Base description which applies to whole site

2. Beleidsartikel «Eenheid van het algemeen regeringsbeleid»

2.1 Algemene doelstelling

De algemene doelstelling van de Minister-President is het bewaken van de eenheid van het algemene regeringsbeleid. Met deze doelstelling is een deel van de invulling van de rol en verantwoordelijkheid van de Minister-President ook gegeven. De algemene doelstelling wordt derhalve tezamen met de rol en verantwoordelijkheid nader uitgelegd in hoofdstuk 2.2.

2.2 Rol en verantwoordelijkheid

In artikel 45, lid 3, van de Grondwet is bepaald dat de ministerraad beraadslaagt en besluit over het algemene regeringsbeleid en dat het de eenheid van dat beleid bevordert. Lid 2 van hetzelfde artikel bepaalt dat de Minister-President de voorzitter is van de ministerraad. De Minister-President heeft daarmee een coördinerende verantwoordelijkheid voor de eenheid van het algemene regeringsbeleid. Dit komt op verschillende manieren tot uitdrukking. Zo spreekt de Minister-President na afronding van het formatieproces namens het nieuwe kabinet de regeringsverklaring uit en gaat hij daarover met de Tweede Kamer in debat. Voorts legt de Minister-President jaarlijks verantwoording af over het algemene regeringsbeleid tijdens de algemene politieke beschouwingen na Prinsjesdag. In 2017 vonden de algemene politieke beschouwingen plaats na het aantreden van het nieuwe kabinet. De Minister-President is ook verantwoordelijk voor het in stand houden en zo nodig aanpassen van het stelsel van overleg en besluitvorming, zoals dat vorm krijgt in de ministerraad en onderraden. De Minister-President heeft verder geen specifiek beleidsveld waar verantwoording voor moet worden afgelegd. De Minister-President heeft een aantal verantwoordelijkheden op het gebied van buitenlands beleid. Deze houden onder meer verband met zijn lidmaatschap van de Europese Raad. De Minister-President vertegenwoordigt Nederland op diverse internationale bijeenkomsten, zoals de NAVO-top in Brussel. Ook brengt hij, in overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken, bezoek aan landen en regio’s indien het bredere Nederlandse belang daarmee is gediend. Verder heeft de Minister-President een bijzondere verantwoordelijkheid ten aanzien van het Koninklijk Huis. Alle ministers dragen op grond van artikel 42 Grondwet ministeriële verantwoordelijkheid, maar in de praktijk is het in de eerste plaats de Minister-President die daarover in de Kamer verantwoording aflegt, eventueel met één of meer andere betrokken Ministers.

Het Ministerie van Algemene Zaken heeft naast het coördineren van het algemeen regeringsbeleid, de verantwoordelijkheden op internationale onderwerpen en het Koninklijk Huis nog twee operationele doelstellingen:

  • 1. coördinatie van het algemeen communicatiebeleid;

  • 2. het leveren van bijdragen aan de langere-termijn beleidsontwikkeling van het regeringsbeleid.

Meer informatie over de coördinatie van het algemeen communicatiebeleid staat beschreven onder 2.6.1. De bijdrage van De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) voor de langere termijn beleidsontwikkeling staat beschreven onder 2.6.2.

De ambtelijke ondersteuning van de Minister-President richt zich met name op de inhoudelijke advisering ter voorbereiding van de ministerraad en de onderraden, ten behoeve van de contacten van de Minister-President en de voorbereiding en advisering voor zijn buitenlandse reizen. Deze advisering ligt voor het grootste gedeelte bij het Kabinet van de Minister-President (KMP), waar ook het secretariaat van de ministerraad onder valt. Het KMP ondersteunt de Minister-President in zijn rol als voorzitter van de Rijksministerraad, van de ministerraad en van de onderraden van de ministerraad alsmede in zijn rol als lid van de Europese Raad en als verantwoordelijke voor de coördinatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

2.3 Beleidsconclusies

Op 26 oktober 2016 heeft de Minister-President de Tweede Kamer geïnformeerd (Kamerstukken II 2016–2017 34 550 I, nr. 5) over archiefonderzoek naar de bepaling van het inkomensbestanddeel van de grondwettelijke uitkering aan leden van het koninklijk huis tijdens de voorbereiding van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis die op 1 januari 1973 in werking trad.

Teneinde meer duidelijkheid te bieden over verschillende elementen die bij de bepaling van het inkomensbestanddeel een rol hebben gespeeld, is vervolgens aanvullend besloten tot de instelling van een onafhankelijk historisch onderzoeksteam van deskundigen. Hierover is de Kamer op 26 oktober 2016 geïnformeerd. Vervolgens is de Kamer op 14 december 2016 ingelicht over het instellingsbesluit van het historisch onderzoeksteam en de leden hiervan (Kamerstukken II 2016–2017 34 550 I, nr. 8).

Daarna is in 2017 een onderzoek uitgevoerd naar de totstandkoming van de bepaling van het inkomensbestanddeel van de grondwettelijke uitkering aan leden van het koninklijk huis in de periode 1963–1973, met inbegrip van de verschillende elementen die hierbij een rol hebben gespeeld. Tevens diende het onderzoek zich te richten op de totstandkoming van het rapport van de stuurgroep herziening stelsel kosten koninklijk huis (Kamerstukken II 2008–2009 31 700 I, nr. 5), waar dit betrekking heeft op het inkomensbestanddeel. Voor dit onderzoek is een commissie benoemd (Stcrt. 2017, 8697) en op 1 december 2017 is het onderzoek van het historisch onderzoeksteam onder leiding van Prof. Dr. C.C. van Baalen openbaar gemaakt en voorzien van een kabinetsreactie (Kamerstukken II 2017–2018 34 775 I, nr. 6). Het rapport en de kabinetsreactie gaven tijdens het begrotingsdebat in december 2017 geen aanleiding tot vragen of opmerkingen.

2.4 Tabel budgettaire gevolgen van beleid artikel 1
Eenheid van het algemeen regeringsbeleid (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Verplichtingen

55.117

62.086

50.736

55.654

57.639

59.461

– 1.822

               

Uitgaven

55.780

56.146

56.962

55.654

57.639

59.461

– 1.822

               

Coördinatie van het algemeen communicatie- en regeringsbeleid (RVD) apparaatsuitgaven

2.181

1.668

1.652

1.597

1.510

4.271

– 2.761

               

Bijdrage aan de lange termijn beleidsontwikkeling (WRR) apparaatsuitgaven

475

451

583

520

510

594

– 84

               

Apparaatsuitgaven

30.619

31.084

30.004

29.004

29.999

32.010

– 2.011

Personele uitgaven

21.132

18.388

18.322

18.854

18.595

1

 

waarvan eigen personeel

 

17.446

16.583

16.885

17.045

1

 

waarvan inhuur externen

 

340

219

496

212

1

 

waarvan overige personele uitgaven

 

602

1.520

1.473

1.338

1

 

Materiële uitgaven

9.487

12.696

11.682

10.150

11.404

1

 

waarvan ICT

 

3.037

3.810

2.486

2.577

1

 

waarvan bijdrage aan SSO's

 

6.227

4.246

4.962

5.409

1

 

waarvan overige materiële uitgaven

 

3.432

3.626

2.702

3.418

1

 
               

Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB)

0

0

0

0

298

0

298

               

Bijdrage aan het agentschap Dienst Publiek en Communicatie

22.505

22.943

24.723

24.533

25.322

22.586

2.736

               

Ontvangsten

6.605

4.017

4.307

4.111

3.767

4.365

– 598

1

De apparaatsuitgaven zijn in de ontwerpbegroting 2017 niet uitgesplitst naar personele en materiele uitgaven, dit is conform de Rijksbegrotingsvoorschriften.

2.5 Toelichting op de financiële instrumenten

In de eerste suppletoire begrotingswet zijn de loon- en prijsbijstelling, de compensatie premiestijging ABP pensioen en een aantal overboekingen verwerkt (per saldo met € 0,4 miljoen verlaagd).

In de tweede suppletoire begrotingswet is budget overgeheveld naar de CTIVD, de TIB en het agentschap DPC (per saldo met € 0,5 miljoen verlaagd).

Indien rekening wordt gehouden met bovenstaande mutaties, is er sprake van een aanvullende onderuitputting van ruim € 0,9 miljoen bij de uitgaven.

In totaal is er een neerwaartse bijstelling van € 1,8 miljoen ten opzichte van de vastgestelde begroting.

Oorzaken van de onderuitputting van ruim € 0,9 miljoen zijn onder andere: diverse meevallers en vertragingen bij projecten bij de Rijksvoorlichtingsdienst, de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid en de directie Bedrijfsvoering.

De realisatie van circa € 0,3 miljoen betreft uitgaven voor huisvestings- en ICT voorzieningen voor de nieuw in te stellen Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) en is iets lager dan de oorspronkelijke raming zoals vermeld in de tweede suppletoire begrotingswet. Op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv) is er een Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB), die belast is met het toetsen van de rechtmatigheid van de door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of Minister van Defensie gegeven toestemming tot het inzetten van bijzondere bevoegdheden door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) respectievelijk de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, is verantwoordelijk voor het beheer van de TIB en deze maakt daarom onderdeel uit van het Jaarverslag van AZ.

De hogere uitgaven bij het agentschap Dienst Publiek en Communicatie worden met name veroorzaakt door een bijdrage van het moederdepartement voor het Platform Rijksoverheid.nl.

In 2017 zijn minder ontvangsten gerealiseerd omdat er minder openstaande vorderingen betreffende personele uitgaven uit voorgaande jaren waren en dat betrof voor het grootste gedeelte ontvangsten voor gedetacheerden. Daarnaast zijn er minder ontvangsten gerealiseerd als gevolg van een lagere doorbelasting naar de begroting van de Koning.

2.6 Beleidsmatige informatie
2.6.1 Coördinatie van het algemeen communicatiebeleid

Coördinatie van het algemeen communicatiebeleid

De Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) ondersteunt de Minister-President in zijn coördinerende rol op het terrein van de overheidscommunicatie en ondersteunt de Voorlichtingsraad (VoRa). De VoRa, onder voorzitterschap van de DG RVD, is het ambtelijke adviesorgaan van het kabinet op het gebied van de overheidscommunicatie. De VoRa, waarvan de directeuren communicatie van alle departementen lid zijn, ontwikkelt initiatieven op het vlak van overheidscommunicatie en vervult de opdrachtgeversrol naar de Dienst Publiek en Communicatie (DPC). Het hoofdstuk «Agentschap Dienst Publiek en Communicatie» geeft een breder overzicht van de gemeenschappelijke communicatie in 2017.

VoRa-jaarprogramma Communicatie

Veel activiteiten in het kader van de coördinatie van de overheidscommunicatie zijn samengebracht in het Jaarprogramma Communicatie van de VoRa. De uitvoering hiervan ligt bij de departementen, de RVD en DPC. Het Jaarprogramma 2017 bevatte gezamenlijke activiteiten op thema’s als: Informatie op Maat, het bereiken van moeilijk bereikbare doelgroepen, het toepassen van gedragskennis en de uitbouw van interdepartementale samenwerking op communicatiegebied.

Rijks- en kabinetsbrede communicatie

Met het oog op eenduidige, herkenbare en toegankelijke overheidscommunicatie werken de directies Communicatie op verschillende terreinen intensief samen. Dit krijgt onder meer gestalte in het beheer van de rijkshuisstijl, communicatie in massamediale campagnes, de verdere ontwikkeling en het beheer van de rijksbrede website www.rijksoverheid.nl, het rijksbrede intranet (Rijksportaal) en het Platform Rijksoverheid Online dat ruimte biedt aan meer dan driehonderd websites. Samenwerking is ook gericht op het opvangen en duiden van signalen uit de samenleving. Zo voert het Sociaal Cultureel Planbureau in opdracht van de VoRa elk kwartaal het Continu Onderzoek Burgerperspectieven uit. Met het project «Informatie op Maat» streeft de VoRa naar het aanbieden van toegankelijke publieksinformatie op voor individuele burgers relevante momenten en kanalen. De RVD en VoRa hebben voorts vanzelfsprekend intensief samengewerkt bij de voorbereidingen op het aantreden van het Kabinet Rutte-III.

Burgerbrieven

In 2017 heeft het Ministerie van Algemene Zaken 2.054 burgerbrieven ontvangen. In 2016 ontving het ministerie 1.958 brieven. De gemiddelde behandeltijd bedroeg 14 dagen (tegen 17 dagen in 2016).

Behandelingstermijn burgerbrieven in 2017

 

2017

2016

< 3 weken

67%

59%

3 weken – 6 weken

30%

36%

> 6 weken

3%

5%

Verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002), bezwaarschriften, klaagschriften en ingebrekestellingen en verbeurde dwangsommen

Wob-verzoeken

In 2017 heeft het ministerie 31 verzoeken op grond van artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) ontvangen. Dit is een daling ten opzichte van het voorafgaande jaar (in 2016 werden 60 verzoeken ontvangen). Een verklaring voor deze daling is mogelijk het vervallen van de dwangsomregeling voor Wob-verzoeken in het najaar van 2016. Van de 31 verzoeken die zijn ontvangen, vergde een aanzienlijk aantal veel tijd en inzet in verband met de omvang en complexiteit ervan.

In 2017 zijn 27 Wob-besluiten genomen. 7 besluiten hiervan hadden betrekking op verzoeken ingediend in 2016. Van de 31 verzoeken zijn er 2 door de verzoeker ingetrokken. In 2017 zijn daarnaast 2 verzoeken als gevolg van artikel 4 van de Wob in zijn geheel doorgezonden naar andere bestuursorganen. Op 11 verzoeken werd – al dan niet met instemming van de verzoeker – buiten de wettelijke beslistermijn besloten.

Wiv 2002-aanvragen

In 2017 heeft het ministerie 1 aanvraag tot kennisneming op grond van artikel 51 van de Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) ontvangen. Deze aanvraag is in zijn geheel doorgezonden aan een ander bestuursorgaan.

Klaagschriften

Het ministerie heeft in 2017 geen klachten ontvangen.

Who-verzoeken

Het ministerie heeft in 2017 geen verzoeken op grond van de Wet hergebruik overheidsinformatie (Who) ontvangen.

Wbp-verzoeken

In 2017 heeft het ministerie 1 verzoek op grond van artikel 35 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) ontvangen. Deze is in 2017 afgehandeld.

Bezwaarschriften

In 2017 heeft het ministerie 4 bezwaarschriften ontvangen naar aanleiding van een besluit op grond van de Wob en geen bezwaarschriften naar aanleiding van een besluit op basis van de Wiv 2002.

Ingebrekestellingen en verbeurde dwangsommen

In 2017 heeft het ministerie 6 ingebrekestellingen ontvangen wegens niet-tijdig beslissen. In alle gevallen werden deze ingebrekestellingen ingediend na de datum van 1 oktober 2016 waarop Wob-verzoeken werden uitgezonderd van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. De aanspraken op een dwangsom zijn daarom niet verbeurd. In 2017 zijn 4 dwangsommen Wob uitgekeerd en 1 dwangsom Wbp naar aanleiding van ingebrekestellingen vóór oktober 2016. Dit betrof een totaalbedrag van € 6.300.

2.6.2 Het leveren van bijdragen aan de langere termijn beleidsontwikkeling van het regeringsbeleid

Algemeen

De ontwikkeling van het regeringsbeleid is gebaat bij inzichten in ontwikkelingen en vraagstukken die op langere termijn de samenleving beïnvloeden. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) draagt hier op een wetenschappelijk gefundeerde manier aan bij. De raad heeft tot taak tijdig te wijzen op tegenstrijdigheden in en te verwachten knelpunten voor het regeringsbeleid, probleemstellingen te formuleren over de grote beleidsvraagstukken en beleidsalternatieven aan te dragen. De WRR kan zich bezighouden met alle gebieden van (potentieel) regeringsbeleid.

Publicaties

Er zijn in 2017 twee rapporten aan de regering uitgebracht. Het eerste rapport, «Weten is nog geen doen», is in april aangeboden aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De boodschap van dit rapport is dat kennis en intelligentie alleen niet genoeg zijn voor redzaamheid. Ook mensen met een goede opleiding en een goed inkomen kunnen in moeilijkheden komen, omdat ze even niet opletten of zaken voor zich uit schuiven. Dat geldt zeker op momenten dat het leven tegenzit, zoals bij een echtscheiding, faillissement of ontslag. En soms is het juist de overheid die mensen minder redzaam maakt, omdat ze onvoldoende rekening houdt met verschillen in het doenvermogen van burgers.

Het rapport kon op erg veel belangstelling rekenen. Na verschijning zijn vele presentaties gegeven aan en gesprekken gevoerd met een verscheidenheid aan publieken, zoals de Eerste Kamer, de Raad van State, Algemene Rekenkamer, ministeries, uitvoeringsorganisaties, gemeenten en professionals. Een concrete vervolgstap hierbij is het meedenken met de Eerste Kamer en de Raad van State, over de uitwerking van één van de aanbevelingen uit het rapport: de invoering van een doenvermogentoets. Centraal hierin staat de verankering van het burgerperspectief in ex ante toetsing van beleid en wetgeving. Een andere concrete stap is de participatie in de regieraad responsieve overheid, welke het rapport gaat gebruiken bij haar werkzaamheden.

In mei werd het tweede rapport «Veiligheid in een wereld van verbindingen» aangeboden aan de Minister-President en de Minister van Defensie. In dit rapport onderzoekt de WRR de veranderde veiligheidssituatie van Nederland en Europa en de gevolgen daarvan voor de positie van de krijgsmacht. De veiligheidssituatie verandert door de instabiliteit in het oosten (annexatie van de Krim door Rusland, neerschieten MH17) en het zuiden (oorlog in Syrië, instabiliteit in Noord-Afrika), de dreigingen van terrorisme en de vluchtelingenstroom. De veiligheidssituatie verandert ook door de verwevenheid van internationale productie- en transportketens (flow security) en door de betekenis van internationale infrastructuren voor bijvoorbeeld internet en energie. Een belangrijke uitdaging bestaat in het afstemmen van interne en externe (binnenlandse en buitenlandse) veiligheid en in het verbinden van de verschillende veiligheidsagenda’s. Dit vereist een versterking van de strategische kennisinfrastructuur, daarom stelt de WRR de instelling van een planbureau voor de veiligheid voor.

Ook dit rapport kon op veel belangstelling rekenen. Het is na publicatie gepresenteerd, besproken en bediscussieerd met diverse beleidsmakers, -gremia en organisaties die betrokken zijn bij het veiligheidsdossier, waaronder de Stuurgroep Nationale Veiligheid, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), de vaste commissie voor Defensie van de Tweede Kamer, organisaties voor ontwikkelingssamenwerking en vertegenwoordigers van de ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie.

In het politieke en maatschappelijke debat wordt regelmatig gesproken van «maatschappelijke scheidslijnen». Dat is bijna altijd in negatieve zin. Er dreigen nieuwe scheidslijnen te ontstaan en dat beschouwt men als reden voor zorg. Maar wat zijn maatschappelijke scheidslijnen eigenlijk? En wanneer nemen ze onwenselijke vormen aan? Deze vragen staan centraal binnen de verkenning «Wat is er mis met maatschappelijke scheidslijnen», die in januari 2017 verscheen. De verkenning besteedt aandacht aan zorgen die kunnen schuilgaan achter de vrees voor scheidslijnen. Zoals de angst dat scheidslijnen leiden tot wantrouwen en conflict, het ontbreken van groepen in de politiek en onoverbrugbare meningsverschillen over de feiten. Ook geeft de studie algemene aandachtspunten die een globale agenda of toetsingskader zouden kunnen vormen om scheidslijnen tegen te gaan.

In februari verscheen de verkenning «Voor de zekerheid», waarin de toename van flexibele arbeidsrelaties, zoals tijdelijk werk en zzp centraal staat. In deze publicatie wordt onderzocht hoe de organisatie van arbeid verandert, waardoor dat komt en wat de gevolgen zijn voor economie en samenleving. In juli verscheen de derde verkenning van 2017, «De val van de middenklasse? Het stabiele en kwetsbare midden», over de positie van de maatschappelijke middengroepen. Er is een stabiel midden dat zich goed weet te handhaven, maar wel moeite heeft met de toegenomen onzekerheid onder invloed van diverse maatschappelijke veranderingen, in het bijzonder ten aanzien van werk, de verzorgingsstaat en de waarde van een opleiding. Ook is er een kwetsbaar midden dat te maken heeft met sociale daling. De onzekerheid binnen het middensegment vertaalt zich ook in opvattingen over politiek en maatschappij, waarbij middelbaar opgeleiden meer verwantschap gaan vertonen met lager opgeleiden. De dreigingen en onzekerheden voor middengroepen rechtvaardigen een beleid dat gericht is op onzekerheidsreductie.

In januari verscheen de policy brief «Big Data and Security Policies: Serving Security, Protecting Freedom». Deze Engelstalige publicatie maakt duidelijk dat gebruik van Big Data in het veiligheidsdomein vraagt om nieuwe kaders. Big Data kan uitsluitend vruchten afwerpen binnen het veiligheidsdomein als de huidige wet- en regelgeving wordt versterkt. Nieuwe kaders zijn noodzakelijk om fundamentele rechten en vrijheden te waarborgen. Binnen Big Data-processen kan onderscheid gemaakt worden in drie belangrijke fasen: verzameling, analyse en gebruik van gegevens. De huidige juridische kaders zijn gericht op het verzamelen en delen van gegevens. Burgers zijn hierdoor nog onvoldoende beschermd. Juist in de fasen van analyse en gebruik van data liggen de belangrijkste kansen en risico’s van Big Data besloten en zijn nieuwe regels nodig.

Overige bijdragen aan de beleidsdialoog

De WRR adviseert over lange termijn vraagstukken die van groot belang zijn voor het regeringsbeleid. Daarnaast wil de WRR de meningsvorming ook direct stimuleren. Daarom organiseert hij, mede naar aanleiding van publicaties onder meer mondelinge briefings voor het kabinet en de beide Kamers, expertmeetings, workshops en ook conferenties en bijeenkomsten voor een groter publiek. De WRR levert daarnaast een actieve bijdrage aan de synergie van het kennis- en adviesstelsel. Naast het organiseren van de periodieke overlegbijeenkomsten met de strategische adviesraden, onderhoudt hij een liaison met het Strategieberaad Rijksbreed en met de planbureaus.

De debatreeks Hollands Spoor, een initiatief van de WRR en het Strategieberaad Rijksbreed, is een concrete uitkomst van deze samenwerkingen. In deze debatreeks gaan wetenschap, beleid en samenleving met elkaar in gesprek. In 2017 zijn twee Hollands Spoor bijeenkomsten georganiseerd. De eerste betrof een bijeenkomst in februari over «Besturen in complexe systemen», welke samen met de Raad voor Openbaar bestuur en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid werd georganiseerd. De tweede bijeenkomst werd in juni samen met het Ministerie van Binnenlandse zaken gehouden, naar aanleiding van het rapport «Weten is nog geen doen».

Bij de WRR-Lecture 2017 «Open society: old enemies and new friends» ging gastspreker prof. Michael Ignatieff in op het onderwerp van de open samenleving en dat deze alleen kan bestaan in een levendige democratie die het debat en de mogelijkheid tot kritiek garandeert. Vrije media, een vrij toegankelijke publieke sfeer, academische vrijheid en de rechtstaat zijn daarvan cruciale pijlers. Maar open samenlevingen zijn in wezen ook ongecontroleerde samenlevingen. Zeker in de huidige sterk gedigitaliseerde wereld lijkt dit essentiële kenmerk van open samenlevingen de onzekerheid te vergroten.

Prestatiegegevens

De WRR heeft de taak complexe, weerbarstige thema’s en beleidsdilemma’s te agenderen. Soms «leeft» een thema al bij de start van WRR-project en hebben de bijdragen van de raad direct en meetbaar invloed, soms gaat er geruime tijd overheen voordat ze doorwerking hebben in het beleid of het maatschappelijke debat. De tabel biedt een kwantitatief overzicht van de output.

 

Begroting 2017

Realisatie 2017

Rapporten, Verkenningen, Policy Briefs

7

6

Overige publicaties

4

6

Mondelinge briefings voor, en gesprekken met bewindslieden en kamerleden

15

8

Overige briefings met beleidsmakers

15

26

Conferenties, workshops, expertmeetings

15

17

Lezingen en debatten

50

>100

Licence