Economisch herstel zet in de tweede helft van 2011 niet door
Met name in de eerste maanden van 2011 trok de economische groei verder aan. Dit was voor het Centraal Planbureau (CPB) reden om de economische groei voor 2011 opwaarts bij te stellen. In de juniraming ging het CPB uit van een economische groei van 2%. Het economisch herstel hield echter niet aan. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verwacht in zijn voorlopige realisatie voor 2011 een bbp-groei van 1,2%.
De Europese schuldencrisis heeft het vertrouwen in de financiële markten onder druk gezet. De turbulentie op de financiële markten begon vanaf de zomer meer door te werken in het consumentenvertrouwen, waardoor de consumptie van huishoudens in 2011 is afgenomen ten opzichte van 2010.
Naast de afname van de consumptieve bestedingen ontwikkelde ook de relevante wereldhandel zich minder gunstig dan verwacht. Vanwege het open karakter van de Nederlandse economie bepaalt de ontwikkeling van de export voor een groot deel de groei van de Nederlandse economie. De groei van de wereldhandel vertraagde in 2011, waardoor de groei van de uitvoer van goederen achterbleef bij de raming van het CPB in juni 2011.
De afname van de groei van de wereldhandel en de afname van de koopbereidheid van consumenten hebben, met name vanaf het derde kwartaal, de economische groei onder druk gezet. In het derde kwartaal is het bbp met 0,4% gekrompen ten opzichte van het vorige kwartaal. In het vierde kwartaal was sprake van een krimp van 0,7% ten opzichte van het vorige kwartaal. Hierdoor bevindt Nederland zich opnieuw in een recessie.
Werkloosheid loopt op, maar niet door afname werkgelegenheid
De daling van de werkloosheid die sinds februari 2010 is ingezet heeft zich in de eerste helft van 2011 voortgezet. In juni 2011 waren 392 duizend personen werkloos (seizoensgecorrigeerd, Nederlandse definitie). Sindsdien is de seizoensgecorrigeerde werkloosheid echter weer gestegen. Deze stijging werd voornamelijk veroorzaakt door een sterkere stijging van het arbeidsaanbod in vergelijking met de werkgelegenheid. Het CPB geeft aan dat dit mogelijk het gevolg is van een groter aantal schoolverlaters dan gebruikelijk en vrouwen die de arbeidsmarkt betreden om een mogelijk inkomensverlies te beperken. Daarnaast zijn ook meer ouderen de arbeidsmarkt opgekomen, mogelijk vanwege de onzekerheid rondom de pensioenvoorzieningen1. In december 2011 zijn er 456 duizend werklozen (zie figuur 3.1), hetgeen overeenkomt met 5,8% van de beroepsbevolking. In vergelijking met andere Europese landen is de werkloosheid in Nederland relatief laag. Ook de jeugdwerkloosheid in Nederland behoort tot één van de laagste in Europa.
Figuur 3.1: Ontwikkeling werkloosheid in 2009 tot en met 2011 (aantal personen x 1 000)
Bron: CBS, Statline
Dat de stijging van de werkloosheid niet veroorzaakt wordt door verminderde vraag naar arbeid blijkt ook uit de ontwikkeling van de werkgelegenheid. Gemiddeld waren er in 2011 36 duizend banen meer dan in 2010. Het aantal openstaande vacatures is in de eerste helft van 2011 gestegen tot 137,4 duizend. Sindsdien is het aantal openstaande vacatures gedaald, waardoor eind december 123 duizend openstaande vacatures bestonden.
Dalende koopkrachtontwikkeling
In 2011 is de statische koopkrachtontwikkeling negatief2. Dit wordt veroorzaakt door het achterblijven van de contractloonontwikkeling bij de inflatie. De inflatie over 2011 bedraagt volgens het CBS 2,3%, terwijl de contractlonen in die periode met gemiddeld 1,3% zijn gestegen. De mediane koopkrachtontwikkeling komt, volgens het CPB, uit op -1%. Opvallend is wel dat de stijging van de contractlonen gedurende het jaar toenam. In het eerste kwartaal van 2011 namen de contractlonen met 1,1% toe, in het laatste kwartaal was dit 1,5%.
Figuur 3.2 Ontwikkeling inflatie en CAO loonstijging
In tabel 3.1 zijn voor de meest relevante kerngegevens de prognoses van de begroting (MEV 2011) vergeleken met de realisatie (CEP 2012).
MEV 2011 | CEP 2012 | |
---|---|---|
Economische groei (%) | 1½ | 1,2 |
Contractloon marksector (%) | 1½ | 1,4 |
Consumentenprijsindex (%) | 1½ | 2,3 |
Koopkracht, mediaan, alle huishoudens (%) | – ¼ | – 1,0 |
Werkgelegenheid in arbeidsjaren (%) | – ¼ | 0,2 |
Werkloosheid (% van de beroepsbevolking) | 5½ | 5,4 |
Arbeidsproductiviteit marktsector (%) | 2¼ | 1,5 |
EMU-saldo (% van het bbp) | – 3,9 | – 5,0 |
EMU-schuld (% van het bbp) | 66,2 | 65,6 |