Base description which applies to whole site

4. Doelmatige en duurzame energiehuishouding

Algemene doelstelling

Een doelmatige en duurzame energiehuishouding

In het energierapport 2011 heeft het kabinet zijn lange termijn visie op het energiebeleid bekend gemaakt. Het uitgangspunt van het energierapport is een economische en internationale aanpak waarbij de kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven bij verduurzaming van de energiehuishouding voorop staan. Het energierapport onderstreept het belang van duurzame energiehuishouding en mindere afhankelijkheid van schaarse fossiele brandstoffen waarbij meer geprofiteerd moet worden van de sterke Nederlandse energiesector.

Externe factoren

Internationalisering, investering in winning van olie en gas en de ontwikkeling van nieuwe (duurzame) technologieën hebben een grote invloed op de energievoorziening en de prijs van energie op langere termijn. Op de kortere termijn spelen ook geopolitieke ontwikkelingen en de stand van de wereldeconomie een belangrijke rol. 2011 is een jaar waarin met name de laatste twee factoren de energiemarkten en -prijzen sterk hebben beïnvloed. Onzekerheid over de gevolgen van de onrust in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. De geopolitieke ontwikkelingen hebben er aan bijgedragen dat de olieprijs in 2011 op een hoger niveau lag. Daarbij speelde ook mee dat de energievraag, met name door de nog steeds sterke economische groei in Azië, op peil bleef en pas recent is gaan dalen.

De economische crisis leidde in 2009 tot een verminderde vraag naar elektriciteit, terwijl 2010 een herstel liet zien van de vraag naar elektriciteit met 1,5%. Het Nederlandse elektriciteitsverbruik is in 2011 nagenoeg gelijk gebleven ten opzichte van het jaar ervoor. Het stroomverbruik liet in 2011 aanvankelijk een stijging zien, maar was in de afgelopen maanden vanwege verder uitblijven van economisch herstel langzaam aan het dalen (bron: www.tennet.org)

Ook in 2011 was er sprake van lage prijzen voor CO-2 emissierechten in de EU. Dit is nadelig voor rentabiliteit van investeringen in duurzame energie en energiebesparing.

De markten in Noord West Europa zijn meer en meer met elkaar verbonden. Beslissingen in andere lidstaten kunnen ook gevolgen hebben voor de stabiliteit en betaalbaarheid van de energievoorziening in omringende landen. Concreet voorbeeld is de Duitse beslissing om te stoppen met kernenergie. Dientengevolge zullen alle 17 Duitse kerncentrales met een totale capaciteit van ruim 20 GW in de periode tot 2022 worden gesloten. In 2011 zijn 8 kerncentrales met een totale capaciteit van ruim 8 GW definitief uit bedrijf genomen. De productie uit de kerncentrales wordt gecompenseerd door productie uit andere centrales in Duitsland en door importen uit omringende landen, waaronder Nederland.

Kengetallen

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie

2011

Energie-intensiteit (toe/M €’oo)

       

Nederland

172

174

nnb

nnb

EU-27

167

165

nnb

nnb

Bron: Eurostat

Toelichting

De energie-intensiteit geeft inzicht in het energieverbruik en energie-efficiëntie. Het wordt gedefinieerd als de verhouding tussen het bruto binnenlands energiegebruik (in ton olie equivalenten) en het bruto binnenlandse product (BBP in miljoenen euro’s; constante prijzen 2000). De waarden voor 2010 en 2011 zijn nog niet beschikbaar aangezien de statistieken van Eurostat met enkele jaren vertraging worden gepubliceerd.

Kengetallen

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie

2011

1. Gewonnen volume aardgas kleine velden

Bron: TNO

36 mld m3

34 mld m3

32 mld m3

28,4 mld m3  1

2. Aantal boringen exploratie onshore en offshore

Bron: TNO

13

15

12

181

3. Aantal boringen productie onshore en offshore

Bron: TNO

14

28

35

291

4. Productie aardgas totaal

Bron: TNO

79 mld m3

74 mld m3

86 mld m3

73 mld m3 1

5. Elektriciteitsstoring in minuten per jaar

Bron: Netbeheer Nederland

22 min

26,5 min

34 min

23 min

6. Euro/dollarkoers

Bron: CBS/CPB

1,47

1,39

1,33

1,391

7. Olieprijs (dollar/vat)

Bron: CBS/CPB

97,0

61,5

79,5

111,31

8. Kwaliteit van het Nederlandse energieonderzoek gemeten als percentage van het zevende EU kaderprogramma thema energie

Bron: AgNL

8,3%

7,5%

6,8%

7,4%

1

dit betreffen voorlopige waarden

Toelichting

  • 1 t/m 4) In het kader van voorzieningszekerheid is het van belang dat het aardgas dat zich bevindt in de Nederlandse kleine velden ook wordt gewonnen. Dit omvat zowel het produceren van reeds ontdekte velden (kengetal 1,2,3 en 4) als het exploreren van nieuwe velden (kengetal 2). EL&I stelt de randvoorwaarden middels een concurrerend mijnbouwklimaat, marktpartijen nemen de productie en exploratie voor hun rekening. Kengetal 1 geeft de totale hoeveelheid gewonnen gas uit kleine velden (onshore en offshore). Kengetal 4 geeft de totale aardgasproductie in Nederland weer, dus aardgas gewonnen uit kleine velden en het Groningerveld.

  • 5) Het aantal storingsminuten per huishouden per jaar geeft een indicatie van de leveringszekerheid van elektriciteit.

  • 6 t/m 7) De bepalende factoren voor de geraamde aardgasbaten zijn de aardgasprijs en het volume van de verkopen. De aardgasprijs is gerelateerd aan enerzijds de prijs van olie in dollars in combinatie met de euro/dollar-koers en anderzijds aan de prijs van gas die onafhankelijk van de olieprijs op de markt tot stand komt op onder andere gasbeurzen.

  • 8) De cijfers betreffen cumulatieve cijfers vanaf de start van het zevende kaderprogramma in 2007. De realisatie 2011 heeft betrekking op de periode 2007 t/m 2010. Het retourpercentage in KP7 energie voor Nederland is 7,4%. Dit is ruim boven de Nederlandse bijdrage aan het kaderprogramma thema energie van circa 5%. Bron: «Nederland in KP7», AgentschapNL, 2011.

Budgettaire gevolgen van beleid

4 Doelmatige en duurzame energiehuishouding (bedragen x € 1 000)
 

Realisatie

vastgestelde begroting 2011

Verschil 2011

 

2008

2009

2010

2011

   

Verplichtingen

1 213 516

1 949 003

8 194 747

3 174 394

334 493

2 839 901

Waarvan garantieverplichtingen

93 440

 

324 000

     

Uitgaven

686 227

1 097 668

1 082 797

1 046 540

1 408 098

– 361 558

programma

641 250

1 045 489

1 027 659

990 614

1 376 429

– 385 815

OD 1: Optimale ordening en werking van de energiemarkten

5 945

33 092

8 812

4 487

10 000

– 5 513

– Stadsverwarming

5 945

33 092

8 812

4 487

10 000

– 5 513

OD 2: Bevorderen van de voorzieningszekerheid

86 795

97 272

91 144

93 663

96 970

– 3 307

– Doorsluis COVA-heffing

83 334

93 464

88 646

89 292

93 000

– 3 708

– Leningen COVA (garantieverplichting)

           

– Beheer Mijnschadestichtingen

4

6

   

91

– 91

– Onderzoek en ontwikkeling bodembeheer

3 309

3 654

2 354

3 997

2 789

1 208

– Bijdrage aan diverse instituten

148

148

144

374

1 090

– 716

OD 3: Verduurzaming van de energiehuishouding

531 049

892 085

911 082

879 345

1 258 360

– 379 015

– Energie-innovatie

53 255

59 611

68 421

57 184

123 000

– 65 816

– Transitiemanagement

16 019

20 598

31 440

16 146

24 884

– 8 738

– Duurzame energie

398 081

700 747

697 592

716 367

924 345

– 207 978

– Duurzame warmte

 

9 447

24 145

19 756

31 000

– 11 244

– Straling

     

3 196

4 358

– 1 162

– Overige uitgaven duurzame energie

2 627

636

82

4 033

164

3 869

– CO2-reductieplan/Joint Implementation

20 325

53 471

12 399

13 079

38 773

– 25 694

– Carbon Capture and Storage

 

2 983

21 047

12 352

67 200

– 54 848

– Bijdrage aan ECN

40 742

44 592

55 956

37 232

44 636

– 7 404

             

Algemeen

17 461

23 040

16 621

13 119

11 099

2 020

– Bijdrage aan Algemene Energie Raad

337

109

297

 

89

– 89

– Diverse programma-uitgaven energie

12 112

8 334

8 223

8 223

8 111

112

– Onderzoek en Ontwikkeling

3 124

2 831

4 068

3 273

1 999

1 274

– BSIK

1 888

11 766

4 033

1 623

900

723

             

Apparaat

44 980

52 179

55 137

55 929

31 669

24 260

– Personeel Energie

9 167

9 834

10 809

12 887

12 272

615

– Bijdrage aan Agentschap NL

30 752

37 387

38 246

36 668

13 829

22 839

– Bijdrage aan NVWA

     

389

 

389

– SODM

5 061

4 958

6 082

5 985

5 568

417

             

Ontvangsten

8 338 406

9 540 591

5 790 691

11 299 393

10 049 911

1 249 482

Ontvangsten COVA

83 334

93 464

88 646

89 292

93 000

– 3 708

Aardgasbaten

10 469 653

11 012 889

7 657 541

11 165 588

9 900 000

1 265 588

Bijdrage aan het FES fonds

– 2 382 980

– 1 724 134

– 2 313 831

     

Ontvangsten zoutwinning

2 050

3 831

2 443

2 379

1 761

618

Ontvangsten uit het FES fonds

116 594

128 176

238 060

     

Diverse ontvangsten

49 754

26 365

117 832

42 135

55 150

– 13 015

Toelichting op de programma-uitgaven/verplichtingen

Operationele doelstelling 1: Optimale ordening en werking van de energiemarkten

Om ervoor te zorgen dat leveranciers efficiënt produceren, afnemers een efficiënte prijs betalen en vraag en aanbod zo goed mogelijk op elkaar af worden gestemd, creëert de overheid de randvoorwaarden voor een concurrerende energiemarkt. Daarnaast zorgt de rijksoverheid voor een doeltreffend reguleringskader voor het netbeheer om zo te bereiken dat de netten de markt tegen redelijke tarieven en voorwaarden faciliteren.

Warmtewet

In 2011 is een wetsvoorstel ingediend tot wijziging van de bestaande Warmtewet. De parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel zal in 2012 worden voortgezet.

Wet Marktmodel

In februari 2011 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de novelle en het wetsvoorstel Marktmodel, met als doel de kleinverbruikersmarkt voor elektriciteit en gas te verbeteren. Hiermee is besloten tot invoering van de slimme meter met keuzevrijheid voor consumenten als uitgangspunt. Aansluitend is lagere regelgeving vastgesteld, zodat de kleinschalige uitrol van de slimme meter per 1 januari 2012 van start is gegaan. Om informatie te verkrijgen voor de geplande besluitvorming waarmee per 1 januari 2014 overgegaan wordt tot de grootschalige uitrol heeft de NMa een consumentenbarometer en een monitor van marktaspecten voorbereid. Daarnaast heeft Agentschap NL opdracht gekregen om de potentiële energiebesparing en de ontwikkeling van aan de slimme meter gerelateerde energiediensten in beeld te brengen.

EU-wetgeving met betrekking tot het derde liberaliseringpakket energiemarkt

Het wetvoorstel ter implementatie van het derde pakket energie richtlijnen is medio 2011 naar de Tweede Kamer gestuurd. In september 2011 heeft de Tweede Kamer hierover verslag uitgebracht, waarna de minister in november 2011 een nota naar aanleiding van het verslag en een nota van wijziging bij de Kamer heeft ingediend. Naar verwachting wordt het wetstraject in de eerste helft van 2012 afgerond. Met de energierichtlijnen wordt een beter werkende interne markt voor gas en elektriciteit beoogd. Deze interne markt heeft tot doel keuzevrijheid te bieden aan consumenten, zowel particulieren als ondernemingen, nieuwe kansen voor economische groei te creëren en de grensoverschrijdende handel te bevorderen. Belangrijke onderwerpen in dit wetsvoorstel betreffen intensivering van grensoverschrijdende samenwerking tussen Transmission System Operators (TSO’s) en toezichthouders, versterking van de onafhankelijkheid van de toezichthouder, aanvullende regelgeving met betrekking tot gesloten distributienetten en aanscherping van consumentenbeleid.

De integratie van de Noordwest-Europese elektriciteitsmarkt

De Nederlandse markt raakt meer en meer geïntegreerd binnen de Noordwest Europese markt. Nadat eind 2010 de elektriciteitsmarkten van de Benelux, Frankrijk en Duitsland zijn gekoppeld, is begin 2011 ook de Scandinavische markt aangesloten. Met de ingebruikname van de Britned kabel in april 2011 is ook het Verenigd Koninkrijk toegevoegd. In een geïntegreerde energiemarkt kunnen nationale veranderingen in de energievoorziening van invloed zijn op omringende landen. Betere afstemming en coördinatie van nationale besluiten ten aanzien van de energievoorziening is hierdoor meer noodzakelijk geworden. Het Duitse besluit om af te stappen van kernenergie raakt ook de omringende landen en is hier een voorbeeld van. Naar aanleiding hiervan heeft de Europese Commissie, met steun van Nederland, eind 2011 een nieuw EU coördinatie platform hiertoe opgericht.

Prestatie-Indicatoren

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Streefwaarde 2011

1. Concentratiegraad in de retailsector elektriciteit:

         

– HHI

2 279

2 285

2 263

2 330

1 800 – 2 500

– C3

81%

81%

81%

84%

Daling

2. Concentratiegraad in de retailsector gas:

         

– HHI

2 104

2 187

2 158

2 300

1 800 – 2 500

– C3

79%

76,4%

79%

82%

Daling

Bron: Energiekamer NMA

         

Toelichting

Indicator: De C3 is het gezamenlijk marktaandeel van de drie grootste leveranciers. De mate van concentratie op de kleinverbruikersmarkt voor elektriciteit en gas vormt een indicatie voor de concurrentie op die markten. Een indicator hiervoor is de Herfindahl-Hirschman index (HHI). Een markt met een HHI onder de 1 800 punten wordt gezien als een competitieve markt en een markt met een index tussen de 1 800 en 8 000 punten wordt gezien als een geconcentreerde markt. Met betrekking tot de C3 en HHI hanteert de Nederlandse mededingingsautoriteit (NMa) ieder jaar twee meetmomenten, te weten juni en december. De C3 en HHI per 1 juli 2011 zijn beide gestegen ten opzichte van de cijfers per 1 juli 2010 zoals opgenomen in het jaarverslag. Dit is het gevolg van een overname van een middelgrote speler door één van de drie grote marktpartijen. Hierdoor zijn de marktaandelen op de kleinverbruikersmarkt van beide spelers samengevoegd.

Toelichting op de programma-uitgaven

Stadsverwarming (OEPS regeling)

De gerealiseerde uitgaven waren in 2011 lager dan het begrote bedrag. Het begrote bedrag was gebaseerd op de uitwerking van bepaalde risico’s die in 2011 niet zijn gematerialiseerd.

Operationele doelstelling 2: Bevorderen van de voorzieningszekerheid

Mijnbouwwet

De implementatie van de Europese CCS-richtlijn (CCS staat voor Carbon Capture hetgeen CO2-afvang en -opslag betekent) in de Nederlandse wetgeving is per 16 september 2011 voltooid. De aanvraag van een vergunning voor de opslag van CO2 bij Barendrecht is door de NAM ingetrokken. In behandeling is een aanvraag van Taqa Exploration voor CO2-opslag in het voorkomen P18–4 (de aanduiding van het veld dat ligt in het offshore blok P18).

Aan het eind van het jaar lag de opslagvergunning in het kader van de Rijkscoördinatie Regeling (RCR) ter inzage. Tevens is – conform de richtlijn – advies gevraagd aan de Europese Commissie. Dit advies wordt medio februari 2012 verwacht.

In de begroting 2011 werd aangegeven dat de randvoorwaarden voor het behoud van potentiële opslaglocaties zullen worden bepaald en verwerkt in voorstellen voor aanpassing van de Mijnbouwwetgeving. Besloten is om dit mee te nemen in de structuurvisie voor de ondergrond, waarvan het ontwerp eind 2012 gereed zal zijn. (uitvoering ligt bij het Ministerie van I&M) In dit traject wordt ook bekeken op welke wijze de mijnbouwwet aangepast moet worden, om aansluiting op deze structuurvisie mogelijk te maken.

In vervolg op de ramp met het booreiland Deepwater Horizon in de Golf van Mexico is de Europese Commissie op 7 november 2011 met een voorstel voor een verordening gekomen om in het belang van veiligheid en milieu regels te stellen aan de offshore opsporing en winning van olie en gas. Met de behandeling van het voorstel is in de Raadswerkgroep een begin gemaakt. De behandeling wordt in 2012 voortgezet.

Ook in 2011 zijn weer veel aanvragen om vergunningen voor de opsporing van aardwarmte ontvangen. Een herbezinning heeft plaatsgevonden op de criteria voor de technische en financiële capaciteiten waaraan aanvragers moeten voldoen. Dit heeft geleid tot een opschorting van de activiteiten rond aanpassing van de wetgeving die op aardwarmte van toepassing is.

Op 1 juli 2011 is op de website www.nlog.nl de definitieve classificatie van fallow-gebieden gepubliceerd ingevolge artikel 4, vierde lid, van het Convenant ter bevordering van de opsporing en ontwikkeling van de olie- en gasreserves en de opslag van stoffen op het Nederlands deel van het continentaal plat. Tevens is ingevolge artikel 32a, eerste lid, van de Mijnbouwwet voor de landzijde een inventarisatie gepubliceerd van inactieve gebieden.

Rijkscoördinatieregeling

Afgelopen jaar is gewerkt aan talrijke projecten: De politieke besluitvorming Noordring heeft plaatsgevonden, Noord-West vindt komende tijd plaats, politieke besluitvorming Zuid-West heeft in 2011 ook plaatsgevonden. In het kader van COBRA kabel is gewerkt aan een milieueffectrapportage (MER). Windprojecten groeiden in aantal afgelopen jaar, met betrekking tot gaswinning onder de Waddenzee vindt begin 2012 voorbereiding van besluitvorming plaats.

Crisisbeleid

De nieuwe Wet Voorraadvorming Aardolieproducten is niet ingediend voor parlementaire behandeling. Wel heeft in 2011 consultatie van het concept wetvoorstel plaatsgevonden en zijn naar aanleiding van deze consultatie meerdere overleggen gevoerd met betrokken partijen over hun bezwaren. In 2012 zal de parlementaire behandeling plaatsvinden, de beoogde implementatiedatum is 1 januari 2013.

Operationele doelstelling 3: Verduurzaming van de energiehuishouding

Uitgangspunt op de middellange termijn zijn de doelstellingen 20% CO2 reductie en 14% duurzame energie productie in 2020. Om dat te bereiken volgt EL&I meerdere sporen: bevorderen van energiebesparing, bevorderen van CO2 emissie reductie, reguleren van een veilige toepassing van kernenergie, bevorderen van voor duurzame energie relevante innovatie en het stimuleren van duurzame energieproductie. Dit kabinet zet hierbij specifiek in op groene economische kansen en realiseert zich dat daarvoor de kennis, kunde en vooral de creativiteit van de samenleving nodig is om met oplossingen te komen. Daarvoor heeft dit kabinet in 2011 de eerste 75 Green Deals met de samenleving gesloten. De Green Deals helpen burgers, bedrijven, mede-overheden en andere organisaties plannen voor verduurzaming tot uitvoering te brengen. Met de Green Deals worden specifieke (vaak niet financiële) knelpunten weggenomen, bijvoorbeeld in wet- en regelgeving, het verzorgen van een goede en objectieve informatievoorziening of het voorzien in goede samenwerkingsverbanden. In de praktijk blijken vaak eenvoudige oplossingen zoals een betere samenwerking tussen de overheid en bedrijven het realiseren van nieuwe projecten te bevorderen.

Prestatie-indicator

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Streefwaarde 2011

Duurzame elektriciteitsproductie

Bron: CBS

7,5%

9,0%

8,9%

9,5%1

nnb

Duurzame energieproductie

Bron: CBS

3,5%

4,2%

3,8%

nnb

nnb

CO2 -uitstoot industrie/energie

Bron: SenterNovem

109,2 Mton

109,2 Mton

109,2 Mton

109,2 Mton

109,2 Mton

– waarvan: absoluut plafond sector industrie/energie voor bedrijven die vallen onder de broeikasemissierechten 2008–2012

Bron: SenterNovem

86,8 Mton

86,8 Mton

86,8 Mton

86,8 Mton

86,8 Mton

Vermeden CO2 -uitstoot voor 2012 via Joint-Imlementation (JI) en gegroende Assigned Amount Units (AAU’s)

Bron: AgNL

onbekend

5,2 Mton

3,1 Mton

3,6 Mton

4 Mton

1

dit betreft een voorlopige waarde

  • 1) Het aandeel duurzame elektriciteit bedraagt in 2010 9,1%. Daarmee voldoet Nederland aan de Europese verplichting. Op grond van voorlopige cijfers tot en met het 3e kwartaal 2011 kan een streefwaarde van 9,5% voor 2011 worden aangehouden.

  • 2) Het aandeel duurzame energie is in 2010 ten opzichte van 2009 gedaald van 4,2% naar 3,8%. Het CBS geeft aan dat de oorzaak ligt in een hoger energieverbruik in 2010 (noemereffect) en een lagere bijmenging van biobrandstoffen in het wegverkeer dan in 2009: de wet staat toe dat leveranciers de bijmengverplichting flexibel mogen invullen, het ene jaar meer dan wat verplicht is, het andere jaar minder.

  • 4) De doelstelling voor de vermeden CO2-uitstoot is 20 Mton, te realiseren over de periode 2008–2012. In 2010 is 3,1 Mton geleverd, die gerealiseerd zijn in 2009 en in 2011 is 3,6 Mton geleverd, die gerealiseerd zijn in 2010. (De ambitie voor beide jaren lag op 4 Mton). In 2010 is dus iets minder geleverd dan verwacht, daarentegen is in 2011 meer geleverd. Op het totaal liggen we goed op koers.

Energie-innovatie

In 2011 is het topsectorenbeleid van start gegaan. Dit heeft geresulteerd in een innovatiecontract energie op hoofdlijnen, waarin kennisinstellingen en bedrijfsleven in de energiesector een gezamenlijke onderzoeks- en innovatieagenda presenteren. Begin 2012 wordt dit innovatiecontract definitief gemaakt en tot uitvoering gebracht. Met het oog op het nieuwe topsectorenbeleid is besloten een deel van de voor 2011 begrootte energie-innovatiemiddelen door te schuiven naar volgende jaren om deze zodoende volgens de nieuwe filosofie van vraagsturing te kunnen inzetten. Dit heeft er onder andere toe geleid dat er in 2011 geen budget is gepubliceerd voor de Energie Onderzoek Subsidie regeling (EOS).

De energietransitie is de verandering van het Nederlandse energiesysteem dat momenteel nog voor het overgrote deel rust op het gebruik van fossiele brandstoffen naar een systeem dat veel zuiniger is en in grote mate draait op hernieuwbare energiebronnen. Die transitie is noodzakelijk vanwege de economie en het broeikaseffect en geeft Nederland kansen voor nieuwe bedrijvigheid en een gezonde leefomgeving. Op dit onderdeel worden de uitgaven verantwoord voor met name de Unieke Kansen Regeling (UKR) en het Unieke Kansen Programma (UKP). De UKR stimuleert projecten waarin Nederlandse marktpartijen en niet-marktpartijen samen werken aan de transitie naar een duurzame energiehuishouding. De nadruk bij de Unieke Kansen Regeling ligt op versnelde marktintroductie van technieken op het gebied van energiebesparing en energieneutraal wonen, bij de UKP gaat het om scholen en kantoren.

De lagere kasuitgaven zijn het gevolg van het feit dat projecten vertraging hebben oplopen als gevolg van externe invloeden (onder andere financiële crisis/verslechterende woningmarkt).

In 2011 is een Green Deal gesloten met MKB Nederland over concrete stappen op het gebied van energiebeparing in het midden- en kleinbedrijf. Deze Green Deal is de opvolger van het Energiecentrum MKB.

Duurzame energie

De afwijking ten opzichte van de stand van de tweede suppletoire begroting bij de MEP (€ 34 mln) is vooral toe te schrijven aan lagere energieproductie dan eerder geraamd bij de onderdelen Wind Op Land (het heeft in 2011 aanzienlijk minder gewaaid dan normaal) en grootschalige bij- en meestook van biomassa (als gevolg van onderhoud aan betrokken centrales). De onderbesteding bij de SDE ten opzichte van de tweede suppletoire begroting (€ 9 mln) is vanwege het feit dat de realisatie van een aantal projecten trager verloopt dan eerder geraamd.

Conform het Regeerakkoord is de SDE per 1 januari 2011 geëindigd en omgevormd naar een efficiëntere SDE+. Doel is het zo goedkoop mogelijk invullen van het Europese duurzame energie doel (14% in 2020).

1 juli 2011 is de SDE+ voor de eerste keer opengesteld met een budget van € 1,5 mld De openstelling is succesvol verlopen. De introductie van concurrentie binnen de SDE+ heeft gewerkt: het overgrote deel van de ondernemers heeft subsidie aangevraagd in de vrije categorie voor een lager basisbedrag. In 2011 is aan 740 projecten SDE+ subsidie toegekend. Het gaat om 12 wind op land projecten, 678 zonne-energieprojecten, 20 biomassa projecten (hernieuwbare elektriciteit en warmte), 26 groen gas projecten en 4 groen gas hubs. De projecten dragen voor circa 0,43% bij aan het Europese duurzame energiedoel in 2020.

De lagere uitgaven op het onderdeel duurzame energie (€ 207,9 mln) hebben betrekking op de Subsidieregeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP) (€ 67 mln) en Stimuleringsregeling voor Duurzame Energieproductie (SDE) (€ 141 mln).

De kasuitgaven en de verdeling over de jaren voor de MEP en SDE projecten zijn bij 1e suppletoire begroting opnieuw geraamd, mede met gebruikmaking van ramingen van het Agentschap NL, de uitvoerder van beide regelingen. Als gevolg hiervan heeft een meerjarige kasherschikking plaatsgevonden waarbij de uitgaven voor 2011 met € 58 mln zijn verlaagd (MEP € 8 mln, SDE € 50 mln).

Daarnaast zijn bij tweede suppletoire begroting de ramingen voor de MEP en SDE verder verlaagd. Bij de MEP betrof het een bedrag van € 25 mln met name vanwege lagere productie bij  wind- en biomassa projecten onder andere als gevolg van hoge biomassaprijzen. Bij de SDE betrof het een bedrag van circa € 82 mln vanwege  een verschuiving van de startdatum van de productie van verschillende projecten en vertraging in de Brusselse goedkeuring van de subsidieverleningen aan de windparken in de Noordoostpolder.

Duurzame warmte

In lijn met het Energierapport en het advies van de Topsector Energie, is in juli 2010 besloten de subsidiëring van duurzame warmte-installaties voor bestaande woningen in 2011 niet langer voort te zetten. Met ingang van 2012 wordt duurzame warmte als subsidiabele categorie aan de SDE+ toegevoegd. Bij eerste suppletoire begroting heeft compensatie plaats gevonden voor het meer declareren van middelen uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) bij Slotwet 2010 dan er oorspronkelijk geraamd stond voor duurzame warmte (– € 8 mln). Bij tweede suppletoire begroting is vanwege de beëindiging van de subsidieregeling voor duurzame warmte-installaties voor bestaande woningen in 2011 de uitgavenraming met € 15 mln naar beneden bijgesteld. De afwikkeling van de regeling loopt sneller dan gedacht, hierdoor zijn de uitgaven in 2011 uiteindelijk hoger uitgevallen dan geraamd.

Overige uitgaven duurzame energie

Bij tweede suppletoire begroting zijn de Programmamiddelen voor het dossier Elektrisch Rijden overgeheveld van het Ministerie van I&M naar het Ministerie van EL&I (€ 3,8 mln).

CO2-reductieplan/Joint Implementation

De lagere uitgaven bij Joint Implementation worden veroorzaakt door een ongunstig investeringsklimaat, waarbij ook sprake is geweest van een faillissement. Hierdoor zijn de investeringen bij projecten in het buitenland op het gebied van reductie van broeikasgasemissie lager uitgekomen dan geraamd.

Carbon Capture and Storage (CCS)

Een groot deel van de geplande uitgaven 2011 voor het Carbon Capture Storage ROAD-project zijn vertraagd als gevolg van later aangaan van grote contracten. De voor 2011 geplande uitgaven van € 56 mln zijn daarom bij eerste suppletoire begroting doorgeschoven naar 2012 en 2013.

Naast de in de begroting 2011 beschreven activiteiten op het vlak van CCS heeft Nederland in mei 2011 een CCS-demonstratieproject voor de Europese subsidieregeling NER300 in Brussel ingediend (TK vergaderjaar 2010–2011 31 239, nr. 119). De Europese Commissie zal eind 2012 haar selectieprocedure hebben afgerond.

Bijdrage aan Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN)

Er heeft bij eerste suppletoire begroting 2011 compensatie plaatsgevonden voor het meer declareren van FES-middelen bij Slotwet 2010 dan er oorspronkelijk geraamd stond (– € 5 mln). Verder verloopt het Advanced Dutch Energy Materials Innovation Lab (ADEM) programma (een onderzoeksprogramma dat zich richt op onderzoek-en infrastructuur) trager dan verwacht. Hierdoor heeft in 2011 geen bevoorschotting plaatsgevonden voor dit programma.

Kernenergie

Het kabinet wil in deze kabinetsperiode één of meer vergunningen verlenen voor de bouw van een kerncentrale die aan de vereisten voldoet. Deze vereisten voor een kerncentrale zijn uitgewerkt in een randvoor-waardenbrief die in februari 2011 naar de Kamer is verzonden.

Op 14 maart werd in Fukushima in Japan een complex van zes kerncentrales getroffen door een aardbeving gevolgd door een tsunami. Vier van de zes kerncentrales op het complex werden zwaar beschadigd.

In Nederland is het EPAn-crisisteam (Eenheid Planning en Advies nucleair) geactiveerd en zijn de mogelijke gevolgen van deze ramp voor Nederland in kaart gebracht. Kabinet en Tweede Kamer werden bijna wekelijks geïnformeerd.

In samenwerking met het RIVM zijn inschattingen gedaan over de te verwachten fall out. Vliegtuigen en schepen, en hun lading, die vanuit Japan Nederland bezochten zijn op radioactieve besmettingen gecontroleerd.

Al tijdens de crisisperiode is op Europees niveau het plan vormgegeven om veiligheidsonderzoeken, zogenaamde «stresstests», uit te laten voeren bij de diverse nucleaire inrichtingen in Europa. Het verslag over de kerncentrale Borssele is beoordeeld en de rapportage is naar de EU gezonden.

De kerncentrale in Borssele zal ten gevolge van het onderzoek een aantal aanvullende maatregelen treffen waardoor de kerncentrale nog veiliger zal worden.

Stresstest

Ten gevolge van de ramp in Fukushima is de kerncentrale in Borssele aan een zogenaamde stresstest onderworpen. De uitkomsten van de stresstest van Borssele worden in Europees verband beoordeeld, waarbij Nederland de uitkomsten van stresstesten van andere Europese kerncentrales zal gaan beoordelen.

Er is voor gekozen om op termijn de andere nucleaire inrichtingen in Delft, Petten en Almelo ook aan een stresstest te onderwerpen.

Kengetallen

Basiswaarde

Peildatum

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Streefwaarde 2011

1. Radon in woningen

Stralingsniveau in nieuwbouwwoningen uit de periode 1990–1995

’90–’95

nnb–1

nnb–1

nnb–1

1,5 mSv/jaar bij continue verblijf

Bron: RIVM

           

2. Straling lucht en water

De bronlimiet is 0,1 mSv/jaar

jaarlijks

23 mensSV2

30 mensSV2

nnb

Totale straling blijft onder het achtergrondniveau van 1mSv (kosmische straling, straling uit de bodem en medische bronnen)

Bron: RIVM

           
1

Onderzoek (survey) besloeg periode van 1994 tot en met 2003. Deze survey is gestart omdat ontdekt was dat met de meetapparatuur in de survey van ’85 tot ’94 naast radon ook thoron gemeten werd, waardoor radon-waarden hoog leken. In 2012 zal opdracht gegeven worden voor een vierde survey van 3 000 woningen gedurende een jaar.

2

Realisatiecijfers zijn in dat jaar gemeten waarden. Straling terugdringen kan alleen door menselijke bronnen (dus niet uit van nature in de bodem voorkomende stoffen en uit de kosmos) stralingsvrij (opheffen) of stralingsarm te maken. In 2000 zijn twee kunstmestfabrieken gesloten aan de Nieuwe Waterweg, waardoor de emissie naar water nagenoeg 0 werd.

Toelichting op de apparaatsuitgaven

Bijdrage aan Agentschap NL

Voor de uitvoering van subsidieregelingen (onder andere Stadsverwarming en SDE) en het programma (Smart Grids) in 2011 door Agentschap NL is bij tweede suppletoire begroting € 21 mln aan kasmiddelen overgeheveld naar de bijdrage aan Agentschap NL. Deze mutatie is het gevolg van de verplichting aan Agentschap NL voor de uitvoering in 2011 die eind 2010 is aangegaan en waarvoor eveneens een overheveling vanuit programmamiddelen (OD1 en OD3) heeft plaatsgevonden.

Toelichting op de ontvangsten

Aardgasbaten

De aardgasbaten laten een meevaller zien ten opzichte van de raming in de begroting. Dit komt voornamelijk door het aantrekken van de gasprijzen. In de begroting werd uitgegaan van een spotmarktprijs van gas van 18 cent per kubieke meter terwijl de realisatie uitkwam op 23 ct/m3. Gasprijzen op basis van oliepariteit vielen ook hoger uit: het CPB-scenario voor de olieprijs en dollarkoers ging uit van respectievelijk 75 $ per vat en 1,25 $ / Euro, terwijl de realisatie 111 $ per vat en 1,39 $ / Euro bedroeg. Hiernaast viel de uiteindelijke productie in 2010 hoger uit, onder andere door het koude najaar, waardoor extra inkomsten over deze extra productie in 2011 ontvangen zijn.

Diverse ontvangsten

Dit betreft de ontvangsten uit de veilingen van CO2 uitstootrechten. De realisatie is lager dan geraamd omdat de CO2 prijs in 2011, onder andere door de slechte economische omstandigheden en een groot aanbod van rechten, sterk is gedaald. In 2011 zijn er twee veilingen geweest (eind oktober en eind november), waarbij in totaal 4 miljoen CO2-uitstootrechten geveild zijn. De totale opbrengst bedraagt € 36,7 mln en is hiermee lager dan oorspronkelijk geraamd.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Soort onderzoek

Onderwerp

OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Effect onderzoek ex post

Elektriciteits- en gaswet

4.1

2011

2012

 
 

Energie Onderzoek Subsidie Regeling (EOS)/Duurzame Energie Nederland (DEN A)

4.3

2011

2011

Ecofys en Harmelink. December 2011

 

Stralingsbescherming

4.3

2011

2012

 

Toelichting

Het evaluatieonderzoek EOS/DEN A leidt tot de volgende hoofdconclusies:

  • DEN A en EOS hebben bijgedragen aan de verbetering van de kennispositie in Nederland en de toepassing van nieuwe energietechnologieën;

  • Een groot deel van de uitgevoerde projecten heeft vervolg gekregen;

  • Over het algemeen zijn de middelen van de programma’s doelmatig ingezet;

  • Het monitoren van de effectiviteit van beide programma’s heeft te wensen overgelaten.

Licence