%

‒ 1,9%

Noemereffect

0,1%

0,1%

0,0%

0,0%

0,0%

      

Belasting- en premie-inkomsten

2,3%

2,3%

2,0%

2,1%

2,0%

      

Nood- en steunmaatregelen corona (uitgaven kasbasis)

‒ 3,5%

‒ 0,9%

‒ 0,2%

0,0%

0,0%

Loon- en prijsontwikkeling uitgaven

‒ 0,1%

‒ 0,1%

‒ 0,2%

‒ 0,3%

‒ 0,3%

Niet-beleidsmatige mutatie WW en Bijstand

0,2%

0,2%

0,1%

0,1%

0,0%

Besluitvorming netto-uitgaven onder het plafond

‒ 0,5%

‒ 0,6%

‒ 0,5%

‒ 0,5%

‒ 0,6%

Kastransactieverschillen nood- en steunmaatregelen corona

‒ 0,3%

0,4%

0,0%

0,0%

0,0%

Stortingen en onttrekkingen begrotingsreserves

‒ 0,1%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

Overige netto-uitgaven niet onder het plafond en correcties van het saldo

‒ 0,1%

0,0%

0,0%

‒ 0,1%

‒ 0,1%

EMU-saldo Voorjaarsnota 2021

‒ 7,5%

‒ 2,4%

‒ 1,4%

‒ 0,9%

‒ 0,8%

Licence