Via het provinciefonds wordt bewerkstelligd dat de provincies middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren. Deze doelstelling valt uiteen in twee beleidsthema’s:
1. provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor de uitvoering van hun taken;
2. een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.
De fondsbeheerders, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijks-relaties en de Minister van Financiën, namens deze de Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst, hebben een regisserende en financierende rol ten aanzien van het provinciefonds. De fondsbeheerders zijn op basis van de Financiële-verhoudingswet verantwoordelijk voor de financiële verhoudingen tussen Rijk en provincies. Zij dragen daarbij zorg voor een adequate omvang alsmede een goede werking van de verdeelsystematiek van het provinciefonds. Tevens zorgen zij voor een adequate uitbetaling en vaststelling van de algemene uitkering en decentralisatie-uitkeringen aan de verschillende provincies.
Van tijd tot tijd kunnen vragen opkomen of de provincies als collectiviteit andere prioriteiten zouden kunnen stellen, bijvoorbeeld ter ondersteuning van gezamenlijk onderschreven maatschappelijke opgaven. Naast de fondsbeheerders hebben hierbij ook de desbetreffende vakministers een rol.
Voor de realisatie van de beschreven beleidsthema’s zijn er een aantal instrumenten en activiteiten.
Beleidsthema 1: provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor de uitvoering van hun taken.
A) Normeringssystematiek
De jaarlijkse ontwikkeling van de omvang van de algemene uitkering van het provinciefonds wordt – naast taakmutaties – bepaald door de normeringssystematiek. De normeringssystematiek houdt in dat de ontwikkeling van het fonds gekoppeld is aan de ontwikkeling van de accres-relevante uitgaven van het Rijk (ARU), dit wordt ook wel aangeduid als het principe «samen de trap op, samen de trap af». De jaarlijkse toe- of afname van het provinciefonds die voortvloeit uit de koppeling aan de rijksuitgaven, wordt het accres genoemd. De normeringssystematiek is in werking sinds 1995 en berust op een bestuurlijke afspraak tussen het Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO).
In het Coalitieakkoord is het accres voor de huidige kabinetsperiode (tot en met 2025) grotendeels berekend op basis van de bestaande afspraken. Wel is er voor gekozen om de uitvoeringskosten van medeoverheden voor de verschillende investeringspakketten specifiek te verstrekken. In samenhang hiermee is besloten om de middelen voor de bijbehorende fondsen uit te zonderen van de berekening van het accres.
In het Coalitieakkoord is tevens een nieuwe financieringssystematiek aangekondigd voor de periode na 2025, om een stabielere financiering voor medeoverheden te realiseren en hun autonomie te vergroten. Daarbij wordt de mogelijkheid van een groter eigen belastinggebied voor gemeenten en provincies betrokken. Overigens vindt vanaf 2026 nog wel indexatie plaats voor de loon- en prijsontwikkeling.
Zie voor meer informatie over de normeringssystematiek het onderdeel 3 Beleidsprioriteiten van dit jaarverslag.
B) Artikel 2 Financiële-verhoudingswet
Er zijn jaarlijks diverse specifieke taakmutaties die tot toevoegingen en/of onttrekkingen aan het provinciefonds kunnen leiden. Uitgangspunt hierbij is artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet. Dit artikel geeft aan dat indien beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door provincies, in een afzonderlijk onderdeel van de bijbehorende toelichting met redenen wordt omkleed en met kwantitatieve gegevens wordt gestaafd, welke de financiële gevolgen van deze wijziging voor de provincies zijn. Tevens wordt aangegeven via welke bekostigingswijze de financiële gevolgen voor de provincies kunnen worden opgevangen.
C) Bestuurlijk overleg financiële verhouding
Het Bestuurlijk overleg financiële verhouding (Bofv) tussen de fondsbeheerders, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen (UvW) vindt twee keer per jaar plaats rond het verschijnen van de Voorjaarsnota en de Miljoenennota. Iedere partij kan agendapunten inbrengen. Zo nodig kunnen ook andere bewindspersonen dan de fondsbeheerders aan het overleg deelnemen. De uitkomst van de normeringssystematiek (zie A) kan – indien beschikbaar – in het Bofv bestuurlijk worden gewogen.
Beleidsthema 2: een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.
D) Verdeelmaatstaven
Het budget van de algemene uitkering van het provinciefonds wordt over de provincies verdeeld via een systeem van verdeelmaatstaven. De fondsbeheerders zijn verantwoordelijk voor ontwikkeling en onderhoud van het systeem van verdeelmaatstaven dat de verdeling tot stand brengt. Dit verdeelsysteem heeft als doel provincies in staat te stellen hun voorzieningen op een onderling gelijkwaardig niveau te brengen tegen globaal gelijke lastendruk en rekening houdend met de structuurkenmerken van de provincies.
Zolang voor een uitkeringsjaar de voor de verdeelmaatstaven noodzakelijke statistische gegevens nog niet bekend of definitief zijn, worden de provincies bevoorschot op basis van voorlopige cijfers. Hierbij wordt ernaar gestreefd de voorschotten zo goed mogelijk aan te laten sluiten op de algemene uitkering waarop een provincie uiteindelijk recht heeft, zoals deze vastgesteld wordt nadat de statistische gegevens definitief zijn vastgesteld. Dit streven geldt ook voor integratie- en decentralisatie-uitkeringen. Als er gedurende en na afloop van het uitkeringsjaar definitieve volumegegevens beschikbaar komen, leidt dit tot bijstellingen in de bevoorschotting. Aangezien voor het provinciefonds de verplichtingen leidend zijn, zullen deze altijd tot uitkering komen.
Vanuit het provinciefonds hebben provincies in 2022 middelen toebedeeld gekregen om hun taken uit te voeren. Daarbij hebben de fondsbeheerders het bestaande verdeelmodel toegepast voor de algemene uitkering.
In het kader van de aangekondigde heroverweging financiële verhoudingen (Kamerstukken II 2017/18, 34775 B, nr. 18) wordt onder meer de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds in zijn totaliteit tegen het licht gehouden. In het jaar 2022 zijn stappen gezet in dit traject. In paragraaf 3 is dit bij de realisatie van de beleidsprioriteiten nader toegelicht.
In onderstaande tabel worden de budgettaire gevolgen van beleid weergegeven.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2022 | 2022 | |
Verplichtingen | 2.454.353 | 2.499.097 | 2.570.874 | 2.552.029 | 2.833.456 | 2.540.680 | 292.776 |
Uitgaven | 2.454.311 | 2.467.056 | 2.602.954 | 2.541.945 | 2.843.511 | 2.540.680 | 302.831 |
Financiering provincies | |||||||
Bijdrage aan medeoverheden | 2.454.311 | 2.467.014 | 2.602.954 | 2.541.769 | 2.843.243 | 2.540.580 | 302.663 |
Algemene uitkering | 2.051.980 | 2.119.824 | 2.325.420 | 2.423.793 | 2.767.686 | 2.487.642 | 280.044 |
Decentralisatie-uitkeringen | 402.331 | 347.190 | 277.534 | 117.976 | 75.557 | 52.938 | 22.619 |
Kosten Financiële verhoudingswet | |||||||
Opdrachten | 0 | 42 | 0 | 176 | 268 | 100 | 168 |
Onderzoeken verdeelsystematiek | 0 | 42 | 0 | 176 | 268 | 100 | 168 |
Ontvangsten | 2.454.311 | 2.467.056 | 2.602.954 | 2.541.945 | 2.843.511 | 2.540.680 | 302.831 |
Verplichtingen
Ten opzichte van de oorspronkelijk vastgestelde begroting zijn de verplichtingen met € 292,8 mln. opwaarts bijgesteld. Dit bedrag is het saldo van de mutaties die bij eerste suppletoire begroting 2022 (€ 246,4 mln.) en de tweede suppletoire begroting 2022 (€ 46,5 mln.) zijn aangebracht. Bij slotwet vindt een mutatie van ‒ € 0,1 mln. plaats. Een toelichting op deze mutaties is te vinden in de memorie van toelichting van beide suppletoire begrotingen (Kamerstukken II 2021/22, 36120 C, nr. 2 en Kamerstukken II 2022/23, 36250 C, nr. 2) en in de slotwet.
Uitgaven
Bijdragen aan medeoverheden
Algemene uitkering
De uitgaven van de algemene uitkering van het provinciefonds worden ten opzichte van de oorspronkelijk vastgestelde begroting opwaarts bijgesteld met € 280 mln. en komen daarmee in totaal op € 2.767,7 mln. De hogere uitgaven zijn met name een gevolg van een opwaartse bijstelling van de accrestranche 2022 en van het beschikbaar stellen van middelen voor de compensatie van gederfde inkomsten Motorrijtuigenbelasting, in verband met de vrijstelling voor electrische voertuigen.
De bijstelling met € 280 mln. betreft het saldo van diverse mutaties door het jaar heen. Bij de eerste en tweede suppletoire begroting 2022 hebben mutaties plaatsgevonden van respectievelijk € 247 mln. en € 33 mln. Een toelichting op deze mutaties is te vinden in de memorie van toelichting van beide suppletoire begrotingen (Kamerstukken II 2021/22, 36120 C, nr. 2 en Kamerstukken II 2022/23, 36250 C, nr. 2).
Decentralisatie-uitkeringen
De uitgaven van de decentralisatie-uitkeringen van het provinciefonds worden ten opzichte van de oorspronkelijk vastgestelde begroting bijgesteld met € 22,6 mln. en komen daarmee in totaal op € 75,6 mln. De hogere uitgaven zijn vooral een gevolg van het toevoegen van nieuwe decentralisatie-uitkeringen in de loop van 2022.
De bijstelling met € 22,6 mln. betreft het saldo van diverse mutaties door het jaar heen. Bij de eerste en tweede suppletoire begroting 2022 hebben mutaties plaatsgevonden van respectievelijk € 9,3 mln. en € 13,3 mln. Een toelichting op deze mutaties is te vinden in de memorie van toelichting van beide suppletoire begrotingen (Kamerstukken II 2021/22, 36120 C, nr. 2 en Kamerstukken II 2022/23, 36250 C, nr. 2).
Opdrachten
Kosten Financiële-verhoudingswet
Het gerealiseerde bedrag komt € 0,2 mln. hoger uit dan in de ontwerpbegroting 2022 werd geraamd, en komt daarmee in totaal op € 0,3 mln.
Ontvangsten
Sinds de invoering van de Financiële-verhoudingswet zijn de uitgaven en de inkomsten over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk. Ten opzichte van de oorspronkelijk vastgestelde begroting van het provinciefonds voor 2022 worden de ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet, met € 302,8 mln. verhoogd tot € 2.843,5 mln. Deze verhoging is de som van de mutaties die bij eerste suppletoire begroting 2022 (€ 256,3 mln.), de tweede suppletoire begroting 2022 (€ 46,5 mln.) en slotwet (€ 0,1 mln.) zijn aangebracht.