Blz. | ||
A. | TOELICHTING OP DE WETSARTIKELEN | 3 |
Wetsartikelen 1, 2, en 4 | ||
B. | BELEIDSAGENDA | 6 |
1. | Inleiding | 6 |
2. | VWS en zijn omgeving | 6 |
2.1 | Terugblik | 6 |
2.2 | De rol van het individu | 8 |
2.3 | Nederland vergeleken met andere landen | 9 |
2.4 | De gevolgen van economische voorspoed | 10 |
3. | Activiteiten in 2001 | 11 |
3.1 | Volksgezondheid: naar een gezondere bevolking | 11 |
3.2 | Gezondheidszorg: verzorging, behandeling en genezing | 15 |
3.2.1 | Informatievoorziening | 18 |
3.2.2 | Technologie: mag alles wat kan? | 18 |
3.2.3 | Arbeidsmarktbeleid | 19 |
3.3 | Sociale kwaliteit | 20 |
4 | Bestuurlijke vormgeving | 23 |
4.1 | Toekomst Zorgstelsel | 24 |
4.2 | Toezicht en inspectie | 25 |
C. | TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL | 26 |
1. | Inleiding | 26 |
1.1 | Leeswijzer bij de Artikelsgewijze Toelichting (AGT) 2001 | 26 |
1.2 | Budgettaire kaders | 26 |
1.3 | Toelichting prestatiegegevens | 27 |
1.4 | De geïntegreerde verplichtingen-kas-administratie | 28 |
1.5 | Grote stedenbeleid (GSB) | 29 |
1.6 | Aansluitingstabel Begrotingswet 2000 en Ontwerpbegroting 2001 | 30 |
2. | Toelichting op wetsartikel 1 (uitgaven/verplichtingen) | 33 |
Hoofdbeleidsterrein 22 Algemeen | 33 | |
22.01 | Personeel en materieel algemeen | 34 |
22.02 | VUT-uitkeringen en suppletie wachtgelden trendvolgers | 39 |
22.03 | Loonbijstelling | 40 |
22.04 | Prijsbijstelling | 41 |
22.05 | Onvoorzien | 41 |
22.06 | Sociaal en Cultureel Planbureau | 42 |
22.07 | Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming | 44 |
22.08 | Internationale samenwerking en infrastructuur | 47 |
22.09 | Adviesraden | 48 |
22.09.01 | Raad voor de Maatschappelijke ontwikkeling | 50 |
22.09.02 | Raad voor de Volksgezondheid en Zorg | 51 |
22.09.03 | Gezondheidsraad | 52 |
22.09.04 | Raad voor Gezondheidsonderzoek | 54 |
Hoofdbeleidsterrein 23 Inspectie voor de Gezondheidszorg | 56 | |
23.01 | Personeel en materieel Inspectie Gezondheidszorg | 56 |
Hoofdbeleidsterrein 24 Welzijn | 63 | |
24.02 | Ouderenbeleid | 63 |
24.03 | Gehandicaptenbeleid | 67 |
24.04 | Jeugdbeleid | 71 |
24.05 | Verzetsdeelnemers, vervolgden en burgeroorlogsgetroffenen | 84 |
24.07 | Sportbeleid | 93 |
24.08 | Garantie van leningen en aflossingen welzijn | 99 |
24.09 | Sociaal Beleid | 101 |
24.10 | Vrouwenopvang, Maatschappelijke opvang en Verslavingszorg | 107 |
Hoofdbeleidsterrein 25 Volksgezondheid | 110 | |
25.01 | Volksgezondheid algemeen | 110 |
25.02 | Volksgezondheidsbeleid | 114 |
25.02 01 | Wet orgaandonatie en medische ethiek | 114 |
25.02 02 | Onderzoeksinstituten en ontwikkelingswerk | 115 |
25.02 03 | Tweedelijnszorg | 116 |
25.02 04 | Eerstelijnszorg | 117 |
25.02 06 | Geestelijke volksgezondheid | 118 |
25.02 07 | Drug- en alcoholbeleid | 119 |
25.02 11 | Genees- en hulpmiddelen | 121 |
25.02 12 | Illegalenfonds | 123 |
25.02 13 | Projecten, experimenten en onderzoek | 123 |
25.02 15 | Gezondheidsbeleid | 127 |
25.02 16 | Nazorg bij rampen | 131 |
25.03 | Rijksbijdragen volksgezondheid | 132 |
25.04 | Garantie van rente en aflossingen van leningen volksgezondheid | 137 |
Hoofdbeleidsterrein 26 Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren en Veterinaire Zaken | 139 | |
26.02 | Bijdrage aan Agentschap Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren en Veterinaire Zaken | 139 |
Hoofdbeleidsterrein 27 Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu | 141 | |
27.01 | Personeel en materieel Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu | 143 |
3. | Toelichting op wetsartikel 2 (ontvangsten) | 152 |
Hoofdbeleidsterrein 22 Algemeen | 152 | |
22.01 | Algemeen | 152 |
22.02 | Overige ontvangsten andere begrotingen en organisaties | 153 |
Hoofdbeleidsterrein 23 Staatstoezicht op de Volksgezondheid | 155 | |
23.01 | Inspectie gezondheidszorg | 155 |
Hoofdbeleidsterrein 24 Welzijn | 158 | |
24.01 | Welzijn algemeen | 158 |
24.02 | Bijdrage van andere begrotingen | 159 |
Hoofdbeleidsterrein 25 Volksgezondheid | 163 | |
25.01 | Volksgezondheid | 163 |
25.02 | Medische tuchtwet | 165 |
25.04 | Terugbetaling op effectief geworden garanties | 166 |
25.06 | Verrekening met agentschap CBG | 166 |
Hoofdbeleidsterrein 26 Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren en Veterinaire Zaken | 168 | |
26.02 | Ontvangsten van agentschap Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren en Veterinaire Zaken | 168 |
Hoofdbeleidsterrein 27 Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu | 169 | |
27.01 | Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu | 169 |
27.02 | Bijdrage van begroting XI inzake het RIVM | 171 |
4. | Toelichting op wetsartikel 4 (agentschappen) | 173 |
Agentschappen | 173 | |
Agentschap College ter beoordeling van Geneesmiddelen | 173 | |
Agentschap Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren en Veterinaire Zaken | 182 | |
D. | BIJLAGEN | |
1A | Overzicht inzake personeelssterkte VWS | 190 |
1B | Overzicht inzake personeelssterkte agentschappen VWS | 193 |
2A | Tot stand gekomen wetgeving | 194 |
2B | Bij de Staten-Generaal aanhangige wetgeving | 195 |
2C | In voorbereiding zijnde wetsvoorstellen | 196 |
2D | Zelfstandige bestuursorganen ressorterend onder VWS | 199 |
3A | Door de Staten-Generaal aanvaarde moties | 201 |
3B | Door bewindslieden gedane toezeggingen | 209 |
4 | Circulaires | 212 |
5 | Aanbevelingen Nationale Ombudsman | 213 |
6 | Subsidiebijlage | 214 |
7 | Beleidsevaluatie | 229 |
8 | Economische en functionele classificaties | 253 |
9 | Voorlichtingsuitgaven | 256 |
10 | Convenanten | 257 |
11 | Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel met economische en functionele classificaties | 259 |
12 | Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel met economische en functionele classificaties | 264 |
13 | Conversietabel artikelen (onderdelen) | 267 |
14 | Sociaal en Cultureel Planbureau | 268 |
15 | Commissie voor Sociaal en Cultureel Beleid | 270 |
16 | Afkortingen | 272 |
Index | 277 |
A. TOELICHTING OP DE WETSARTIKELEN
Wetsartikelen 1 en 2 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)
De begrotingen die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begroting van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2001 vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2001. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2001.
Met de vaststelling van deze wetsartikelen wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 2001 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in de onderdelen B en C van deze memorie van toelichting.
Met de vaststelling van dit wetsartikel wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van baten en lasten en van kapitaaluitgaven en ontvangsten van zowel het agentschap College ter Beoordeling van Geneesmiddelen als het agentschap Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren en Veterinaire zaken voor het jaar 2001 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in onderdeel D van deze memorie van toelichting.
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.
Uitgaven naar hoofdbeleidsterrein, totaal 15,54 miljard NLG
Uitgaven exclusief de Rijksbijdragen ziektekosten naar hoofdbeleidsterrein, totaal 5,12 miljard NLG
Ontvangsten naar hoofdbeleidsterrein, totaal 0,22 miljard NLG
Uitgaven naar budgetdisciplinesector, totaal 15,54 miljard NLG
Ontvangsten naar budgetdisciplinesector, totaal 0,22 miljard NLG
«Zorg voor mensen in een gezonde samenleving» is het motto van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Het Regeerakkoord 1998 brengt het toenemende maatschappelijke belang van gezondheid, welzijn en sport duidelijk tot uitdrukking. Investeren in de kwaliteit van de samenleving, in het behouden en verbeteren van een goede gezondheid en in het tijdig verlenen van goede zorg, is het uitgangspunt van ons beleid.
De Nederlandse samenleving kenmerkt zich in deze tijd door enkele belangrijke ontwikkelingen. Individualisering, verandering van de bevolkingssamenstelling, economische voorspoed, een steeds sterkere internationale context en toenemende technologische ontwikkelingen drukken een stempel op onze samenleving. Vanuit de kansen en bedreigingen die uit deze ontwikkelingen voortvloeien, presenteren wij in deze beleidsagenda onze activiteiten voor de nabije toekomst.
Halverwege deze kabinetsperiode blikken we terug op de stappen die gezet zijn en kijken we vooruit naar de komende twee jaar. In die komende twee jaar willen wij, naast het verder aanpakken van bestaande knelpunten, de fundamenten leggen voor een hervorming van het besturings- en verzekeringsstelsel van de gezondheidszorg, zodat het systeem bestand zal zijn tegen de bovengenoemde ontwikkelingen.
Deze beleidsagenda geeft de hoofdlijnen van het te voeren beleid aan en vormt het Algemeen Deel van de Memorie van Toelichting van deze begroting. De verdere hoofdstukken (Artikelsgewijze Toelichting) geven gedetailleerder onze voornemens voor komend jaar weer. In het inleidende hoofdstuk van de Zorgnota 2001 is een belangrijk deel van deze beleidsagenda terug te vinden en gaan wij nader in op het zorgbeleid.
Het kabinet is nu halverwege deze regeerperiode. Veel voornemens uit het regeerakkoord zijn op de rails gezet; een aantal plannen staat nog in de steigers. Soms zijn we te kort bezig om concrete resultaten te kunnen vaststellen. Ook de laatste jaren van deze kabinetsperiode zal het regeerakkoord – de meerjarige beleidsagenda van het kabinet – richtinggevend zijn bij het vormgeven van ons beleid en de prioriteiten die wij stellen. De gunstige economische situatie biedt ons de ruimte tot versnelde en zelfs extra intensiveringen, waardoor doelen eerder bereikt kunnen worden. In tabel 1 geven we een overzicht van de intensiveringen in 2001 en 2002. Het gaat daarbij in de eerste plaats om middelen die reeds bij regeerakkoord zijn gereserveerd voor onze sectoren. Daarnaast is dit jaar besloten tot omvangrijke additionele intensiveringen. Met de inzet van deze middelen trachten wij een forse reductie van de wachtlijsten te bereiken. Voor de aanpak van de wachtlijsten en de wachttijden zijn met de branche- en koepelorganisaties, binnen de context van de meerjarenafspraken, gedetailleerde afspraken gemaakt over de prestaties die gaan worden geleverd. Zo stellen wij de extra middelen voor de sector verpleging en verzorging en de gehandicaptensector alleen beschikbaar voor de aanbieders als zij de productie-afspraken die zij met de zorgkantoren maken, daadwerkelijk omzetten in capaciteit: boter bij de vis. De afrekening zal geschieden op basis van de feitelijk geleverde zorg. Ook in de cure-sectoren en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) zal het uitgangspunt zijn dat met het extra geld meer zorg dient te worden geleverd. Het moet duidelijk zijn dat extra investeringen in bijvoorbeeld het terugdringen van wachttijden, er inderdaad toe leiden dat meer mensen binnen acceptabele tijden die zorg ontvangen waaraan zij behoefte hebben. Om dat goed te kunnen beoordelen wordt dit jaar een registratiesysteem ontwikkeld waarmee wachtlijsten in de verschillende sectoren in kaart kunnen worden gebracht (voor de sector verpleging en verzorging is de omvang van de wachtlijst recent in kaart gebracht) en in de tijd kunnen worden gevolgd. Met de betrokken branche-organisaties zullen vervolgens aanvullende afspraken worden gemaakt over het beschikbaar stellen van informatie en de verantwoordingsplicht over de inzet van gelden. De verantwoording zal de inzet van alle middelen betreffen: niet alleen de intensiveringen, maar de volledige instellingsbudgetten. Duidelijk moet zijn, én blijven, dat het geld de zorg volgt. Overigens tekent zich de ontwikkeling af dat niet zozeer budgettaire grenzen als wel tekorten op de arbeidsmarkt het knelpunt vormen bij het kunnen leveren van de gevraagde zorg. Dat brengt ons bij onze tweede beleidsprioriteit: de vermindering van de werkdruk van de beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg. Wij zullen alles doen wat in ons vermogen ligt om de sector aantrekkelijk te houden om te gaan werken. Zorg is, en blijft immers mensenwerk en de kwaliteit van de gezondheidszorg wordt in belangrijke mate bepaald door de arbeidssatisfactie van de medewerkers. Voldoende gekwalificeerd personeel is onontbeerlijk voor het realiseren van de extra zorg die nodig is om de te lange wachtlijsten in de zorg te bestrijden. Wij werken aan een instrument om beleidsprestaties vast te kunnen stellen. Er wordt een algemene indicator voor werkdruk ontwikkeld die voor alle sectoren kan worden ingezet. Om de werkdruk van huisartsen te verminderen is geld beschikbaar voor de dienstenstructuur en praktijkondersteuning.
Naast de inzet van middelen voor de wachtlijsten en de werkdruk is veel extra geld beschikbaar voor uitgaven aan geneesmiddelen en voor ICT.
Tabel 1 Volume intensiveringen in f miljoen | ||
2001 | 2002 | |
Reeds bij regeerakkoord gereserveerde middelen | ||
Tranches 2001 en 2002, BKZ1 | 1 415 | 2 830 |
Tranches 2001 en 2002, rijksbegroting2 | 78 | 190 |
Subtotaal | 1 493 | 3 020 |
Additionele intensiveringen | ||
Versnelling capaciteitsuitbreiding cure | 10 | |
Versnelling capaciteitsuitbreiding care | 250 | |
Versnelling intensivering kinderopvang | 80 | |
Capaciteitsuitbreiding cure | 364 | 364 |
Capaciteitsuitbreiding care | 259 | 275 |
Intensivering kinderopvang, jeugdzorg, jeugdgezondheidszorg | 57 | 67 |
Arbeidsmarktbeleid | 207 | 229 |
Geneesmiddelen | 770 | 725 |
Overig | ||
Indicatiestelling AWBZ | 20 | 20 |
Beheerskosten Zorgkantoren i.v.m. wachtlijstaanpak | 45 | 45 |
Uitvoeringskosten Uitvoeringsinstellingen | 27 | 27 |
ICT in de Zorg | 110 | |
Verhoging zak- en kleedgeld | 30 | 30 |
Overig (begroting) | 6 | 2 |
Subtotaal | 2 235 | 1 784 |
Totaal3 | 3 728 | 4 804 |
1 Het gaat hier om intensiveringen in onder meer verpleging en verzorging, curatieve zorg en genees- en hulpmiddelen.
2 Het gaat hier om intensiveringen in onder meer sport, kinderopvang en sociale infrastructuur.
3 Exclusief de incidentele middelen die zijn toegekend voor de Vuurwerkramp Enschede (f 22 miljoen in 2001 en f 1 miljoen in 2002).
Onze prioriteiten richten zich niet louter op het inzetten van financiële middelen. In een aantal gevallen gaat het vooral om een betere vormgeving van het beleid. Het kabinet zal het komende jaar dan ook veel energie steken in het verbeteren van de organisatie en de besturing van de zorg, de kinderopvang, de jeugdzorg en de jeugdgezondheidszorg. Een gezamenlijke aanpak met bestuurlijke partners en maatschappelijke organisaties is hierbij noodzakelijk. In paragraaf 4 geven wij aan welke verdere aanpassingen op het bestuurlijk vlak ons op langere termijn voor ogen staan. Hieronder gaan wij eerst in op de context van ons beleid.
Burgers zijn in de afgelopen jaren zelfbewuster en kritischer geworden. Ze verlangen, of eisen zelfs, zeggenschap over hun eigen leefsituatie. Deze houding gaat gepaard met een verdergaande individualisering, en in het verlengde daarvan, een toenemende diversiteit aan verlangens, voorkeuren en behoeften. De rijke verscheidenheid aan nationaliteiten, culturen en mensen in Nederland vergroot deze heterogeniteit. Dit is een belangrijk uitgangspunt voor ons beleid. De introductie van het persoonsgebonden budget en de snelle uitbreiding daarvan is een voorbeeld van de wijze waarop we inspelen op de wens van het individu: een grotere keuzevrijheid. Bij de modernisering van de AWBZ staat een sterkere vraaggerichtheid centraal. Eveneens moet in de jeugdzorg en de kinderopvang een herdefiniëring van de rollen en de verantwoordelijkheden tot meer op het individu toegesneden zorg of opvang leiden. Ook in het sociaal beleid nemen we een complex van maatregelen en activiteiten die werkelijke participatie van burgers moeten bevorderen, ook van hen die dat minder makkelijk afgaat.
Niet alleen op het niveau van de individuele burger of zorggebruiker wil het kabinet tegemoet komen aan de behoefte van mensen om zelf invulling te geven aan hun leefsituatie. Ook op landelijk niveau vraagt de mondige burger om inspraak en eventueel om aanpassingen in het beleid. Wij stimuleren dat en doen ook in toenemende mate een beroep op patiënten- of cliëntenorganisaties bij het vormgeven van het beleid. We doen dat bijvoorbeeld bij het maken van de meerjarenafspraken op landelijk niveau, maar ook bij het regionaal toedelen van de beschikbare AWBZ-middelen en bij het ontwikkelen van de regiovisie. De bestuurlijke samenstelling van cliëntenorganisaties wisselt echter nogal eens. Daardoor kampen deze organisaties soms met een gebrek aan continuïteit in kennis. Wij vinden het daarom van groot belang deze organisaties goed te faciliteren. Om die reden hebben we het convenant met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Nederlandse Patiënten- en Consumentenfederatie ondertekend. Dit convenant beoogt een versterking van de positie van de patiënt op regionaal niveau. Begin 2001 zullen wij daar in een brief over het patiënten- en consumentenbeleid nader op ingaan.
2.3 Nederland vergeleken met andere landen
Recente publicaties van de OESO1 enWHO2 hebben het bestaan vanaanzienlijke internationale verschillen in gezondheid en zorg bevestigd. Nederland scoort daarbij op sommige onderdelen beter en op andere slechter dan landen, die in sociaal-economische opzicht redelijk met ons land vergelijkbaar zijn. De relatief langzaam toenemende levensverwachting van Nederlandse vrouwen en de enigszins stagnerende daling van onze zuigelingensterfte zijn voorbeelden van gezondheidsaspecten die om verklaring en actie vragen.
Vermijdbare sterfte wordt door veel verschillende factoren bepaald, uiteenlopend van leefstijlfactoren, sociale factoren en omgevingsfactoren tot directer aan zorggebruik gerelateerde invloeden. Bij veranderingen in de levensverwachting spelen vooral leefstijlfactoren zoals voeding, roken, alcoholgebruik en lichaamsbeweging een rol. De WHO stelt bovendien dat de gezondheid en het welzijn van mensen overal in de wereld afhangt van de kwaliteit en de toegankelijkheid van de gezondheidszorg en voegt daar aan toe dat er in veel landen, ook in Nederland, nog onbenutte kansen liggen.
Enige maanden geleden analyseerde de OESO de financiering en de organisatie van onze zorg. Daarbij komt Nederland er gemiddeld goed vanaf. Wel vindt de OESO dat verzekeraars meer ruimte moeten krijgen om meer zorg te contracteren, als de wachttijden voor geïndiceerde zorg onaanvaardbaar lang blijven. In een recent verschenen rapport van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid3 over onze verzorgingsstaat werden al relevante aspecten van ons zorgstelsel vanuit een internationale sociale context besproken. Hieruit bleek ook dat Nederland in vergelijking met andere landen gunstig scoort op toegankelijkheid van het zorgstelsel en op de gezondheidssituatie in het algemeen.
De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ)4 concludeerde enige tijd geleden dat er sprake is van een sterker wordende invloed van de Europese Unie op het gebied van de gezondheidszorg, bijvoorbeeld ten aanzien van medicijnen, apparatuur en hulpmiddelen, opleidingen en arbeidsvoorwaarden. Ook dit maakt het scheppen van een helder internationaal perspectief belangrijk. Een aantal rapporten en studies – onder meer die van de OESO en de WHO vormt hiertoe een belangrijke inspiratiebron. Door vergelijkingen met andere landen wordt ons immers duidelijk wat we goed doen en wat we beter moeten gaan doen. We moeten leren van de ervaringen van omringende landen. We zijn daarom van plan om de eerdergenoemde internationaal vergelijkende rapporten naast elkaar te leggen en grondig te analyseren. Het resultaat daarvan zal rond de jaarwisseling aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Overigens bevat ook het Sociaal en Cultureel Rapport, dat in september verschijnt, veel internationale vergelijkingen die van belang zijn voor de context waarin wij ons beleid gestalte geven. De vergelijking met het buitenland geeft daarnaast aan dat volksgezondheidsbeleid en gezondheidsbevordering meer aandacht verdienen. Het accent in discussies ligt vaak sterk op voorzieningen, waarbij gemakkelijk over het hoofd wordt gezien dat met gezondheidsbescherming en -bevordering (ook) nog veel winst is te boeken. Deze beleidsagenda speelt daarop in. Voor het bevorderen van de algemene gezondheidstoestand van de bevolking neemt de invloed van goede zorgvoorzieningen enigszins af. Voor zieken, met name chronisch zieken, ouderen en gehandicapten, blijft de betekenis van een goede gezondheidszorg daarentegen onverminderd hoog.
2.4 De gevolgen van economische voorspoed
De economische groei in Nederland is nu al een aantal jaren achtereen uitzonderlijk hoog. Veel bedrijven, organisaties en instituties draaien al lange tijd «op volle toeren». Van de medewerkers wordt elke dag een grote betrokkenheid en een hoge inzet verwacht. Een goede gezondheid van de bevolking is in dat licht een belangrijke voorwaarde voor economische groei. Ook de Wereldbank deelt deze mening en getuigt van een veranderende visie op gezondheid en gezondheidszorg. Wereldwijd wordt de gezondheidszorg steeds minder gezien als een kostenpost en steeds meer als een nuttige investering. Ook in Nederland tekent zich deze omslag in het denken af. De huidige economische situatie wordt gekenmerkt door aan de ene kant een krappe arbeidsmarkt en aan de andere kant een hoog ziekteverzuim en een groot aantal arbeidsongeschikten. Gezondheidsbevordering en preventie, en zonodig goede curatieve zorg, leveren een belangrijke bijdrage aan het oplossen van deze knelpunten. Dit verklaart ook de grote belangstelling van werkgevers voor een goede, op de vraag toegesneden volksgezondheiden gezondheidszorgbeleid.
De gunstige economische omstandigheden hebben ook gevolgen voor het beleid dat het kabinet wil voeren. Zo brengt de groei van de welvaart steeds meer voorzieningen en activiteiten binnen het bereik van steeds meer mensen. In materiële zin lijken er voor velen geen belemmeringen te zijn om behoeften te bevredigen; mensen kopen wat ze willen hebben. Deze ervaringen worden ook op de overheid geprojecteerd: zodra er een behoefte aan zorg ontstaat – door ziekte, gebrek, of anderszins – eist de burger dat adequaat in die zorgbehoefte wordt voorzien. Cliënten en patiënten ervaren het ontbreken van voldoende keuzemogelijkheden steeds meer als een gebrek en burgers accepteren niet langer dat zorg niet tijdig wordt geleverd. Burgers eisen dat hun verwachtingen worden waargemaakt, of anders gezegd: burgers eisen waar voor hun (premie-)geld, desnoods bij de rechter. Ook werkgevers zoeken nieuwe wegen om snelle en adequate zorg voor zieke en arbeidsongeschikte werknemers te kunnen waarborgen. Budgettaire beperkingen worden daarbij steeds minder als verklaring voor uitblijvende zorg geaccepteerd. «Er is geld op zoek naar zorg», wordt steeds vaker gehoord.
Er is echter een toenemende spanning tussen de vraag naar zorgen welzijnsdiensten en onze mogelijkheden om hieraan, op basis van de huidige collectieve financiering, tegemoet te komen. Deze spanning vraagt om beleid dat méér wordt gestuurd door de reële vraag dan door de wens om de kosten zoveel mogelijk te beperken. Anders gezegd: de kwaliteit van de capaciteit moet in overeenstemming worden gebracht met de gevraagde kwaliteit. Bewerkstelligen wij dat niet, dan dreigt de ontwikkeling van een alternatief privé-gefinancierd aanbod naast het collectief gefinancierde zorgaanbod. Tegelijkertijd blijft de doelmatigheid van de zorgverlening een cruciale voorwaarde om de uitgaven te beheersen en zodoende de essentiële zorg voor iedereen bereikbaar te houden. Dit geldt ook bij een meer door de vraag gestuurde capaciteitsontwikkeling.
De huidige economische groei heeft ook een schaduwzijde. De krapte op de arbeidsmarkt en de oplopende werkdruk voor de medewerkers in de gezondheidszorg zijn daar voorbeelden van. Pijnlijker is dat door de voor velen toegenomen welvaart het contrast tussen hen die meegroeien en degenen voor wie dat moeilijker is, scherper wordt. Een samenleving met een hoge sociale kwaliteit moet de ruimte bieden aan alle burgers om daarin een rol te spelen. Investeringen in de sociale infrastructuur, in jeugd, minderheden en achterstandswijken zijn daarom naar onze mening van groot belang. Gelukkig bieden de economische omstandigheden ook de ruimte om extra geld in te zetten om de participatie en integratie van deze mensen in de samenleving te bevorderen. Het gaat daarbij ook om het verkleinen van sociaal-economische (gezondheids)verschillen door een combinatie van direct gezondheidsbeleid en facetbeleid (onderwijs, huisvesting, milieu, leefomgeving en inkomen). Dat vereist een actieve, open opstelling naar andere beleidsterreinen en het maken van afspraken om te komen tot optimale onderlinge afstemming. Het kabinet heeft hiertoe extra geld vrijgemaakt voor onder meer vroegen voorschoolse educatie, kinderopvang, jeugdgezondheidszorg en algemeen maatschappelijk werk.
In deze paragraaf gaan wij nader in op onze activiteiten en voornemens in de komende jaren. In paragraaf 3.1 gaan wij in op het volksgezondheidsbeleid. Onze voornemens ten aanzien van de gezondheidszorg bespreken wij in paragraaf 3.2. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan de informatievoorziening, technologische ontwikkelingen en het arbeidsmarktbeleid. Ten slotte worden in paragraaf 3.3 onze voornemens voor het welzijnsbeleid beschreven.
3.1 Volksgezondheid: naar een gezondere bevolking
De onderwerpen waar VWS voor staat, raken alle inwoners van ons land. Gezondheid staat bij hen hoog op de agenda. Een goede gezondheid is van vele factoren afhankelijk, erfelijke factoren, maar ook gedrags- en sociale factoren. In een goed volksgezondheidsbeleid is aandacht voor al deze factoren afzonderlijk en in hun onderling verband van belang. Onvermijdelijk is dat mensen ondanks dit beleid toch op zorgvoorzieningen zijn aangewezen. De aandacht daarvoor lijkt wel eens de aandacht voor volksgezondheid in het algemeen te overschaduwen. In deze beleidsagenda wordt mede daarom het onderscheid nog eens extra belicht. Eerst bespreken we het volksgezondheidsbeleid, te weten het beleid gericht op het bevorderen van de algemene gezondheidstoestand, het bevorderen van gezond gedrag, het wegnemen of terugdringen van gezondheidsbedreigende factoren en het waar mogelijk beschermen tegen schadelijke invloeden. Daarbij hanteren we twee uitgangspunten: het behouden van reeds behaalde gezondheidswinst en het versterken van de aandacht voor gebieden met de grootste nog te behalen gezondheidswinst.
Eerst enkele kenmerken van preventie en gezondheidsbevordering: preventie-maatregelen komen niet altijd op basis van een specifieke vraag tot stand. Zij zijn niet voor elk individu even effectief, maar voor de bevolking als geheel leveren zij een grote gezondheidswinst op. Voorts is preventie per Qaly (Quality adjusted life year) relatief goedkoop. In het gezondheidszorgbeleid gaat het vervolgens om de kwaliteit, kwantiteit en financiering van de zorgvoorzieningen.
Een goede volksgezondheid is om individuele, sociale, en economische redenen van belang. Wat de laatste betreft, geldt dat het behouden en bevorderen van de gezondheid van werkenden een gedeelde verantwoordelijkheid is van de overheid, werkgevers, werknemers, arbodiensten en de preventieve en curatieve gezondheidszorg. We streven naar een verdere integratie van preventie, begeleiding, behandeling en reïntegratie van (zieke) werknemers. Daarbij richten we ons op de volgende activiteiten: het verbeteren van de samenwerking tussen de arbosector en de preventieve en curatieve zorgsector; op een toegankelijke kennisinfrastructuur; op een verdere professionalisering van de bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde; op het versterken van de positie van chronisch zieken en arbeidsgehandicapten op de arbeidsmarkt; en op het stimuleren van gezondheidsbevordering op de werkplek.
Er is vaak een relatie tussen ziekteverzuim en psychische aandoeningen. Maar er is nog weinig bekend over preventie, zorg, begeleiding en reïntegratie bij ziekte of uitval uit arbeid om psychische redenen. Daarom hebben we, samen met staatssecretaris Hoogervorst van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Commissie Psychische Arbeidsongeschiktheid – onder leiding van mr. J.P.H. Donner – ingesteld. Deze commissie analyseert dit vraagstuk en zorgt ervoor dat betrokken partijen afspraken voor verbetering maken. Een eerste analyse van de problematiek is inmiddels verschenen. De commissie werkt intussen met alle betrokkenen verder aan meerjarenafspraken op dit terrein.
Uit internationaal vergelijkende studies blijkt dat er grote verschillen in de levensverwachting van de bevolking tussen landen zijn, maar ook binnen landen. Zo blijkt uit nationale studies dat er in Nederland nog steeds relatief grote sociaal-economische gezondheidsverschillen zijn. Mensen met een lage opleiding leven gemiddeld 3,5 jaar korter dan mensen met een hogere opleiding. Bovendien brengen laagopgeleiden bijna twaalf jaar minder door in goede gezondheid dan hoger opgeleiden. In bepaalde wijken van grote steden concentreren zich groepen met een gezondheidsachterstand. Met name bij allochtonen is deze concentratie zichtbaar. Voor de Volksgezondheidstoekomst Verkenningen (VTV 2002) wordt de gezondheid van de bevolking in de grote steden in kaart gebracht. Tevens gaan we na op welke wijze gezondheidsbeleid een plaats kan krijgen in het grotestedenbeleid. Eerder, in het najaar van 2000, zal de Commissie Albeda ons adviseren hoe we de verschillen in gezondheid tussen sociaal-economische klassen kunnen verkleinen. Daarbij gaat het niet alleen om VWS-beleid, maar vooral om zaken als onderwijs, werk, inkomen en woon- en leefomgeving.
De grote verschillen geven aan hoe belangrijk het is om gezond gedrag te stimuleren. Daarbij gaat het om meer bewegen, niet roken, matig alcoholgebruik, veilig vrijen, gezonde voeding en veiligheid in en rond het huis.
De hoeveelheid lichaamsbeweging neemt met name bij jongeren tussen de twaalf en de achttien drastisch af. Terwijl bewezen is dat beweging goed is voor lijf en leden, voldoet slechts 30% van de Nederlandse bevolking aan de norm van vijf keer per week minstens dertig minuten matig intensieve activiteiten. Wij willen een campagne starten om bewegen te stimuleren. Ook met het project Jeugd in Beweging hopen wij jongeren te stimuleren meer en blijvend sportactiviteiten te ontplooien. Overigens ondernemen ook gemeenten, op basis van de Breedtesportregeling, activiteiten om jeugdigen aan te sporen tot meer bewegen. Al met al willen we bereiken dat een aanzienlijk hoger percentage aan de genoemde norm voldoet; in 2004 zou dat circa 40% moeten zijn.
Een belangrijke oorzaak van de relatief niet sterk stijgende levensverwachting is het roken. We ondervinden nu de gevolgen van het grote tabaksgebruik in het verleden. Het tabaksgebruik is gelukkig wel iets afgenomen, maar met name onder vrouwen en jongeren is weer sprake van een stijging. Die zal onvermijdelijk leiden tot een scherpe stijging van aan roken gerelateerde kwalen, zoals hart- en vaatziekten, longkanker en andere luchtwegziekten.
In het regeerakkoord is een intensivering van het tabaksontmoedigingsbeleid afgesproken. Inmiddels is een voorstel tot wijziging van de Tabakswet gereed voor behandeling in de Tweede Kamer. Met deze wijziging kan een wezenlijke stap worden gezet ter bescherming van niet-rokers en preventie onder de jeugd. Het kabinet komt binnenkort met een tweede wijzigingsvoorstel van de Tabakswet (reclamebeperking als invulling van EU-regelgeving). Komend voorjaar sturen wij de Tweede Kamer de Tabaksnota II waarin alle beleidsinstrumenten aan de orde komen, aangevuld met alternatieve maatregelen. In het bijzonder voorlichting en preventie en het bevorderen van stoppen met roken krijgen daarbij onze aandacht. Ons doel is om het aantal rokers te reduceren van 34% naar 28% in 2004. Daarbij gaat onze aandacht vooral uit naar reductie bij jongeren; één op de twee achttienjarigen rookt namelijk.
Ook het tegengaan van overmatig alcoholgebruik is een van de prioriteiten uit het regeerakkoord. Circa 85% van de volwassen bevolking gebruikt alcohol; 9% behoort tot de probleemdrinkers. Onlangs is de Drank- en Horecawet aangescherpt met enkele matigingsbepalingen. De gewijzigde wet zal naar verwachting dit najaar ingaan. Verder is het NIGZ op ons verzoek gestart met twee campagnes om alcoholmisbruik onder jongeren te beperken. Bovendien is via Postbus 51 een massamediale voorlichtingscampagne gevoerd, gericht op volwassenen. Eind 2000 zal een nieuwe integrale Alcoholnota aan de Tweede Kamer worden aangeboden. In deze nota zullen alle beleidsinstrumenten van het alcoholmatigingsbeleid aan de orde komen.
De individuele burger kan veel doen op het gebied van veiligheid. Het bevorderen van veilig vrijen, waaronder het promoten van condoomgebruik, is van belang voor de preventie van SOA. Landelijk wordt hier aandacht aan besteed via massamediale voorlichting. Daarnaast vinden regionale activiteiten plaats. Doelstelling is om het veilig vrijen bij wisselende seksuele contacten te bevorderen van 73% in 1999 tot 77% in 2002. Dit geldt zowel voor Nederlanders van allochtone als autochtone afkomst.
In de privé-sfeer en tijdens sportbeoefening gebeuren veel ongevallen. Het aantal ongevallen dat bij kinderen en ouderen tot ziekenhuisbehandeling leidde, is de afgelopen jaren met 15% gestegen. Dit aantal mag niet verder stijgen.
Voor iedere burger is gezonde voeding een belangrijke factor om gezondheid te behouden en te bevorderen. Dit betreft zowel de samenstelling van de maaltijd als de kwaliteit van de producten zelf. De samenleving verwacht van de overheid dat zij toeziet op de kwaliteit en de veiligheid van het voedsel. De dreiging van incidenten versterkt deze verwachting alleen maar. Het is onze verantwoordelijkheid de burger de veiligheid van producten te garanderen. Met onze collega's van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) werken wij aan een kadernota Voedselveiligheid. Daarin komt onder meer de verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en bedrijfsleven en het stroomlijnen van de controle op levensmiddelen aan de orde. We sturen de Tweede Kamer deze nota begin 2001 toe. Ook onderzoeken we samen met LNV de realisatie van één voedselcontrolebureau. In dit kader vindt tevens een analyse van hiaten in de wet- en regelgeving plaats. De kadernota is bepalend voor de Nederlandse inbreng in Brussel bij de bespreking van het Witboek voedselveiligheid.
Wat betreft de samenstelling van de maaltijd geldt dat een toenemend aantal Nederlanders geconfronteerd wordt met de gevolgen van een slecht voedings- en bewegingspatroon. Deze gevolgen kennen twee uitersten. Aan de ene kant lijdt een groeiend aantal mensen aan obesitas. 40% van de Nederlanders boven de twintig jaar is te zwaar. Bij 9% is er zelfs sprake van ernstig overgewicht. Als we nu niets doen, lijdt over dertig jaar een meerderheid van de bevolking aan overgewicht, met alle gezondheidsproblemen van dien. Aan de andere kant lijdt een toenemend aantal mensen in Nederland, met name ouderen, aan ondervoeding. Bij niet-poliklinische ziekenhuisingrepen leidt dit bijvoorbeeld tot langere opnames. Gezond eten, dat wil zeggen minder vet eten, en voor ouderen vooral een rijker dieet, moet dan ook worden gestimuleerd. In de nota «Nederland: Goed gevoed», die we naar de Tweede Kamer hebben gestuurd, schetsen we de maatregelen op dit terrein.
Resumerend: | Nu | Streefcijfer | Termijn |
Circa | Circa | ||
Voldoende bewegen | 30% | 40% | 2004 |
Roken | 34% | 28% | 2004 |
Probleemdrinkers | 9% | 8% | 2004 |
Veilig vrijen | 73% | 77% | 2002 |
Ongevallen (in aantallen) | 1,1 mln | 1,1 mln | 2002 |
Te vet eten (verzadigd vetiname) | 14% | 12% | 2002 |
Voor een goed volksgezondheidsbeleid is de openbare gezondheidszorg van groot belang. Het accent ligt daarbij op het lokale en regionale niveau. Door uitvoering van de adviezen van de Commissie Lemstra wordt hieraan een belangrijke impuls gegeven. Het verhogen van de kwaliteit en slagvaardigheid van GGD-en krijgt hierbij de nodige aandacht. De jeugdgezondheidszorg (JGZ) vormt in de openbare gezondheidszorg een belangrijk element. Een gedegen JGZ draagt bij aan de algehele volksgezondheid. Het kabinet streeft ernaar de huidige verschillen in invulling van de zorg voor onze jeugd te overbruggen en één toegankelijk systeem te ontwerpen, waarvoor de verantwoordelijkheid op gemeentelijk niveau komt te liggen. In dit gemoderniseerde stelsel schrijft de rijksoverheid voor welke activiteiten onder regie van de gemeenten verplicht moeten worden aangeboden in het kader van de JGZ. Het gemoderniseerde JGZ-stelsel zal worden verankerd in de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv).
Bijzondere aandacht in ons volksgezondheidsbeleid gaat uit naar het bestrijden van infectieziekten. De afgelopen tijd hebben zich diverse incidenten voorgedaan. De legionella-besmettingen staan nog vers in het geheugen. Aan de ene kant maken deze incidenten duidelijk dat infectieziekten niet overwonnen zijn, maar een reële bedreiging blijven vormen. Aan de andere kant laten deze gebeurtenissen zien dat – bij de bestrijding van infectieziekten – de verantwoordelijkheden van internationale organisaties, de landelijke en de lokale overheid beter kunnen en moeten worden afgebakend. In 2001 komt het kabinet met een nota over dit onderwerp. Hierin zullen ook de prioriteiten op het gebied van vaccinatie aan de orde worden gesteld.
3.2 Gezondheidszorg: verzorging, behandeling en genezing
Bij gezondheidszorg gaat het niet om de bevordering van de algemene gezondheidstoestand, maar om het geheel van voorzieningen dat nodig is als iemand zorg nodig heeft. Een van onze hoofddoelstellingen is en blijft een adequaat stelsel van zorgvoorzieningen. Wij willen burgers tijdig die zorg en diensten verlenen waarvoor zij verzekerd zijn en waarop zij recht hebben. Voldoende capaciteit en keuzemogelijkheid zijn daarbij centrale begrippen, gekoppeld aan optimale doelmatigheid. Op de langere termijn vereist dit een gewijzigde inrichting van ons zorgstelsel (zie ook paragraaf 4 en hoofdstuk 1 van de Zorgnota 2001).
Een van de belangrijkste ontwikkelingen van de afgelopen jaren betreft de veranderende rol van de patiënt die, terecht, steeds meer het karakter krijgt van cliënt of kritische consument. Deze ontwikkeling heeft grote, overwegend positieve consequenties en die willen wij dan ook stimuleren.
Het is onze ambitie om aan het eind van deze kabinetsperiode een forse stap te hebben gezet op weg naar aanvaardbare wachttijden, zowel in de care (verpleging en verzorging, gehandicaptenzorg, GGZ) als in de cure (ziekenhuizen, medisch specialisten). Wij stellen hier veel extra middelen voor beschikbaar. Naast de eerder in het regeerakkoord gereserveerde middelen voor de reductie van de wachtlijsten komt in 2001 voor de curesectoren structureel f 364 miljoen extra beschikbaar; voor de caresectoren is dat f 259 miljoen extra in 2001 en f 275 miljoen vanaf 2002.
Wachttijden – levertijden – zijn de resultante van enerzijds de vraag naar en anderzijds de beschikbare capaciteit van voorzieningen. Beide factoren zijn complexe grootheden waarvoor geldt dat de beschikbare informatie vaak (nog) niet adequaat is. Wat de vraag – de behoefte – betreft, is in de sector verpleging en verzorging inmiddels een grote slag gemaakt door het opschonen van de wachtlijsten. Wij hebben daardoor nu een betrouwbaar, zij het verontrustend, beeld van de situatie. Eenzelfde opschoningsactie gaan wij dit najaar maken voor de gehandicaptensector respectievelijk de GGZ. In het kader van het Treekoverleg zijn de zorgverzekeraars en zorgaanbieders streefnormen voor acceptabele wachttijden overeengekomen. In het najaar zullen zij hierover in overleg treden met de zorgvragers. Gelijktijdig wordt door ons bezien hoe deze overeengekomen streefnormen input kunnen vormen voor een wettelijke verankering van redelijke levertijden in de care.
Voor de capaciteitsvergroting in de verpleging en verzorging is in het regeerakkoord veel extra geld vrijgemaakt. Bovenop dat bedrag is inmiddels opnieuw extra geld ter beschikking gekomen, zodat de wachtlijsten verder kunnen worden gereduceerd. Daarnaast speelt de Taskforce wachtlijsten een belangrijke rol bij het stimuleren van alternatieve wegen om tot extra zorg te komen voor de drie genoemde sectoren. Tot slot hebben wij in de plannen van aanpak wachtlijsten voor zowel de sector gehandicapten als de sector verpleging en verzorging – en binnenkort ook voor de GGZ – een«totaalpakket» aan maatregelen benoemd waarmee wij de wachttijden uiteindelijk tot een acceptabel niveau willen terugbrengen.
De verantwoordelijkheid voor een goede aansluiting van vraag naar en aanbod van zorg in de regio en daarmee de aanpak van de wachtlijsten ligt bij het zorgkantoor. Om de toebedeelde verantwoordelijkheid naar behoren te kunnen uitvoeren is een versterking van de zorgkantoren noodzakelijk. Hiervoor worden extra middelen beschikbaar gesteld. Om de kwaliteit van het proces van indicatiestelling te verbeteren zal er worden geïnvesteerd in de indicatieorganen. Vanaf 2001 is er structureel f 20 miljoen beschikbaar gesteld voor een verbetering van de kwaliteit in de indicatiestelling. In het jaar 2000 zullen incidenteel extra middelen ingezet worden voor een herindicatie-operatie in het kader van de wachtlijstaanpak en voor het oplossen van een aantal knelpunten.
In de curatieve sector zijn inmiddels ook diverse stappen gezet om tot een betere informatievoorziening te komen. Er is voor ziekenhuizen een uniform registratiesysteem van wachtlijsten en wachttijden ontwikkeld. Ook maken ziekenhuizen hun wachttijden bekend op Internet. De uitvoering hiervan behoeft overigens nog wel verbetering, hoewel niet te voorkomen is dat indicatiecriteria die medisch specialisten hanteren enig verschil zullen blijven vertonen.
De vraag naar medisch specialistische hulp blijft groeien. Een van de oorzaken hiervan is dat operatieve ingrepen tot op steeds hogere leeftijd kunnen worden verricht. Het gaat dan vaak om ingrepen die de persoon in kwestie langer zelfredzaam maken, zoals vervanging van heup- en kniegewrichten. Zulke ingrepen leiden tot besparingen in verpleging en verzorging en zijn om die reden ook toe te juichen. Mede als gevolg van deze ontwikkeling is er echter nog steeds een duidelijke spanning tussen aanbod en vraag in de curatieve zorgsector. Het plan van aanpak van het Platform wachttijden is erop gericht om deze spanning sterk te verminderen: de eerste effecten zijn inmiddels zichtbaar. Maar daarnaast vraagt ook het structurele capaciteitstekort om een oplossing. Wij hebben daartoe f 150 miljoen vrij gemaakt opdat het aantal medisch specialistenplaatsen kan worden uitgebreid. Daarnaast stellen wij f 150 miljoen beschikbaar ten behoeve van de ziekenhuiszorg in brede zin. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het overbruggen van de zogenoemde zorgkloof en kan ook feitelijk gewerkt gaan worden aan een verkorting van de wachttijden.
De capaciteit binnen de huisarts- en ziekenhuiszorg wordt niet alleen bepaald door de financiële ruimte, maar ook door de beschikbaarheid van mensen. De wens van steeds meer mensen om parttime te werken èn de krapte op de arbeidsmarkt werken belemmerend op het uitbreiden van de capaciteit. De aantrekkelijkheid en doelmatigheid in de curatieve sector kan door diverse maatregelen worden versterkt. Wij denken daarbij niet alleen aan een verbetering van de secundaire arbeidsvoorwaarden (verloffaciliteiten, kinderopvang, buitenschoolse opvang en een flexibele vorm van 24-uurs opvang), maar ook aan nieuwe functies voor verpleegkundigen (praktijkverpleegkundige, nurse practitioner), aan een verkorting van de opleiding tot basisarts èn tot medisch specialist en aan de invoering van de functie ziekenhuisarts. Hierover wordt momenteel overleg gevoerd door de betrokken instanties. Eerst na advisering door het Capaciteitsorgaan in 2001 zullen wij hierover rapporteren.
Het verbeteren en moderniseren van de (logistieke) organisatie van de zorgverlening draagt ook bij aan het oplossen van de genoemde spanning tussen vraag en aanbod. De diverse zorgvormen dienen optimaal op elkaar te worden afgestemd om een snellere behandeling en doorstroming van patiënten mogelijk te maken, maar ook om behandeling en verzorging dichter bij huis of zelfs thuis te realiseren. Wat betreft de ziekenhuissector maken we met de versnelling van de invoering van een systeem van producttypering een eerste stap op weg naar meer transparantie. Dit jaar moet er zicht komen op de inhoudelijke belemmeringen om tot invoering over te gaan; tegelijkertijd willen we duidelijkheid creëren over de invoeringsdatum van het nieuwe bekostigingssysteem. Maar ook andere ontwikkelingen, zoals die naar het geïntegreerd medisch-specialistisch bedrijf en de vorming van samenwerkingsverbanden in de eerste lijn dragen bij aan een verdere verbetering van de organisatie van de zorgverlening. Dat alles met het doel om de zorgvrager te omringen met kwalitatief hoogstaande zorg, geleverd door een efficiënt en kostenbewust netwerk van zorgaanbieders.
In de GGZ concentreren wij ons naast de aanpak van de wachtlijsten op de versterking van de eerstelijnszorg, waar het grootste deel van de mensen die kampen met psychische en psychosociale problemen wordt opgevangen. De behoefte aan en de vraag naar GGZ neemt toe en wijzigt als gevolg van demografische en maatschappelijke ontwikkelingen. Wij hebben de Commissie Kuypers gevraagd een analyse uit te voeren naar de oorzaken die leiden tot de groeiende hulpvraag in de GGZ. De commissie zal ook aanbevelingen doen over de wijze waarop wij de geestelijke volksgezondheid kunnen verbeteren. De commissie brengt begin 2001 een eindrapportage uit.
Het versterken van de eerstelijnszorg vullen wij in door het vergroten van de capaciteit en de toegankelijkheid, het verbeteren van de samenwerking en het bevorderen van de deskundigheid en kwaliteit. In lijn met de motie Melkert c.s1 wordt momenteel gewerkt aan de versterking van de eerstelijns psychische zorg. Inmiddels is aan circa 500 gemeenten een uitkering van in totaal f 25 miljoen verstrekt voor de uitbreiding van het maatschappelijk werk. Deze gemeenten stellen – conform de voorwaarden in de Stimuleringsregeling AMW – ook eigen middelen beschikbaar en geven daarmee invulling aan de afspraak in het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BANS). De resterende f 15 miljoen zetten wij in om de samenwerking tussen de eerstelijnspartijen te versterken. Het onderzoek naar de (financiële) toegankelijkheid van eerstelijns psychologen wordt in december 2000 afgerond. De resultaten hiervan zullen wij betrekken bij onze standpuntbepaling over de hulp door eerstelijns psychologen in het verzekeringsstelsel. Ten slotte zullen wij dit jaar beslissen over de aard en vorm van de consultatie van de gespecialiseerde GGZ door de beroepsgroepen uit de eerste lijn.
Kenmerkend voor de hierboven genoemde ontwikkelingen in de verschillende sectoren is dat de zorgverzekeraars een steeds grotere verantwoordelijkheid voor de (regionale) toedeling van de middelen zullen krijgen. Het Rijk houdt vanzelfsprekend wel de verantwoordelijkheid voor het vaststellen van de wettelijke kaders en de verdeling van de middelen over de diverse sectoren.
De zorg kan worden getypeerd als een informatieverwerkend systeem. Informatie is immers een onmisbaar element in het zorgproces. Het is daarom opvallend dat informatie- en communicatietechnologie (ICT) in de zorg vooralsnog een relatief bescheiden plaats in neemt. Naar verwachting zal dat de komende jaren fors veranderen. Omdat dit ook de zorg ten goede zal komen, stimuleren wij dat met grote kracht. Een voorbeeld van een toepassing van ICT in de zorg is de oprichting van het Hulpmiddelen Informatie Centrum (HIC). Het HIC wordt een kenniscentrum vóór en dóór het veld en is bedoeld om de transparantie in de hulpmiddelensector te vergroten en de vraagzijde te versterken.
Het verbeteren van de zorgkwaliteit wordt ook bevorderd door een – ongeacht tijd en plaats – toegankelijk elektronisch patiëntendossier (EPD) en een toenemend gebruik van elektronische informatievoorziening en consultatie. Daarnaast biedt een brede toepassing van ICT in de zorg mogelijkheden om beter zicht te krijgen op de beschikbare capaciteit en om vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen. Bij de aanpak van de wachtlijstenproblematiek willen wij deze mogelijkheden ten volle benutten.
Het ICT-platform voor de zorg (IPZ) is, onder leiding van de heer L.C. Brinkman, de afgelopen tijd meer en meer gaan fungeren als een bestuurlijk afstemmingsoverleg tussen de vele initiatieven die op dit terrein zijn ontstaan.
Hoewel het IPZ is opgezet in het kader van de meerjarenafspraken voor de cure, vindt geleidelijk aan een verbreding plaats naar de care-sectoren. Zo is kort geleden bijvoorbeeld de Landelijke Vereniging van Thuiszorg tot het IPZ toegetreden. Het is een ontwikkeling die wij van harte ondersteunen. In het IPZ is het afgelopen jaar overeenstemming bereikt over de wijze waarop het EPD breed in de gezondheidszorg kan worden ingevoerd.
Ook het kabinet onderschrijft het belang van het toepassen van ICT in de zorg en heeft besloten hiervoor extra geld uit te trekken: twee keer f 110 miljoen, in 2000 en 2001. Met deze middelen wordt een injectie gegeven aan een aantal voorwaardenscheppende zaken, zoals standaardisatie en infrastructuur. De sterke versnippering, die tot dusver een kenmerk is van ICT in de zorg, zal door gerichte investeringen plaats maken voor een kader waarin deelactiviteiten elkaar kunnen versterken. Een betrouwbare informatievoorziening is ook een cruciale voorwaarde voor het afleggen van verantwoording door de sector over de besteding van publieke middelen.
3.2.2 Technologie: mag alles wat kan?
De effecten van de voortschrijdende technologisering gaan veel verder dan toepassingen van ICT in de zorg; in feite is technologie niet meer weg te denken uit ons dagelijks leven. Sommige technologische innovaties stuiten echter op maatschappelijke weerstand. Niet altijd is datgene wat kán, ook zonder meer gewenst. Het kabinet hecht eraan het maatschappelijk debat over waarden en normen zorgvuldig te voeren. Niet alleen om inzicht te krijgen in de maatschappelijke issues, maar ook om te zoeken naar draagvlak voor keuzes, bijvoorbeeld op het gebied van medische ethiek.
Het terrein van de medische ethiek heeft zich de afgelopen decennia aanzienlijk verbreed. Ontwikkelingen op het gebied van de genetica zullen naar verwachting binnen afzienbare tijd gevolgen hebben voor de gezondheidszorg en voor de positie van patiënt en consument. Wij achten het van belang dat de implicaties en de reikwijdte van die ontwikkelingen tijdig worden onderkend, zodat waar nodig maatregelen kunnen worden getroffen om die ontwikkelingen in goede banen te leiden. Daarom sturen wij dit najaar een beleidsnota over de toepassing van genetica in de gezondheidszorg naar de Tweede Kamer.
Ethiek wordt ook steeds meer herkend als een integraal onderdeel van individuele zorg. In de dagelijkse praktijk komen met name bij chronisch zieken en wilsonbekwame patiënten situaties voor waarbij waarden en normen in het geding zijn. Het herkennen van dergelijke situaties en het ontwikkelen van handvatten om hier op een goede manier mee te leren omgaan, is een belangrijk onderwerp van studie en onderzoek van de zorgethische stroming binnen de medische ethiek. Wij hechten veel belang aan verder onderzoek op dit gebied om de kwaliteit van de hulpverlening te verbeteren. Daarom faciliteren wij het NWO-onderzoekprogramma «Ethiek en Beleid» en hebben wij de RVZ gevraagd een advies uit te brengen. Dit advies is inmiddels verschenen, ons standpunt bereikte de Tweede Kamer in april.1
Het komende begrotingsjaar zal het kabinet een aantal belangrijke wetsvoorstellen uitbrengen: het Wetsvoorstel inzake handelingen met geslachtscellen en embryo's, het Wetsvoorstel zeggenschap lichaamsmateriaal en een Tijdelijk verbod Xenotransplantatie. Van het Wetsvoorstel toetsing levensbeëindigend handelen op verzoek en hulp bij zelfdoding ontving de Tweede Kamer in juli de nota naar aanleiding van het Verslag.
Ook biotechnologie vergt veel aandacht. Enerzijds dienen de kansen van innovatieve ontwikkelingen in de geneeskunde verhelderd te worden, anderzijds moet aan de ethische aspecten aandacht geschonken worden. Zulke aspecten zijn bijvoorbeeld aan de orde bij kiembaangentherapie en bij xenotransplantatie. Ook de productie van genetisch gemodificeerde levensmiddelen is onderwerp van dit debat. Ten aanzien van genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) in de voeding gelden als uitgangspunten van het beleid dat deze veilig moeten zijn voor de consument en dat de consument door voldoende etikettering ook werkelijk een keuzemogelijkheid heeft. Het kabinet zendt de Integrale Nota Biotechnologie met de Prinsjesdagstukken naar de Tweede Kamer.
Zorgverlening is mensenwerk: de kwaliteit van zorg wordt bepaald door de kwaliteit van de hulpverleners. Voor het goed functioneren van de zorg- en de welzijnssector is het dan ook van groot belang om voldoende gemotiveerde mensen aan te trekken en te behouden. Dit vergt ook de komende jaren extra aandacht. Samen met de sociale partners zullen wij de nodige stappen zetten binnen het algemene arbeidsmarkt- en werkgelegenheidsbeleid. Daarbij moeten gerichte maatregelen worden getroffen om de verwachte arbeidsmarkttekorten in onze sectoren tegen te gaan. Die tekorten manifesteren zich met name bij de verzorgenden (niveau 3) en helpenden in de thuiszorg, verpleeg- en verzorgingshuizen. Daarnaast zijn er voortdurende zorgen over vraag en aanbod van sommige categorieën van gespecialiseerd personeel, waar relatief kleine fluctuaties toch gevoelig kunnen uitwerken. Een goede monitoring en analyse is essentieel en de overheid heeft hierin een verantwoordelijkheid. Gericht beleid kan ook betrekking hebben op prikkels om mensen te stimuleren om in de zorg te gaan werken. Het gaat natuurlijk altijd om zaken waar het management van de instellingen in eerste instantie verantwoordelijk voor is, doch wij willen dat wel stimuleren: personeelsbeleid speelt zich af op instellingsniveau, maar de rijksoverheid schept daartoe voorwaarden. In het meerjarig convenant en de daarvan afgeleide jaarplannen zijn de afgelopen periode initiatieven ontplooid om voldoende personeel aan te kunnen trekken en te behouden. De sectorfondsen geven uitvoering aan deze plannen. Voor het komende jaar hebben wij hiertoe f 94 miljoen extra beschikbaar gesteld. Deze middelen zullen we in overleg met onze partners inzetten met het oog op het verminderen van het ziekteverzuim, maar bijvoorbeeld ook om het volgen van cursussen en opleidingen te stimuleren, opdat personeel voor de sector behouden blijft. Een groot deel zal via de Kaderregeling Arbo- en verzuimbeleid de instellingen bereiken.
Daarnaast hebben wij voor enkele beroepsgroepen extra geld vrijgemaakt om meer mensen te kunnen aantrekken en op te leiden, zoals bij de huisartsen (waar het aantal opleidingsplaatsen wordt uitgebreid tot 456 opleidingsplaatsen in 2004) en verloskundigen (waar een uitbreiding plaatsvindt tot 160 opleidingsplaatsen in 2001). Schaarste aan bepaalde beroepsbeoefenaren kan ook nog op andere wijze worden bestreden, namelijk door taken over te dragen naar andere beroepsbeoefenaren met een kortere opleiding. Goede voorbeelden hiervan zijn al te vinden in de oogzorg en de mondzorg. Soortgelijke ontwikkelingen zullen ook op andere terreinen worden gestimuleerd.
De zorg is en blijft een aantrekkelijke sector om in te werken. Met de beeldvormings- en wervingscampagnes die wij faciliteren wordt duidelijk gemaakt dat zorgberoepen volop appelleren aan moderne waarden zoals professionaliteit en verantwoordelijkheid.
Eerder gaven wij aan dat een gezonde samenleving een eerste vereiste is voor een vitale economie. De Nederlandse economie presteert goed en is zeer vitaal, maar er staan (te) veel mensen als toeschouwer aan de zijlijn. Economische zelfstandigheid, solidariteit, sociale redzaamheid en actieve deelname aan maatschappelijke processen zijn belangrijke indicatoren van de sociale kwaliteit van de samenleving. Het is van belang dat de sectoren welzijn, waaronder maatschappelijke opvang, en zorg in al hun verscheidenheid een onderling goed afgestemde bijdrage leveren aan het streven naar versterking van de sociale infrastructuur. Het gaat hierbij ook, en misschien wel vooral, om het samenspel met andere sectoren zoals wonen, onderwijs, werk, sport, milieu en veiligheid. Hieronder gaan wij in op de prioriteiten voor het komende jaar.
In de wereld om ons heen is veel gereguleerd en geprofessionaliseerd. Juist in dat licht geeft de deelname aan vrijwilligerswerk een beeld van de solidariteit en de betrokkenheid van burgers bij de samenleving. Het werk van vrijwilligers staat echter onder druk. Dat komt onder meer door de situatie op de arbeidsmarkt, concurrerende mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding en de kwaliteitseisen waaraan diensten en producten moeten voldoen. Begin dit jaar hebben wij de Tweede Kamer het Plan van Aanpak vrijwilligerswerk toegezonden1. Met betrokkenen, landelijke vrijwilligersorganisaties, VNG en IPO hebben wij vastgesteld dat de vrijwilliger en zijn wensen en mogelijkheden het uitgangspunt voor het beleid moet vormen. Daarnaast moeten onze inspanningen de komende tijd gericht worden op het werven van nieuwe vrijwilligers, ook uit groepen die minder bekend zijn met het verrichten van vrijwilligerswerk. Bovendien besteden we extra aandacht aan de informatievoorziening aan vrijwilligersorganisaties, aan scholing en training van vrijwilligers en aan een professionele ondersteuning van vrijwilligers. Het komend jaar, het Internationale jaar van vrijwilligers, biedt een goede gelegenheid om de vrijwilligers en hun werkzaamheden in de schijnwerpers te zetten.
Vorig jaar is het kabinet in het kader van BANS met de provincies en gemeenten overeengekomen te streven naar een sluitend stelsel van voorzieningen voor de jeugd van nul tot zes jaar. Samen met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werken wij aan een verdere invulling van dit akkoord. Hierbij is nadrukkelijk aandacht voor de capaciteit en kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk, voor taal- en achterstandsprogramma's en voor de consultatiebureaus. Om extra inspanningen te kunnen leveren in het kader van het (maatwerkdeel van het) basispakket Jeugdgezondheidszorg wordt aan de consultatiebureaus f 35 miljoen beschikbaar gesteld.
Het belang van kinderopvang voor de ontwikkeling van het kind is, naast het arbeidsmarktperspectief voor de ouders, een van de redenen waarom het kabinet in kinderopvang investeert. Het kabinet heeft bij het regeerakkoord ingezet op een verdubbeling van de capaciteit aan kinderopvangplaatsen. In september 1999 is de uitbreidingsregeling in werking getreden. Deze regeling is gericht op uitbreiding, te realiseren door gemeenten. Op dit moment is duidelijk dat vrijwel alle gemeenten hieraan meedoen. Wij hebben besloten de voorgenomen rijksbijdrage aan deze uitbreiding van f 250 miljoen eerder beschikbaar te stellen, waardoor gemeenten versneld kunnen investeren in opvangplaatsen. Voorwaarde om extra geld te ontvangen, is dat gemeenten daadwerkelijk in staat zijn de extra uitbreiding te realiseren. Voor de langere termijn is voorzien in de Wet Basisvoorziening Kinderopvang. Hierin worden de bestuurlijke verantwoordelijkheden, de financiële systematiek en de basiskwaliteitseisen neergelegd. De Tweede Kamer heeft afgelopen zomer een nota ontvangen waarin het kabinet de hoofdlijnen van deze wet schetst1.
Bij groepen die een minder goede toegang tot maatschappelijke hulpbronnen hebben of minder vanzelfsprekend gebruik maken van de activiteiten en voorzieningen die reeds worden aangeboden zijn de risico's voor de gezondheid en voor de sociale cohesie groter dan bij andere groepen. Het is een kerntaak van de overheid om dit soort achterstanden te voorkomen of weg te werken. Dat kan, bijvoorbeeld door het voeren van een actief inburgeringsbeleid voor nieuwkomers op grond van de Wet Inburgering Nieuwkomers. Hierbij doen zich echter nog knelpunten voor met betrekking tot de deelname aan inburgeringscursussen en de lokale regievoering. Momenteel beziet de task force «Inburgering» hoe deze knelpunten zo mogelijk opgelost kunnen worden. Op basis van de bevindingen van deze task force willen wij, samen met de ministers van Grote Steden- en Integratiebeleid, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de uitvoering van het inburgeringsbeleid fors verbeteren. Daarnaast gaat onze aandacht uit naar zogeheten «oudkomers» die minder makkelijk mee kunnen doen door achterstanden op het gebied van taalkennis en sociale vaardigheden.
Om volwaardige deelname aan de samenleving en verantwoordelijk burgerschap van leden van etnische minderheden inhoud te geven is een gelijke toegang tot maatschappelijke hulpbronnen als werk, opleiding, zorg en maatschappelijke dienstverlening, vereist. Dit vraagt in algemene zin aandacht van de zorg- en welzijnssector voor de veranderende verschillen tussen groepen van mensen. Meer specifiek zullen we in 2001 activiteiten ontwikkelen voor oudere migranten, vluchtelingen en asielzoekers. Verder zullen wij bezien hoe we kunnen inspelen op de specifieke zorgbehoefte van etnische minderheden. De RVZ adviseerde onlangs de toegankelijkheid en kwaliteit van de Nederlandse gezondheidszorg beter af te stemmen op de zorgvraag van een toenemend aantal allochtone patiënten en cliënten. Vooral in de GGZ, de eerstelijnszorg (met name de huisartsenzorg), de (verstandelijk) gehandicaptenzorg en de ouderenzorg worden de verschillen tussen de vraag en het bestaande aanbod duidelijk. Komend jaar zullen we samen met de zorgaanbieders het belangwekkende advies van de RVZ vertalen in concrete maatregelen.
De zorg voor mensen met een ernstige handicap is sterk in ontwikkeling. Het traditionele institutionele zorgaanbod maakt steeds meer plaats voor geheel nieuwe zorgarrangementen die het wonen in de lokale samenleving en deelname daaraan mogelijk maken; in casu (vormen van) community care. Daarbij is het van essentieel belang dat algemene organisaties die op het terrein van huisvesting, arbeid, onderwijs en openbaar vervoer voor publieke taken staan, expliciet kunnen worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid. Om deze beleidslijn te ondersteunen worden in het kader van de Welzijnsnota 1999–2002 twee stimuleringsprogramma's op het gebied van community care voor mensen met een handicap uitgevoerd.
Naast de ontwikkeling van community care is de verankering van gelijke rechten en het voorkomen van discriminatie van mensen met een handicap van essentieel belang om volwaardig te kunnen deelnemen aan de samenleving. In het voorjaar van 2001 zal een voorstel van de Wet Gelijke Behandeling Gehandicapten en chronisch zieken voor advies naar de Raad van State worden gestuurd. In deze wet wordt voor een beperkt aantal terreinen de gelijke behandeling van mensen uit deze doelgroep wettelijk uitgewerkt.
Ook in het ouderenbeleid is steeds meer aandacht voor sociale cohesie en participatie óók op de arbeidsmarkt. In de afgelopen jaren heeft in het ouderenbeleid een koerswijziging plaatsgevonden, waarbij het accent meer is gaan liggen op integraal, «inclusief» beleid, en minder op een apart ouderenbeleid. Het beleid moet worden gericht op voorwaarden voor maatschappelijke participatie en adequate zorg voor wie daarop is aangewezen. Binnen het algemene beleid van de overheid dient de specifieke positie van ouderen gewaarborgd te worden. Lagere overheden en maatschappelijke organisaties hebben hierin een belangrijk aandeel. In de komende periode zal gewerkt gaan worden aan een nadere verheldering van de rollen, taken en verantwoordelijkheden van de afzonderlijke partijen op dit terrein. De samenwerking tussen de verschillende partijen komt daarbij nadrukkelijker in beeld. In juli 2000 is het project Intersectoraal Ouderenbeleid gestart om hiertoe specifieke activiteiten en werkwijzen te ontwikkelen. Verder wordt, om alle onderdelen van het ouderenbeleid in hun onderlinge samenhang te kunnen bezien, een «monitor ouderenbeleid» ontwikkeld.
Sociale kwaliteit heeft ook betrekking op leefbaarheid en een veilige omgeving. Recente gebeurtenissen hebben geleid tot een versterkte aandacht voor mensen met een psychische stoornis die ernstige misdrijven begaan. Wij hebben daarom gekozen voor een extra impuls voor de forensische psychiatrie, namelijk f 24 miljoen in 2001 en f 40 miljoen in 2002. Ernstige misdrijven (recidive) hopen wij te voorkomen door de psychiatrische hulpverlening aan psychisch gestoorde gedetineerden tijdens hun detentie uit te breiden en te verbeteren, door in de plaatsing meer maatwerk te leveren en de nazorg aan psychisch gestoorde (ex) delinquenten te verbeteren. Met de inzet op de verbetering van de psychiatrische zorg aan jeugdigen (tussen twaalf en achttien jaar) hopen we op latere leeftijd langdurige, intramurale forensische zorg te voorkomen. Nog voor 2001 zullen we de Tweede Kamer nader informeren over de uitbreiding van de capaciteit van de forensische zorg.
In de paragraaf hiervoor is aangegeven dat het kabinet op tal van terreinen wil investeren in de samenleving. Hier moet echter niet het beeld uit voortkomen dat wij somber zijn over de kwaliteit van de samenleving. Integendeel: ons land scoort bij internationale vergelijkingen op welvaart en welzijn telkens hoog. Het gaat in sociaal, cultureel en economisch opzicht de laatste jaren steeds beter, en op onderdelen zelfs beter dan in andere landen. Dat is niet alleen een gevolg van de economische groei, maar ook een resultaat van de wijze waarop onze samenleving is ingericht. Deze inrichting kan worden gekenschetst als een breed aanbod van voorzieningen dat – op basis van gelijkheid – beschikbaar is voor een ieder. Het is echter juist deze wijze van inrichting die op gespannen voet kan komen te staan met de wensen van deze tijd. Hierboven is toegelicht dat de samenleving steeds individualistischer wordt. De burger, de cliënt, de zorggebruiker wordt steeds mondiger en eist zeggenschap over zijn leefsituatie, bijvoorbeeld in de vorm van keuzevrijheid bij de invulling van zijn behoeften en verlangens. Hierdoor ontstaat een toenemende spanning tussen de vraag naar en het aanbod van «producten» van de verzorgingsstaat, zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht. Voor veel burgers is de gezondheidszorg te weinig dynamisch en flexibel en zitten er in de zorg te weinig prikkels voor een klantvriendelijke organisatie. Veel mensen herkennen zich steeds minder in de aangeboden activiteiten, diensten en voorzieningen. Zij verlangen snelle levering, keuzevrijheid, variatie in het aanbod en een klantgerichte instelling. Als wij dat niet faciliteren en zorggebruikers zich op grote schaal wenden tot alternatieve (commerciële) zorgaanbieders dan bestaat op termijn het gevaar dat hun bereidheid om bij te dragen aan het collectief afbrokkelt. Daarmee zouden belangrijke fundamenten in onze samenleving – een grote mate van sociale cohesie en solidariteit, in tal van opzichten uiteindelijk verloren gaan. Het is van groot belang dat dit wordt voorkomen. Naar onze mening kan en moet dat door in de toekomst ook in de publieke dienstverlening veel meer tegemoet te komen aan de door velen gewenste zeggenschap over de eigen leefsituatie. Deze notie – tegemoet komen aan de vraag, ruimte bieden aan de burger – is enerzijds de kern van de noodzaak tot een nieuw verzekeringsstelsel en anderzijds de sleutel tot dat nieuwe stelsel. De opgave is om op een beheerste manier een transformatie tot stand te brengen waarin vraagsturing veel nadrukkelijker een plek krijgt. Dat betekent dat opnieuw gekeken moet worden naar de verdeling van verantwoordelijkheden. Op verschillende plaatsen binnen het VWS-domein zijn wij bezig bestuurlijke verhoudingen en verantwoordelijkheden in overleg met het veld opnieuw te definiëren. Doel van deze «stelsel-aanpassingen» is om de dienstverlening aan de burgers op een hoger niveau te brengen en het aanbod meer sluitend te maken. Dat geldt voor de kinderopvang, waarbij onze inzet gericht is op het realiseren van een sluitend, toereikend en wettelijk verankerd aanbod, met een gelijkwaardige bijdrage in financiering door overheid, werkgevers en gebruikers. Daarmee kan de kinderopvang over enkele jaren dezelfde basisfunctie in de samenleving gaan vervullen als de gezondheidszorg en het onderwijs nu.
Bij de jeugdzorg is eveneens een herdefiniëring van rollen en verantwoordelijkheden in voorbereiding, die een op het individu toegesneden aanbod van zorg moet gaan waarborgen, met de bureaus voor jeugdzorg in een essentiële schakelfunctie. Ook in de jeugdgezondheidszorg werken we aan een regierol voor de gemeenten, gericht op het tot stand brengen van een bepaald gegarandeerd minimumaanbod.
Op het terrein van de gezondheidszorg worden stappen gezet om de zorgvrager meer centraal te stellen. Dat gebeurt onder meer door aanpassingen in de organisatiestructuur en de wijze waarop verantwoordelijkheden worden verdeeld. Dat geldt bijvoorbeeld voor de modernisering van de AWBZ, de onafhankelijke indicatiestelling, de zorgketenbenadering in de regionale aansturing van de cure en de care en de patiëntgeoriënteerde procesorganisatie die in sommige ziekenhuizen wordt ingevoerd. Er is echter aanleiding ook naar de basis van de inrichting van het zorgstelsel te kijken.
In het regeerakkoord van Paars II is opgenomen dat «het Kabinet zal bezien of, in het licht van de vergrijzing en andere ontwikkelingen, het wenselijk is om voor de langere termijn verdergaande aanpassingen van het verzekeringsstelsel voor te bereiden, daarbij rekening houdende met systemen en ontwikkelingen in andere EU-landen». Dit voornemen dient bezien te worden binnen de huidige context van de gezondheidszorg. Enerzijds kunnen we constateren dat het relatief stabiele Nederlandse zorgstelsel goed scoort, ook internationaal gezien. Dit geldt zowel voor de standaard gezondheidsindicatoren als voor de financieel economische kenmerken van het zorgstelsel. Anderzijds lopen we tegen knelpunten aan. Een van die knelpunten betreft de wet- en regelgeving, die het voor zorginstellingen en zorgverleners, maar ook voor zorgverzekeraars, vaak lastig maakt om adequaat in te spelen op hedendaagse ontwikkelingen. Een ander belangrijk knelpunt vormen de wachttijden en -lijsten. Gedeeltelijk moeten deze worden toegeschreven aan de dominantie van de aanbodsturing en de nadrukkelijke wens tot kostenbeheersing. De ontwikkeling naar een meer door de vraag gestuurd stelsel, vraagt een herdefiniëring van het kostenbeheersingsinstrumentarium. Kostenbeheersing zal immers een belangrijke doelstelling blijven om de afwenteling van collectieve lasten te voorkomen. Tevens verdienen vraagstukken als technologie, vergrijzing en Europese wet- en regelgeving de aandacht.
Gezien deze brede invalshoek verwachten wij dat het debat over de toekomst van het Nederlands zorgstelsel langs een drietal lijnen zal verlopen. Ten eerste zal het debat moeten gaan over de vraag naar de verzekering als zodanig. In dit perspectief komen vragen aan de orde als de toekomst van de WTZ, de afstemming tussen de ZFW en de AWBZ, de verhouding tussen inkomensafhankelijke en nominale premies en de mogelijke samenvoeging van het Ziekenfonds en de particuliere verzekering. Ten tweede zal een discussie moeten worden gevoerd over de vraag wat precies verzekerd wordt. Welke zorg dient in een basispakket te worden opgenomen? Ten derde zal het besturingsmodel onderwerp van debat moeten zijn. Daarbij gaat het om het verder vormgeven aan de hierboven beschreven omslag naar klantgerichtheid, ofwel keuzevrijheid en variatie in het aanbod. Maar het gaat ook om vragen als: wat is in de zorg een goede verhouding tussen doelmatigheid, kwaliteit en toegankelijkheid enerzijds en de beleidsvrijheid van de zorgverzekeraars en zorgaanbieders anderzijds? Ook de vraag naar de aard, omvang en reikwijdte van het besturingsinstrumentarium van de overheid verdient in dat opzicht nadrukkelijk aandacht.
Om dit debat in goede banen te leiden, bereiden wij de komende tijd plannen voor. Daarbij kunnen wij gebruik maken van de inzichten van externen, in de vorm van bouwstenen voor de discussie over de toekomst van het zorgstelsel. Recente rapporten zijn Generatiebewust beleid (2000) en Volksgezondheidszorg (1997) van de WRR; De toekomst van de AWBZ (1997) en Europa en de gezondheidszorg (1999) van de RVZ, en Gezondheid in het licht van de toekomstige vergrijzing (1999), van de SER en nog uit te brengen adviezen, zoals het SER-advies over solidariteit (oktober 2000) en het advies van de RVZ over de samenhang tussen care en cure. Het is onze ambitie om in deze kabinetsperiode reeds zoveel mogelijk uitgangspunten en conclusies vast te leggen.
De burger moet er op kunnen vertrouwen dat de overheid basale normen stelt en daarop toezicht houdt. Toetsing en toezicht hangen samen met het stellen van minimumkwaliteitsnormen. Het veld heeft echter zijn eigen verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de gezondheidszorg en de volksgezondheid. De partijen in de gezondheidszorg hebben met het rapport Healthcare Governance laten zien dat zij op dit gebied voor zichzelf een grote verantwoordelijkheid zien weggelegd en deze via zelfregulering ook willen nemen. Waar het veld deze verantwoordelijkheid onvoldoende neemt of niet het gewenste effect realiseert, zal kwaliteitsborging een verantwoordelijkheid van de overheid zijn. Wij menen dat om het minimumniveau te borgen het zeker moet zijn dat inspectietaken worden waargemaakt. Waar dat privaat gebeurt is dat zeker toe te juichen, maar de rijksoverheid mag hierin haar verantwoordelijkheid niet uit de weg gaan.
De IGZ en de Keuringsdienst van Waren dienen hun taken af te stemmen op de uitgangspunten van het beleid. In dit beleid stellen we de burger centraal, het toezicht moet hierop aansluiten. De burger moet als ontvanger van zorg kunnen vertrouwen op de kwaliteit en de veiligheid van de geboden zorg en producten. Dat geldt niet alleen voor de afzonderlijke onderdelen van de gezondheidszorg, maar ook voor de overdracht tussen verschillende schakels in de zorg en de communicatie. Inspectiewerkzaamheden zullen zich meer op systeemtoezicht moeten richten en meer georiënteerd moeten worden op de aansluiting tussen zorgvormen. Waar het om de Inspectie voor de Gezondheidszorg gaat, wordt op deze aspecten in de startnotitie Opmaat voor een nieuwe strategie die de Tweede Kamer 9 augustus jongstleden is toegezonden, nadrukkelijk ingegaan. Pas na vaststelling van de kerntaken en de risico-analyse, kan de meest wenselijke inspectiebezoekfrequentie voor de verschillende deelsectoren en daarmee tevens de benodigde menskracht worden berekend. Wij hopen de Tweede Kamer begin 2001 de eerste resultaten te kunnen presenteren.
C. TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL
1.1 Leeswijzer bij de Artikelsgewijze Toelichting (AGT) 2001
De opzet van de AGT 2001 verschilt niet van de AGT 2000. Bij de toelichting per artikel is aan het begin een tabel opgenomen met daarin de meerjarencijfers per onderdeel. Daaronder treft u vervolgens de toelichting bij die onderdelen aan. De economische en functionele coderingen zijn per onderdeel terug te vinden in de bijlagen 11 en 12.
In de toelichting per artikel en/of artikelonderdeel wordt consequent onderscheid gemaakt tussen a)-, b)- en c)-teksten. Onderstaand wordt kort aangegeven welke inhoud of strekking de desbetreffende teksten hebben:
a)-tekst: In deze tekst wordt aangegeven welk beleid er wordt gevoerd respectievelijk gaat worden met de beschikbare middelen (beleidsuitgaven).
b)-tekst: In deze tekst wordt aangegeven welke (juridische) basis ten grondslag ligt aan de uitgaven en de ontvangsten (bijvoorbeeld de Welzijnswet 1994 of de Begrotingswet).
c)-tekst: In deze tekst worden eventuele begrotingsmutaties ten opzichte van de Begrotingswet 2000, inclusief 1e Suppletore wet 2000, nader toegelicht.
Aan het begin van de c)-teksten is, als er mutaties zijn, een tabel opgenomen met daarin aangegeven welkekasmutaties worden toegelicht. De som van de subtotalen per artikelonderdeel vormt de regel «Nieuwe wijzigingen» in het model «Opbouw uitgaven (of ontvangsten) vanaf de vorige ontwerp-begroting».
De in deze modellen genoemde «Nieuwe nominale wijzigingen» worden niet toegelicht. Deze mutaties hebben betrekking op de toedeling van de nominale bijstellingen.
De begroting van VWS maakt onderdeel uit van twee budgettaire kaders: het budgettair kader zorg (BKZ) en het kader voor de Rijksbegroting in enge zin (niet-BKZ). De rijksbijdragen (uitgavenartikel 25.03, onderdelen 01, 04 en 05) worden tot geen van beide kaders beschouwd, omdat het een financieringsbron betreft.
Onderstaand is op hoofdlijnen de verdeling tussen het BKZ-deel en het niet-BKZ deel weergegeven:
Tabel 1.1: Begrotingsartikelen niet-BKZ | |
Artikel | Omschrijving |
U22.01 | Personeel en materieel |
U22.02 | Niet-BKZ-deel van de wachtgelden |
U22.03 | Niet-BKZ-deel van de loonbijstelling |
U22.04 | Niet-BKZ-deel van de prijsbijstelling |
U22.05 | Onvoorzien |
U22.06 | Sociaal Cultureel Planbureau |
U22.07 | Inspectie Jeugdhulpverlening en jeugdbescherming |
U22.08 | Internationale samenwerking |
U22.09–01 | Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling |
U24.04 | Jeugdbeleid |
U24.05 | Verzetsdeelnemers, vervolgden en burgeroorlogs-getroffenen |
U24.07 | Sportbeleid |
U24.09 | Sociaal Beleid |
en alle bijbehorende (delen van) ontvangstenartikelen
Tabel 1.2: Begrotingsartikelen BKZ | |
Artikel | Omschrijving |
U22.02 | BKZ-deel van de wachtgelden |
U22.03 | BKZ-deel van de loonbijstelling |
U22.04 | BKZ-deel van de prijsbijstelling |
U22.09–02/03/04 | Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, Gezondheidsraad en Raad voor Gezondheidsonderzoek |
U23.01 | Inspectie Gezondheidszorg |
U24.02 | Ouderenbeleid |
U24.03 | Gehandicaptenbeleid |
U24.10 | Maatschappelijke Opvang, Vrouwenopvang en Verslavingsbeleid |
U25.01 | Volksgezondheid algemeen |
U25.02 | Volksgezondheidsbeleid |
U25.03–02 | Arbeidsmarktbeleid |
U26.02 | Bijdrage aan het agentschap Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren & Veterinaire zaken |
U27.01 | Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu |
en alle bijbehorende (delen van) ontvangstenartikelen
1.3 Toelichting prestatiegegevens
Diverse artikelonderdelen worden mede toegelicht aan de hand van prestatiegegevens. Deze gegevens geven informatie over de besteding van begrotingsmiddelen. Niet alle begrotingsmiddelen zijn echter zinvol toe te lichten met kengetallen. Zo is met het Ministerie van Financiën ten aanzien van de volgende uitgavenartikelen vastgesteld dat deze niet zinvol zijn toe te lichten: Loonbijstelling (artikel 22.03); Prijsbijstelling (artikel 22.04) en Rijksbijdragen ziektekosten (artikel 25.03, onderdeel 01, 04 en 05). Om overlap met de agentschapsbegroting (wetsvoorstel 4) te voorkomen zijn de kengetallen alleen in de agentschapsbegroting opgenomen. Voorts geldt ten aanzien van de uitgaven op de hoofdbeleidsterreinen 24 en 25 dat de uitgaven gemoeid met de subsidiëring van het uitvoerend werk zinvol zijn toe te lichten; maar dat de subsidiëring van instellingen die van belang zijn voor het behoud van de (kennis-) infrastructuur over het algemeen niet zinvol met kengetallen zijn toe te lichten. Het betreft namelijk activiteiten die niet of nauwelijks in homogene en vergelijkbare grootheden/producten zijn uit te drukken. Dit geldt ook voor subsidies ten behoeve van projecten en experimenten.
Eén en ander impliceert dat ook op artikelonderdelen veelal niet een volledige toelichting met kengetallen kan plaatsvinden.
1.4 De geïntegreerde verplichtingen-kas-administratie
Het Ministerie van VWS kent geen grote meerjarige projecten. Dit impliceert dat financiële sturing bij VWS plaatsvindt via de uitgaven en dat de verplichtingenraming slechts een technisch karakter heeft. Deze AGT bevat daarom, overeenkomstig de Rijksbegrotingsvoorschriften, geen verplichtingen-kasmatrices. Uiteraard worden in de begrotingsadministratie van VWS ook verplichtingen vastgelegd, die leiden tot kasuitgaven in een later jaar. Het betreft enerzijds incidentele verplichtingen met meerjarige kaseffecten en anderzijds zogenaamde «structurele verplichtingen». Voor subsidies of bijdragen die in principe jaarlijks voor een periode van één jaar (structureel) worden toegekend zal, mede gelet op uitspraken van de rechter, reeds in het jaar voorafgaande aan het subsidiejaar een – uit het oogpunt van behoorlijk bestuur – juridisch onontkoombare verplichting ontstaan. Daarbij speelt geen rol of het ministerie een beschikking heeft afgegeven. In de ontwerp-begroting en de begrotingsadministratie wordt met dit gegeven rekening gehouden. Administratief-technisch houdt dit in dat bij structurele subsidies op een vaste datum (15 september) een verplichting voor het volgende jaar wordt vastgelegd. Bovenstaande kan er toe leiden dat de verplichtingenraming afwijkt van de kasraming. Vandaar dat op veel uitgavenartikelen naast een cijfermatige tabel met betrekking tot de «Opbouw uitgaven vanaf de vorige begroting» tevens een cijfermatige tabel met betrekking tot de «Opbouw verplichtingen vanaf de vorige begroting» is opgenomen.
In onderstaande Tabel 1.4 is een overzicht opgenomen van die artikelen waarbij de verplichtingenraming in beginsel gelijk is aan de kasraming. Dit laat onverlet dat ten tijde van het opstellen van de Slotwet/Jaarverslag kan blijken dat op onderdelen, met name bij materiële uitgaven, de normale verplichtingen-kasbenadering had moeten gelden. Hiervoor wordt alsdan gecorrigeerd. In onderstaande tabel wordt onderscheid gemaakt naar een tweetal categorieën. Per categorie wordt aangegeven wat voor soort artikelen het betreft en op welke regel of regeling het betrekking heeft.
Categorie 1: Artikelen met personeelsgebonden uitgaven en materiële uitgaven. Hiervoor geldt de uitzonderingsbepaling in artikel 4, lid 6, onder a van de Comptabiliteitswet en de «Aanwijzingsregeling verplichtingen=kas 1997» (zie Categorie 5 van deze regeling).
Categorie 2: Speciale artikelen zoals «Loonbijstelling», «Prijsbijstelling» en «Onvoorzien». Hiervoor geldt de «Aanwijzingsregeling verplichtingen=kas 1997» (zie Artikel 1, Categorie 2a. en 2c. van deze regeling).
Tabel 1.4 Artikelen waarbij Verplichtingenraming = Kasraming | |
Categorie 1: | Categorie 2: |
U22.06 | U22.03 |
U22.07 | U22.04 |
U22.09 | U22.05 |
U26.02 |
In de ontwerp-begroting zijn realisatiecijfers 1999 opgenomen, zoals ook gepresenteerd in het jaarverslag. Door afrondingsverschillen kan de som van de componenten afwijken van de totalen genoemd in het Jaarverslag 1999. Het betreft hier dus slechts afrondingsverschillen.
De onderstaande bedragen betreffen gedeelten van budgetten van VWS die vallen binnen het GSB-kader. De VWS-begroting kent geen specifieke GSB-artikelen. Om de GSB-relevante uitgaven te achterhalen is binnen de bestaande begrotingsartikelen geïnventariseerd, welk deel van de middelen van artikelen uitgekeerd wordt aan de 25 grote steden (G-25), die de doelgroep vormen van het GSB. Uit deze inventarisatie volgt dat er 8 GSB-relevante geldstromen zijn te onderscheiden binnen de VWS-begroting. De bedragen zijn per regeling meerjarig opgenomen. Deze meerjarige reeksen zijn de momenteel best mogelijke schatting van de GSB-relevante uitgaven in de toekomst.
Tabel 1.5: Financiële kaders VWS inzake Grotestedenbeleid (GSB) | ||||||||
Begrotingsartikel | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
1 | U 24.04 | Kinderopvang en naschoolse activiteiten (RA98) | 44,6 | 61,2 | 86,5 | 1,7 | 0,0 | 0,0 |
2 | U 24.07 | Sportbeleid (RA98) | 6,1 | 7,6 | 7,8 | 5,8 | 3,7 | 2,8 |
3 | U 24.09 | 6 projecten Heel de buurt | 1,2 | 1,2 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
4 | U 24.09 | Inburgering nieuwkomers | 58,9 | 62,5 | 66,6 | 66,4 | 62,3 | 62,3 |
5 | U 24.10 | Maatschappelijke opvang | 117,5 | 117,5 | 117,5 | 117,5 | 117,5 | 117,5 |
6 | U 24.10 | Vrouwenopvang | 60,1 | 60,1 | 60,1 | 60,1 | 60,1 | 60,1 |
7 | U 24.10 | Verslavingsbeleid | 112,9 | 112,9 | 112,9 | 112,9 | 112,9 | 112,9 |
8 | U 25.02 | Heroïne-experimenten | 10,1 | 6,9 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Hieronder zal per geldstroom worden ingegaan op de totstandkoming van de meerjarenramingen.
Ad.1 Raming voor G-25 van deze middelen is naar analogie van de middelen voor de Tijdelijke regeling Buitenschoolse opvang die reeds sinds 1997 van kracht is. Vanaf 2003 worden deze middelen via het Gemeentefonds aan de steden verstrekt.
Ad.2 Raming van het aandeel G-25 van deze Regeerakkoordmiddelen voor de breedtesport is niet beschikbaar. Op basis van de beleidslijn neergelegd in de Beleidsbrief Breedtesport kunnen alle gemeenten in Nederland, w.o. steden uit de G-25, subsidie aanvragen. De uiteindelijke subsidiëring aan de G-25 bepaalt de omvang van het G-25-aandeel binnen het totale breedtesportbudget.
Ad.3 In 1998 zijn 8 vierjarige projecten «Heel de Buurt» gestart. Zes projecten hiervan worden uitgevoerd door de steden behorende bij de G25.
Ad.4 Het G-25-aandeel van de Wet Inburgering Nieuwkomers is vanaf 2000 in bovenstaande opstelling gelijk gehouden aan de omvang van 1999, vanwege de nieuwe bekostigingssystematiek onder de WIN. Vanaf 2000 is namelijk de realisatie 1998 van gemeenten de basis van de verdeling van het Macro-budget Inburgering.
Ad. 5–7 De raming van deze reeksen is gebaseerd op de door de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) voorgestelde herverdeling van de specifieke uitkeringen verslavingsbeleid en maatschappelijke opvang. Vanaf 2000 is een bedrag van 19,1 miljoen aan deze specifieke uitkeringen toegevoegd, waardoor er in ieder geval geen enkele regio financieel op achteruit is gegaan. Er zijn gemeenten die in 2000 nog centrumgemeente zijn, maar dat niet blijven. Het betreffende budget wordt in 2001 toegevoegd aan het budget van de centrumgemeente in hun regio. Aan de toekenning van dat budget wordt de voorwaarde verbonden dat er afspraken worden gemaakt over de financiering van voorzieningen in een gemeente in dezelfde regio, indien die gemeente niet langer een uitkering ontvangt. Hiermee kan kapitaalvernietiging worden voorkomen.
Ad. 8 Met 6 steden binnen de G-25 zijn afspraken gemaakt over de uitvoering van de heroïne-experimenten.
1.6 Aansluiting met de Begrotingswet 2000
Voor de ontwerp-begroting als geheel ziet de aansluiting tussen de Begrotingswet 2000 en de daarbij behorende meerjarencijfers en de ontwerp-begroting 2001 er als volgt uit.
Tabel 1.6 Aansluitingstabel Begrotingswet 2000 en Ontwerp-begroting 2001 (bedragen x 1 miljoen) | |||||||
UITGAVEN | Artikel | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Begrotingswet 2000 | 11 095,8 | 11 036,5 | 11 081,5 | 10 790,0 | 10 772,6 | 10 772,6 | |
Nota van wijziging | |||||||
Uitbreiding Kinderopvang | U24.04 | 10,0 | 10,0 | 20,0 | 20,0 | 20,0 | 20,0 |
Mutaties Voorjaarsnota | |||||||
Eindejaarsmarge | Diverse | 94,5 | |||||
Loonbijstelling | U22.03 | 109,3 | 110,9 | 113,7 | 105,1 | 105,2 | 105,2 |
Prijsbijstelling | U22.04 | 16,1 | 16,2 | 16,6 | 15,4 | 15,5 | 15,5 |
Uitwerking MJA via begroting | U24.02 | 6,6 | |||||
Versnelling uitvoering RA m.b.t. Kinderopvang | U24.04 | 20,0 | |||||
Goudpool | U24.05 | 11,4 | 3,1 | 2,1 | 1,3 | ||
Eco-tax sportverenigingen | U24.07 | 30,0 | 30,0 | 30,0 | 30,0 | 30,0 | 30,0 |
naar premie: wachtlijsten ziekenhuizen | U25.01 | – 42,0 | |||||
Uit premie: opl huisartsen | U25.01 | 5,0 | 5,0 | 5,0 | 5,0 | 5,0 | 5,0 |
Hulpfonds bijlmerramp | U25.02 | 15,0 | |||||
Intensivering GGZ | U25.02 | 31,0 | 31,0 | 31,0 | 31,0 | 6,0 | |
Uitwerking MJA via begroting | U25.02 | 30,5 | 31,3 | 31,1 | 20,4 | 20,4 | 20,4 |
Arbeidsmarkt | U25.03 | 65,0 | |||||
Loonbijstelling (zorg) | U25.03 | 185,3 | 183,4 | 183,0 | 183,0 | 183,0 | 183,0 |
Prijsbijstelling (zorg) | U25.03 | 49,2 | 48,7 | 48,6 | 48,6 | 48,6 | 48,6 |
Amendement Lambrechts | U25.03 | 100,0 | |||||
Diverse mutaties ≤ f 5 miljoen | Diverse | – 14,5 | – 10,2 | – 3,8 | – 2,5 | – 2,5 | – 8,5 |
Stand Voorjaarsnota 2000 | 11 847,2 | 11 516,2 | 11 566,4 | 11 252,3 | 11 208,9 | 11 208,9 | |
Beheerskosten indicatiestelling | U24.02 | 35,0 | 20,0 | 20,0 | 20,0 | 20,0 | 20,0 |
Normharmonisatie motie Orgü LWVR-Achtervang | U24.04 | 13,8 | 13,8 | 13,8 | 13,8 | 13,8 | |
Versnelling uitvoering RA m.b.t. Kinderopvang | U24.04 | 80,0 | |||||
Verlaging peo-jeugd tbv ontv. Ouderbijdragen | U24.04 | – 3,2 | – 5,5 | – 5,8 | – 6,0 | – 6,0 | – 6,0 |
Loon en prijsbijstelling oorlogsgetroffenen | U24.05 | 21,5 | 20,6 | 19,8 | 18,7 | 18,1 | 18,1 |
Uitbreiding WIN a.g.v. nieuwe Vreemdelingenwet | U24.09 | 8,8 | 17,2 | 16,8 | 8,4 | 8,4 | |
Uit premie: uitbreiding opl. Verloskundigen | U25.01 | 0,6 | 1,8 | 3,0 | 4,2 | 4,2 | 4,2 |
Extra instroom opleiding huisartsen | U25.01 | 4,0 | 15,0 | 26,0 | 26,0 | 26,0 | |
Uit premie: wachtlijstregistratie care | U25.01 | 31,0 | |||||
Uit premie: Bijlmeronderzoek | U25.02 | 17,4 | |||||
Uitwerking diverse MJA's via begroting | U25.02 | 11,2 | |||||
Uit premie: ICT-middelen | U25.02 | 6,5 | |||||
Uit premie: Project farmaceutische zorg | U25.02 | 12,8 | |||||
Bijdr. tbv exp. met Gemeensch. Med. Spec.bedrijf | U25.02 | 5,0 | 10,0 | 10,0 | 10,0 | 10,0 | 10,0 |
Uit premie: Budget ontwikkelingsgeneeskunde NWO | U25.02 | 19,0 | 19,0 | 19,0 | 19,0 | 19,0 | |
Intensivering openbare gezondheidszorg | U25.02 | 50,0 | |||||
Uit premie: EVS Medisch specialisten | U25.02 | 10,2 | 12,2 | 12,2 | 12,2 | 12,2 | 12,2 |
Uit premie: MJA cure: preventie bij risicogroepen | U25.02 | 8,1 | 8,1 | 8,1 | 8,1 | 8,1 | |
Nazorg vuurwerkramp Enschede | Diverse | 17,4 | 22,0 | ||||
Arbeidsmarktmaatregelen | U25.03 | 94,0 | 89,0 | 62,0 | 40,0 | 40,0 | |
Van SZW: tilregeling | U25.03 | 10,0 | 10,0 | ||||
Rijksbijdrage i.v.m. verminderde premieopbrengst | 3 685,3 | 5 028,5 | 5 144,6 | 5 263,4 | 5 384,9 | ||
Diverse mutaties ≤ f 5 miljoen | Diverse | 9,9 | 16,1 | 12,7 | 5,0 | 4,4 | 5,9 |
Stand concept begroting 2001 | 12 082,5 | 15 536,5 | 16 828,9 | 16 606,8 | 16 650,5 | 16 773,5 |
Ontvangsten | Artikel | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Begrotingswet 2000 | 317,1 | 236,8 | 226,0 | 226,5 | 226,5 | 226,5 | |
Mutaties Voorjaarsnota | |||||||
Terugontvangsten extra banen zorg | M25.01 | – 24,7 | – 24,7 | – 24,7 | – 24,7 | – 24,7 | – 24,7 |
Diverse mutaties ≤ f 5 miljoen | Diverse | 0,9 | – 0,6 | – 1,1 | – 1,7 | – 1,7 | – 1,7 |
Stand Voorjaarsnota 2000 | 293,3 | 211,4 | 200,2 | 200,0 | 200,0 | 200,0 | |
Verlaging ouderbijdragen jeugdhulpverlening | M24.02 | – 3,2 | – 5,5 | – 5,8 | – 6,0 | – 6,0 | – 6,0 |
Boeten warenwet | M25.01 | 5,2 | 5,2 | 5,2 | 5,2 | 5,2 | 5,2 |
Diverse mutaties ≤ f 5 miljoen | Diverse | 2,4 | 3,9 | 4,3 | 4,2 | 3,3 | 3,3 |
Stand concept begroting 2001 | 297,7 | 215,1 | 203,9 | 203,5 | 202,6 | 202,6 |
2. Toelichting op wetsartikel 1 (uitgaven en verplichtingen)
HOOFDBELEIDSTERREIN 22 ALGEMEEN
Op dit hoofdbeleidsterrein treft men de personele en materiële uitgaven van het ministerie aan. Het betreft in hoofdzaak uitgaven ten behoeve van het kernministerie te 's-Gravenhage.
Organisatie en bedrijfsvoering
Het jaar 2001 staat in het teken van het verhogen van de kwaliteit van de beleidsmedewerker, als professional. In 2000 zijn veel nieuwe leidinggevenden benoemd op topposities, de opgave is nu resultaten van deze impuls zichtbaar te maken, zowel in beleidsontwikkeling als in beheer. Het management developmentprogramma voor professionals en (potentiële) leidinggevenden zal in 2001 worden ingevoerd. Dit programma biedt de medewerkers gerichte ontwikkelingsmogelijkheden en zorgt voor nieuw potentieel voor sleutelposities. Daarnaast staan stimuleren van de vakbekwaamheid en ontplooiingsmogelijkheden van de individuele professional centraal. In 2000 is de VWS-academie gestart waarin met nieuwe manieren van leren (bijvoorbeeld action learning, intervisie, stages, uitwisselingen) invulling wordt gegeven aan de drie speerpunten projectmatig werken, strategische oriëntatie en leiderschap. Ook worden diverse gemeenschappen van professionals (juristen, beleidsmedewerkers, afdelingshoofden, directeuren) ondersteund bij uitwisseling van kennis en ideeën. Komend jaar geeft VWS een impuls aan ontwikkeling van haar medewerkers door jaarlijks een functionerings- en beoordelingsgesprek te voeren waarbij voor elke medewerker een persoonlijk ontwikkelingsplan wordt vastgesteld. Het functioneren zal gekoppeld worden aan vormen van beloningsdifferentiatie. De kwaliteitsimpuls wordt ook gebruikt om coachend leidinggeven te stimuleren. De CAO Rijk 2000–2001 geeft dit proces een goede stimulans. De kennis en ervaring van ouderen en de frisse blik van jongeren zijn voor de organisatie van gelijkwaardig belang. Daarom besteedt VWS niet alleen aandacht aan de instroom van jongeren maar investeert het ook in oudere medewerkers. VWS start een project om medewerkers van 50 jaar en ouder met hun kennis en ervaringen in te zetten op functies die qua fysieke en mentale belasting aansluit bij hun capaciteiten. De ervaringen van de huidige groep 50+-ers worden niet alleen gebruikt om deze groep medewerkers optimaal te laten renderen, maar leveren ook een bijdrage om voor de overige medewerkers te werken aan «de juiste persoon op de juiste plaats». In 2001 zullen diverse organisatie ontwikkelingstrajecten worden ingezet (bijvoorbeeld herschikkingen tussen directies en het binnen directies zoeken naar andere, meer tijdelijke werkvormen). Dit proces van interne aanpassing en herschikking is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de wisselende vragen die vanuit de samenleving aan het ministerie gesteld worden. Het voornemen is dat voor sommige beleidsontwikkelingstrajecten tijdelijke organisatievormen in het leven worden geroepen. Bij VWS is een toolkit werkdruk/-stress ontwikkeld. Deze toolkit biedt leidinggevenden en medewerkers een handvat om de werkdruk van directies en afdelingen te analyseren en te komen tot een gerichte aanpak daarvan. De toolkit is niet alleen te gebruiken als er een hoog ziekteverzuim is, maar ook als men de arbeidsomstandigheden wil optimaliseren. We streven in 2001 naar een brede inzet van dit instrument binnen VWS. De VWS-organisatie voert een actief anti-rookbeleid. Aan de medezeggenschapsorganen wordt een voorstel voorgelegd om een rookvrij ministerie te worden, waar niet alleen de medewerkers, maar ook de gasten afzien van roken. Om dat te bereiken worden er cursussen Stoppen met Roken voor medewerkers georganiseerd. Het gezondheidsbewustzijn wordt bevorderd door het geven van voorlichting, naast de al eerder getroffen maatregelen bij VWS ter bevordering van de gezondheid (zoals bedrijfsfitness). Voor de bedrijfsvoering staat 2001 in het teken van verdere introductie van ICT-voorzieningen die de kwaliteit van de bedrijfsvoering ondersteunen. Voor een kennisintensieve organisatie als VWS is ICT een belangrijk instrument. Daarom wordt in 2001 in het kader van het Bestemmingsplan ICT& Bedrijfsvoering geïnvesteerd in onder ander de digitalisering van het archief en de digitalisering van interne documentenstromen. Ook wordt gewerkt aan de verbetering van de VWS-internet-site en het VWS-intranet Forum.
Artikel 22.01 Personeel en materieel algemeen
Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
01 Regulier personeel | 142 560 | 149 728 | 144 099 | 137 313 | 137 792 | 136 622 | 138 016 |
02 Overige personele uitgaven | 30 667 | 19 139 | 16 268 | 17 741 | 15 307 | 15 307 | 15 307 |
03 Post-actieven | 10 900 | 9 441 | 9 088 | 9 088 | 9 088 | 9 088 | 9 088 |
04 Personeel ten laste van derden | 269 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
05 Materieel | 64 423 | 63 568 | 50 240 | 46 462 | 43 322 | 43 322 | 43 322 |
06 «Huisvesting; verrekening met de Rijksgebouwendienst» | 32 588 | 33 127 | 33 133 | 33 137 | 33 137 | 33 137 | 33 137 |
Totaal artikel | 281 409 | 275 003 | 252 828 | 243 741 | 238 646 | 237 476 | 238 870 |
Uitgaven in EUR1000 | 127 698 | 124 791 | 114 728 | 110 605 | 108 293 | 107 762 | 108 394 |
22.01 Onderdeel 01 Regulier personeel
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen salarissen (inclusief sociale lasten) van personeel zoals vermeld in Bijlage 1A van deze begroting. Daarnaast worden de uitgaven voor ouderschapsverlof, overwerk en dergelijke, ten laste van dit onderdeel gebracht.
b) De Ambtenarenwet, de Begrotingswet, alsmede de sociale werknemersverzekeringen, de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen dienen als basis voor de uitgaven. De Wet Privatisering ABP en het daarop gebaseerde pensioenreglement dienen als basis voor de uitgaven met betrekking tot het werkgeversaandeel in de pensioenpremies.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
1 Revitalisering Gehandicaptenbeleid | 1 200 | 1 200 | ||
2 Tijdelijke formatieuitbreiding ivm intern. evenementen | 30 | |||
3 Herschikking tussen p en beleidsgeld SB | 300 | 165 | ||
4 Formatiewijziging tbv automatisering | 150 | 150 | 150 | 150 |
5 Van BZK: loonkosten trainees | 630 | |||
Totaal onderdeel | 2 310 | 1 515 | 150 | 150 |
1 Overheveling vanuit de premiemiddelen ten behoeve van het verwerven van personeel voor een revitaliseringstraject op het terrein van gehandicaptenbeleid.
2 De personeelformatie wordt tijdelijk uitgebreid ten behoeve van ondersteuning bij internationale evenementen, de Paralympics en de Olympische Spelen (gedekt door verlaging van uitgavenartikel 24.07).
3 Overheveling vanuit uitgavenartikel 24.09, onderdeel 01 met betrekking tot de projecten het loket Welzijn en Zorg en het Steunpunt Sociale Activering (interdepartementaal).
4 Ten behoeve van extra werkzaamheden op automatiseringsgebied (daarbij valt te denken aan invoering van VBTB en Euro) is het noodzakelijk dit onderdeel te verhogen. Dekking wordt gevonden door onderdeel 05 te verlagen.
5 Overboeking van het ministerie van BZK voor de financiering van formatieplaatsen in het kader van het traineeproject Rijksoverheid.
Onderbouwing raming personeel kerndepartement (bedragen x f 1 000) | |||||||
Realisatie1999 | Raming 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Personeel | |||||||
Begrotingssterkte in fte's | 1 279,16 | 1 294,93 | 1 266,85 | 1 223,85 | 1 221,30 | 1 221,30 | 1 221,30 |
Gemiddelde prijs per fte | 112 | 116 | 114 | 113 | 113 | 113 | 113 |
Budget actief regulier personeel | 143 799 | 150 051 | 144 413 | 137 719 | 138 271 | 138 271 | 138 271 |
De in tabel I opgenomen kengetallen dienen ter onderbouwing van de raming, alsmede ter illustratie van de gemiddelde kosten per fte. Het betreft de personele en materiële uitgaven ten behoeve van het kerndepartement. De totale begrotingssterkte is gebaseerd op de bezetting van het kerndepartement exclusief tijdelijke, c.q. projectplaatsen. De buitendiensten zijn eveneens niet in dit overzicht opgenomen. Voor de overige personeelskosten en de personeelsgebonden materiële kosten zijn normbedragen vastgesteld. De norm ten behoeve van de overige personeelskosten bedraagt f 3 250,–. Voor de personeelsgebonden materiële kosten wordt voor de beleidsdirecties f 7 500,– per fte gehanteerd. Voor de stafdirecties en de facilitaire diensten wordt uitgegaan van een normbedrag van f 5 000,– per fte.
22.01 Onderdeel 02 Overige personele uitgaven
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen: vergoedingen aan personeel van de kosten woon-werkverkeer, differentiatie in beloning, verhuiskosten, vorming en opleiding, werving en selectie, kinderopvang en dergelijke.
b) De Ambtenarenwet en de Begrotingswet dienen als juridische basis voor de uitgaven.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verrekening van kosten kinderopvang via het RIVM | 72 | 72 | 72 | 72 |
Totaal onderdeel | 72 | 72 | 72 | 72 |
Overheveling van uitgavenartikel 27.01, onderdeel 02 in verband met de bijdrage van het RIVM in de kosten van departementale kinderopvang.
22.01 Onderdeel 03 Post-actieven
a) Op dit onderdeel worden de uitgaven geraamd bestemd voor de betaling van wachtgeld aan post-actieven (bijvoorbeeld Rijkswachtgeldregeling, korte en lange uitkering 1966).
b) De Ambtenarenwet dient als juridische basis voor de uitgaven.
22.01 Onderdeel 04 Personeel ten laste van derden
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen betalingen van salarissen (inclusief sociale lasten) van ambtenaren die werkzaamheden verrichten voor derden. Tegenover deze uitgaven staan ontvangsten die verantwoord worden op ontvangstenartikel 22.01, onderdeel 05.
b) De Ambtenarenwet dient als juridische basis voor de uitgaven.
a) Op dit onderdeel worden materiële uitgaven geraamd ten behoeve van het (kern)ministerie. Het betreft enerzijds personeelsgebonden uitgaven zoals reis- en verblijfskosten en werkplekautomatisering. Anderzijds betreft het materiële uitgaven ten behoeve van de bedrijfsvoering zoals gebouwgebonden uitgaven, informatiesystemen en informatie-infrastructuur en uitbesteding.
b) De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven. De uitgaven ten behoeve van de bedrijfshulpverlening (facilitaire uitgaven) zijn gebaseerd op het Besluit bedrijfshulpverlening Arbeidsomstandighedenwet (Stb. 783, 1993).
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
1 Subsidie maatschappelijk verantwoord verzekeren | – 50 | – 50 | ||
2 Overheveling in verband met deelname aan projecten | 100 | |||
3 Formatiewijziging tbv automatisering | – 150 | – 150 | – 150 | – 150 |
4 Tijdelijke formatieuitbreiding ivm intern. evenementen | 3 | |||
Totaal onderdeel | – 97 | – 200 | – 150 | – 150 |
1 Overheveling naar uitgavenartikel 25.02, onderdeel 13 ten behoeve van het subsidiëren van het project Maatschappelijk verantwoord verzekeren.
2 Overheveling vanuit uitgavenartikel 24.09, onderdeel 01 ten behoeve van deelname aan de projecten; Loket Welzijn en Zorg en Steunpunt Sociale Activering.
3 Verlaging ten behoeve van onderdeel 01 om het mogelijk te maken extra menskracht op het gebied van automatisering aan te trekken.
4 Verhoging vanuit uitgavenartikel 24.07 ten behoeve van ondersteuning bij internationale evenementen, de Paralympics en de Olympische Spelen.
22.01 Onderdeel 06 Huisvesting; verrekening met de Rijksgebouwendienst
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn bestemd voor de verrekening van de huisvestingsuitgaven van het Ministerie van VWS (en eventuele «inwonende» diensten) met de Rijksgebouwendienst (RGD), voor zover deze direct of indirect samenhangen met de huurcontracten, zoals die met de RGD zijn gesloten.
b) De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Overboeking van Vrom tbv huisvestingskosten | 523 | 523 | 523 | 523 |
Totaal onderdeel | 523 | 523 | 523 | 523 |
Overboeking van het ministerie van Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer met betrekking tot de service budgetten van de Resident.
In onderstaande tabel zijn kengetallen opgenomen ten aanzien van het vorig jaar van de RGD overgehevelde budget met betrekking tot huisvestingskosten.
Overzicht m.b.t. huisvestingskosten | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Aantal fte's* | 1 417 | 1 374 | 1 372 | 1 372 |
Toegelicht begrotingsbedrag | 33 133 | 33 137 | 33 137 | 33 137 |
Kosten per fte | 23,4 | 24,1 | 24,2 | 24,2 |
(Bedragen x f 1 000)
* In het hier gepresenteerde cijfers zijn ook de in Den Haag gehuisveste fte's van de Inspectie Gezondheidszorg opgenomen.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2201 | t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 244 894 | 240 464 | 236 587 | 232 995 | 232 995 | |||
1e Suppletore wet | 17 174 | 3 387 | – 649 | – 649 | – 649 | |||
Nieuwe wijzigingen | 4 136 | 2 787 | 1 910 | 595 | 595 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 5 686 | 5 982 | 5 743 | 5 705 | 5 835 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 3 453 | 276 136 | 271 890 | 252 620 | 243 591 | 238 646 | 238 776 | 238 870 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2201 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 247 908 | 240 651 | 236 737 | 232 995 | 232 995 | |||
1e Suppletore wet | 17 294 | 3 387 | – 649 | – 649 | – 649 | |||
Nieuwe wijzigingen | 4 115 | 2 808 | 1 910 | 595 | 595 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 5 686 | 5 982 | 5 743 | 5 705 | 5 835 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 281 409 | 275 003 | 252 828 | 243 741 | 238 646 | 238 776 | 238 870 | |
Uitgaven in EUR1000 | 127 698 | 124 791 | 114 728 | 110 605 | 108 293 | 107 762 | 108 394 |
Artikel 22.02 VUT-uitkeringen en suppletie wachtgelden trendvolgers
Overzicht uitgavenrealisatie en -ramingen (in f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Totaal artikel | 0 | 3 760 | 2 434 | 2 050 | 2 050 | 3 350 | 3 350 | |
Uitgaven in EUR1000 | 0 | 1 706 | 1 105 | 930 | 930 | 1 520 | 1 520 |
a) De op dit artikel geraamde uitgaven zijn bestemd voor VUT-uitkeringen en wachtgeldsuppletievergoedingen aan werknemers in de gesubsidieerde sector.
b) De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven. De hoogte van de uitkeringen is in de diverse CAO's vastgelegd.
Mutaties op dit artikel (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Interne overheveling van FAS-gelden | – 513 | – 513 | – 513 | – 513 |
Totaal onderdeel | – 513 | – 513 | – 513 | – 513 |
Dit artikelonderdeel wordt structureel met 0,5 miljoen verlaagd ten behoeve van de bijdrage aan het Fonds Arbeidsaangelegenheden in de sport, welke via uitgavenartikel 24.07 wordt verstrekt.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2202 | t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 4 107 | 2 834 | 2 463 | 2 463 | 2 463 | |||
Nieuwe wijzigingen | – 513 | – 513 | – 513 | – 513 | 787 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 166 | 113 | 100 | 100 | 100 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 7 | 3 760 | 2 434 | 2 050 | 2 050 | 3 350 | 3 350 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
U2202 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 4 107 | 2 834 | 2 463 | 2 463 | 2 463 | ||
Nieuwe wijzigingen | – 513 | – 513 | – 513 | – 513 | 787 | ||
Nieuwe nominale wijzigingen | 166 | 113 | 100 | 100 | 100 | ||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 3 760 | 2 434 | 2 050 | 2 050 | 3 350 | 3 350 | |
Uitgaven in EUR1000 | 0 | 1 706 | 1 105 | 930 | 930 | 1 520 | 1 520 |
Overzicht uitgavenrealisatie en -ramingen (in f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totaal artikel | 0 | 567 | 457 | 359 | 386 | 402 | 405 |
Uitgaven in EUR1000 | 0 | 257 | 207 | 163 | 175 | 182 | 184 |
a) Op dit artikel wordt de van het Ministerie van Financiën te ontvangen loonbijstelling ondergebracht. Vervolgens vindt tijdens de uitvoering van de begroting bij Suppletore wet de toedeling plaats naar de daarvoor bestemde artikelen.
b) De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.
Mutaties op dit artikel (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Overboeking naar BZK correctie loonbijstelling 2000 | – 719 | – 929 | – 1 097 | – 787 |
Totaal onderdeel | – 719 | – 929 | – 1 097 | – 787 |
Dit artikel wordt verlaagd in verband met een overboeking naar het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties als gevolg van een correctie op de via de 1e suppletore wet ontvangen loonbijstelling 2000.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
U2203 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 1 616 | 1 619 | 1 745 | 1 771 | 1 771 | ||
Amendementen | – 1 500 | – 1 500 | – 1 500 | – 1 500 | – 1 500 | ||
1e Suppletore wet | 109 329 | 110 857 | 113 698 | 105 143 | 105 150 | ||
Nieuwe nominale wijzigingen | – 108 878 | – 110 519 | – 113 584 | – 105 028 | – 105 019 | ||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 567 | 457 | 359 | 386 | 402 | 405 | |
Uitgaven in EURO1000 | 0 | 257 | 207 | 163 | 175 | 182 | 184 |
Artikel 22.04 Prijsbijstelling
Overzicht uitgavenrealisatie en -ramingen (in f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totaal artikel | 0 | 2 904 | 1 964 | 1 035 | 606 | 560 | 560 |
Uitgaven in EUR1000 | 0 | 1 318 | 891 | 470 | 275 | 254 | 254 |
a) Op dit artikel wordt de van het Ministerie van Financiën te ontvangen prijsbijstelling ondergebracht. Vervolgens vindt tijdens de uitvoering van de begroting bij Suppletore wet de toedeling plaats naar de daarvoor bestemde artikelen.
b) De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.
Mutaties op dit artikel (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Ongedaan maken bezuiniging a.g.v. motie Middel | – 3 000 | – 3 000 | – 3 000 | – 3 000 |
Totaal onderdeel | – 3 000 | – 3 000 | – 3 000 | – 3 000 |
Dit artikel wordt structureel verlaagd om een voorgenomen bezuiniging op het sportbudget (uitgavenartikel 24.07) ongedaan te kunnen maken, conform de bij de begrotingsbehandeling 2000 ingediende motie Middel, c.s.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
U2204 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | – 11 089 | – 9 032 | – 10 355 | – 9 593 | – 9 593 | ||
1e Suppletore wet | 16 063 | 16 180 | 16 568 | 15 377 | 15 539 | ||
Nieuwe wijzigingen | – 3 000 | – 3 000 | – 3 000 | – 3 000 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | – 2 070 | – 2 184 | – 2 178 | – 2 178 | – 2 386 | ||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 2 904 | 1 964 | 1 035 | 606 | 560 | 560 | |
Uitgaven in EUR10000 | 1 318 | 891 | 470 | 275 | 254 | 254 |
Overzicht uitgavenrealisatie en -ramingen (in f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totaal artikel | 0 | 277 | 277 | 277 | 277 | 277 | 277 |
Uitgaven in EUR1000 | 0 | 126 | 126 | 126 | 126 | 126 | 126 |
a) Op dit artikel is een budget geraamd voor uitgaven die naar hun aard vooraf niet expliciet aanwijsbaar zijn. Indien nodig vindt tijdens de uitvoering van de begroting bij Suppletore wet de overboeking plaats naar het betreffende uitgavenartikel.
b) De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven. Dit artikel vindt zijn grondslag in artikel 5, lid 6 van de Comptabiliteitswet.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
U2205 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 277 | 277 | 277 | 277 | 277 | ||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 277 | 277 | 277 | 277 | 277 | 277 | |
Uitgaven in EUR1000 | 0 | 126 | 126 | 126 | 126 | 126 | 126 |
Artikel 22.06 Sociaal en cultureel planbureau
Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) heeft tot taak de sociale en culturele ontwikkelingen in de samenleving te beschrijven en bij te dragen aan de beleidsvorming en beleidsevaluatie.
Overzicht uitgavenrealisatie en -ramingen (in f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totaal artikel | 12 896 | 11 764 | 13 192 | 12 966 | 12 853 | 12 859 | 12 863 |
Uitgaven in EUR1000 | 5 852 | 5 338 | 5 986 | 5 884 | 5 832 | 5 835 | 5 837 |
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven hebben betrekking op de personele en materiële uitgaven van het SCP. De personele uitgaven betreffen voornamelijk salarissen (inclusief sociale lasten) van personeel zoals vermeld in Bijlage 1A van deze begroting evenals ambtenaren die werkzaamheden verrichten voor derden (collectieve sector). Daarnaast betreft het overige personele uitgaven zoals bijdrage in de kosten van woon-werkverkeer, differentiatie in beloning, werving, opleiding en dergelijke. Tegenover de uitgaven voor ambte- naren die werkzaamheden verrichten voor derden uit de collectieve sector worden ontvangsten geraamd die verantwoord worden op ontvangstenartikel 22.01, onderdeel 05. De materiële uitgaven betref- fen enerzijds personeelsgebonden uitgaven zoals reis- en verblijfkosten en werkplekautomatisering. Anderzijds betreft het materiële uitgaven ten behoeve van: de bedrijfsvoering zoals informatiesystemen en informatie-infrastructuur en uitgaven voor onderzoeken (zoals facilitering eigen onderzoek, uitbesteden deelonderzoek en productie van onderzoeksrapporten). In de Bijlagen 14 en 15 van deze begroting wordt uitvoering ingegaan op de beleidsvoornemens van het SCP.
b) De Ambtenarenwet, de Begrotingswet, alsmede de sociale werknemersverzekeringen, de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen dienen als basis voor de uitgaven. De Wet Privatisering ABP en het daarop gebaseerde pensioenreglement dienen als basis voor de uitgaven met betrekking tot het werkgeversaandeel in de pensioenpremies. Voor de materiële uitgaven dient de Begrotingswet als basis. De uitgaven ten behoeve van de bedrijfshulpverlening (facilitaire uitgaven) zijn gebaseerd op het Besluit bedrijfshulpverlening Arbeidsomstandighedenwet (Stb. 783, 1993).
c)
Mutaties op dit artikel (bedragen x f 1 000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
1 Uitbreiding budget ivm uitvoering werkprogramma 2000–2001 | 1 450 | 1 450 | 1 450 | 1 450 |
2 Herschikking ivm uit te voeren onderzoek door SCP | 30 | |||
Totaal onderdeel | 1 480 | 1 450 | 1 450 | 1 450 |
1. Dit uitgavenartikel wordt structureel verhoogd in verband met knelpunten op het gebied van de uitvoering van het onderzoeksprogramma van het SCP. De dekking komt uit de middelen voor PEO Welzijn en PEO Zorg. Hiertoe worden de uitgavenartikelen 24.04, onderdeel 03 en 25.02, onderdeel 13 beide met 0,7 miljoen verlaagd. Van dit bedrag wordt 1,0 miljoen besteed aan het dekken van de personeelskosten. De overige 0,4 miljoen wordt besteed aan het aanschaffen van databestanden.
2. Overheveling van uitgavenartikel 24.02 in verband met een uit te voeren onderzoek op het terrein van ouderenbeleid.
Ten behoeve van inzicht in de raming is in onderstaande tabel het aantal fte's en de gemiddelde personele en materiële uitgaven per fte opgenomen. Voor de raming van 2001 is uitgegaan van 67,03 fte's, bestaande uit zowel wetenschappelijk als ondersteunend personeel.
Onderbouwing raming personeel en materieel van het SCP (bedragen x f 1 000) | |||||||
Realisatie 1999 | Raming 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Personeel | |||||||
Gemiddelde bezetting in fte's | 59,74 | 63,03 | 67,03 | 66,03 | 66,03 | 66,03 | 66,03 |
Toegelicht begrotingsbedrag | 7 317 | 7 028 | 8 105 | 7 967 | 7 974 | 7 970 | 7 974 |
Gemiddelde prijs per fte | 122,5 | 113,3 | 120,9 | 120,7 | 120,8 | 120,7 | 120,8 |
Materieel | |||||||
Gemiddelde bezetting in fte's | 59,74 | 63,03 | 67,03 | 66,03 | 66,03 | 66,03 | 66,03 |
Toegelicht begrotingsbedrag | 1 154 | 876 | 872 | 801 | 801 | 801 | 801 |
Gemiddelde prijs per fte | 19,3 | 14,1 | 13,0 | 12,1 | 12,1 | 12,1 | 12,1 |
In onderstaande tabel wordt een relatie gelegd tussen de uitgaven en de bijbehorende prestaties. Op basis van de geplande capaciteit (78 064 uren in 2001) en het totaal begrotingsbedrag (f 13 192 000,–) wordt een indicatie gegeven van de kosten per productgroep. De geplande capaciteit is gebaseerd op het aantal onderzoekers (55,76 fte) en het gemiddeld aantal productieve uren per jaar en per fte (1400). De kostprijs per onderzoeksuur wordt bepaald door het totaal begrotingsbedrag te delen door de geplande capaciteit.
Raming van Tijdsbesteding en de kosten per productgroep (bedrag kosten x f 1 000,–) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 | |||||
Productgroep | Tijd in uren | Kosten (x f 1 000) | Tijd in uren | Kosten (x f 1 000) | Tijd in uren | Uurprijs (in guldens) | Kosten (x f 1 000) |
Rapporten/adviezen | 54 563 | 10 112 | 45 990 | 8 533 | 59 329 | 169 | 10 026 |
Surveys/modellen | 6 956 | 1 289 | 9 450 | 1 753 | 9 368 | 169 | 1 583 |
Presentaties/artikelen | 6 717 | 1 245 | 5 040 | 935 | 7 026 | 169 | 1 187 |
Commissiewerkzaamheden | 1 350 | 250 | 2 520 | 468 | 2 342 | 169 | 396 |
Totaal | 69 586 | 12 896 | 63 000 | 11 689 | 78 064 | 13 192 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
U2206 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 11 703 | 11 487 | 11 299 | 11 189 | 11 189 | ||
1e Suppletore wet | 10 | 10 | 10 | 10 | 10 | ||
Nieuwe wijzigingen | – 149 | 1 480 | 1 450 | 1 450 | 1 450 | ||
Nieuwe nominale wijzigingen | 200 | 215 | 207 | 204 | 210 | ||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 12 896 | 11 764 | 13 192 | 12 966 | 12 853 | 12 859 | 12 863 |
Uitgaven in EURO1000 | 5 852 | 5 338 | 5 986 | 5 884 | 5 832 | 5 835 | 5 837 |
Artikel 22.07 Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming
De Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming (IJHV/JB) houdt toezicht op de kwaliteit van de jeugdhulpverlening en jeugdbescherming op basis van de Wet op de jeugdhulpverlening. De inspectie doet, op basis van haar bevindingen, voorstellen tot verbetering van de kwaliteit. Deze voorstellen richten zich in de eerste plaats op de instellingen voor jeugdhulpverlening en jeugdbescherming. De inspectie rapporteert en adviseert de ministers van VWS en Justitie en de bestuurders van de provinciale en grootstedelijke overheden in verband met hun beleidsbepalende en handhavingstaken. Voorts houdt de inspectie toezicht op vergunningenhouders in het kader van de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen. Door toezicht te houden draagt de inspectie bij aan het bevorderen en beschermen van het fundamentele recht van het kind en de jeugdige op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling zoals aangegeven in het Verdrag van de rechten voor het kind.
De inspectie hanteert een jaarcyclus voor planning & control. Het meerjarenperspectief en jaarwerkplan worden ter goedkeuring voorgelegd aan de bewindslieden van VWS en Justitie nadat ook de bestuurders van provinciale en grootstedelijke overheden zijn geraadpleegd, allereerst door de inspectie zelf en vervolgens in het Gestructureerd Overleg Jeugdbeleid. Er is een systeem van planning en voortgangsbewaking als proef ingevoerd. Er wordt jaarlijks gerapporteerd over de werkzaamheden en voorstellen die in het belang van de jeugdhulpverlening en jeugdbescherming worden geacht. Het inrichten van het toezicht door de Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming in de op te stellen Wet op de jeugdzorg wordt afgestemd op de uitgangspunten, doelstellingen en uitwerkingen van het beleidskader Wet op de jeugdzorg. Dat krijgt zijn effect in meerjarenbeleid en activiteitenplan van de inspectie. Het toezicht op de toegang tot de jeugdzorg in de bureaus jeugdzorg is een eerste thema voor de inspectie in deze context.
Overzicht uitgavenrealisatie en -ramingen (in f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totaal artikel | 4 322 | 4 509 | 4 474 | 4 441 | 4 439 | 4 443 | 4 445 |
Uitgaven in EUR1000 | 1 961 | 2 046 | 2 030 | 2 015 | 2 014 | 2 016 | 2 017 |
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven hebben betrekking op personele en materiële uitgaven van de IJHV/JB. De personele uitgaven betreffen voornamelijk salarissen (inclusief sociale lasten) van personeel zoals vermeld in Bijlage 1A van deze begroting. Daarnaast betreft het overige personele uitgaven zoals bijdrage in de kosten woon-werkverkeer, differentiatie in beloning, vorming en opleiding en dergelijke. De materiële uitgaven betreffen enerzijds personeelsgebonden uitgaven zoals reis- en verblijfkosten en werkplekautomatisering. Anderzijds betreft het materiële uitgaven ten behoeve van de bedrijfsvoering, toezicht, onderzoeken en rapportages.
b) De Ambtenarenwet, de Begrotingswet, alsmede de sociale werknemersverzekeringen, de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen dienen als basis voor de uitgaven. De Wet Privatisering ABP en het daarop gebaseerde pensioenreglement dienen als basis voor de uitgaven met betrekking tot het werkgeversaandeel in de pensioenpremies. De Begrotingswet dient als basis voor de materiële uitgaven. De uitgaven ten behoeve van de bedrijfshulpverlening (facilitaire uitgaven) zijn gebaseerd op het Besluit bedrijfshulpverlening Arbeidsomstandighedenwet (Stb. 783, 1993).
In onderstaande tabel zijn voor 1999 weergegeven de gemiddelde gerealiseerde bezetting en de gerealiseerde gemiddelde prijs per fte. Voor 2000 betreft het de geraamde gemiddelde bezetting en de geraamde gemiddelde prijs per fte.
Voor de jaren vanaf 2001 is op basis van het beschikbare begrotingsbedrag en de geraamde begrotingssterkte de gemiddelde prijs per fte vermeld.
Onderbouwing van de raming voor regulier personeel (bedragen x f 1 000) | |||||||
Realisatie 1999 | Raming 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Gemiddelde bezetting in fte's | 27,4 | 30,5 | 30,5 | 30,5 | 30,5 | 30,5 | 30,5 |
Gemiddelde prijs per fte *) | 133,9 | 130,8 | 128,2 | 127,4 | 127,4 | 127,4 | 127,4 |
Toegelicht begrotingsbedrag #) | 3 669 | 3 989 | 3 910 | 3 887 | 3 887 | 3 887 | 3 887 |
*) Inclusief inhuur externen
#) Bestaande uit P-regulier en P-overig
In de realisatie 1999 zijn in het toegelicht begrotingsbedrag de kosten voor P-regulier en P-overig inbegrepen. De gemiddelde prijs per fte is inclusief de inhuur van externen. In de (personele) raming voor 2000 is rekening gehouden met de overboeking van het ministerie van Justitie ten behoeve van het toezicht ingevolge de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen ter adoptie, waardoor de geraamde gemiddelde bezetting, het toegelicht begrotingsbedrag en de gemiddelde prijs per fte is verhoogd.
Onderstaande tabel geeft een onderbouwing van de materiële uitgaven van de IJHV/JB.
Opbouw van de geraamde materiële uitgaven (bedragen x f 1 000) | |||
Realisatie1999 | Raming 2000 | Raming 2001 | |
Algemene uitgaven | 195 | 150 | 191 |
Automatiserings-, beheers- en administratieve kosten | 458 | 395 | 387 |
Totaal | 653 | 545 | 578 |
Verdeling van de werkzaamheden IJHV/JB, (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | |||
Soort activiteit | Aantal fte | Kosten | Aantal fte | Kosten |
Toezichtsactiviteiten | 13,4 | 1 801 | 13,1 | 1 711 |
Jaarverslag, meerjarenplan, e.d. | 3,0 | 397 | 1,9 | 250 |
Voorwaardenscheppend | 8,1 | 1 091 | 10,0 | 1 307 |
Totaal | 24,6 | 3 288 | 25,0 | 3 267 |
In bovenstaande tabel is een overzicht van de capaciteitsinzet opgenomen, onderverdeeld naar toezichtsactiviteiten, werkzaamheden meerjarenperspectief, jaarverslag, jaarwerkplan, bedrijfsvoeringsplan en voorwaardenscheppende activiteiten. De inspectiewerkzaamheden van de IJHV/JB zijn heterogeen van aard en kennen diverse soorten eindproducten: instellingsrapporten op grond van diverse soorten toezicht, provinciale rapporten, landelijke rapporten, adviezen, signalementen aan provinciale/grootstedelijke en rijksoverheid, brieven aan burgers, veelal cliënten in de jeugdzorg en brieven aan betrokken organisatie in de jeugdzorg. De inzet van inspectiecapaciteit is als indicator op te vatten. De werkzaamheden in de tabel zijn exclusief verlof, ziekteverzuim, openstaande vacatures etc. In deze tabel zijn voor het jaar 2000 nog niet (in tegenstelling tot de eerder opgenomen personele tabel) de toezichtsactiviteiten in het kader van de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen ter adoptie opgenomen, omdat in overleg met het ministerie van Justitie is afgesproken fasegewijs kaders te ontwikkelen en het toezicht bij de vergunninghouders op te bouwen en te verdiepen. Voor de concrete output van de inspectie-activiteiten wordt verwezen naar het jaarwerkplan en het jaarverslag van de inspectie.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
U2207 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 4 391 | 4 345 | 4 315 | 4 315 | 4 315 | ||
1e Suppletore wet | 4 | 4 | 4 | 4 | 4 | ||
Nieuwe nominale wijzigingen | 114 | 125 | 122 | 120 | 124 | ||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 4 322 | 4 509 | 4 474 | 4 441 | 4 439 | 4 443 | 4 445 |
Uitgaven in EUR1000 | 1 961 | 2 046 | 2 030 | 2 015 | 2 014 | 2 016 | 2 017 |
Artikel 22.08 Internationale samenwerking en infrastructuur
Overzicht uitgavenrealisatie en -ramingen (in f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totaal artikel | 2 112 | 6 702 | 4 580 | 4 580 | 4 580 | 4 580 | 4 580 |
Uitgaven in EUR1000 | 958 | 3 041 | 2 078 | 2 078 | 2 078 | 2 078 | 2 078 |
a) De uitgaven op dit artikel zijn bestemd voor:
– culturele verdragen, memoranda of understanding en overige internationale samenwerkingsovereenkomsten;
– projecten als gevolg van contracten met de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Economische Zaken op grond van Midden- en Oosteuropese landen/nieuwe toetreders tot de EU;
– multilaterale samenwerking;
– internationale congresverplichtingen;
– ondersteuning attachés/ambassademedewerkers bij de permanente vertegenwoordiging van de Europese Unie in Brussel en de ambassade in Washington in de VS;
– vertaling van documenten.
b) De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.
c)
Mutaties op dit artikel (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Internationaal gezondheidsbeleid naar int. samenwerking | 1 121 | 1 121 | 1 121 | 1 121 |
Totaal onderdeel | 1 121 | 1 121 | 1 121 | 1 121 |
Dit uitgavenartikel wordt verhoogd in verband met de overheveling van een aantal subsidies met betrekking tot het internationale volksgezondheidsbeleid. Het uitgavenartikel 25.02, onderdeel 13 wordt met dezelfde bedragen verlaagd.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2208 | t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 3 411 | 3 411 | 3 411 | 3 411 | 3 411 | |||
1e Suppletore wet | 2 122 | |||||||
Nieuwe wijzigingen | 915 | 965 | 965 | 1 121 | 1 121 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 48 | 48 | 48 | 48 | 48 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 3 106 | 6 496 | 4 424 | 4 424 | 4 580 | 4 580 | 4 580 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
U2208 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 3 411 | 3 411 | 3 411 | 3 411 | 3 411 | ||
1e Suppletore wet | 2 122 | ||||||
Nieuwe wijzigingen | 1 121 | 1 121 | 1 121 | 1 121 | 1 121 | ||
Nieuwe nominale wijzigingen | 48 | 48 | 48 | 48 | 48 | ||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 2 112 | 6 702 | 4 580 | 4 580 | 4 580 | 4 580 | 4 580 |
Uitgaven in EUR1000 | 958 | 3 041 | 2 078 | 2 078 | 2 078 | 2 078 | 2 078 |
Met ingang van 1997 is de kaderwet Adviescolleges van kracht geworden. In het verlengde hiervan worden de uitgaven voor de adviesraden van VWS op een apart begrotingsartikel geraamd.
De door deze raden uitgebrachte adviezen worden altijd betrokken bij de vorming en aanpassing van het beleid van VWS. Het gemiddelde aantal adviezen per jaar is op de volgende pagina's verwerkt in de per adviesraad opgenomen kengetallen. De jaarlijkse werkprogramma's worden in overleg met de betreffende beleidsdirecties opgesteld en door mij vastgesteld.
Hieronder volgt een korte taakomschrijving per adviesraad:
De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) ontleent haar taak aan de Wet op de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling. De RMO heeft tot taak de regering en de beide kamers der Staten-Generaal te adviseren over de hoofdlijnen van beleid inzake de gevolgen van maatschappelijke ontwikkelingen, voor zover deze van invloed zijn op de participatie van burgers in en de stabiliteit van de samenleving.
De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) ontleent haar taak aan de Wet op de Raad voor de volksgezondheid en zorg. De RVZ heeft tot taak de regering en de beide kamers der Staten-Generaal te adviseren over de hoofdlijnen van het te voeren beleid op het gebied van de volksgezondheid en de zorggerelateerde dienstverlening alsmede op andere gebieden voor zover deze raakvlakken hebben met de volksgezondheid en de zorggerelateerde dienstverlening.
De Gezondheidsraad (GR) ontleent haar taken aan de Gezondheidswet. De GR heeft tot taak de regering en de beide kamers der Staten-Generaal voor te lichten over de stand der wetenschap ten aanzien van vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid door middel van het uitbrengen van rapporten. Voor de concrete onderwerpen die deze raad in 2001 ter hand zal nemen, wordt verwezen naar het eveneens in september verschijnende werkplan 2001.
De Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO) adviseert de regering op het gebied van het gezondheidsonderzoek. De taken van deze raad staan omschreven in het Besluit Raad voor gezondheidsonderzoek. Het aandachtsgebied van de RGO betreft:
– het medisch-wetenschappelijk onderzoek naar vóórkomen, ontstaan, herkennen en preventie van ziekten, behandeling van zieken of verlichting van ziektelast alsmede de hiermee verband houdende ontwikkelingen op het gebied van de technologie;
– het gezondheidsonderzoek omvattende het wetenschappelijk onderzoek naar alle aspecten van het systeem van de gezondheidszorg.
Voor nadere informatie over deze adviesraden wordt verwezen naar zowel de betreffende werkprogramma's als de jaarverslagen.
Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
01 Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling | 2 579 | 2 741 | 2 682 | 2 627 | 2 626 | 2 628 | 2 628 |
02 Raad voor de Volksgezondheid en Zorg | 6 811 | 5 975 | 5 812 | 5 681 | 5 679 | 5 682 | 5 683 |
03 Gezondheidsraad | 10 186 | 9 847 | 9 791 | 9 593 | 9 591 | 9 595 | 9 597 |
04 Raad voor Gezondheidsonderzoek | 1 103 | 1 241 | 1 141 | 1 116 | 1 116 | 1 116 | 1 117 |
Totaal artikel | 20 679 | 19 804 | 19 426 | 19 017 | 19 012 | 19 021 | 19 025 |
Uitgaven in EUR1000 | 9 384 | 8 987 | 8 815 | 8 630 | 8 627 | 8 631 | 8 633 |
22.09 Onderdeel 01 Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven hebben betrekking op personele en materiële uitgaven van de Raad voor Maatschappelijke ontwikkeling. De personele uitgaven betreffen voornamelijk salarissen (inclusief sociale lasten) van personeel zoals vermeld in Bijlage 1A van deze begroting. Daarnaast betreft het overige personele uitgaven zoals bijdrage in de kosten woon-werkverkeer, differentiatie in beloning, vorming en opleiding en dergelijke. De materiële uitgaven betreffen enerzijds personeelsgebonden uitgaven zoals reis- en verblijfkosten en werkplekautomatisering. Anderzijds betreft het materiële uitgaven ten behoeve van de bedrijfsvoering en onderzoeken.
b) De Ambtenarenwet, de Begrotingswet en de kaderwet Adviescolleges, alsmede de sociale werknemersverzekeringen, de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen dienen als basis voor de personele uitgaven. De Wet Privatisering ABP en het daarop gebaseerde pensioenreglement dienen als basis voor de uitgaven met betrekking tot het werkgeversaandeel in de pensioenpremies. Voor de materiële uitgaven dient de Begrotingswet als basis.
Onderbouwing van de raming voor personeel en materieel van de RMO (bedragen x f 1 000) | |||||||
Realisatie1999 | Raming 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Personeel | |||||||
Gemiddelde bezetting in fte's | 9,74 | 10 | 10 | 10 | 10 | 10 | 10 |
Gemiddelde prijs per fte | 106 | 110 | 114 | 114 | 114 | 114 | 114 |
Toegelicht begrotingsbedrag | 1 030 | 1 103 | 1 149 | 1 149 | 1 149 | 1 149 | 1 149 |
Materieel | |||||||
Gemiddelde bezetting in fte's | 9,74 | 10 | 10 | 10 | 10 | 10 | 10 |
Gemiddelde prijs per fte | 45 | 44 | 63 | 63 | 63 | 63 | 63 |
Toegelicht begrotingsbedrag | 439 | 440 | 630 | 630 | 630 | 630 | 630 |
In bovenstaande tabel zijn de kosten van raadslieden (f 0,4 miljoen, inclusief materiële uitgaven), buiten beschouwing gelaten. Daarnaast is ook het beschikbare budget voor flexibele formatie (f 0,5 miljoen) niet opgenomen. Deze flexibele formatie wordt vormgegeven door tijdelijke dienstverbanden.
Het werkprogramma van de RMO voor 2001 wordt op de 3e dinsdag van september aangeboden aan de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Gemiddeld bedraagt het programma 4 adviesaanvragen per jaar. De RMO bestaat uit 9 onafhankelijke kroonleden. De voorzitter is 4 dagdelen per week werkzaam voor de RMO en de vice-voorzitter en de raadslieden voor 1,5 dagdelen per week. De raad wordt ondersteund door een secretariaat van 10 formatieplaatsen. Bij de samenstelling van het secretariaat is er nadrukkelijk voor gekozen de omvang beperkt te houden en generalistische medewerkers van hoge kwaliteit aan te stellen. De RMO heeft ruimte in zijn budget om per advies externe specialisten in te huren. Van het vermelden van de gemiddelde kosten per advies is afgezien omdat het geen homogene prestaties betreft.
22.09 Onderdeel 02 Raad voor de Volksgezondheid en Zorg
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven hebben betrekking op personele en materiële uitgaven van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ). De personele uitgaven betreffen voornamelijk salarissen (inclusief sociale lasten) van personeel zoals vermeld in Bijlage 1A van deze begroting. Daarnaast betreft het overige personele uitgaven zoals bijdrage in de kosten woon-werkverkeer, differentiatie in beloning, vorming en opleiding en dergelijke. De materiële uitgaven betreffen enerzijds personeelsgebonden uitgaven zoals reis- en verblijfkosten en werkplekautomatisering. Anderzijds betreft het materiële uitgaven ten behoeve van de bedrijfsvoering en onderzoeken.
b) De Ambtenarenwet, de Begrotingswet en de kaderwet Adviescolleges, alsmede de sociale werknemersverzekeringen, de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen dienen als basis voor de personele uitgaven. De Wet Privatisering ABP en het daarop gebaseerde pensioenreglement dienen als basis voor de uitgaven met betrekking tot het werkgeversaandeel in de pensioenpremies. Voor de materiële uitgaven dient de Begrotingswet als basis.
Onderbouwing van de raming van personeel van de RVZ (bedragen x f 1 000) | |||||||
Realisatie 1999 | Raming 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Gemiddelde bezetting in fte's | 33,5 | 32,5 | 32,5 | 32,5 | 32,5 | 32,5 | 32,5 |
Gemiddelde prijs per fte | 114 | 115 | 110 | 107 | 107 | 107 | 107 |
Toegelicht begrotingsbedrag | 3 830 | 3 749 | 3 565 | 3 478 | 3 478 | 3 478 | 3 478 |
In bovenstaande tabel wordt uitgegaan van bruto-bedragen. In de tabel zijn de kosten raadsleden, geraamd op f 0,495 miljoen, buiten beschouwing gelaten.
Overzicht van de kosten en prestaties in 2000 (bedragen x f 1 000) | ||
Capaciteit in fte's | Kosten | |
Personeel | ||
Directe adviescapaciteit | 17,5 | 1 986 |
Ondersteunende capaciteit | 15,0 | 1 703 |
Subtotaal | 32,5 | 3 689 |
Materieel | – | 1 685 |
Raadsleden | 2,1 | 495 |
Totaal (P, M en raadsleden) | 34,6 | 5 869 |
Aantal studies | 10 – 12 | |
Aantal adviezen | 5 – 7 |
22.09 Onderdeel 03 Gezondheidsraad
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven hebben betrekking op personele en materiële uitgaven van de Gezondheidsraad (GR) en de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO). Deze commissie is in het leven geroepen op basis van artikel 14 van de Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek en heeft tot taak de medisch-ethische toetsingscommissies te erkennen, alsmede toezicht te houden op de werkzaamheden van deze commissies. De personele uitgaven betreffen voornamelijk salarissen (inclusief sociale lasten) van personeel zoals vermeld in Bijlage 1A van deze begroting. Daarnaast betreft het overige personele uitgaven zoals bijdrage in de kosten woon-werkverkeer, differentiatie in beloning, vorming en opleiding en dergelijke. De materiële uitgaven betreffen enerzijds personeelsgebonden uitgaven zoals reis- en verblijfkosten en werkplekautomatisering. Anderzijds betreft het materiële uitgaven ten behoeve van de bedrijfsvoering en onderzoeken.
b) De Ambtenarenwet, de Begrotingswet en de kaderwet Adviescolleges, alsmede de sociale werknemersverzekeringen, de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen dienen als basis voor de personele uitgaven. De Wet Privatisering ABP en het daarop gebaseerde pensioenreglement dienen als basis voor de uitgaven met betrekking tot het werkgeversaandeel in de pensioenpremies. Voor de materiële uitgaven dient de Begrotingswet als basis.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verhoging budget CCMO | 676 | 676 | 676 | 676 |
Totaal onderdeel | 676 | 676 | 676 | 676 |
Dit artikelonderdeel wordt structureel verhoogd ten behoeve van het vergroten van de capaciteit van de centrale commissie mensgebonden onderzoek (CCMO), welke onder verantwoordelijkheid van de Gezondheidsraad valt. Het uitgavenartikel 25.02, onderdeel 04 wordt met dezelfde bedragen verlaagd
In onderstaande tabel zijn voor 1999 en latere jaren de geraamde gemiddelde bezetting en de gemiddelde prijs per fte weergegeven voor enerzijds de Gezondheidsraad en anderzijds de CCMO. De vermelde begrotingssterkte is exclusief plaatsen betaald door derden.
Onderbouwing van de raming voor personeel van de GR (bedragen x f 1 000) | |||||||
Realisatie 1999 | Raming 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Gemiddelde bezetting in fte's | 53,45 | 53,45 | 53,45 | 53,45 | 53,45 | 53,45 | 53,45 |
Gemiddelde prijs per fte | 100 | 110 | 110 | 107 | 107 | 107 | 107 |
Toegelicht begrotingsbedrag | 5 342 | 5 917 | 5 872 | 5 716 | 5 716 | 5 716 | 5 716 |
Onderbouwing van de raming voor personeel van de CCMO (bedragen x f 1 000) | |||||||
Realisatie 1999 | Raming 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Gemiddelde bezetting in fte's *) | 5,5 | 5,5 | 9,8 | 9,8 | 9,8 | 9,8 | 9,8 |
Gemiddelde prijs per fte | 136 | 103 | 123 | 123 | 123 | 123 | 123 |
Toegelicht begrotingsbedrag *) | 747 | 910 | 1 210 | 1 210 | 1 210 | 1 210 | 1 210 |
*) Naast het aantal fte's dat in dit laatste overzicht is opgenomen, worden ook vergoedingen aan commissieleden uit dit personele budget betaald.
Overzicht van de kosten en prestaties in 2000 (bedragen x f 1 000) | ||
Capaciteit in fte's | Kosten | |
Personeel | ||
Directe adviescapaciteit | 34,00 | 3 929 |
Ondersteunende capaciteit | 38,25 | 3 198 |
Subtotaal | 62,25 | 7 127 |
Materieel | 2 361 | |
Totaal (P, M en raadsleden) | 9 488 | |
Aantal adviezen/rapporten | 40 |
In bovenstaande tabel zijn de gegevens van de Gezondheidsraad en de CCMO samen genomen.
22.09 Onderdeel 04 Raad voor Gezondheidsonderzoek
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven hebben betrekking op personele en materiële uitgaven van de Raad voor gezondheidsonderzoek (RGO). De personele uitgaven betreffen voornamelijk salarissen (inclusief sociale lasten) van personeel zoals vermeld in Bijlage 1A van deze begroting. Daarnaast betreft het overige personele uitgaven zoals bijdrage in de kosten woon-werkverkeer, differentiatie in beloning, vorming en opleiding en dergelijke. De materiële uitgaven betreffen enerzijds personeelsgebonden uitgaven zoals reis- en verblijfkosten en werkplekautomatisering. Anderzijds betreft het materiële uitgaven ten behoeve van de bedrijfsvoering en onderzoeken.
b) De Ambtenarenwet, de Begrotingswet en de kaderwet Adviescolleges, alsmede de sociale werknemersverzekeringen, de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen dienen als basis voor de personele uitgaven. De Wet Privatisering ABP en het daarop gebaseerde pensioenreglement dienen als basis voor de uitgaven met betrekking tot het werkgeversaandeel in de pensioenpremies. Voor de materiële uitgaven dient de Begrotingswet als basis.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Juiste niveau van vacatiegelden | 81 | 81 | 81 | 81 |
Totaal onderdeel | 81 | 81 | 81 | 81 |
Om de vergoedingen van de leden van de RGO en zijn commissies in overeenstemming te brengen met het vergoedingsregime van de leden van de Gezondheidsraad (GR) wordt dit artikelonderdeel ten laste van uitgavenartikel 25.02, onderdeel 13 verhoogd.
Onderbouwing van de raming voor personeel van het RGO (bedragen x f 1 000) | |||||||
Realisatie 1998 | Raming 1999 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Gemiddelde bezetting in fte's | 6,78 | 7,01 | 6,78 | 6,78 | 6,78 | 6,78 | 6,78 |
Gemiddelde prijs per fte | 119 | 127 | 122 | 119 | 119 | 119 | 119 |
Toegelicht begrotingsbedrag | 807 | 893 | 827 | 806 | 806 | 806 | 806 |
Overzicht van de kosten en prestaties in 2000 (bedragen x f 1 000) | ||
Capaciteit in fte's | Kosten | |
Personeel | ||
Directe adviescapaciteit | 5 | 608 |
Ondersteunende capaciteit | 1,78 | 217 |
Subtotaal | 6,78 | 825 |
Materieel | 238 | |
Totaal | 1 063 | |
Aantal adviezen/rapporten | 5 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
U2209 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 18 522 | 17 749 | 17 354 | 17 354 | 17 354 | ||
1e Suppletore wet | 552 | 581 | 581 | 581 | 581 | ||
Nieuwe wijzigingen | 412 | 757 | 757 | 757 | 757 | ||
Nieuwe nominale wijzigingen | 318 | 339 | 325 | 320 | 329 | ||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 20 679 | 19 804 | 19 426 | 19 017 | 19 012 | 19 021 | 19 025 |
Uitgaven in EUR 1000 | 9 384 | 8 987 | 8 815 | 8 630 | 8 67 | 8 631 | 8 633 |
HOOFDBELEIDSTERREIN 23 INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft tot taak het handhaven van de wet- en regelgeving, het bewaken en bevorderen (primair proces) van de kwaliteit van de gezondheidszorg. Op grond hiervan heeft en geeft de inspectie inzicht in de staat van de gezondheidszorg.
Dit is verwoord in onderstaande missie:
«Het op basis van de onderscheiden wetten toezien op de volksgezondheid, op zorgsystemen, de geleverde zorg en producten en de veiligheid en toepassing daarvan, op collectief en individueel niveau en daarover (aan overheden en betrokkenen) te rapporteren en adviseren, teneinde de volksgezondheid en de gezondheid van de burger te bevorderen en te beschermen.»
De inspectie, als overheidsinstelling onder verantwoordelijkheid van de Minister, functioneert ten behoeve van de burger, in diens hoedanigheid van consument van zorg en producten. Reden voor deze opdracht is, dat de consument in de zorg in een zekere afhankelijkheidsrelatie verkeert, waardoor zijn keuze vrijheid toch beperkt is. Gezien het belang van de volksgezondheid voor de samenleving en gezondheid als kernwaarde in de samenleving wil de overheid deze bevorderen en beschermen. In dit kader heeft de missie een algemene strekking, waaraan door specifieke wetten meer expliciet inhoud en richting wordt gegeven.
Binnen haar missie houdt de IGZ toezicht op de zorg en op de volksgezondheid, waarbij is inbegrepen het toezicht op de openbare en preventieve gezondheidszorg. De IGZ rapporteert hierover in de Jaarrapportage en in de Staat van de Gezondheidszorg (SGZ), een om de vier jaar uit te brengen document mede op basis van die Jaarrapportages.
De IGZ is een professionele en functioneel onafhankelijke toezichtorganisatie van de overheid.
Onderdelen van de IGZ zijn gecertificeerd (farmaceutische bedrijven van FMT, bedrijfsvoering). Het BIG register was reeds ISO 9002 gecertificeerd.
Artikel 23.01 Personeel en materieel Inspectie gezondheidszorg
Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
01 Regulier personeel | 36 589 | 36 188 | 38 853 | 38 311 | 38 294 | 38 325 | 38 347 |
02 Overige personele uitgaven | 7 480 | 4 457 | 1 756 | 1 754 | 1 754 | 1 755 | 1 755 |
03 Post-actieven | 926 | 1 337 | 1 575 | 1 573 | 1 572 | 1 574 | 1 574 |
04 Personeel ten laste van derden | 1 709 | 1 584 | 1 583 | 1 581 | 1 580 | 1 581 | 1 582 |
05 Materieel | 12 058 | 11 905 | 7 097 | 6 961 | 6 961 | 6 961 | 6 961 |
06 Registratie Wet BIG | 3 607 | 3 829 | 3 506 | 3 501 | 4 650 | 4 650 | 4 650 |
07 Huisvesting; verrekening met de Rijksgebouwendienst | 3 663 | 3 504 | 3 505 | 3 512 | 3 512 | 3 512 | 3 512 |
08 Additionele taken BIG-register | 253 | 1 597 | 1 751 | 1 751 | 1 751 | 1 751 | 1 751 |
Totaal artikel | 66 287 | 64 401 | 59 626 | 58 944 | 60 074 | 60 109 | 60 132 |
Uitgaven in EUR1000 | 30 080 | 29 224 | 27 057 | 26 748 | 27 260 | 27 276 | 27 287 |
23.01 Onderdeel 1 Regulier personeel
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen salarissen (inclusief sociale lasten) van personeel zoals vermeld in Bijlage 1A van deze begroting. Daarnaast worden de uitgaven voor ouderschapsverlof, overwerk en dergelijke ten laste van dit onderdeel gebracht.
b) De Ambtenarenwet, de Begrotingswet, alsmede de sociale werknemersverzekeringen, de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen dienen als basis voor de uitgaven. De Wet Privatisering ABP en het daarop gebaseerde pensioenreglement dienen als basis voor de uitgaven met betrekking tot het werkgeversaandeel in de pensioenpremies.
In onderstaande tabel zijn voor 1999 de gemiddelde gerealiseerde bezetting en de gerealiseerde gemiddelde prijs per fte weergegeven. Voor 2000 en latere jaren betreft het een raming, gebaseerd op de te verwachten gemiddelde bezetting. De vermelde begrotingssterkte is exclusief plaatsen betaald door derden.
Onderbouwing van de raming voor regulier personeel van de IGZ | |||||||
Realisatie 1999 | Raming 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Gemiddelde bezetting in fte's | 322,81 | 316,65 | 332 | 332 | 332 | 332 | 332 |
Gemiddelde prijs per fte | 113 | 117 | 117 | 115 | 115 | 115 | 116 |
Toegelicht begrotingsbedrag | 36 590 | 37 188 | 38 853 | 38 311 | 38 294 | 38 325 | 38 347 |
(Bedragen per fte in guldens, overige bedragen x f 1 000)
Overzicht capaciteitsverdeling van inspecteurs in regionale en in algemene dienst per cluster (werkplan 2000) | |||||||
Cluster | Alg. en Thematisch toezicht | Interventie-/crisistoezicht | SGZ en jaarrap-portage | Dienstverlening | Voorw. Scheppend | vrije marge | Totaal |
Preventieve en Curatieve Gezondheidszorg | 7,13 | 8,01 | 1,04 | 1,18 | 11,37 | 3,19 | 31,92 |
Geestelijke gezondheidszorg, Gehandicaptenzorg en Ouderenzorg | 25,65 | 4,38 | 1,24 | 2,06 | 16,75 | 5,56 | 55,65 |
Farmaceutische Medische Technologie | 14,69 | 2,74 | 2,74 | 1,16 | 14,19 | 3,77 | 25,46 |
Overig (niet clustergebonden) | 3,40 | ||||||
Totaal | 47,47 | 15,13 | 3,39 | 4,40 | 42,31 | 12,52 | 128,63 |
In bovenstaande tabel is per cluster de verdeling van de netto inspecteurscapaciteit (de capaciteit die daadwerkelijk beschikbaar is voor de uitvoering van de inspectieactiviteiten) in fte's over de onderscheiden inspectieactiviteiten weergegeven. De gegevens zijn afkomstig uit het IGZ-werkplan 2000.
Bij de berekening van de nettoinspecteurscapaciteit is rekening gehouden met zaken als openstaande vacatures, inwerken van nieuwe inspecteurs, buitengewoon verlof en langdurige ziekte. Van de totale formatie (inspecteurs) is voor 2000 12% als gevolg hiervan niet inzetbaar. Van de netto-capaciteit is 10% vrij gehouden als buffer voor onvoorziene zaken.
23.01 Onderdeel 02 Overige personele uitgaven
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen: vergoedingen aan personeel van de kosten woon-werkverkeer, differentiatie in beloning, vorming en opleiding, werving en selectie, kinderopvang en dergelijke Tevens worden op dit artikelonderdeel de kosten voor uitzendkrachten en inhuur externen geraamd.
b) De Ambtenarenwet en de Begrotingswet dienen als juridische basis voor de uitgaven.
23.01 Onderdeel 03 Post-actieven
a) Op dit onderdeel worden de uitgaven geraamd bestemd voor de betaling van wachtgeld aan post-actieven (bijvoorbeeld Rijkswachtgeldregeling, korte en lange uitkering 1966).
b) De Ambtenarenwet dient als basis voor de uitgaven.
23.01 Onderdeel 04 Personeel ten laste van derden
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen betalingen van salarissen (inclusief sociale lasten) van ambtenaren die werkzaamheden verrichten voor derden. Tegenover deze uitgaven staan ontvangsten die verantwoord worden op de ontvangstenartikelen 23.01, onderdeel 03, en 25.01, onderdeel 06.
b) De Ambtenarenwet dient als juridische basis voor de uitgaven.
De raming is gebaseerd op de thans beschikbare fte's en de daarvoor geraamde bedragen. De in te zetten fte's zijn gerelateerd aan de inkomsten.
In onderstaande tabel zijn voor 1999 gemiddelde gerealiseerde bezetting en de gerealiseerde gemiddelde prijs per fte weergegeven. Voor 2000 en 2001 betreft het de geraamde gemiddelde bezetting en geraamde gemiddelde prijs per fte. De hieronder genoemde formatieplaatsen zijn exclusief de plaatsen ten behoeve van de registratie in het kader van de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG). Voorts zijn in onderstaande tabel de gerelateerde ontvangstenartikelen opgenomen.
Overzicht van personeel t.l.v. derden in relatie tot ontvangsten | |||
Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 | |
Uitgaven | |||
Gemiddelde bezetting in fte's | 13,76 | 13,76 | 13,76 |
Gemiddelde prijs per fte | 124 | 106 | 106 |
Toegelicht begrotingsbedrag | 1 709 | 1 452 | 1 452 |
Ontvangsten | |||
Vergunning geneesmiddelen (ontvangstenartikel 25.01, onderdeel 06) | 832 | 832 | 832 |
Exportverklaringen, opiumverloven, bloed, sera en vaccins (ontvangstenartikel 23.01, onderdeel 03) | 1 146 | 620 | 620 |
Totaal ontvangsten | 1 978 | 1 452 | 1 452 |
(Bedragen x f 1 000)
a) Op dit onderdeel zijn de materiële uitgaven geraamd ten behoeve van de Inspectie voor de gezondheidszorg. Het betreft enerzijds personeelsgebonden uitgaven zoals reis- en verblijfkosten en werkplekautomatisering. Anderzijds betreft het materiële uitgaven ten behoeve van: de bedrijfsvoering zoals gebouwgebonden uitgaven, informatiesystemen en informatie-infrastructuur en uitbesteding. Op dit onderdeel worden tevens uitgaven geraamd ten behoeve van juridische bijstand. In de uitgaven voor onderzoek zijn ook de bijdragen voor onderzoeken door onderzoeksinstellingen begrepen. Het betreft beleidsvoorbereidende onderzoeken in het kader van de signalerings- en adviestaken van de IGZ.
b) De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven. De uitgaven ten behoeve van de bedrijfshulpverlening (facilitaire uitgaven) zijn gebaseerd op het Besluit bedrijfshulpverlening Arbeidsomstandighedenwet (Stb. 783, 1993).
Onderstaande tabel bevat een overzicht van de opbouw van het materieel budget naar «hoofdcomponenten».
Onderbouwing van de opbouw materieel budget (bedragen x f 1 000) | |||
Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 | |
Materiële kosten algemeen | 5 449 | 6 794 | 7 861 |
Automatiseringskosten | 2 760 | 6 900 | 2 100 |
Staat van de gezondheidszorg | 341 | 600 | 600 |
Onderzoekingen | 1 427 | 729 | 729 |
Registratie psychotherapeuten | |||
Bulletins | 150 | 103 | 103 |
Juridische bijstand | 97 | 268 | 268 |
Totaal | 10 224 | 15 394 | 11 661 |
23.01 Onderdeel 06 Registratie Wet BIG
a) Op dit onderdeel zijn de personele en materiële uitgaven geraamd ten behoeve van de werkzaamheden voortvloeiend uit de wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (wet BIG). In het kader van de wet BIG is aan de Minister van VWS de taak opgelegd om voor de beroepsbeoefenaren een register in te stellen. Het gaat daarbij om de beroepen die in artikel 3 van de wet worden genoemd: arts, tandarts, apotheker, gezondheidspsycholoog, psychotherapeut, verloskundige fysiotherapeut en verpleegkundige. De uitgaven voor de BIG-registraties zijn een kostendekkende activiteit (zie het ontvangstenartikel 23.01, onderdeel 05).
b) De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.
Voor kengetallen met betrekking tot het aantal registraties wordt verwezen naar de toelichting bij het ontvangstenartikel 23.01, onderdeel 05. Voor de financiering wordt een kostendekkend tarief gehanteerd. Dit tarief bedraagt thans f 130,– per registratie. Gezien de spreiding van het aantal registraties gedurende de eerste periode van tien jaar, lopen de uitgaven en ontvangsten niet parallel. Over de gehele periode heen zijn de ontvangsten en uitgaven gelijk.
23.01 Onderdeel 07 Huisvesting
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn bestemd voor de verrekening van de huisvestingsuitgaven van de regionaal gehuisveste inspecties van de IGZ (en eventuele «inwonende» diensten) met de Rijksgebouwendienst (RGD), voor zover deze direct of indirect samenhangen met de huurcontracten, zoals die met de RGD zijn gesloten.
b) De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Overboeking van Vrom tbv huisvestingskosten | 37 | 37 | 37 | 37 |
Totaal onderdeel | 37 | 37 | 37 | 37 |
Overboeking van het ministerie van Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer met betrekking tot de service budgetten van huurpanden in den lande bij deze inspectie.
In onderstaande tabel zijn kengetallen opgenomen ten aanzien van het vorig jaar van de RGD overgehevelde budget met betrekking tot huisvestingskosten.
Onderbouwing huisvestingskosten IGZ | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Gemiddelde bezetting in FTE's *) | 206 | 210 | 215 | 215 |
Toegelicht begrotingsbedrag | 3 468 | 3 475 | 3 475 | 3 475 |
Kosten per FTE | 16,8 | 16,5 | 16,1 | 16,1 |
(Bedragen x f 1 000)
* In de hier gepresenteerde cijfers zijn de in Den Haag gehuisveste FTE's niet opgenomen. Dat aantal wordt op artikel 22.01, onderdeel 06 verantwoord.
23.01 Onderdeel 08 Additionele taken BIG-register
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn bestemd voor de additionele taken die door het BIG-register worden uitgevoerd. Het betreft met name de volgende activiteiten: de registratie van paramedici, jeugdzorg (CIJ/SRJ) en behandeling van verzoeken om vakbekwaamheid van buitenlandse gediplomeerden.
b) De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Overheveling taken naar BIG-register | 1 025 | 1 025 | 1 025 | 1 025 |
Totaal onderdeel | 1 025 | 1 025 | 1 025 | 1 025 |
Dit artikelonderdeel wordt ten laste van de uitgavenartikelen 25.01, onderdeel 02 en 25.02, onderdeel 04 verhoogd in verband met de uitbreiding van taken van het BIG register op het gebied van vakbekwaamheids-verklaringen van buitenlands gediplomeerden.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2301 | t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 55 134 | 54 138 | 53 749 | 54 898 | 54 898 | |||
1e Suppletore wet | 5 876 | 2 751 | 2 751 | 2 751 | 2 751 | |||
Nieuwe wijzigingen | 1 128 | 1 062 | 1 062 | 1 062 | 1 062 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 1 334 | 1 425 | 1 382 | 1 363 | 1 398 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 837 | 64 597 | 63 472 | 59 376 | 58 944 | 60 074 | 60 109 | 60 132 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2301 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 56 063 | 54 388 | 53 749 | 54 898 | 54 898 | |||
1e Suppletore wet | 5 876 | 2 751 | 2 751 | 2 751 | 2 751 | |||
Nieuwe wijzigingen | 1 128 | 1 062 | 1 062 | 1 062 | 1 062 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 1 334 | 1 425 | 1 382 | 1 363 | 1 398 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 66 287 | 64 401 | 59 626 | 58 944 | 60 074 | 60 109 | 60 132 | |
Uitgaven in EUR1000 | 30 080 | 29 224 | 27 057 | 26 748 | 27 260 | 27 276 | 27 287 |
HOOFDBELEIDSTERREIN 24 WELZIJN
Het welzijnsbeleid heeft als doel het op individueel niveau bevorderen van zelfstandigheid, onafhankelijkheid en sociale participatie en het op het niveau van de samenleving bevorderen van een evenwichtige ontwikkeling, sociale cohesie en solidariteit, oftewel het voorkomen en oplossen van maatschappelijke problemen.
Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
01 Doeluitkering Wet op de bejaardenoorden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
02 Verzorgingshuizen met een bijzondere functie | 244 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
03 Overige uitgaven bejaardenoorden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
04 Algemeen ouderenbeleid | 29 838 | 67 529 | 46 581 | 43 127 | 44 478 | 45 552 | 45 552 |
Totaal artikel | 30 083 | 67 529 | 46 581 | 43 127 | 44 478 | 45 552 | 45 552 |
Uitgaven in EUR1000 | 13 651 | 30 643 | 21 138 | 19 570 | 20 183 | 20 671 | 20 671 |
Het beleid is gericht op:
– het gemakkelijker maken en prikkels te geven om de beschikbare middelen voor verpleging en verzorging flexibel en vraaggericht in te zetten;
– het oplossen van knelpunten in het functioneren van het bestaande zorgaanbod en producenten te prikkelen om de beschikbare middelen doelmatig in te zetten;
– het bevorderen van de participatie van kwetsbare ouderen en het ontwikkelen van een visie op de vergrijzing.
Met de middelen op het artikelonderdeel 04 worden de eerste twee doelstellingen in de zorg ondersteund en wordt de derde doelstelling gefaciliteerd.
24.02 Onderdeel 01 Doeluitkering Wet op de bejaardenoorden
a) Op dit onderdeel was sprake van nabetalingen als gevolg van voor 1997 verstrekte specifieke uitkeringen voortvloeiende uit de wet op de Bejaardenoorden aan de provincies en de vier grote steden. Voor 2001 worden in dit kader geen betalingen meer verwacht.
b) De Overgangswet verzorgingshuizen, alsmede de Begrotingswet, diende als basis voor de afhandeling.
24.02 Onderdeel 02 Verzorgingshuizen met een bijzondere functie
a) Op dit onderdeel was sprake van de afhandeling van nabetalingen en afrekeningen betreffende de subsidiëring van de verzorgingshuizen met een bijzondere functie (de zogenaamde landelijke verzorgingshuizen). Voor 2001 worden in dit kader geen betalingen meer verwacht.
b) De op de Overgangswet verzorgingshuizen gebaseerde Regeling Ziekenfondsraad subsidiëring verzorgingshuizen, alsmede de Begrotingswet, diende als basis voor de afhandeling.
24.02 Onderdeel 03 Overige uitgaven bejaardenoorden
a) Op dit onderdeel was sprake van betalingen van compensatiemiddelen aan de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, ten behoeve van een aantal specifieke projecten. Voor 2001 worden in dit kader geen betalingen meer verwacht.
b) De Overgangswet verzorgingshuizen, alsmede de Begrotingswet, dient als basis van de afhandeling.
24.02 Onderdeel 04 Algemeen ouderenbeleid
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen subsidies op basis van genormeerde bedragen ten behoeve van de verzorging van in bejaardenpensions woonachtige ouderen, innovatief ouderenbeleid – inclusief samenhangende aspecten van thuiszorg – door middel van projecten, experimenten en onderzoek, en structurele subsidies ten behoeve van landelijke organisaties en overige uitgaven als gevolg van opdrachten c.q. privaatrechtelijke overeenkomsten. Inhoudelijk richtinggevend zijn in beginsel hierbij de programmalijnen uit de Welzijnsnota «Werken aan Sociale Kwaliteit».
Wat betreft de procedures van het projecten- en onderzoeksbeleid wordt rekening gehouden met de aanbevelingen van een uitgevoerd evaluatie onderzoek inzake het in de tweede helft van de jaren 1990 gevoerde projecten- en onderzoeksbeleid op het gebied van Ouderenbeleid. De aanbevelingen betreffen onder andere de implementatiemogelijkheden van projecten en onderzoeken en het belang van een programmatische aanpak.
Met name op het gebied van onderzoek worden deze gelden zoveel mogelijk besteed door middel van langer lopende onderzoeksprogramma's. In dit verband moeten genoemd worden de tienjarige longitudinale studie LASA, het NWO-programma Succesvol Ouder Worden, en verschillende door Zorgonderzoek Nederland (ZON) uitgevoerde programma's. Ook de ondersteuning van het Instituut voor Wonen en Zorg (IWZ) voor verschillende innovatieve vormen van wonen met zorg van ouderen past in dit kader. Met het nader concretiseren van de programmalijnen van de Welzijnsnota zal programma-gewijs besteden van gelden meer en meer het leidend principe zijn.
Versterking van de welzijnscomponent in de ouderenzorg (waarvoor meer aandacht mede noodzakelijk wordt naarmate het langer zelfstandig wonen van zorgbehoevende ouderen een grotere plaats inneemt), intensivering van ondersteuning van gemeenten bij het voeren van een integraal ouderenbeleid, en meer aandacht voor de bijdrage die vitale ouderen aan de samenleving kunnen leveren («human capital») zijn voor 2001 belangrijke aspecten van het innovatiebeleid.
Ten aanzien van het intersectoraal ouderenbeleid merk ik het volgende op.
Als gevolg van demografische ontwikkelingen vormen ouderen een steeds groter deel van de bevolking. In het ouderenbeleid heeft hierdoor in de loop der jaren een koerswijziging plaatsgevonden. Het accent ligt steeds meer op integraal, inclusief beleid en minder op apart ouderenbeleid. Beleid dient zich te richten op voorwaarden voor maatschappelijke participatie en adequate zorg voor wie daarop is aangewezen. Binnen het algemene beleid van het kabinet dient de specifieke positie van ouderen gewaarborgd te worden (zoals onder andere verwoord in de Welzijnsnota «Werken aan sociale kwaliteit» en in de kabinetsreactie op het WRR-rapport«Generatiebewust beleid»).
Bij de discussie over vergrijzing is er nog vaak sprake van een onnodige en onwenselijke problematisering. Deze problematisering zal bestreden moeten worden. Veranderingen in de bevolkingssamenstelling hebben meerdere, met name sociaal culturele dimensies. De discussie zal daarom veel meer in de richting moeten gaan van een samenleving voor alle leeftijden, zoals die ook internationaal wordt gepropageerd. Sociale cohesie en sociale kwaliteit zijn daarbij sleutelbegrippen. Lagere overheden en maatschappelijke organisaties hebben hierin een belangrijk aandeel. In de komende periode zal gewerkt gaan worden aan een nadere verheldering van de rollen, taken en verantwoordelijkheden van de afzonderlijke partijen op dit terrein.
Nu het ouderenbeleid op diverse niveaus vorm krijgt komt de samenwerking tussen betrokkenen (binnen en tussen departementen, provincies, gemeenten en maatschappelijke organisaties) nadrukkelijker in beeld. In juli 2000 is het project Intersectoraal Ouderenbeleid gestart om hiertoe, in samenspraak met betrokkenen, specifieke activiteiten en werkwijzen te ontwikkelen.
Zo wordt, om alle onderdelen van het ouderenbeleid in hun onderlinge samenhang te kunnen bezien, een «monitor ouderenbeleid» ontwikkeld en ingesteld. Vanuit een centraal punt binnen het ministerie van VWS worden met en tussen de diverse partijen werkafspraken gemaakt over informatie over en samenhang van beleid, evenals over gesignaleerde knelpunten. De SCP rapportage ouderen, die begin 2001 verschijnt, zal hierbij nadrukkelijk aan de orde komen.
Doel van de monitor is om in zowel coördinatie en wederzijdse informatievoorziening als signalering van knelpunten te voorzien. Om adequaat op actuele thema's in te kunnen inspelen kunnen binnen de monitor accenten gelegd worden.
Doelstelling van het ouderenbeleid blijft de participatie van ouderen, zowel maatschappelijk als op de arbeidsmarkt. Aan de coördinatie van het beleid ten aanzien van de diverse vormen van participatie van ouderen zal hoge prioriteit worden gegeven.
Voor kwetsbare ouderen kan ouderenadvisering, in welke vorm dan ook, een belangrijke bijdrage leveren aan de mogelijkheden om te participeren. Op het terrein van ouderenadvisering vinden vele goede initiatieven plaats maar over de plaats en inhoud van deze functie is nog veel onduidelijkheid en discussie. Inmiddels is het stimuleringsprogramma ouderenadvisering gestart met als doel om hierin meer duidelijkheid in te verkrijgen.
Het overgrote deel van de onderwerpen die passen in het Intersectoraal Ouderenbeleid hebben een plaats gevonden in de programmalijnen van de Welzijnsnota. Een ander deel bestaat uit onderzoek naar de mogelijkheden van gemengde privaat-publieke financieringsvormen op een aantal voor ouderen relevante terreinen. Aan de bestrijding van de wachtlijsten zal intensief aandacht worden besteed.
In verband met de verdere implementatie van de in 1997 ingezette indicatiestelling nieuwe stijl in de sector verpleging en verzorging, en de gefaseerde verbreding met sectoren gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg loopt het project indicatiestelling door in 2001.
b) De Welzijnswet 1994 dient als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging vindt voor het merendeel van de aangelegenheden plaats op grond van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en de subsidieregeling welzijnsbeleid. In een aantal gevallen kan het voorkomen dat de Kaderwet volksgezondheidssubsidies zal dienen als basis. In een aantal gevallen vindt de wijze van bekostiging plaats op grond van het Besluit Volksgezondheidssubsidies en de Subsidieregeling volksgezondheid. Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de overige uitgaven, die niet gebaseerd zijn op de Welzijnswet 1994.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
1 Toevoeging beheerskosten indicatiestelling | 20 000 | 20 000 | 20 000 | 20 000 |
2 Herschikking ivm uit te voeren onderzoek door SCP | – 30 | |||
3 Overheveling naar Zon tbv onderzoek ouderenbeleid | – 557 | – 240 | ||
4 Wachtlijstbestrijding (uit MJA V&V) | 3 800 | |||
Totaal onderdeel | 23 213 | 19 760 | 20 000 | 20 000 |
1 Voor de verpleeghuizen en verzorgingshuizen worden om de toegang tot de zorg te beheersen structureel extra middelen beschikbaar gesteld ten behoeve van professionele en uniforme indicatiestelling. Hiermee worden zowel het aantal indicaties vergroot, als de kwaliteit van de indicaties, de bedrijfsvoering, registratie en informatisering verbeterd.
2 Overheveling naar uitgavenartikel 22.06 in verband met een door het SCP uit te voeren onderzoek op het terrein van ouderenbeleid.
3 Overheveling naar het PEO-uitgavenartikel 25.02, onderdeel 15 in verband met een via de ZON uit te voeren onderzoek op het terrein van ouderenbeleid.
4 Overheveling uit de MJA-ruimte verpleging en verzorging ten behoeve van het bestrijden van wachtlijsten.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2402 | t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 21 575 | 23 203 | 23 443 | 24 733 | 25 780 | |||
1e Suppletore wet | 5 987 | – 3 194 | – 2 680 | – 1 200 | – 1 000 | |||
Nieuwe wijzigingen | 35 944 | 22 713 | 19 260 | 19 900 | 20 000 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 1 172 | 821 | 831 | 853 | 898 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 917 | 35 796 | 64 678 | 43 543 | 40 854 | 44 286 | 45 678 | 45 678 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2402 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 23 523 | 23 246 | 23 244 | 24 316 | 25 354 | |||
1e Suppletore wet | 8 330 | – 700 | – 700 | – 700 | – 700 | |||
Nieuwe wijzigingen | 34 844 | 23 213 | 19 760 | 20 000 | 20 000 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 832 | 822 | 823 | 862 | 898 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 30 083 | 67 529 | 46 581 | 43 127 | 44 478 | 45 552 | 45 552 | |
Uitgaven in EUR1000 | 13 651 | 30 643 | 21 138 | 19 570 | 20 183 | 20 671 | 20 671 |
Artikel 24.03 Gehandicaptenbeleid
Overzicht uitgavenrealisatie en -ramingen (in f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totaal artikel | 29 475 | 41 042 | 40 296 | 40 258 | 40 259 | 40 259 | 40 259 |
Uitgaven in EUR1000 | 13 375 | 18 624 | 18 286 | 18 268 | 18 269 | 18 269 | 18 269 |
Het gehandicaptenbeleid heeft als algemene doelstelling het ontwikkelen, het (doen) uitvoeren en evalueren van beleid gericht op het bevorderen van een kwalitatieve, doelmatige en vraaggestuurde ondersteuning en begeleiding aan gehandicapten en op het bevorderen van een samenhangend overheidsbeleid voor de doelgroep door het realiseren van afstemming tussen betrokken overheidsinstanties.
De financiële middelen voor deze doelstelling worden voor het grootste gedeelte in het kader van de AWBZ ter beschikking gesteld. Verantwoording daarvan vindt plaats in de Zorgnota 2001. De begrotingsmiddelen voor gehandicaptenbeleid zijn in verhouding tot de premiemiddelen gering. Ter vergelijking: in 2001 zal van de uitgaven in de gehandicaptenzorg f 7 miljard uit de premieontvangsten en f 40,0 miljoen uit de begrotingsmiddelen worden betaald.
a) De op dit begrotingsartikel geraamde uitgaven worden gedaan op grond van de Welzijnswet, Begrotingswet en de Kaderwet Volksgezondheid. Voor de uitgaven op grond van de Welzijnswet is de in april 1999 uitgebrachte Welzijnsnota 1999–2002 met de daarin genoemde programmalijnen uitgangspunt. In de Welzijnsnota worden de volgende programmalijnen genoemd:
– Participatie en toegankelijkheid;
– Voorkomen van sociale uitsluiting;
– Lokaal sociaal beleid;
– Professionaliteit en kwaliteit van voorzieningen;
– Onderzoek, monitoring en informatievoorziening.
In totaal gaat ongeveer f 15 miljoen van de begrotingsmiddelen voor de gehandicaptenzorg naar deze programmalijnen waarvan circa f 11 miljoen naar de programmalijn «Participatie en toegankelijkheid». Hiervan gaat het merendeel via structurele subsidies naar belangenbehartiging (verenigingen van ouders van gehandicapten, gehandicaptenraad, etc.).
In het kader van de welzijnsnota 1999–2002 worden twee stimuleringsprogramma's op het gebied van community care voor mensen met een handicap uitgevoerd.
– het landelijk programma community care gericht op vernieuwende ondersteuning door middel van voorbeeldprojecten (pilots) in de regio van mensen met een (ernstige) verstandelijke handicap;
– het project community care voor mensen met lichamelijke beperkingen door gemeenten en algemene dienstverleners.
Het landelijk programma community care omvat drie hoofdlijnen, namelijk:
– vormgeven van pilots waarin categoriale zorgaanbieders in een samenspel met andere voorzieningen de gevraagde ondersteuning van mensen met een handicap realiseren;
– monitoring van deze pilots en verspreiding van ervaringen en inzichten via een landelijk informatiepunt;
– ontwikkeling van concrete handreikingen voor de aanpak van community care via landelijke en regionale platforms.
Naast de aandacht voor mensen met en verstandelijke handicap zal gaandeweg ook een verbreding naar mensen met een ernstige lichamelijke handicap plaatsvinden.
Het project community care gemeenten en algemene dienstverleners is vooral gericht op het stimuleren van de ontwikkeling van breed toepasbare werkwijzen, methoden en informatie op het gebied van de zorg- en dienstverlening aan mensen met ernstige lichamelijke beperkingen ten behoeve van de toerusting van algemene dienstverlenende organisaties en beroepsbeoefenaren.
De monitoring en kennisverspreiding van de beide stimuleringsprogramma's programma vindt plaats via een landelijke informatiepunt community care.
Naast financiering op grond van de Welzijnswet vindt in toenemende mate financiering plaats op basis van de Kaderwet Volksgezondheid. Dit hangt onder andere samen met de introductie van de meerjarenafspraken. In totaal gaat het hier om circa f 19 miljoen. Op basis van deze Kaderwet worden bijvoorbeeld het Landelijk Centrum Indicatiestelling Gehandicaptenzorg en het kwaliteitsfonds voor de gehandicaptenzorg gefinancierd. Van de f 19 miljoen wordt circa f 3 miljoen besteed aan onderzoek en informatievoorziening op het terrein van de zorg. Voor het geval hierbij sprake is van opdrachtverlening door VWS worden de uitgaven gedaan op basis van de begrotingswet. Genoemd kunnen onder andere worden het onderzoek naar de nieuwe bekostigingssystematiek in de gehandicaptenzorg en het onderzoek naar benchmarking.
Tot slot wordt voor een bedrag van ongeveer f 5 miljoen subsidie verleend voor uitvoerend werk in de gehandicaptenzorg. Het betreft voornamelijk maatschappelijk werk voor doven maar ook subsidies aan het Rode Kruis en de Zonnebloem.
b) De Welzijnswet 1994 en de Kaderwet Volksgezondheidssubsidies dienen als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid, het Besluit Volksgezondheidssubsidies, de Subsidieregeling welzijnsbeleid en de Subsidieregeling volksgezondheid. Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de overige uitgaven, zoals de uitgaven in het kader van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende meervoudig en ernstig lichamelijk gehandicapte kinderen (TOG-regeling), die niet gebaseerd zijn op de Welzijnswet 1994 en de Kaderwet Volksgezondheidssubsidies.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Naar premie tbv proj. PGB-lichamelijk gehandicapten | – 2 300 | – 2 300 | – 2 300 | – 2 300 |
Totaal onderdeel | – 2 300 | – 2 300 | – 2 300 | – 2 300 |
Verlaging in verband met de financiering vanuit de premiesector van pilotprojecten persoonsgebonden budget in de sector lichamelijk gehandicapten.
Kengetallen/Volume- en prestatiegegevens
De volgende kengetallen zijn van instellingen in het kader van het uitvoerend werk ten behoeve van gehandicapten, die subsidie ontvangen.
Intensieve pleegzorg heeft als doelstelling verstandelijk gehandicapte kinderen met psychische en/of gedragsproblemen de mogelijkheid te bieden in een pleeggezin te wonen als alternatief voor langdurige internaatsopvoeding. De pleegouders worden gedurende de eerste twee jaren van de plaatsing intensief begeleid door een gespecialiseerde pleeggezinbegeleider die werkt vanuit een multidisciplinair samengesteld begeleidingsteam. De begeleiding is er op gericht pleegouders te ondersteunen bij het ontwikkelen van een passende houding (bejegening) en aanpak in de opvoeding van hun verstandelijk gehandicapte pleegkind met gedragsproblematiek. De verhoging van het aantal behandelingen in 2000 en 2001 is het gevolg van de uitbreiding van de intensieve pleegzorg in het kader van de meerjarenafspraken. De intensieve pleegzorg wordt in 2001 gesubsidieerd met f 0,5 miljoen.
Overzicht m.b.t. intensieve pleegzorg | ||||
Realisatie 1998 | Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 | |
Aantal behandelingen | 20 | 20 | 30 | 40 |
Voor overige volume- en prestatiegegevens wordt verwezen naar hoofdstuk 6, met bijbehorende bijlage B 6, van de Zorgnota 2001, waarin gedetailleerd wordt ingegaan op gebruik en capaciteit op dit beleidsterrein.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2403 | t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 35 630 | 39 885 | 39 849 | 39 850 | 39 850 | |||
1e Suppletore wet | 3 800 | 863 | 1 263 | 1 263 | 1 263 | |||
Nieuwe wijzigingen | 115 | – 2 300 | – 2 300 | – 2 300 | – 2 300 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 2 076 | 1 448 | 1 447 | 1 446 | 1 446 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 3 041 | 32 892 | 41 621 | 39 896 | 40 259 | 40 259 | 40 259 | 40 259 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2403 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 35 828 | 39 885 | 39 849 | 39 850 | 39 850 | |||
1e Suppletore wet | 3 913 | 1 263 | 1 263 | 1 263 | 1 263 | |||
Nieuwe wijzigingen | – 2 300 | – 2 300 | – 2 300 | – 2 300 | ||||
Nieuwe nominale wijzigingen | 1 301 | 1 448 | 1 446 | 1 446 | 1 446 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 29 475 | 41 042 | 40 296 | 40 258 | 40 259 | 40 259 | 40 259 | |
Uitgaven in EUR1000 | 13 375 | 18 624 | 18 286 | 18 268 | 18 269 | 18 269 | 18 269 |
Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
01 Doeluitkering Wet op de jeugdhulpverlening | 1 084 808 | 1 175 766 | 1 184 564 | 1 196 570 | 1 196 565 | 1 196 564 | 1 196 564 |
02 Overige uitgaven jeugdhulpverlening | 101 063 | 81 388 | 95 506 | 98 869 | 98 922 | 98 923 | 98 923 |
03 Overige uitgaven jeugdbeleid | 264 828 | 280 576 | 394 160 | 404 079 | 146 463 | 146 458 | 146 458 |
Totaal artikel | 1 450 699 | 1 537 730 | 1 674 230 | 1 699 518 | 1 441 950 | 1 441 945 | 1 441 945 |
Uitgaven in EUR1000 | 658 299 | 697 791 | 759 732 | 771 208 | 654 328 | 654 326 | 654 326 |
Het jeugdbeleid heeft als algemene doelstelling de kansen van jeugdigen te bevorderen en uitval tegen te gaan. Het versterken van de maatschappelijke positie van jeugdigen en het bevorderen van participatie in de samenleving zijn belangrijke elementen in dit beleidsperspectief. De kerntaken van het jeugdbeleid zijn:
– Het signaleren, analyseren en politiek bespreekbaar maken van ontwikkelingen in de maatschappij in hun effecten voor het jeugdbeleid en van de effecten van het jeugdbeleid op ontwikkelingen in de maatschappij;
– Zorg dragen voor de instandhouding en innovatie van het jeugdstelsel en de bijbehorende structuren, instanties en functies;
– Afstemming van het jeugdbeleid door het creëren en in stand houden van netwerken met andere overheden, maatschappelijke organisaties en internationale circuits.
Deze kerntaken zijn gericht op:
– Versterking van de maatschappelijke positie en participatie van jeugdigen;
– Verbetering van de structuur en de kwaliteit van het jeugdstelsel in het bijzonder kinderopvang en de preventieve en curatieve jeugdzorg;
– Versterking van de positie van gebruikers van het jeugdstelsel;
– Versteviging van de bestuurlijke samenhang in het jeugdstelsel.
Het parlement wordt jaarlijks onder meer geïnformeerd door middel van een Voortgangsrapportage Beleidskader Jeugdzorg. Voor gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de meest recente rapportage, de Voortgangsrapportage Beleidskader Jeugdzorg 2001–2004, welke gelijktijdig met deze begroting wordt aangeboden.
24.04 Onderdeel 01 Doeluitkering Wet op de jeugdhulpverlening
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen de aan de provincies en de als provincie aangemerkte grootstedelijke regio's verstrekte doeluitkeringen ter bestrijding van de kosten van de regionale jeugdhulpverleningsvoorzieningen en samenwerkingsverbanden. Tegenover de uitgaven in het kader van de doeluitkering staan ontvangsten inzake ouderbijdragen die zijn gebaseerd op de Wet op de jeugdhulpverlening (ontvangstenartikel 24.03, onderdeel 02), desinvesteringen (ontvangstenartikel 24.03, onderdeel 03) en bijdragen van het Ministerie van Justitie aan de samenwerkingsverbanden jeugdhulpverlening (ontvangstenartikel 24.02, onderdeel 02). Tegenover de uitgaven staan tevens ontvangsten voortvloeiend uit het afrekenen van in voorgaande jaren verstrekte subsidievoorschotten (ontvangstenartikel 24.01, onderdeel 01).
b) De basis voor de doeluitkering wordt gevormd door de Wet op de jeugdhulpverlening.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Wijziging doeluitkering | 709 | 709 | 709 | 709 |
Totaal onderdeel | 709 | 709 | 709 | 709 |
Aanpassing van de doeluitkeringen van de provincies Friesland en Noord-Holland. Dekking is gevonden door artikelonderdeel 02 van dit artikel met dezelfde bedragen te verlagen.
In aansluiting op de uitgangspunten van de Wet op de jeugdhulpverlening hechten provincies en grootstedelijke regio's aan een versterking van de ambulante hulpverlening en, mede op basis van Regie in de Jeugdzorg, een versterking van de toegang tot de jeugdzorg. Het door provincies en grootstedelijke regio's beschikbaar gesteld bedrag voor ambulante hulpverlening en toegang neemt toe. Het bedrag voor pleegzorg en dagbehandeling blijft nagenoeg gelijk. Daarentegen neemt het bedrag voor residentiële hulpverlening geleidelijk af.
In de jeugdzorg is de systematiek van meerjarenafspraken geïntroduceerd om de verdere doorvoering van het vernieuwingsproces en Regie in de jeugdzorg te bewaken ten tijde van de ontwikkeling van de Wet op de jeugdzorg. Deze wet zal de Wet op de jeugdhulpverlening op termijn vervangen. Het Beleidskader Wet op de jeugdzorg – de basis voor de nieuwe wet – is op 26 juni 2000 in de Tweede Kamer besproken. De algemene reacties van de verschillende fracties waren positief. De implementatie in beleid en praktijk, zoals in hoofdlijnen in het beleidskader beschreven, wordt in overleg met de betrokken partners uitgewerkt. Verder wordt de komende periode het formuleren van het wetsvoorstel ter hand genomen. Volgens planning zal het wetsvoorstel in januari 2001 naar de formele adviesorganen worden gezonden.
In de Meerjarenafspraken jeugdzorg 2000–2002 zijn met betrekking tot vier thema's afspraken over de per 1 januari 2003 te behalen resultaten gemaakt:
– de vorming en verdere inrichting van de Bureaus Jeugdzorg (BJZ);
– de vorming en verdere inrichting van de Advies- en meldpunten kindermishandeling (AMK's);
– de aanpak van capaciteitsknelpunten, met als specifieke insteek de versterking van de ambulante hulpverlening en de invoering van een flexbudget;
– de aansluiting jeugdzorg – lokale/regionale jeugdvoorzieningen.
Basis voor de meerjarenafspraken vormt de inzet van de extra middelen jeugdzorg, welke vanuit het Regeerakkoord 1998 en de de opbrengst van de fiscalisering van de omroepbijdragen beschikbaar zijn gekomen. Deze middelen worden de komende jaren aan de doeluitkering jeugdhulpverlening toegevoegd. Wat betreft de ambulante hulpverlening, valt in het Beleidskader Wet op de jeugdzorg de licht ambulante jeugdzorg– in de Wet op de jeugdhulpverlening nu nog licht ambulante jeugdhulpverlening onder het regime van het zorgaanbod. Daarmee krijgt het een plaats binnen de modularisering en zorgprogrammering van het gehele zorgaanbod. Bij de bovengenoemde implementatie in beleid en praktijk wordt dit verder uitgewerkt.
Verder is de pleegvergoeding met terugwerkende kracht per 1 januari 2000 geïndexeerd (Stc. 16 juni 2000, nr. 114), wat neerkomt op een extra bijdrage van f 0,6 miljoen structureel vanaf 2000 voor het VWS-aandeel. Door de Ministeries van VWS en Justitie wordt gewerkt aan een aanpassing van de regelgeving waardoor een structurele indexering van de pleegvergoeding zal plaatsvinden vanaf 2001.
In de onderstaande tabellen worden volume- en financiële ontwikkelingen bij de verstrekte doeluitkeringen aan de provincies en de grootstedelijke regio's weergegeven. Het gaat om de gezamelijke doeluitkering voor de regionale hulpverlening van de ministeries VWS en van Justitie (verhouding circa 93% VWS en 7% Justitie). De capaciteit heeft betrekking op het aantal plaatsen of bedden. Gelet op de aangeboden voorzieningen is dit bij ambulant niet van toepassing en wordt alleen de ontwikkeling in budget geschetst. De onderstaande gegevens zijn afkomstig van provincies en grootstedelijke regio's zelf. Naar verwachting neemt door de invoering van de Planning en Controlcyclus in de jeugdhulpverlening de beschikbaarheid en de betrouwbaarheid van de capaciteits- en budgetgegevens toe.
Tabel Ia: Inzet doeluitkering Jeugdhulpverlening (pleegzorg), per provincie/regio, over de jaren 1998–2001 (bedragen x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Pleegzorg | Realisatie 1998 | Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 | ||||
Bedrag | Cap. | Bedrag | Cap. | Bedrag | Cap. | Bedrag | Cap. | |
Provincie/regio | ||||||||
Groningen | 5 286 | 345 | 4 889 | 345 | 5 210 | 348 | 5 141 | 348 |
Friesland | 5 792 | 310 | 5 683 | 310 | 5 555 | 310 | 5 504 | 295 |
Drenthe | 3 045 | 199 | 3 581 | 222 | 3 445 | 215 | 3 581 | 222 |
Overijssel | 5 980 | 394 | 6 174 | 394 | 6 104 | 394 | 6 167 | 394 |
Gelderland | 14 885 | 904 | 15 174 | 904 | 14 524 | 866 | 13 986 | 900 |
Flevoland | 1 809 | 118 | 2 786 | 178 | 2 232 | 178 | 2 786 | 178 |
Utrecht | 7 674 | 493 | 7 100 | 493 | 7 604 | 493 | 7 743 | 493 |
Noord-Holland | 6 196 | 529 | 7 831 | 546 | 7 214 | 546 | 7 592 | 507 |
Zuid-Holland | 9 195 | 569 | 10 262 | 558 | 10 821 | 598 | 10 759 | 578 |
Zeeland | 4 193 | 283 | 4 275 | 283 | 4 242 | 283 | 4 358 | 283 |
Noord-Brabant | 17 614 | 1 270 | 18 571 | 1 246 | 18 347 | 1 246 | 18 515 | 1 246 |
Limburg | 7 891 | 573 | 7 991 | 545 | 7 163 | 510 | 6 795 | 510 |
Amsterdam | 14 188 | 896 | 13 156 | 824 | 14 871 | 889 | 14 527 | 893 |
Rotterdam | 12 563 | 859 | 9 429 | 701 | 11 823 | 701 | 10 649 | 658 |
Haaglanden | 7 020 | 471 | 7 545 | 477 | 7 452 | 477 | 7 562 | 477 |
Totaal | 123 781 | 8 213 | 124 447 | 8 026 | 126 606 | 8 054 | 125 665 | 7 982 |
Het totale bedrag dat jaarlijks door provincies en grootstedelijke regio's besteed wordt aan pleegzorg blijft in de periode 1998–2001 nagenoeg gelijk (circa f 125 miljoen). Er is sprake van een lichte daling in capaciteit. Dit is veelal het gevolg van hogere kosten per plaats door onder andere een intensievere begeleiding per plaats.
Tabel Ib: Inzet doeluitkering Jeugdhulpverlening (dagbehandeling), per provincie/regio, over de jaren 1998–2001 (bedragen x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Dagbehandeling | Realisatie 1998 | Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 | ||||
Bedrag | Cap. | Bedrag | Cap. | Bedrag | Cap. | Bedrag | Cap. | |
Provincie/regio | ||||||||
Groningen | 7 610 | 158 | 7 511 | 158 | 8 191 | 166 | 7 795 | 144 |
Friesland | 7 781 | 137 | 8 032 | 137 | 7 770 | 137 | 6 449 | 110 |
Drenthe | 5 965 | 138 | 8 308 | 191 | 8 020 | 191 | 8 308 | 191 |
Overijssel | 19 496 | 369 | 22 706 | 382 | 19 374 | 368 | 24 528 | 414 |
Gelderland | 25 115 | 488 | 25 294 | 488 | 25 633 | 553 | 22 791 | 468 |
Flevoland | 4 313 | 44 | 9 967 | 279 | 4 280 | 84 | 9 967 | 279 |
Utrecht | 16 329 | 319 | 14 200 | 319 | 14 286 | 319 | 14 297 | 317 |
Noord-Holland | 17 004 | 377 | 20 144 | 389 | 19 747 | 389 | 21 594 | 389 |
Zuid-Holland | 16 329 | 286 | 18 061 | 344 | 18 257 | 360 | 18 087 | 368 |
Zeeland | 6 408 | 114 | 6 076 | 114 | 6 097 | 114 | 6 571 | 114 |
Noord-Brabant | 30 780 | 604 | 29 226 | 601 | 31 171 | 601 | 30 142 | 607 |
Limburg | 28 921 | 541 | 24 473 | 512 | 24 029 | 544 | 23 191 | 490 |
Amsterdam | 28 785 | 522 | 26 142 | 545 | 24 117 | 535 | 24 013 | 500 |
Rotterdam | 18 811 | 392 | 18 846 | 392 | 18 811 | 392 | 20 824 | 400 |
Haaglanden | 14 300 | 311 | 13 906 | 288 | 13 959 | 295 | 13 907 | 295 |
Totaal | 247 912 | 4 800 | 252 892 | 5 139 | 243 742 | 5 048 | 252 464 | 5 086 |
Het totale bedrag dat jaarlijks door provincies en grootstedelijke regio's besteed wordt aan daghulp varieert in de periode 1998–2001 rond de f 250 miljoen. De capaciteit stabiliseert zich in deze periode op ruim 5 000 plaatsen.
Tabel Ic: Inzet doeluitkering Jeugdhulpverlening (residentieel), per provincie/regio, Over de jaren 1998–2001 (bedragen x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Residenteel | Realisatie 1998 | Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 | ||||
Bedrag | Cap. | Bedrag | Cap. | Bedrag | Cap. | Bedrag | Cap. | |
Provincie/regio | ||||||||
Groningen | 13 751 | 231 | 13 818 | 215 | 13 628 | 203 | 13 092 | 183 |
Friesland | 24 159 | 258 | 24 230 | 250 | 23 438 | 250 | 20 413 | 211 |
Drenthe | 14 255 | 189 | 12 303 | 178 | 12 144 | 181 | 12 303 | 170 |
Overijssel | 38 802 | 452 | 35 644 | 406 | 36 987 | 439 | 34 557 | 395 |
Gelderland | 61 213 | 884 | 64 473 | 884 | 62 348 | 882 | 60 199 | 878 |
Flevoland | 9 789 | 105 | 9 428 | 113 | 9 073 | 113 | 9 428 | 113 |
Urecht | 38 822 | 485 | 37 000 | 485 | 35 943 | 485 | 38 322 | 493 |
Noord-Holland | 36 772 | 507 | 37 517 | 502 | 35 794 | 497 | 36 769 | 497 |
Zuid-Holland | 34 511 | 426 | 32 092 | 421 | 31 782 | 420 | 30 780 | 406 |
Zeeland | 6 630 | 88 | 6 642 | 89 | 6 260 | 89 | 6 502 | 89 |
Noord-Brabant | 79 717 | 961 | 72 990 | 960 | 74 995 | 960 | 73 804 | 970 |
Limburg | 55 631 | 723 | 50 736 | 661 | 52 019 | 688 | 47 074 | 648 |
Amsterdam | 41 300 | 627 | 43 946 | 606 | 38 319 | 696 | 47 762 | 659 |
Rotterdam | 45 332 | 625 | 43 033 | 618 | 45 016 | 625 | 48 824 | 611 |
Haaglanden | 27 926 | 412 | 27 086 | 342 | 26 183 | 342 | 24 605 | 342 |
Totaal | 528 611 | 6 973 | 510 938 | 6 730 | 503 929 | 6 870 | 504 434 | 6 665 |
Ten opzichte van 1998 beramen de provincies en grootstedelijke regio's in 2001 ruim f 24 miljoen minder aan residentiële hulp. In samenhang hiermee wordt in deze periode ook de capaciteit met ruim 300 plaatsen verminderd tot circa 6 660 plaatsen. De totale bijdrage aan residentiële hulp bedraagt in 2001 naar verwachting ruim f 500 miljoen. De vermindering van de bijdrage aan residentiële hulp is door provincies en grootstedelijke regio's met name aangewend voor versterking van de ambulante hulp en voor versterking van de toegang tot de jeugdzorg.
Tabel Id: Inzet doeluitkering Jeugdhulpverlening (ambulant), per provincie/regio, over de jaren 1998–2001 (bedragen x f 1 000) | ||||
Preventief/Ambulant | Realisatie 1998 | Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 |
Provincie/regio | ||||
Groningen | 5 063 | 7 610 | 8 204 | 11 876 |
Friesland | 5 888 | 7 541 | 4 837 | 13 257 |
Drenthe | 3 079 | 4 594 | 3 199 | 5 269 |
Overijssel | 7 470 | 10 285 | 9 478 | 13 832 |
Gelderland | 19 580 | 24 774 | 23 200 | 31 332 |
Flevoland | 3 667 | 4 534 | 4 948 | 4 534 |
Utrecht | 10 069 | 12 100 | 9 810 | 17 807 |
Noord-Holland | 9 099 | 10 324 | 12 377 | 14 992 |
Zuid-Holland | 13 542 | 15 390 | 14 846 | 19 048 |
Zeeland | 3 486 | 4 747 | 5 728 | 6 241 |
Noord-Brabant | 17 258 | 20 430 | 24 848 | 30 134 |
Limburg | 12 000 | 17 473 | 13 036 | 20 334 |
Amsterdam | 25 188 | 34 885 | 30 939 | 38 321 |
Rotterdam | 5 919 | 15 179 | 8 218 | 16 214 |
Haaglanden | 5 587 | 8 660 | 7 431 | 13 084 |
Totaal | 146 896 | 198 526 | 181 099 | 256 275 |
In 2001 besteden de provincies en grootstedelijke regio's naar verwachting ruim f 256 miljoen aan ambulante hulp. Dit is bijna f 110 miljoen meer dan in 1998. Deze toename is het gevolg van het beleid gericht op versterking van de toegang tot de jeugdzorg en de ambulante hulpverlening. De toename wordt voornamelijk bekostigd vanuit de extra middelen jeugdzorg en vanuit een vermindering van de bijdrage aan residentiële hulp. Voor een deel van het bedrag van f 256 miljoen in 2001 wordt door de provincies en grootstedelijke regio's een meer specifieke bestemming genoemd. Het gaat om de volgende bedragen: f 89 miljoen toegang en f 17 miljoen advies- en meldpunten kindermishandeling.
Tabel II is een samenvatting in totalen van tabel 1a t/m 1c. Hieraan is toegevoegd een regel per voorzieningensoort pleegzorg, dagbehandeling en residentieel met bedragen per eenheid (capaciteitsplaats) voor de verschillende gepresenteerde jaren. Het in totaliteit besteed, c.q. beraamd bedrag wordt gedeeld door het aantal gerealiseerde, c.q. geplande capaciteitsplaatsen. De geraamde bedragen voor de jaren 2000 en 2001 zijn exclusief de OVA-bijstelling 2000.
Tabel II: Bedrag per capaciteitsplaats per voorzieningensoort 1998–2001 | ||||
Voorzieningensoort | Realisatie 1998 | Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 |
Pleegzorg | ||||
Capaciteit | 8 127 | 8 026 | 8 054 | 7 982 |
Bedrag | 126 869 | 124 447 | 126 607 | 125 665 |
bedrag per eenheid | 15 611 | 15 505 | 15 720 | 15 744 |
Dagbehandeling | ||||
Capaciteit | 4 800 | 5 139 | 5 048 | 5 086 |
Bedrag | 247 947 | 252 892 | 243 742 | 252 464 |
bedrag per eenheid | 51 656 | 49 210 | 48 285 | 49 639 |
Residentieel | ||||
Capaciteit | 6 973 | 6 730 | 6 870 | 6 665 |
Bedrag | 528 610 | 510 938 | 503 929 | 504 434 |
bedrag per eenheid | 75 808 | 75 919 | 73 352 | 75 684 |
(Bedragen per eenheid in guldens, overige bedragen x f 1 000)
De onderstaande gegevens zijn afkomstig van de Stichting Registratie Jeugdhulpverlening (SRJV).
Tabel III: Verhouding vrijwillige en justitiële plaatsingen regionale voorzieningen | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
1997 | 1998 | 1999 | ||||
Maatregel | Vrijwillig | Maatregel | Vrijwillig | Maatregel | Vrijwillig | |
Ambulant | 44 | 56 | 13 | 87 | ||
Ambulant (vt)* | 2 | 98 | ||||
Ambulant (ind)* | 14 | 86 | ||||
Dagbehandeling | 25 | 75 | 13 | 87 | 11 | 89 |
Pleegzorg | 73 | 27 | 70 | 30 | 80 | 20 |
Residentieel | 50 | 50 | 46 | 54 | 45 | 55 |
* Voor het jaar 1999 is door de SRJV een uitsplitsing aangebracht naar ambulant, vrij toegankelijk (vt) en ambulant, geïndiceerd (ind).
In de Wet op de jeugdhulpverlening is bepaald dat jeugdigen over wie een kinderbeschermingsmaatregel is uitgesproken voorrang hebben voor wat betreft plaatsing in een jeugdhulpverleningsvoorziening (de zogeheten voorrangsregel). De wijziging in de verhouding maatregel/vrijwillig in de ambulante voorzieningen in 1998 wordt veroorzaakt doordat de (gezins)voogdij-instellingen vanaf 1999 niet meer in de registratie van de SRJV zijn opgenomen, doordat de sector (GVI's) heeft gekozen voor een registratie in een eigen systeem, waaruit nog geen gegevens voor VWS beschikbaar zijn gesteld. Op termijn zullen deze gegevens opgenomen worden in het intersectorale informatiesysteem (ISIS).
Tabel IV: Bezettingsgraden regionale voorzieningen | ||||
1997 | 1998 | 1999 | 2000* | |
Dagbehandeling | 100% | 85% | 95% | 95% |
Regionale pleegzorg | 90% | 89% | 99% | 95% |
Regionale residentiële hulp | 89% | 81% | 92% | 95% |
* Het betreft hier een raming voor het jaar 2000. Het streven is de capaciteit zo goed mogelijk te benutten (minimaal 95%)
Deze bezettingspercentages per voorzieningensoort zijn berekend door de SRJV op basis van de ontvangen cliëntregistratiegegevens, gecorrigeerd voor voorzieningen waarvan geen of onverwerkbare gegevens zijn ontvangen. Als gevolg daarvan kunnen de bezettingspercentages in de jaarverantwoordingen van de instellingen (gedekt door een accountantsverklaring) van deze bezettingspercentages afwijken.
24.04 Onderdeel 02 Overige uitgaven jeugdhulpverlening
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen de subsidies voor de uitgaven ten behoeve van kwaliteitsverbetering en vernieuwing van de jeugdhulpverlening, alsmede niet-personeelsgebonden materiële uitgaven en overige uitgaven. Onder dit artikelonderdeel vallen, onder landelijke voorzieningen jeugdhulpverlening en innovatiebeleid, onder meer het terrein van de bestrijding kindermishandeling, thuisloze jongeren, de aansluiting tussen vraag en aanbod en de toegang tot de jeugdzorg, de ontwikkeling van zorgprogramma's en de structurering van de informatievoorziening op dit beleidsterrein.
Tegenover de uitgaven op dit onderdeel staan ontvangsten voortvloeiend uit het afrekenen van subsidievoorschotten (ontvangstenartikel 24.01, onderdeel 01), ontvangsten inzake ouderbijdragen die zijn gebaseerd op de Wet op de jeugdhulpverlening (ontvangstenartikel 24.03, onderdeel 02) en bijdragen van het Ministerie van Justitie (ontvangstenartikel 24.02, onderdeel 02).
b) De Wet op de jeugdhulpverlening, de Welzijnswet en de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen dienen als juridische basis voor de subsidie-uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Besluit tijdelijke regeling subsidiëring jeugdhulpverlening, het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en de Subsidieregeling welzijnsbeleid. De Begrotingswet dient als basis voor de overige uitgaven en subsidies die niet gebaseerd zijn op eerder genoemde wetten.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
1 Normharmonisatie LWRV-A obv motie Orgu | 13 800 | 13 800 | 13 800 | 13 800 |
2 Inzet PEO jeugdbeleid voor tegenvaller ouderbijdragen | – 5 450 | – 5 750 | – 5 950 | – 5 950 |
3 Inzet PEO-jeugdbeleid tbv knelpunten Welzijnsnota | – 550 | – 250 | – 50 | – 50 |
4 Wijziging doeluitkering | – 709 | – 709 | – 709 | – 709 |
Totaal onderdeel | 7 091 | 7 091 | 7 091 | 7 091 |
1 Verhoging naar aanleiding van de motie Örgu/Eurlings (TK,1999–2000, 26 816, nr. 12) met het doel de normvergoeding voor de achtervangfunctie, welke een aantal van de Landelijk Werkende Residentiële Voorzieningen vervullen, te verhogen. Over de aanwending van de extra beschikbare gelden worden afspraken met de betrokken instellingen en provincies gemaakt. Onderdeel 03 van dit uitgavenartikel wordt hiertoe structureel met f 2 miljoen verlaagd. De overige f 11,8 miljoen wordt generaal gedekt.
2 Als gevolg van diverse redenen leiden geraamde voornemens op het terrein van PEO-Jeugdbeleid jaarlijks niet tot uitgaven (In totaal f 10 miljoen op dit artikel).
De laatste jaren is deze onderuitputting ingezet voor VWS-brede problematiek binnen de welzijnssector. Dit onderdeel wordt thans structureel met f 6 miljoen verlaagd. Deze ruimte wordt voor f 5,5 miljoen in 2001, oplopend tot bijna f 6 miljoen vanaf 2003 ingezet voor de structurele oplossing van het probleem van de jaarlijks tegenvallende ontvangsten ouderbijdragen die op de Wet jeugdhulpverlening (ontvangstenartikel 24.04, onderdeel 02) zijn gebaseerd.
3 De overige PEO-ruimte wordt overgeheveld naar uitgavenartikel 24.09, onderdeel 01 ter reservering voor knelpunten bij de uitvoering van de Welzijnsnota.
4 Verlaging ten gunste van onderdeel 01 van dit artikel ten behoeve van de aanpassing van de doeluitkeringen aldaar.
Landelijke voorzieningen jeugdhulpverlening 1998–2000 (bedragen x f 1 miljoen) | ||||||
1999 Capaciteit | Bedrag | 2000 Capaciteit | Bedrag | 2001 Capaciteit | Bedrag | |
Residentieel | 525 | 45,6 | 525 | 45,6 | 510 | 45,6 |
Pleegzorg | 296 | 4,1 | 296 | 4,1 | 296 | 4,1 |
Ambulant | n.v.t. | 0,3 | n.v.t. | 0,3 | n.v.t. | 0,3 |
Totaal | 50,0 | 50,0 | 50,0 |
In tabel I is de OVA-bijstelling 2000 nog niet verwerkt. Verder is nog niet in 2001 de gedecentraliseerde landelijke capaciteit van de Leo-stichting verwerkt, evenmin als de bovengenoemde normprijsverhoging op basis van de motie Orgu/Eurlings.
De onderstaande gegevens zijn afkomstig van de Stichting Registratie Jeugdhulpverlening (SRJV).
Verhouding vrijwillige en justitiële plaatsingen in landelijke voorzieningen (in percentages) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
1997 | 1998 | 1999 | ||||
Maatregel | Vrijwillig | Maatregel | Vrijwillig | Maatregel | Vrijwillig | |
Ambulant | 79 | 21 | 8 | 92 | * | * |
Pleegzorg | 73 | 27 | 78 | 22 | * | * |
Residentieel | 42 | 58 | 55 | 45 | 53 | 47 |
* Als gevolg van ingrijpende software-wijzigingen in 1999 zijn nog niet alle landelijk ambulante voorzieningen en landelijke pleegzorgvoorzieningen in staat gebleken gegevens over 1999 aan de SRJV te leveren.
In de Wet op de jeugdhulpverlening is bepaald dat jeugdigen over wie een kinderbeschermingsmaatregel is uitgesproken voorrang hebben voor wat betreft plaatsing in een jeugdhulpverleningsvoorziening (de zogeheten voorrangsregel). De wijziging in de verhouding maatregel/vrijwillig in de ambulante voorzieningen in 1998 wordt veroorzaakt doordat de (gezins)voogdij-instellingen vanaf 1999 niet meer in de registratie van de SRJV zijn opgenomen.
Overzicht van bezettingsgraden landelijke voorzieningen in percentages | ||||
1997 | 1998 | 1999 | **2000 | |
Landelijke pleegzorg | 101 | 74 | * | 95 |
Landelijke residentieel hulp | 101 | 86 | 75 | 95 |
* Als gevolg van ingrijpende software-wijzigingen in 1999 zijn nog niet alle landelijke pleegzorgvoorzieningen in staat gebleken gegevens over 1999 aan de SRJV te leveren.
** Het betreft hier een raming voor het jaar 2000. Het streven is de capaciteit zo goed mogelijk te benutten (minimaal 95%).
24.04 Onderdeel 03 Overige uitgaven jeugdbeleid
a) Op artikel worden uitgaven geraamd voor de volgende activiteiten:
Kinderopvang en buitenschoolse opvang. Het kabinet heeft met ingang van 1999 middelen beschikbaar gesteld voor een verdere uitbreiding van de capaciteit van de kinderopvang. Het gaat om kinderopvang in de leeftijd 0–12 jaar. Het beleid heeft zijn basis in de beleidsnota kinderopvang (Tweede Kamer 1998–1999, 26 587, nr. 1 en 2). Instrument voor de capaciteitsuitbreiding is een specifieke uitkering gericht op gemeenten. De Tijdelijke stimuleringsmaatregel buitenschoolse opvang, die sinds 1997 van kracht is, is hierin geïntegreerd. Met de beschikbare middelen is een capaciteitsuitbreiding met 71 000 plaatsen mogelijk. Deze uitbreiding moet eind 2002 gerealiseerd zijn. Uitgangspunt is dat de nieuwe capaciteit voor 45% uit subsidieplaatsen en voor 55% uit bedrijfsplaatsen zal bestaan en, naar leeftijdscategorie gerekend, voor 40% uit opvang voor 0–4 jarigen en voor 60% uit buitenschoolse opvang. Overigens is het de bedoeling de faciliteiten voor de uitbreiding van de kinderopvang verder te verbeteren met de middelen die beschikbaar zijn gekomen uit hoofde van de motie De Graaf (Tweede Kamer 1999–2000, 26 800 nr. 21) onder meer gericht op verruimde openingstijden. Door het naar voren halen van de rijksbijdrage van 250 miljoen stelt het kabinet extra gelden ter beschikking om gemeenten in staat te stellen de uitbreiding sneller te realiseren. Voorwaarde om extra geld te ontvangen is dat gemeenten daadwerkelijk in staat zijn de uitbreiding versneld te realiseren.
De capaciteitsuitbreiding kan leiden tot 10 000 extra arbeidsplaatsen (fte's) voor circa 20 000 personen. Ter ondersteuning van de capaciteitsuitbreiding worden middelen ingezet voor arbeidsmarktbeleid, monitoring en voor andere flankerende maatregelen. In 2001 gaat het totaal om f 6 miljoen.
Voor de groep 12–16 jarigen wordt in de periode 1999–2003 op experimentele basis ervaring opgedaan met projecten voor tieneropvang. Het betreft 67 projecten in 60 gemeenten die in totaal circa 2 200 plaatsen omvatten.
De terugloop in de middelen op dit artikelonderdeel vanaf 2003 wordt verklaard door het aflopen van de regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang per 31 december 2002. De middelen die voor deze uitbreiding beschikbaar zijn, blijven na afloop van de regeling beschikbaar voor de kinderopvang en buitenschoolse opvang. De besluitvorming over hoe de financiering vanaf 2003 zal lopen is onderdeel van het traject van de totstandkoming van de Wet basisvoorziening kinderopvang. Deze Wet zal financiering de vraag (via de ouders) als uitgangspunt hanteren. Als financieel kader voor de Wet basisvoorziening kinderopvang geldt het totaal aan middelen dat meerjarig, zowel via de begroting, als in de vorm van fiscale faciliteiten, beschikbaar is.
– Uitgangspunt voor een nieuw financieel stelsel voor de kinderopvang is een evenwichtige kostendeling tussen ouders, werkgevers en overheid. Ouders dragen een van hun inkomen afhankelijk deel bij aan de kosten van het kinderopvanggebruik. Werkgevers dragen circa 35% bij aan de kosten voor de kinderopvang van hun werknemers. De (rijks)overheid vult via een inkomensafhankelijke tegemoetkoming de ouderbijdrage aan. Verder regelt de nieuwe wet de structuur van de kinderopvang, de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de verschillende overheden, sociale partners en ouders, de positie van de specifieke doelgroepen, de kwaliteit en het toezicht daarop.
– Versterking maatschappelijke positie van jeugdigen
Jeugdparticipatie is gericht op het betrekken van de jeugd bij de maatschappij om beleid en voorzieningen voor de jeugd beter te laten aansluiten bij de leefwereld van jeugdigen. De Staatssecretaris van VWS heeft in een brief aan de Tweede Kamer (DJB/APJB-2021970, 23 februari 2000) aangekondigd een Commissie in het leven te zullen roepen die de opdracht krijgt een impuls te geven aan het jeugdparticipatiebeleid door goede voorbeelden bredere bekendheid te geven en betrokkenen te adviseren over concrete maatregelen en activiteiten ter bevordering van jeugdparticipatie.
De Commissie is inmiddels samengesteld. Onder voorzitterschap van de voormalige minister van WVC, mevr. H. d'Ancona werkt de Commissie thans een Plan van Aanpak uit dat naar verwachting in november 2000 wordt gepresenteerd en dat de periode 2001 t/m 2003 beslaat. Een communicatieplan zal daarvan deel uitmaken. Voor de uitvoering van activiteiten van de Commissie is een bedrag van f 0,8 miljoen per jaar beschikbaar.
Op 3 juli 2000 is aan de Staatssecretaris van VWS een advies aangeboden voor de vorming van een landelijke Jeugdraad. Het is de bedoeling dat thans bestaande koepels van jeugdorganisaties in de nieuw te vormen Jeugdraad hun krachten bundelen en gezamenlijk fungeren als spreekbuis voor de jeugd en aanspreekpunt voor de overheid. Het advies wordt thans bestudeerd, en interdepartementaal afgestemd.
– Landelijke Jeugd Organisaties
Per 1-1-2000 zijn de gewijzigde subsidiebepalingen voor landelijke jeugdorganisaties in werking getreden. Als gevolg van de nieuwe bepalingen wordt onder meer gewerkt met een projectentender. Landelijke jeugdorganisaties kunnen projectplannen indienen die met name tot doel hebben enkele beleidsthema's die aan de Welzijnsnota zijn gerelateerd nader uit te werken en in te vullen. Het gaat hier om de thema's participatie van jeugdigen, bevorderen van vrijwilligerswerk door jongeren en sociale integratie van kwetsbare jongeren. Voor de landelijke jeugdorganisaties is in 2001 een bedrag van f 16,9 miljoen beschikbaar, waarvan f 3,3 miljoen ten behoeve van de projectentender.
– Internationaal Jeugdbeleid
In maart 2000 is overeenstemming bereikt tussen de Europese Raad, het Europese Parlement en de Europese Commissie over het jeugdprogramma. Voor het programma dat 7 jaar gaat duren zal een budget van f 1,1 miljard beschikbaar zijn. De Commissie heeft inmiddels een eerste Werkplan voor 2000 en 2001 gepresenteerd waarin onder meer de volgende prioriteiten worden genoemd: toegankelijkheid van het programma voor jongeren uit achterstandsgroepen en gehandicapte jongeren, ontwikkeling van sporten culturele activiteiten en samenwerking met de Raad van Europa. Het programma is inmiddels gestart. Als Nationaal Agent is het NIZW-International Centre aangewezen. In het programma worden tenminste 1500 Nederlandse jongeren bij korte uitwisselingen «uitgezonden» naar andere Europese landen (of zgn. derde landen), er worden ruim 1500 jongeren uit het buitenland in Nederland ontvangen; er gaan ruim 175 Nederlandse jongeren gedurende langere tijd vrijwilligerswerk in het buitenland verrichten, ruim 100 jongeren uit Europese landen komen dat in ons land doen. Op de begroting van VWS is in 2001 een bedrag gereserveerd van f 0,9 miljoen voor de kosten van het agentschap en uitvoering van het programma, zijnde 50% van het totaal benodigde bedrag. De Europese Commissie voorziet in de resterende 50%.
De Europese Commissie stelt in 2000 een Witboek samen over het Europees jeugdbeleid. Hierbij zal een jeugdforum betrokken zijn, organisaties worden geconsulteerd en is voor ICT-ontwikkelingen (internet) een belangrijke rol weggelegd.
– Jeugdonderzoek
Programmering van intersectoraal jeugdonderzoek vindt plaats in het kader van de nota Zicht op Jeugd van de Interdepartementale Commissie Jeugdonderzoek (CJO).
Prioritaire aandachtsgebieden zijn participatie, maatschappelijke tweedeling en cohesie, risicogedrag en geweld. Ontwikkelingen en invloeden op jeugd worden systematisch gevolgd en geanalyseerd door middel van de jeugdmonitor, uitgevoerd door CBS en SCP. Met het oog op kennismanagement wordt een consortium van vooraanstaande jeugdonderzoekers ingesteld en samenwerking met NWO gezocht. Hieraan wordt ook bijgedragen door het Programmeringscollege Onderzoek Jeugd (PCOJ) dat tot taak heeft praktijkrelevant jeugdonderzoek te programmeren; dit laatste geschiedt in het kader van het meerjarenprogramma 1998–2001.
– Internaten voor kinderen van schippers en kermisexploitanten Ultimo maart 2000 heeft een onafhankelijke adviescommissie het rapport «De schipper, het kind & de rekening» gepresenteerd. Dit rapport, in juni 2000 toegestuurd aan de Tweede Kamer, geeft adviezen aan de Staatssecretaris van VWS over de huisvesting, organisatiestructuur, kwaliteit, normbedrag per pupil en de systematiek en de hoogte van de ouderbijdrage. Medio juli 2000 is dit rapport met een kabinetsstandpunt aan de Tweede Kamer aangeboden.
Voorts zijn op dit onderdeel uitgaven geraamd ten behoeve van wachtgeld-aanspraken met betrekking tot het onderhavige beleidsterrein, alsmede niet-personeelsgebonden materiële uitgaven en overige uitgaven. Tegenover bovenstaande uitgaven staan ontvangsten voortvloeiend uit het afrekenen van subsidievoorschotten (ontvangstenartikel 24.01), ontvangsten via bijdragen van andere ministeries (ontvangstenartikel 24.02).
Tegenover de uitgaven voor de internaten voor kinderen voor binnenschippers en kermisexploitanten staan ontvangsten van ouderbijdragen (ontvangstenartikel 24.03).
b) De Welzijnswet 1994 dient als basis voor de uitgaven. De subsidies worden verstrekt op grond van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en de Subsidieregeling welzijnsbeleid. Ook dient de Welzijnswet als basis voor uitgaven voor uitbreiding van de kinderopvang. Voor de langere termijn zal de Wet basisvoorziening kinderopvang het wettelijk kader gaan vormen. Ook voor uitgaven in het kader van het Programma tieneropvang is de Welzijnswet 1994 het wettelijk kader.
Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de overige uitgaven en subsidies die niet gebaseerd zijn op de Welzijnswet 1994.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
1 Kaderbrief: versnelling inzet extra middelen Kinderopvang | 80 000 | |||
2 Inzet PEO-jeugdbeleid tbv motie Orgu, verhoging van onderzoeksbudget SCP en knelpunten Welzijnsnota | – 4 000 | – 4 000 | – 4 000 | – 4 000 |
Totaal onderdeel | 76 000 | – 4 000 | – 4 000 | – 4 000 |
1 Teneinde de gemeenten in ons land nog meer te stimuleren om eerder voldoende Kinderopvangplaatsen te realiseren heeft het Kabinet besloten in 2001 f 80 miljoen versneld ter beschikking te stellen.
2 Al een aantal jaren komen als gevolg van diverse redenen geraamde voornemens op het terrein van PEO-Jeugdbeleid niet tot uitgave (in totaal een bedrag van f 10 miljoen op dit uitgavenartikel). De laatste jaren is deze onderuitputting ingezet voor VWS-brede problematiek binnen de welzijnssector. Dit onderdeel wordt thans in dit kader structureel met f 4 miljoen verlaagd. Deze ruimte wordt voor f 2 miljoen ingezet ter uitvoering van de motie Orgu/Eurlings (onderdeel 02 van dit artikel). Voorts wordt f 0,7 miljoen ingezet voor de dekking van knelpunten op het gebied van de uitvoering van het onderzoeksprogramma van het SCP (uitgavenartikel 22.06). De overige f 1,3 miljoen wordt overgeheveld naar uitgavenartikel 24.09, onderdeel 01 ter reservering voor knelpunten bij de uitvoering van de Welzijnsnota.
Overzicht van het aantal pupillen bij Schippersinternaten | |||||||
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Aantal pupillen | 1 825 | 1 725 | 1 615 | 1 541 | 1 504 | 1 461 | 1 421 |
Bron: Centrale administratie van internaten voor schippersjeugd
Voor de periode 1994–1998 is een convenant afgesloten dat voorziet in een vast bedrag van ca. f 60 miljoen voor 2 100 pupillen per jaar. Voor de jaren 1999 en 2000 is een overeenkomst met de sector gesloten. Vanaf 1 januari 2001 geldt een nieuwe regeling, op basis van het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het rapport «De schipper, het kind & de rekening», hetgeen betekent dat de Subsidieregeling Welzijnsbeleid in het najaar 2000 wordt aangepast. De begroting 2001 zal dan via de 1e suppletore wet van 2001 hierop worden aangepast. Hierbij is tevens de ontvangstenraming op artikel 24.03, onderdeel 02, betrokken. Bij de subsidiëring geldt vanaf 1999 een prijs per pupil van ruim f 30 000.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2404 | t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 1 443 610 | 1 526 560 | 1 609 789 | 1 368 802 | 1 368 801 | |||
Nota van wijziging | 10 000 | 10 000 | 20 000 | 20 000 | 20 000 | |||
1e Suppletore wet | – 37 190 | – 191 523 | – 269 259 | – 977 | – 957 | |||
Nieuwe wijzigingen | – 8 449 | 83 800 | 3 800 | 3 800 | 3 800 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 87 777 | 49 066 | 51 881 | 44 111 | 44 302 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 45 529 | 1 989 254 | 1 495 748 | 1 477 903 | 1 416 211 | 1 435 736 | 1 435 946 | 1 441 945 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2404 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 1 470 707 | 1 531 378 | 1 623 715 | 1 374 802 | 1 374 801 | |||
Nota van wijziging | 10 000 | 10 000 | 20 000 | 20 000 | 20 000 | |||
1e Suppletore wet | 18 068 | – 297 | – 325 | – 957 | – 957 | |||
Nieuwe wijzigingen | – 8 449 | 83 800 | 3 800 | 3 800 | 3 800 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 47 404 | 49 349 | 52 328 | 44 305 | 44 301 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 1 450 699 | 1 537 730 | 1 674 230 | 1 699 518 | 1 441 950 | 1 441 945 | 1 441 945 | |
Uitgaven in EUR1000 | 658 299 | 697 791 | 759 732 | 771 208 | 654 328 | 654 326 | 54 326 |
Artikel 24.05 Verzetsdeelnemers, vervolgden en burger-oorlogsgetroffenen
Het beleid richt zich op het bieden van compensatie aan oorlogsgetroffenen (verzetsdeelnemers, vervolgden en burgeroorlogsgetroffenen) en nabestaanden voor materiële en immateriële schade in verband met arbeidsongeschiktheid ten gevolge van oorlogservaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog in Europa en Azië. Daarnaast heeft het beleid tot doel jongere generaties voor te lichten over de gebeurtenissen van toen. Het beleid schept de voorwaarden voor:
• specifieke voorzieningen die tot doel hebben het materiële levenspeil van vóór de arbeidsongeschiktheid als gevolg van het ondergane oorlogsleed en de daaruit ontstane invaliditeit via een pensioen, of een uitkering, dan wel via een bijzondere voorziening te herstellen (materieel beleid);
• specifieke vormen van sociale en psychosociale hulpverlening ter behandeling van klachten en verschijnselen die het gevolg zijn van de traumatische oorlogservaringen (immaterieel beleid);
• de herinnering levend houden aan de gebeurtenissen tijdens WOII, het betonen van respect voor de slachtoffers en het bewustmaken van met name jongeren van de gevaren van politiek extremisme, discriminatie en racisme door te wijzen op de gebeurtenissen van toen (herdenken en vieren).
Gelet op de kwetsbaarheid van de ouder wordende doelgroep zal met ingang van 2001 een aanpassing in de wet- en regelgeving worden aangebracht om de effectiviteit, efficiency en cliëntgerichtheid van de wetsuitvoering van het gevoerde materiële beleid te vergroten. De aanpassingen vloeien voort uit het regeringsstandpunt op het advies van de commissie van Galen, dat op 22 juni 1999 naar de Tweede Kamer is gezonden (kamerstukken II 1998–1999, 20 454, nrs. 51 en 53). De geraamde kosten van de aanpassingen (opgenomen in het totaal geraamde budget) bedragen respectievelijk f 32 miljoen in 2001, f 34 miljoen in 2002 en f 35 miljoen structureel vanaf 2003. De werkelijke kosten zijn mede afhankelijk van de gerealiseerde aantallen.
Ten gevolge van de afname van de doelgroep ondergaan de instellingen voor oorlogsgetroffenen een geleidelijke vermindering van hun werkzaamheden en worden deze instellingen geconfronteerd met de noodzaak van inkrimping van hun organisatie. Dit geldt met name voor de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), dat het uitvoeringsorgaan is voor het materieel beleid, en de begeleidende instellingen (Stichting 1940–1945, Stichting Pelita, Stichting Burger-Oorlogsgetroffenen en Joods Maatschappelijk Werk), die taken hebben in het kader van het materieel beleid (rapportages in het kader van aanvragen voor een pensioen of uitkering) en het immaterieel beleid (maatschappelijk werk en sociale dienstverlening aan oorlogsgetroffenen). Het handhaven van het niveau de hulpverlening bij een kleiner wordende organisatie is een belangrijk aandachtspunt in het beleid voor oorlogsgetroffenen. In verband hiermee wordt samenwerking tussen de diverse instellingen voor oorlogsgetroffenen bevorderd. Overheveling van het maatschappelijk werk van de begeleidende instellingen naar instellingen van algemeen maatschappelijk werk is een andere mogelijkheid om de continuïteit van de hulpverlening te bevorderen. Voorts is van belang dat meerjarenafspraken met de instellingen worden gemaakt. De vernieuwde – transparante – bekostigingsafspraken met de begeleidende instellingen, die met ingang van 2001 van kracht worden, zullen hieraan een belangrijke bijdrage kunnen leveren.
Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
01 Wetten en regelingen oorlogsgetroffenen | 796 816 | 757 532 | 726 728 | 697 228 | 673 128 | 645 828 | 645 828 |
02 Vergoeding van apparaatskosten | 61 376 | 71 415 | 70 817 | 70 746 | 70 302 | 70 419 | 70 419 |
03 Immateriële hulpverlening, herdenking en viering | 25 452 | 29 654 | 25 689 | 25 553 | 25 668 | 25 722 | 25 722 |
04 Vierde tranche goudpool | 4 724 | 11 382 | 3 052 | 2 054 | 1 284 | 21 | 21 |
05 Onderzoek, meldpunt en hulpverlening tegoeden | 2 633 | 2 872 | 1 072 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal artikel | 891 000 | 872 855 | 827 358 | 795 581 | 770 382 | 741 990 | 741 990 |
Uitgaven in EUR1000 | 404 318 | 396 084 | 375 439 | 361 019 | 349 584 | 336 700 | 336 700 |
24.05 Onderdeel 01 Wetten en regelingen oorlogsgetroffenen
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven hebben betrekking op:
– pensioenen aan verzetsdeelnemers en hun nabestaanden;
– pensioenen voor door de oorlog getroffen vaarplichtige zeelieden en hun nabestaanden;
– uitkeringen aan vervolgingsslachtoffers en hun nabestaanden;
– uitkeringen aan burger-oorlogsslachtoffers en hun nabestaanden;
– pensioenen aan verzetsdeelnemers in het voormalig Nederlands-Indië en hun nabestaanden;
– uitkeringen aan oorlogsslachtoffers uit het voormalig Nederlands-Indië;
– tegemoetkomingen in de kosten van motorrijtuigenbelasting voor oorlogsgetroffenen.
b) Als basis voor de toekenning van pensioenen, uitkeringen en bijzondere voorzieningen dienen:
– de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 (Wbp);
– de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Wbpzo);
– de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 (Wuv);
– de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 (Wubo);
– de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (WIV);
– de Algemene oorlogsongevallenregeling Indonesië (AOR);
– het besluit Vergoeding motorrijtuigenbelasting.
– de Begrotingswet.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Toevoeging loonbijstelling 1999 oorlogsgetroffenen | 20 600 | 19 800 | 18 700 | 18 100 |
Totaal onderdeel | 20 600 | 19 800 | 18 700 | 18 100 |
Als gevolg van de loonontwikkeling 1999 worden de uitkeringen oorlogsgetroffenen alsnog vanuit de aanvullende post Loonbijstelling structureel gecompenseerd.
In de gepresenteerde tabellen worden de volume- en financiële ontwikkelingen van de uitkerings- en pensioenregelingen voor oorlogsgetroffenen over de jaren 1999 (realisatie), 2000 en 2001 (raming) weergegeven. Uitgangspunt voor de ramingen zijn de jaarlijks door een extern bureau vastgestelde scenario's betreffende de toekomstige aanspraken. De hier uit voortvloeiende meerjarenramingen betreffende de bestandsontwikkeling geven tezamen met het uitkeringsniveau de te verwachten totaaluitgaven.
De aantallen pensioenen en uitkeringen betreffen jaargemiddelden. De aangegeven gemiddelde uitgekeerde jaarbedragen variëren per uitkerings- en pensioengerechtigde. Onder de in de tabellen opgenomen post «Overige betalingen» worden voornamelijk betalingen begrepen als nabetalingen bij nieuwe toekenningen, nabetalingen bij definitieve vaststellingen, bijzondere voorzieningen en overhevelingstoeslag.
Tevens zijn twee grafieken opgenomen met de gerealiseerde en nog te verwachten ontwikkeling van de nieuwe aanvragen respectievelijk de ontwikkeling van het aantal uitkeringen en pensioenen. In de grafieken wordt de periode 1990 tot en met 2005 weergegeven.
Tabel I: Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 (Wbp) | |||
1999 | 2000 | 2001 | |
Gemiddeld aantal pensioenen | 7 102 | 7 142 | 6 430 |
Gemiddeld pensioen per jaar | f 31 343 | f 31 347 | f 31 089 |
Totaal pensioenen (x 1 miljoen) | f 222,6 | f 212,5 | f 199,9 |
Overige betalingen (x 1 miljoen) | f 21,6 | f 18,2 | f 21,1 |
Totaal bedrag (x 1 miljoen) | f 244,2 | f 230,7 | f 221,0 |
Tabel II: Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Wbp-zo) | |||
1999 | 2000 | 2001 | |
Gemiddeld aantal pensioenen | 660 | 616 | 574 |
Gemiddeld pensioen per jaar | f 37 273 | f 36 526 | f 36 385 |
Totaal pensioenen (x 1 miljoen) | f 24,6 | f 22,5 | f 21,0 |
Overige betalingen (x 1 miljoen) | f 2,0 | f 1,3 | f 1,2 |
Totaal bedrag (x 1 miljoen) | f 26,6 | f 23,8 | f 22,2 |
Tabel III: Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (WIV) | |||
1999 | 2000 | 2001 | |
Gemiddeld aantal pensioenen | 315 | 305 | 295 |
Gemiddelde uitkering per jaar | f 20 317 | f 20 327 | f 20 000 |
Totaal uitkeringen (x 1 miljoen) | f 6,4 | f 6,2 | f 5,9 |
Overige betalingen (x 1 miljoen) | f 0,5 | f 0,4 | f 0,3 |
Totaal bedrag (x 1 miljoen) | f 6,9 | f 6,6 | f 6,2 |
Tabel IV: Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 (Wuv) | |||
1999 | 2000 | 2001 | |
Gemiddeld aantal uitkeringen (incl. uitkering art. 21b) | 28 960 | 23 138 | 22 441 |
Gemiddelde uitkering per jaar | f 11 226 | f 13 912 | f 13 876 |
Totaal uitkeringen (x 1 miljoen) | f 325,1 | f 321,9 | f 311,4 |
Overige betalingen (x 1 miljoen) | f 99,0 | f 91,9 | f 103,9 |
Totaal bedrag (x 1 miljoen) | f 424,1 | f 413,8 | f 415,3 |
Tabel V: Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 (Wubo) | |||
1999 | 2000 | 2001 | |
Gemiddeld aantal uitkeringen (incl. toeslag art. 19) | 9 560 | 11 824 | 12 032 |
Gemiddelde uitkering per jaar | f 6 308 | f 5 379 | f 5 286 |
Totaal uitkeringen (x 1 miljoen) | f 60,3 | f 63,5 | f 63,6 |
Overige betalingen (x 1 miljoen) | f 28,4 | f 28,9 | f 31,3 |
Totaal bedrag (x 1 miljoen) | f 88,7 | f 92,4 | f 94,9 |
Tabel VI: Algemene Oorlogsongevallenregeling (Indonesië) (AOR) | |||
1999 | 2000 | 2001 | |
Aantal uitkeringen (ultimo) | 657 | 635 | 598 |
Gemiddelde uitkering per jaar | f 9 285 | f 8 976 | f 9 030 |
Totaal bedrag (x 1 miljoen) | f 6,1 | f 5,7 | f 5,4 |
Tabel VII: Compensatieregeling motorrijtuigenbelasting | |||
1999 | 2000 | 2001 | |
Aantal rechthebbenden | 685 | 685 | 670 |
Gemiddelde compensatie per jaar | f 876 | f 873 | f 873 |
Totaal bedrag (x 1 miljoen) | f 0,6 | f 0,6 | f 0,7 |
Tabel VIII: Periodieke uitkeringen/pensioenen wetten oorlogsgetroffenen 2001 (samenvatting) | |||
Gemiddeld aantal | Gemiddelde uitkering | Totaal bedrag (x 1 miljoen) | |
Wbp | 6 779 | f 31 347 | f 212,5 |
Wbp zo | 616 | f 36 526 | f 22,5 |
Wiv | 305 | f 21 311 | f 6,5 |
Wuv | 23 138 | f 13 912 | f 321,9 |
Wubo | 11 824 | f 5 370 | f 63,5 |
AOR | 635 | f 8 976 | f 5,7 |
Grafiek 1 Nieuwe aanvragen en pensioenen oorlogsgetroffenen
Grafiek 2: Bestand uitkeringen en pensioenen oorlogsgetroffenen
In 2001 zullen circa 42 000 personen recht hebben op een uitkering of pensioen ingevolge één van de wetten en regelingen voor oorlogsgetroffenen. De Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 (Wuv) is zowel financieel als qua volume de grootste uitkeringsregeling op dit beleidsartikel. De Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 (Wbp) komt wat betreft het budgettair beslag op de tweede plaats. De laatste jaren is het aantal uitkeringsgerechtigden ingevolge de Wet burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 (Wubo) gegroeid tot boven het aantal ingevolge de wetten bp. De Wubo, die in 1984 tot stand is gekomen, is de enige uitkeringsregeling waarbij met betrekking tot het bestand uitkeringsgerechtigden nog sprake is van groei. De groei zit voornamelijk in het aantal uitkeringontvangers dat een toeslag ter verbetering van de levensomstandigheden ontvangt op grond van artikel 19 van deze wet. Bij de overige wetten is sprake van een geleidelijke afname van het aantal nieuwe aanvragen en het bestand uitkerings- en pensioengerechtigden.
Hoewel deze afname het toekomstperspectief vormt, is de mate van afname bijgesteld als gevolg van de verhoogde instroom van het aantal aanvragen in 1999. Deze verhoging is mede het gevolg van de hernieuwde aandacht rond de Tegoeden Tweede Wereldoorlog en de gebeurtenissen in het voormalige Joegoslavië en Indonesië. In het kader van de vereenvoudiging van de wetten voor oorlogsgetroffenen zijn een aantal wetswijzigingen in voorbereiding. Naar verwachting zullen deze wijzigingen per 1 januari 2001 van kracht worden. De financiële consequenties hiervan zijn nog niet in deze begroting verwerkt.
24.05 Onderdeel 02 Vergoeding van apparaatskosten
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn bestemd voor een vergoeding van door organisaties gemaakte kosten bij de uitvoering van de wetten voor oorlogsgetroffenen en de Algemene Oorlogsongevallenregeling (Indonesië) en overige uitgaven die verband houden met de uitvoering van de wetten en regelingen voor oorlogsgetroffenen.
b) De Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad, de Welzijnswet 1994 en de Begrotingswet dienen als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging van de Pensioen- en Uitkeringsraad vindt plaats op grond van de AMvB ex artikel 23 van de Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad. Voor wat betreft de overige uitgaven welke niet op grond van de Begrotingswet worden gedaan, zijn het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en de subsidieregeling welzijnsbeleid van toepassing.
In tabel I worden de uitvoeringskosten van de Pensioen- en Uitkeringsraad gerelateerd aan de programma uitgaven (pensioenen, uitkeringen, voorzieningen).
Tabel I: Vergoeding van apparaatskosten | |||
Vergoeding van apparaatskosten | 1999 | 2000 | 2001 |
Wetten bp (verzet, zeelieden en Indisch verzet) | |||
Directe apparaatsuitgaven | f 5,8 mln | f 5,2 mln | f 4,9 mln |
Programmauitgaven | f 286,3 mln | f 261,0 mln | f 294,4 mln |
Apparaatsuitgaven in % van programmauitgaven | 2,0% | 2,0% | 2,0% |
Wuv | |||
Directe apparaatsuitgaven | f 26,6 mln | f 28,2 mln | f 24,5 mln |
Programmauitgaven | f 397,5 mln | f 413,8 mln | f 415,3 mln |
Apparaatsuitgaven in % van programmauitgaven | 6,8% | 6,8% | 5,9% |
Wubo | |||
Directe apparaatsuitgaven | f 18,8 mln | f 13,2 mln | f 10,6 mln |
Programmauitgaven | f 76,7 mln | f 92,4 mln | f 94,9 mln |
Apparaatsuitgaven in % van programmauitgaven | 14,1% | 14,3% | 11,2% |
Totaal apparaatskosten | 62,4 mln | 61,5 mln | 55,9 mln |
Apparaatskosten in % van programmauitgaven | 8,2% | 7,9% | 7,4% |
Uit de tabel blijkt dat, met uitzondering van de wetten buitengewoon pensioen (bp), er een daling optreedt van het percentage dat de apparaatskosten ten opzichte van de betreffende programmauitgaven aangeeft. Met name bij de Wubo en in mindere mate bij de Wuv is sprake van dalende uitvoeringskosten ten opzichte van de programmauitgaven. Een aantal categorieën uitvoeringskosten valt, gelet op hun aard, niet onder de prijs per productsystematiek.
Gerealiseerde behandeltermijnen | |||
---|---|---|---|
innen (verlengde) wettelijke termijn (in %) | |||
Periode, waarin aanvragen/bezwaarschriften zijn ingediend | Wuv | Wubo | Wetten bp (incl. Wiv en Wbp zo) |
Eerste aanvragen | |||
1995 | 89 | 55 | 78 |
1996 | 89 | 46 | 60 |
1997 | 82 | 61 | 94 |
1998 | 82 | 77 | 98 |
Vervolgaanvragen | |||
1995 | 77 | 58 | 80 |
1996 | 76 | 54 | 74 |
1997 | 79 | 81 | 87 |
1998 | 76 | 72 | 99 |
Bezwaarschriften | |||
1995 | 81 | 33 | 47 |
1996 | 88 | 30 | 47 |
1997 | 84 | 54 | 89 |
1998 | 85 | 65 | 96 |
Bij de behandeling van de eerste aanvragen Wuv en Wubo is een lichte daling in de tijdige afhandeling te zien. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door problemen bij de verificatie van het doelgroepsaspect en de medische causaliteitsbeoordeling. Hiernaast vormen de zogenaamde samenloop Wuv/Wubo-aanvragen een oorzaak, daar de beoordeling gelijktijdig voor twee wetten dient plaats te vinden. In dit traject kan het voorkomen dat de behandeling in het kader van een wet «wacht» op de behandeling in het kader van de andere wet. De afhandeling van aanvragen in het kader van de wetten bp is verder verbeterd, mede als gevolg van werkafspraken gemaakt met de Stichting 1940–1945. In vergelijking met de Wuv en Wubo kennen de wetten bp een toegestane behandeltermijn die twee maanden langer is.
Bij de vervolgaanvragen Wuv en Wubo is een daling in de behandeltermijn te zien. Bij de Wuv wordt deze voornamelijk veroorzaakt door het moeilijk beschikbaar krijgen van informatie voor de behandeling van buitenlandse aanvragen. Bij de Wubo heeft een forse instroom van aanvragen een vertraging in de afhandeling ten gevolg gehad. Inmiddels zijn interne maatregelen bij de PUR getroffen die een verbetering van de termijnrealisatie ten doel hebben. Maatregelen genomen bij de wetten bp laten een verbetering van de afhandeling zien.
Bij afhandeling van bezwaarschriften Wuv stabiliseert de termijnrealisatie zich rond de 85%. Bij de Wubo en wetten bp is een verbetering te zien. Bij de Wubo zijn na de overheveling van de werkzaamheden naar Leiden maatregelen getroffen die ook op dit onderdeel effect sorteren. Bij de wetten bp hebben de eerder gememoreerde maatregelen ook hier het gewenste effect gehad.
24.05 Onderdeel 03 Immateriële hulpverlening, herdenking en viering
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven hebben betrekking op immateriële hulpverlening aan oorlogsgetroffenen, op de herdenking en viering van gebeurtenissen rond WOII en (jeugd)voorlichting gericht op dit thema.
Het beleid ten aanzien van immateriële hulpverlening omvat maatschappelijk werk, psychosociale hulpverlening, signalering en preventie alsmede het ondersteunen van zelfhulpgroepen ten behoeve van kinderen van oorlogsgetroffenen. Het Centrum '45 ontvangt een vergoeding voor de behandelkosten welke niet op grond van de Ziekenfondswet of AWBZ worden vergoed. In het kader van herdenking en viering worden onder andere de structurele ondersteuning aan de herinneringscentra Kamp Westerbork, Nationaal Monument Kamp Vught en het Indisch Herinneringscentrum begrepen alsmede de ondersteuning van het Nationaal Comité 4 en 5 mei en de Anne Frank Stichting. Het (jeugd)voorlichtingsbeleid wordt door middel van het projectenbeleid Jeugdvoorlichting onder de Tweede Wereldoorlog in relatie tot heden vormgegeven.
b) De Welzijnswet 1994 dient als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en de subsidieregeling welzijnsbeleid. Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de overige uitgaven, die niet gebaseerd zijn op de Welzijnswet 1994.
24.05 Onderdeel 04 Vierde Tranche Goudpool
a) Op dit onderdeel worden de middelen verantwoord die afkomstig zijn van de Vierde Tranche Goudpool, die conform kabinetsbesluit op projectbasis zullen worden verdeeld.
b) De Welzijnswet 1994 en de Begrotingswet dienen als basis voor de uitgaven. Voor de uitgaven op grond van de Welzijnswet geldt dat de wijze van bekostiging plaatsvindt op grond van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en de subsidieregeling welzijnsbeleid.
24.05 Onderdeel 05 Tegoeden Tweede Wereldoorlog
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn bestemd voor de vergoeding van uiteenlopende kosten die voortvloeien uit de hernieuwde publieke aandacht rond het thema Tegoeden uit de Tweede Wereldoorlog.
In de loop van 2000 en in volgende jaren zal VWS bijdragen aan de verdeling van middelen die ter beschikking zijn gesteld in het kader van het «Grote gebaar» van de overheid. Met de Roma/Sinti-gemeenschap is overeengekomen dat in dit kader f 30 miljoen (exclusief rente) ter beschikking wordt gesteld. De uitvoering wordt voor dit deel verzorgd door VWS. De voor de uitvoering noodzakelijke middelen zullen worden toegevoegd aan de begroting wanneer meer duidelijkheid is over het bedrag dat hiervoor nodig is en op het moment dat de uitgaven zullen worden gedaan. De Indische Gemeenschap zal in dit kader f 250 miljoen ontvangen (exclusief rente). Gezien het feit dat de onderhandelingen met de Indische Gemeenschap nog gaande zijn, is momenteel moeilijk in te schatten hoe de uitvoering voor dit onderdeel zal worden geregeld. Naast uitvoeringskosten die verband houden met de bestemming van de vierde tranche goudpool hebben de uitgaven onder meer betrekking op de thema's onderzoek Indische Tegoeden, ondersteuning van aanspraken van in Duitsland tewerkgestelde dwangarbeiders op het Duitse Fonds Erinnerung, Verantwortung und Zukunft, de internationale Task Force for International Coöperation on Holocaust Education, Remembrance and Research en het Nazi Persecutee Relief Fund.
b) De Welzijnswet 1994 dient als basis voor de uitgaven. Voor de uitgaven op grond van de Welzijnswet geldt dat de wijze van bekostiging plaatsvindt op grond van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en de subsidieregeling welzijnsbeleid. Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de overige uitgaven, die niet gebaseerd zijn op de Welzijnswet 1994.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2405 | t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 827 738 | 797 051 | 770 920 | 747 603 | 720 903 | |||
1e Suppletore wet | 9 293 | 317 | – 590 | – 590 | – 420 | |||
Nieuwe wijzigingen | 21 500 | 20 600 | 19 800 | 18 700 | 18 100 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 6 389 | 3 300 | 3 397 | 3 385 | 3 386 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 904 372 | 864 920 | 821 268 | 793 527 | 769 098 | 741 969 | 741 969 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2405 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 830 711 | 799 818 | 770 920 | 747 603 | 720 903 | |||
1e Suppletore wet | 17 204 | 3 534 | 1 464 | 694 | – 399 | |||
Nieuwe wijzigingen | 21 500 | 20 600 | 19 800 | 18 700 | 18 100 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 3 440 | 3 406 | 3 397 | 3 385 | 3 386 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 891 000 | 872 855 | 827 358 | 795 581 | 770 382 | 741 990 | 741 990 | |
Uitgaven in EUR1000 | 404 318 | 396 084 | 375 439 | 361 019 | 349 584 | 336 700 | 336 700 |
In het Regeerakkoord 1998 is afgesproken dat het sportbudget in het jaar 2002 zal zijn verdubbeld ten opzichte van het jaar 1998. Deze verdubbeling verloopt gefaseerd en betekent een verhoging van het budget met f 15 miljoen in 2001. Hiervan is een bedrag van f 11,25 miljoen (f 9,45 miljoen op onderdeel 01 en f 1,8 miljoen op onderdeel 02 van dit artikel) bestemd voor breedtesport en een bedrag van f 3,75 miljoen (f 3,1 miljoen op onderdeel 01 en f 0,65 miljoen op onderdeel 02 van dit artikel) voor het topsportbeleid.
De komende jaren wordt veel aandacht besteed aan het versterken, en waar mogelijk ondersteunen, van de sportinfrastructuur; met name op lokaal niveau. Gemeenten zullen meer worden gestimuleerd om de lokale sportinfrastructuur te versterken en sport een plaats te geven binnen het gemeentelijk beleid dat recht doet aan het belang ervan voor de samenleving. Voor dit doel is vanaf 2000 een gemeentelijke stimuleringsregeling van kracht waarvoor in 2001 een bedrag van f 19,25 miljoen is gereserveerd.
Tevens moet de sportbeoefening in kwalitatieve zin op peil blijven en waar nodig worden verbeterd. De topsport verdient, ook vanwege de voorbeeldfunctie en «Holland promotionele waarde» ondersteuning. In de in 1999 uitgebrachte nota «Kansen voor Topsport» ( TK, 1998–1999, 26 429, nr. 8) en de beleidsbrief breedtesport wordt nader invulling gegeven aan deze voornemens.
Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
01 Landelijke sportvoorzieningen | 38 751 | 63 053 | 68 905 | 84 119 | 83 667 | 83 668 | 83 668 |
02 Overige uitgaven landelijke taken | 23 545 | 26 619 | 29 718 | 35 283 | 35 733 | 35 732 | 35 732 |
03 Compensatie Eco-tax | 30 000 | 30 000 | 30 000 | 30 000 | 30 000 | 30 000 | |
Totaal artikel | 62 297 | 119 672 | 128 623 | 149 402 | 149 400 | 149 400 | 149 400 |
Uitgaven in EUR1000 | 28 269 | 54 305 | 58 367 | 67 796 | 67 795 | 67 795 | 67 795 |
24.07 Onderdeel 01 Landelijke sportvoorzieningen
a) Het doel van de op dit onderdeel geraamde uitgaven is het in stand houden en verbeteren van een adequate en toegankelijke sportinfrastructuur. Ter realisering daarvan worden subsidies beschikbaar gesteld in de kosten van het algemeen functioneren van landelijke organisaties. Voorts worden voor diverse thema's (projectmatig) subsidies verstrekt, zoals: veiligheid, professionalisering en werkgelegenheid. Daarnaast worden subsidies verstrekt aan landelijke sportorganisaties in het kader van internationale activiteiten.
Tevens zijn op dit onderdeel uitgaven geraamd die bestemd zijn voor het verstrekken van subsidies op het gebied van accommodaties en materialen waarbij de volgende thema's van belang zijn: kwaliteitsverbetering, productvernieuwing, veiligheid en milieu en topsportaccommodaties. De intensivering topsport van f 3,1 miljoen zal onder meer worden ingezet voor de financiering van de Stipendiumregeling Topsport die per 1 januari 2001 door het Fonds van de Topsporter zal worden uitgevoerd. Een deel van de middelen die naar het Fonds gaat, wordt besteed voor de financiering van de door het Fonds uitgevoerde onkostenregeling voor A-topsporters. In totaal wordt vanuit dit artikelonderdeel f 5 miljoen beschikbaar gesteld ter financiering van de stipendiumregeling en onkostenregeling voor A-topsporters. Conform de nota «Kansen voor topsport» worden ook de onderdelen talentherkenning en -ontwikkeling en ondersteuning topsportbeleidsplannen sterk geïntensiveerd met respectievelijk f 1,2 miljoen en f 0,86 miljoen. Ook de wetenschappelijke flankering van de topsport via het Topsport Expertise Centrum (TEC) zal in 2001 een bescheiden extra impuls krijgen van f 0,18 miljoen.
Internationale evenementen
In 2001 zal wederom een bijdrage worden gegeven aan een aantal aansprekende internationale evenementen in Nederland, waaronder het Wereldkampioenschap Halve Marathon en het Wereldkampioenschap Atletiek onder 23 jaar. Voorts zullen de uitkomsten van de studie die is verricht naar alle aspecten die te maken hebben met het naar Nederland halen en doen organiseren van grote sportevenementen in overleg met NOC*NSF nader worden uitgewerkt, teneinde tot een gestructureerd beleid op dit onderdeel te komen.
Internationale samenwerking
Een aantal Nederlandse sportorganisaties zal een bijdrage ontvangen in een project ter verbetering van de deskundigheid in eigen land, dan wel ter verbetering van de deskundigheid van een zusterorganisatie in het buitenland. De nadruk ligt op vergroting van de deskundigheid van het sporttechnisch kader. Uitgesloten van dit onderdeel zijn congresbezoek en de uitwisseling van sportteams. Ook het Van der Karfonds, het Nederlands Instituut voor sport en bewegen, de Landelijke Contactraad en het Nationaal Federatie voor werkers in de sport ontvangen een bijdrage uit dit budget. In totaal is ruim 0,2 miljoen voor deze projecten gereserveerd.
Bilaterale samenwerking
Voor de uitvoering van sportprojecten binnen de door het Ministerie gesloten speciale bilaterale overeenkomsten, de zgn. Memoranda of Understanding (MOU), worden middelen beschikbaar gesteld.
Ontwikkelingssamenwerking
Voor de uitvoering van een sportactiviteit in de regio Afrika en Midden Amerika wordt een bijdrage verstrekt aan Landelijke sportorganisaties en gemeenten overeenkomstig het gestelde in de nota «Sport in ontwikkeling: samenspel scoort».
De intensivering breedtesport van f 9,4 miljoen omvat de bijdrage aan de gemeentelijke stimuleringsregeling van f 8,3 miljoen en f 1,1 miljoen die wordt besteed aan sociaal preventief supportersbeleid, ruimtelijke ordening en sport en milieu.
b) De Welzijnswet 1994 dient als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en de subsidieregeling welzijnsbeleid alsmede de Stimuleringsregeling Breedtesport. Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de overige uitgaven, die niet gebaseerd zijn op de Welzijnswet 1994.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
1 Ongedaan maken bezuiniging agv motie Middel | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 |
2 Aanpassen verdeling in begroting aan progr.lijnen welzijnsnota | 294 | 195 | 195 | 195 |
3 Tijdelijke formatieuitbreiding ivm internat. Evenementen | – 33 | |||
Totaal onderdeel | 3 261 | 3 195 | 3 195 | 3 195 |
1 Verhoging op grond van de motie Middel, cs. (TK 1999–2000, 26 800 XVI, nr. 24). Hiermee wordt een op dit onderdeel voorgenomen bezuiniging ongedaan gemaakt. Dekking hiervoor wordt gevonden door het verlagen van uitgavenartikel 22.04.
2 Aanpassing van de begroting aan het budget voor de programmalijnen Welzijnsnota. Hiertoe wordt onderdeel 02 verlaagd.
3 Overheveling naar uitgavenartikel 22.01 in verband met een tijdelijke uitbreiding van de personeelformatie ten behoeve van ondersteuning bij internationale evenementen, de Paralympics en de Olympische Spelen.
Tabel I: Geregistreerde lidmaatschappen | |||
Realisatie 1998 | Raming 1999 | Raming 2000 | |
Geregistreerde lidmaatschappen | 3 200 000 | 3 200 000 | 3 200 000 |
Het totaal aantal landelijke sportorganisaties in 1999 is 58. Het aantal geregistreerde lidmaatschappen blijft naar verwachting stabiel.
De uitgaven op dit onderdeel zijn voor een groot deel bestemd voor landelijke (gehandicapten)-sportorganisaties. De subsidie per landelijke sportorganisatie komt tot stand door middel van het volgende schijvensysteem; het opgenomen bedrag per lid is een maximum. Het jaarlijks vast te stellen uitkeringspercentage bepaalt de werkelijke subsidie per lid.
Tabel II: Schijvensysteem | ||
Aantal leden | Maximaal subsidie per lid (in guldens) | |
Schijf 1 | 1 – 2 500 | 43,75 |
Schijf 2 | 2 501 – 25 000 | 31,80 |
Schijf 3 | 25 001 – 75 000 | 16,10 |
Schijf 4 | 75 001 – 150 000 | 14,70 |
Schijf 5 | 150 001 – 300 000 | 3,50 |
Schijf 6 | 300 001 – en meer | 1,75 |
24.07 Onderdeel 02 Overige uitgaven landelijke taken
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn ten behoeve van de volgende activiteiten:
– subsidies aan landelijke sportorganisaties ten behoeve van deskundigheidsbevordering van vrijwillig sportkader met aandacht voor diverse doelgroepen;
– subsidies ten behoeve van onderwijskundige vernieuwingen en de nieuwe kwalificatiestructuur voor sportopleidingen alsmede ten behoeve van een nieuw kwaliteitszorgsysteem;
– subsidies ten behoeve van Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen en projecten met betrekking tot sportstimulering;
– subsidies verbetering infrastructuur topsport (landelijke taken top- en beroepssport);
– subsidies bewegingsbevordering, blessurepreventie, anti-dopingbeleid en sportmedische zorg;
– subsidies sporttechnische begeleiding (algemeen en topsport) door ondersteuning en bijdragen aan verantwoorde ontwikkeling van de topsport.
De intensivering topsport van f 0,655 miljoen zal worden besteed aan deskundigheidsbevordering en het anti-doping beleid. De intensivering breedtesport van f 1,8 miljoen zal worden besteed aan lokaal sportbeleid, doelgroepenbeleid, maatschappelijke participatie en vrijwilligersbeleid. Van het begrote bedrag maakt f 0,75 miljoen deel uit van het interdepartementale minderhedenbeleid.
b) De Welzijnswet 1994 dient als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en de subsidieregeling welzijnsbeleid. Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de overige uitgaven, die niet gebaseerd zijn op de Welzijnswet 1994.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
1 Interne overheveling van FAS-gelden | 513 | 513 | 513 | 513 |
2 Aanpassen begroting aan progr.lijnen welzijnsnota | – 294 | – 195 | – 195 | – 195 |
Totaal onderdeel | 219 | 318 | 318 | 318 |
1 Op advies van de departementale accountantsdienst wordt de subsidie aan het Fonds Arbeidsaangelegenheden vanaf 2001 vanuit dit artikel verstrekt, waar dat voorheen gebeurde vanuit artikel 22.02.
2 Overheveling van middelen en activiteiten naar onderdeel 01 van dit artikel, ter verkrijging van een goede aansluiting op de indeling van de programmalijnen in de Welzijnsnota.
Tabel I: Aantal opleidingen waaraan een bijdrage wordt verstrekt | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Aantal lesuren | Subsidie per lesuur (in guldens) | |||||
Realisatie 1999 | Raming 2000 | 2001 | Realisatie 1999 | Raming 2000 | 2001 | |
Sporttechnische opleidingen/bijscholingen | 32 750 | 32 750 | 32 750 | 75 | 75 | 75 |
Kaderopleidingen | 20 500 | 20 000 | 20 000 | 58 | 58 | 58 |
Docentenopleidingen | 3 500 | 3 250 | 3 250 | 91 | 91 | 91 |
Tabel II: Totale kosten van de gesubsidieerde opleidingen (bedragen x 1 000) | |||
Kosten per opleiding (aantal lesuren * subsidie per lesuur) | Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 |
Sporttechnische opleidingen/bijscholingen | 2 456 | 2 400 | 2 400 |
Kaderopleidingen | 1 160 | 1 160 | 1 160 |
Docentenopleidingen | 319 | 296 | 296 |
Totaal | 3 935 | 3 856 | 3 856 |
Ten aanzien van opleidingen en bijscholingen blijft zowel het aantal lesuren als het normbedrag per lesuur gelijk.
24.07 Onderdeel 03 Compensatie eco-tax
a) De uitgaven die op dit onderdeel worden geraamd zijn bestemd voor de compensatie van de door sportverenigingen betaalde regulerende energiebelasting (REB). In overleg met NOC*NSF is een systematiek ontwikkeld waarbij de sportverenigingen die aantoonbaar energiebelasting betalen en zijn aangesloten bij een sportorganisatie die lid is van NOC*NSF een (deel van de) betaalde energiebelasting terugkrijgen. De compensatie slaat daarbij terug op het laatste afgesloten energiejaar. Het ministerie van Financiën heeft de Kamer in oktober 1999 per brief (TK, 1999–2000, 26 800 IXB, nr. 15) hierover geïnformeerd.
b) De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2407 | t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 76 267 | 91 247 | 112 376 | 112 765 | 112 766 | |||
1e Suppletore wet | 24 725 | 16 456 | 19 588 | 22 902 | 21 970 | |||
Nieuwe wijzigingen | 11 916 | 739 | 1 087 | 1 434 | 1 865 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 3 606 | 2 610 | 3 114 | 3 122 | 3 120 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 123 212 | 116 514 | 111 052 | 136 165 | 140 223 | 139 721 | 147 800 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2407 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 78 156 | 92 125 | 112 767 | 112 765 | 112 766 | |||
1e Suppletore wet | 38 832 | 30 388 | 30 000 | 30 000 | 30 000 | |||
Nieuwe wijzigingen | 371 | 3 480 | 3 513 | 3 513 | 3 513 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 2 313 | 2 630 | 3 122 | 3 122 | 3 121 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 62 297 | 119 672 | 128 623 | 149 402 | 149 400 | 149 400 | 149 400 | |
Uitgaven in EUR1000 | 28 269 | 54 305 | 58 367 | 67 796 | 67 795 | 67 795 | 67 795 |
Artikel 24.08 Garantie van rente en aflossing van leningen welzijn
a) De verleende garanties hebben betrekking op aangegane geldleningen ten behoeve van inrichtingen voor thuisloze personen, voorzieningen voor allochtone groepen, de renovatie of nieuwbouw van inrichtingen voor de semi-murale gehandicaptenzorg, voorzieningen voor instellingen en organisaties van sociaal-cultureel werk en internaten voor kinderen van binnenschippers en kermisexploitanten.
b) Garanties zijn verstrekt op grond van de Rijksregeling ten behoeve van inrichtingen voor thuisloze personen, de Rijksregeling gezinsvervangende tehuizen voor gehandicapten, Rijksregeling dagverblijven voor gehandicapten, de Rijksgarantieregeling voor instellingen op het gebied van sociaal-cultureel werk en de Subsidieregeling voor internaten van binnenschippers en kermisexploitanten.
In onderstaande tabellen wordt per garantieverlening nader op een aantal zaken in gegaan. Daarbij wordt opgemerkt dat in de standaard tabel ook de vermelding van (rente)bijtellingen en gerealiseerd risico is voorgeschreven. Echter in onderstaande tabellen is dit thans niet van toepassing en derhalve achterwege gelaten.
Tabel I: Organisaties werkzaam op het gebied van de opvang en begeleiding van niet sedentaire personen voor de stichting, uitbreiding en inrichting gebouwen | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Garantieplafond | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari | 42 211 | 40 388 | 38 561 | 36 729 | 34 891 | 33 048 | 33 199 |
Aflossingen | 1 823 | 1 827 | 1 832 | 1 838 | 1 843 | 1 849 | 1 854 |
Verleende of te verlenen garanties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Uitstaand risico in hoofdsom per 31 december | 40 388 | 38 561 | 36 729 | 34 891 | 33 048 | 31 199 | 29 345 |
Tabel II: Organisaties, werkzaam op het gebied van de opvang en begeleiding allochtone groepen voor de aankoop, verbouwing en inrichting van ontmoetingscentra en soortgelijke accommodaties | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Garantieplafond | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari | 519 | 482 | 221 | 189 | 157 | 126 | 94 |
Aflossingen | 37 | 32 | 32 | 32 | 31 | 32 | 31 |
Vervallen garanties | 0 | 229 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Verleende of te verlenen garanties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitstaand risico in hoofdsom per 31 december | 482 | 221 | 189 | 157 | 126 | 94 | 63 |
Tabel III: Bouw van accommodaties voor gehandicapten | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Garantieplafond | 23 812 | 35 000 | 20 000 | 15 000 | 10 000 | 5 000 | 0 |
Toezeggingsbrieven per 1 januari | 56 248 | 47 853 | 50 000 | 30 000 | 15 000 | 5 000 | 0 |
Uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari | 1 055 975 | 1 029 179 | 1 012 228 | 979 509 | 941 215 | 897 538 | 848 668 |
Aflossingen | 50 608 | 51 951 | 52 719 | 53 294 | 53 678 | 53 870 | 53 870 |
Verleende of te verlenen garanties | 23 812 | 35 000 | 20 000 | 15 000 | 10 000 | 5 000 | 0 |
Uitstaand risico in hoofdsom per 31 december | 1 029 179 | 1 012 228 | 979 509 | 941 215 | 897 538 | 848 668 | 794 798 |
Tabel IV: Organisaties en instellingen van sociaal-cultureel werk voor de stichting, uitbreiding en inrichting van gebouwen | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Garantieplafond | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Toezeggingsbrieven per 1 januari | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari | 5 370 | 2 126 | 1 905 | 1 708 | 1 511 | 1 313 | 1 144 |
Aflossingen | 3 244 | 221 | 197 | 197 | 198 | 169 | 153 |
Verleende of te verlenen garanties | |||||||
Uitstaand risico in hoofdsom per 31 december | 2 126 | 1 905 | 1 708 | 1 511 | 1 313 | 1 144 | 991 |
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2408 | t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | ||||||||
Nieuwe wijzigingen | 35 000 | 20 000 | 15 000 | 10 000 | 5 000 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 35 000 | 20 000 | 15 000 | 10 000 | 5 000 |
Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
01 Sociaal beleid algemeen | 118 514 | 129 441 | 126 672 | 125 757 | 125 715 | 125 714 | 125 714 |
02 Inburgering nieuwkomers | 118 470 | 122 624 | 131 425 | 139 822 | 139 422 | 131 022 | 131 022 |
Totaal artikel | 236 985 | 252 065 | 258 097 | 265 579 | 265 137 | 256 736 | 256 736 |
Uitgaven in EUR1000 | 107 539 | 114 382 | 117 119 | 120 514 | 120 314 | 116 502 | 116 502 |
24.09 Onderdeel 01 Sociaal Beleid Algemeen
Het bevorderen van participatie, het voorkomen van sociale uitsluiting en het versterken van sociale cohesie staat centraal als doelstelling bij dit onderdeel. Het gaat daarbij enerzijds om kwaliteitsverbetering van de welzijnssector, anderzijds om een geïntegreerde aanpak voor (lokaal) sociaal beleid.
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven:
1) Vormen een onderdeel van de financiering van de speerpunten van het welzijnsbeleid genoemd in de Welzijnsnota 1999–2002 «Werken aan sociale kwaliteit» (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 477 nr. 2):
– het inhoudelijke programma «Bevorderen van participatie en toegankelijkheid, deelprogramma stimuleren vrijwilligerswerk», Een complex van maatregelen, die erop gericht zijn om de participatie van burgers aan de samenleving te versterken. Omdat participatie alleen mogelijk is in een samenleving die niemand uitsluit is het voorkomen en tegengaan van discriminatie onder andere op grond van leeftijd, ras en sekse of seksuele voorkeur een wezenlijk bestanddeel van het programma. Onder deze programmalijn worden instellings- en projectsubsidies verleend aan landelijke organisaties voor o.a. de volgende activiteiten:
• het bevorderen van een actieve bijdrage van vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties aan de samenleving alsook de pluriformiteit van het particulier initiatief;
• het ontwikkelen van methodieken om met name kwetsbare burgers te interesseren en te faciliteren voor actieve deelname aan politieke processen en maatschappelijke activiteiten;
• het voorkomen en bestrijden van discriminatie op grond van sekse, leeftijd, etniciteit of ras;
• de interculturalisatie van het uitvoerend werk en het bewerkstelligen van het multiculturalisatieproces in de samenleving;
• de versterking van de inspraak- en participatiemogelijkheden voor burgers en maatschappelijke organisaties aan de Europese ontwikkelingen rond mensenrechten en sociaal beleid;
• de ontwikkeling van nieuwe varianten van partnerschappen met het bedrijfsleven;
• uitvoeren van het Plan van aanpak vrijwilligerswerk 2000–2002;
• de bevordering van toegankelijkheid van voorzieningen voor kwetsbare groepen;
• aan de Stichting Internationaal Jaar van Vrijwilligers 2001 (IJV2001) voor het vorm geven van de viering van het internationale Jaar van Vrijwilligers in Nederland;
– het inhoudelijke programma «Voorkomen van sociale uitsluiting, door middel van sociale activering en sociale integratie en ondersteuning van kwetsbare groepen». Het gaat daarbij om de individuele begeleiding van mensen uit groepen bij wie sprake is van meervoudige problematiek en die dus vaak op zorg en welzijn zijn aangewezen.
Binnen dit programma worden instellings- en projectsubsidies verleend aan (landelijke) organisaties voor onder andere de volgende activiteiten:
• het stimuleren, faciliteren en ondersteunen van een samenhangend aanbod van zorg en steun op lokaal niveau;
• het inzichtelijk maken van knelpunten in de uitvoeringspraktijk met behulp van ervaringsdeskundigen;
• het versterken van de stem en inbreng vanuit de cliënten- en zelforganisaties;
• het bevorderen van de informatie-uitwisseling en samenwerking tussen verschillende sectoren en disciplines (ook op internationaal niveau);
• het bevorderen van de afstemming tussen resocialisatie- en (re-) integratieactiviteiten door AWBZ-zorgvoorzieningen en het (re-) integratieaanbod van gemeenten.
– het inhoudelijke programma «Ondersteuning van het lokaal sociaal beleid, deelprogramma leefbaarheid en samenhang op buurt- en wijkniveau». In het Regeerakkoord, in het BANS en in het grotestedenbeleid heeft de versterking van de sociale infrastructuur, de sociale pijler een hoge prioriteit. Het is van belang dat de sector welzijn, in al zijn verscheidenheid, een onderling goed afgestemde bijdrage aan dit streven levert.
Binnen deze programmalijn worden instellings- en projectsubsidies verleend voor onder andere de volgende activiteiten:
• het versterken van de beleidsontwikkelende en uitvoerende rol van de gemeenten opdat er een samenhangend lokaal sociaal beleid komt met inbreng van de burgers;
• voor het bevorderen van de implementatie van ontwikkelde methodieken en aanpakken in het beleid van eerstelijns instellingen en gemeenten door een meer gerichte inzet van de provinciale steunfuncties en een gestructureerde onderlinge afstemming tussen lokale, provinciale en landelijke infrastructuur voor welzijn;
• werkontwikkeling op het gebied van vroegtijdige en voorschoolse educatie;
• werkontwikkeling op het gebied van sociale wijkaanpak, inburgering en samenwerking/afstemming zorg en welzijn;
• de totstandkoming van het landelijk kennisnetwerk sociaal beleid.
– het voorwaardenscheppende programma «Professionaliteit en kwaliteit van aanbieders van zorg en welzijn».
Binnen deze programmalijn worden instellings- en projectsubsidies verleend aan organisaties voor onder andere de volgende activiteiten:
• het bevorderen van een samenhangend zorg en dienstenaanbod. Er moet daarbij spraken zijn van afstemming op de vraag van de cliënt, van onderlinge afstemming en van samenwerking tussen aanbieders door:
• de bevordering van de kwaliteitszorg op de elementen ketenkwaliteit en vraagsturing/cliëntgerichtheid;
• de versterking van de positie en de bevordering van de professionalisering van de welzijnssector;
• de bevordering van de tot standkoming van een adequate ondersteuningsstructuur in de welzijnssector, die is toegerust om het kwaliteitsbeleid mede ten uitvoer te brengen;
• het stimuleren, het scheppen van voorwaarden en het faciliteren van samenwerking tussen bedrijven, overheden en maatschappelijke organisaties;
• het betrekken van bedrijven bij het bevorderen van de leefbaarheid en sociale samenhang op landelijk en lokaal niveau en het verder versterken van het netwerk Samenleving en Bedrijf;
• het zorgdragen voor een grotere samenhang van beleid tussen diverse betrokkenen;
• het bevorderen van een samenhangend programma voor internationale samenwerking op het gebeid van werknemersvrijwilligersbeleid, fondswerving en sponsoring van goede doelen, bedrijfsbetrokkenheid in buurten en wijken en kennis en expertise uitwisseling tussen projecten in verschillende landen;
– het voorwaardenscheppende programma «Onderzoek, monitoring en informatiebeleid».
Doel van dit programma is het leveren van kennis en gegevens, op basis waarvan een zo goed mogelijke onderbouwing, uitvoering en evaluatie van het welzijnsbeleid kan plaatsvinden.
Binnen deze programmalijn worden instellings- en projectsubsidies verleend voor onder andere de volgende activiteiten:
• onderzoek naar versterking sociale infrastructuur;
• toekomstonderzoek;
• onderzoek naar bestuurlijke vraagstukken;
• monitoring ten behoeve van beleid;
• informatievoorziening welzijnssector;
• het bevorderen van gebruik en toepassing van kennis en kennisbronnen;
• het versterken van internationale onderzoeksuitwisseling.
2) Betreffen subsidiëring van instellingen op het terrein van vorming, training en advies.
Tevens zijn op dit onderdeel uitgaven geraamd, bestemd voor wachtgeldaanspraken, die ontstaan zijn door van rijkswege geïnitieerde reorganisaties en bezuinigingen, en nabetalingen als gevolg van de afrekening van in voorgaande jaren verstrekte subsidievoorschotten.
b) De Welzijnswet 1994 dient als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en de subsidieregeling welzijnsbeleid. Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de uitgaven, die niet gebaseerd zijn op de Welzijnswet 1994.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
1 Inzet PEO-jeugdbeleid tbv knelpunten Welzijnsnota | 1 825 | 1 325 | 1 325 | 1 325 |
2 Overheveling in verband met deelname aan projecten | – 400 | – 165 | ||
Totaal onderdeel | 1 425 | 1 160 | 1 325 | 1 325 |
1 Verhoging in verband met het oplossen van knelpunten bij de uitvoering van de Welzijnsnota. De dekking hiervoor is gevonden door verlaging van de gereserveerde budgetten voor PEO-Jeugdbeleid, welke op uitgavenartikel 24.04 staan gereserveerd.
2 Verlaging ter dekking van de projecten Loket Zorg en Welzijn en Steunpunt Sociale Activering, welke via uitgavenartikel 22.01, de onderdelen 01 en 05 worden gefinancierd.
Ramings- en doelmatigheidskengetallen
Met een deel (f 21,4 miljoen) van het budget op dit onderdeel wordt een bijdrage in de kosten van de VTA-instellingen (Vorming, Training en Advies) voor vormings- en ontwikkelingswerk in internaatsverband gegeven.
Onderstaande kerngegevens geven het totaal aantal geslaagde deelnemers weer die met het beschikbare budget worden gesubsidieerd.
Onderbouwing Vorming Training en Advies | |||
1999 | 2000 | 2001 | |
Aantal cursisten | 32 340 | 32 340 | 32 340 |
Aantal geslaagde cursisten | 32 705* | ||
Subsidie per cursusdagdeel (in guldens) | 662 | 662 | 662 |
Begrotingsbedrag (in miljoen) | 21,4 | 21,4 | 21,4 |
* De verleende subsidie is maximaal, indien er meer cursisten worden opgeleid, wordt dit door de VTA-internaten bekostigd.
24.09 Onderdeel 02 Inburgering Nieuwkomers
Binnen de algemene doelstelling van het Sociaal Beleid richt het beleid zich op de verwerving van zelfredzaamheid door nieuwkomers.
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn bestemd voor:
• de kosten in verband met de overgang van het quotumbeleid van VWS naar Justitie (f 8,7 miljoen);
• rijksbijdragen aan gemeenten ten behoeve van de welzijnscomponent van inburgeringtrajecten;
• de uitvoering door de landelijke Taskforce inburgering van de volgende actiepunten:
– verbetering van de uitvoering en de regie, inclusief de regionale samenwerking;
– verbetering van de sturingsinformatie en monitoring;
• de evaluatie van de Wet inburgering nieuwkomers;
• het bevorderen van de aansluiting tussen nieuwkomers die een inburgeringstraject hebben afgesloten en het traject JEWEL;
• en nabetaling op basis van in voorgaande jaren verstrekte subsidievoorschotten.
b) De Wet Inburgering Nieuwkomers, de Welzijnswet 1994 en de Begrotingswet dienen als basis voor de uitgaven. Voor zover bekostiging van uitgaven is gebaseerd op de Welzijnswet 1994 is deze geregeld in het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid dan wel de Subsidieregeling welzijnsbeleid. De bekostiging van de uitgaven gebaseerd op de Wet Inburgering Nieuwkomers is geregeld in het Bekostigingsbesluit Inburgering Nieuwkomers.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Uitbreiding WIN agv nieuwe Vreemdelingenwet | 8 800 | 17 200 | 16 800 | 8 400 |
Totaal onderdeel | 8 800 | 17 200 | 16 800 | 8 400 |
Verhoging in verband met de financiering van de beoogde uitbreiding van de Wet Inburgering Nieuwkomers, die het gevolg zal zijn van het inwerking treden van de nieuwe Vreemdelingenwet.
Op grond van het Bekostigingsbesluit inburgering nieuwkomers wordt de rijksbijdrage aan gemeenten berekend op basis van de prestaties van gemeenten in de vorm van het aantal genomen beschikkingen omtrent een inburgeringsprogramma, bedoeld in artikel 5 van de WIN, en het aantal verklaringen uitgereikt door het bevoegd gezag van een educatieve instelling, bedoeld in artikel 7,4, 15, eerste lid van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Het relatieve aandeel van een gemeente op het landelijk totaal aantal beschikkingen en verklaringen in het jaar t-2 bepaalt voor het jaar t het aandeel van die gemeente in het landelijk beschikbare budget. De verdeling van het landelijk beschikbare budget voor 2001 wordt in september 2000 gepubliceerd in Uitleg OCW-Regelingen, waarna de afzonderlijke gemeenten door middel van een circulaire worden geïnformeerd over de rijksbijdrage die ze van de ministeries van VWS en OCW voor 2001 zullen ontvangen voor de welzijnsrespectievelijk de onderwijscomponent.
Ramings- en doelmatigheidskengetallen
Overzicht van het aantal gemeenten waaraan een uitkering is verleend alsmede het aantal beschikkingen en verklaringen | |||
Raming bereik 1998 | 1999 | 2000 | |
Verleend aan aantal gemeenten | 625 | 573 | 548 |
Aantal beschikkingen | 19 4101 | 17 5762 | 3 |
Aantal verklaringen | 11 5321 | 15 8102 | 3 |
Begrotingsbedrag (* 1 miljoen) | 103,1 | 107,3 | 108,2 |
1 Dit betreft het aantal door de gemeenten gerealiseerde èn gewaarmerkte beschikkingen en verklaringen over 1998. Op basis van deze gegevens en op grond van de Regeling herziening rijksbijdrage inburgering nieuwkomers 2000 zijn de rijksbijdragen in 2000 vastgesteld.
2 Dit betreft de per 1 februari 2000 door de gemeenten geleverde voorlopige gegevens over 1999. Omdat er, net als met de in 1999 aangeleverde gegevens over 1998 het geval was, een substantieel verschil te verwachten is tussen de voorlopige en de gewaarmerkte gegevens, wordt bezien of de rijksbijdragen 2001 eveneens dienen te worden vastgesteld op grond van een Regeling herziening rijksbijdragen inburgering, nu voor 2001.
3 Deze gegevens worden in 2001 aangeleverd. Momenteel wordt gewerkt aan een wijziging van het Bekostigingsbesluit inburgering nieuwkomers die inhoudt dat de gegevens nog slechts op één datum (gewaarmerkt) kunnen worden aangeleverd.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2409 | t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 233 116 | 236 421 | 238 404 | 238 578 | 238 577 | |||
1e Suppletore wet | – 3 299 | – 3 364 | – 2 354 | – 972 | – 354 | |||
Nieuwe wijzigingen | 6 850 | 9 879 | 18 229 | 18 102 | 9 725 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 12 066 | 8 326 | 8 436 | 8 434 | 8 434 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 2 071 | 275 288 | 248 733 | 251 262 | 262 715 | 264 142 | 256 382 | 256 736 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2409 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 237 675 | 239 585 | 238 578 | 238 578 | 238 577 | |||
1e Suppletore wet | – 200 | – 200 | ||||||
Nieuwe wijzigingen | 6 150 | 10 225 | 18 560 | 18 125 | 9 725 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 8 440 | 8 487 | 8 441 | 8 434 | 8 434 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 236 985 | 252 065 | 258 097 | 265 579 | 265 137 | 256 736 | 256 736 | |
Uitgaven in EUR1000 | 107 539 | 114 382 | 117 119 | 120 514 | 120 314 | 116 502 | 116 502 |
Artikel 24.10 Vrouwenopvang, Maatschappelijke opvang en Verslavingszorg
Overzicht uitgavenrealisatie en -ramingen (in f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totaal artikel | 365 770 | 398 829 | 399 749 | 398 983 | 398 983 | 398 982 | 398 981 |
Uitgaven in EUR1000 | 165 979 | 180 981 | 181 398 | 181 051 | 181 051 | 181 050 | 181 050 |
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven hebben betrekking op specifieke uitkeringen aan centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid. De activiteiten op het terrein van de maatschappelijke opvang bestaan uit het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door een of meerdere problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. De activiteiten op het terrein van de vrouwenopvang bestaan uit het tijdelijk bieden van onderdak en begeleiding aan vrouwen die, al dan niet gedwongen, de thuissituatie hebben verlaten, veelal in verband met problemen van relationele aard en geweld.
De activiteiten op het terrein van verslavingsbeleid bestaan uit ambulante hulpverlening, gericht op verslavingsproblemen, en preventie van verslavingsproblemen.
Vanaf 1999 is er een AMVB van kracht, die onder andere het doel van de uitkeringen regelt, alsmede het aantal centrumgemeenten, de hoogte van de bedragen en de wijze van verantwoording. Op 28 december 1998 heeft de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) haar advies uitgebracht over de specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid. Het advies behelst de keuze voor gemeenten die voor een uitkering in aanmerking komen en de hoogte van de uitkering. Het standpunt op het advies van de Rfv is in het najaar aan de Tweede Kamer bekend gemaakt. De Kamer heeft in 2000 een besluit genomen over de definitieve selectie van centrumgemeenten vanaf 2001.
Verder is het de bedoeling dat de specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid in 2001 worden samengevoegd. Over de opzet van de evaluatie van de specifieke uitkeringen wordt u geïnformeerd in een separate brief over de stand van zaken van de implementatie van het kabinetsstandpunt inzake de herverdeling van de specifieke uitkeringen.
Voorts zijn op dit onderdeel uitgaven geraamd, bestemd voor de uitkeringen aan landelijke organisaties op het terrein van maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Eind 2000 verschijnt de eerste rapportage van de monitor maatschappelijke opvang inclusief de vrouwenopvang met gegevens over het gemeentelijk beleid, de aanbodzijde en de vraagzijde.
Tenslotte is in 1999 een begin gemaakt inzicht te verkrijgen in de financiële gegevens van de instellingen voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang, alsmede in het aantal formatieplaatsen.
b) De Welzijnswet 1994 dient als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Besluit specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid, het bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en de subsidieregeling welzijnsbeleid. Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de overige uitgaven, die niet gebaseerd zijn op de Welzijnswet 1994.
c)
Mutaties op dit artikel (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Aanpassen verdeling in begroting aan Welzijnsnota | 962 | 202 | 202 | 202 |
Totaal onderdeel | 962 | 202 | 202 | 202 |
Overheveling vanuit uitgavenartikel 25.02, onderdeel 07 waardoor de verdeling in de begroting meer aansluit op de in de Welzijnsnota opgenomen verdeling.
Op deze plaats treft u geen kengetallen meer aan, omdat deze projecten SVO niet meer afzonderlijk worden gesubsidieerd, maar een geïntegreerd onderdeel vormen van de specifieke uitkering verslavingsbeleid.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2410 | t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 385 492 | 385 807 | 385 807 | 385 807 | 385 807 | |||
1e Suppletore wet | 7 970 | 533 | 527 | 527 | 527 | |||
Nieuwe wijzigingen | 150 | 962 | 202 | 202 | 202 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 24 764 | 12 447 | 12 447 | 12 448 | 12 446 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 4 739 | 422 040 | 418 376 | 399 749 | 398 983 | 398 984 | 398 982 | 398 981 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2410 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 385 646 | 385 807 | 385 807 | 385 807 | 385 807 | |||
1e Suppletore wet | 593 | 533 | 527 | 527 | 527 | |||
Nieuwe wijzigingen | 150 | 962 | 202 | 202 | 202 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 12 440 | 12 447 | 12 447 | 12 447 | 12 446 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 365 770 | 398 829 | 399 749 | 398 983 | 398 983 | 398 982 | 398 981 | |
Uitgaven in EUR1000 | 165 979 | 180 981 | 181 398 | 181 051 | 181 050 | 181 050 | 181 050 |
HOOFDBELEIDSTERREIN 25 VOLKSGEZONDHEID
Dit hoofdbeleidsterrein omvat het beschermen van gezondheid en het voorkomen van ziekten. Zoals in de inleiding al gezegd is, wordt dit beleid steeds belangrijker voor het verder verlengen van de levensverwachting. Tevens worden onder dit hoofdbeleidsterrein uitgaven geraamd op het terrein van de (chronische) ziektebestrijding, waaronder infectieziekten in het algemeen en Aids in het bijzonder, het patiënten- en consumentenbeleid, de preventie en de zorg inzake alcohol, drugs en tabak, de beroepen en opleidingen volksgezondheid en het beleid inzake projecten, experimenten en onderzoek. De beleidsuitgaven met betrekking tot gezondheidsbescherming omvatten het preventiebeleid ten aanzien van voeding, productveiligheid en veterinaire aangelegenheden, alsmede uitgaven ten aanzien van het geneesmiddelenbeleid en beleid op het gebied van de medische hulpmiddelen.
Tevens worden op dit hoofdbeleidsterrein uitgaven geraamd ten behoeve van het algemeen beleid op het terrein van de gezondheidsbevordering, gezondheidsbescherming en de gezondheidszorg, meer specifiek ten behoeve van de beleidsterreinen ICT in de zorg, informatievoorziening en onderzoeksbeleid.
Artikel 25.01 Volksgezondheid algemeen
Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
01 Algemene uitgaven volksgezondheid | 35 712 | 40 000 | 1 887 | 800 | 800 | 800 | 800 |
02 Beroepen en opleidingen volksgezondheid | 112 357 | 126 217 | 130 290 | 142 461 | 154 653 | 154 668 | 154 678 |
Totaal artikel | 148 069 | 166 217 | 132 177 | 143 261 | 155 453 | 155 468 | 155 478 |
Uitgaven in EUR1000 | 67 191 | 75 426 | 59 979 | 65 009 | 70 541 | 70 548 | 70 553 |
25.01 Onderdeel 01 Algemene uitgaven volksgezondheid
a) Het grootste deel van de op dit onderdeel geraamde uitgaven is bestemd voor het ontwikkelen, beheren en implementeren van standaarden in de gezondheidszorg. Het gebruik van standaarden bevordert kwaliteit en doelmatigheid. Gegevens die zijn vastgelegd in digitale dossiers zijn, mits gestandaardiseerd, herbruikbaar voor toepassing binnen behandelprotocollen, voor uitwisseling met collega zorgverleners, voor populatie onderzoek en preventieve programma's en voor het genereren van beleids- en managementinformatie. Een betrouwbare informatievoorziening, welke wordt bevorderd door standaardisatie, is een cruciale voorwaarde voor het afleggen van verantwoording door de sector over de besteding van de publieke middelen.
Voorts kan via dit artikelonderdeel aandacht worden besteed aan projecten met betrekking tot de modernisering van de AWBZ.
Daarnaast zijn op dit onderdeel voor het jaar 2000 nog zogenaamde doorloopkosten geraamd voor de aanpak van het millenniumvraagstuk in de zorgsector. Deze activiteiten werden verricht door de Stichting Millennium Platform Zorg (MPZ). Voor 2001 en latere jaren worden geen uitgaven meer geraamd.
b) De Kaderwet volksgezondheidssubsidies dient als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Besluit volksgezondheidssubsidies en de Subsidieregeling Volksgezondheid. De begrotingswet dient als basis voor de overige uitgaven.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Overheveling informatiebeleid Vgz | 1 887 | 800 | 800 | 800 |
Totaal onderdeel | 1 887 | 800 | 800 | 800 |
Op dit artikelonderdeel worden vanaf 2001 de beschikbare middelen met betrekking tot de ontwikkeling van het informatiebeleid in de volksgezondheid geraamd. Voorheen werden deze middelen geraamd op onderdeel 13 van uitgavenartikel 25.02.
25.01 Onderdeel 02 Beroepen en opleidingen volksgezondheid
a) Op dit onderdeel worden uitgaven geraamd die verband houden met de subsidiering van de drie opleidingen tot verloskundige, de docentenopleiding voor het hoger gezondheidszorg onderwijs, de exploitatie van de Stichting Raad Beroepsopleiding Radiologisch Laboranten, het instellen van het capaciteitsorgaan en de medische vervolg opleidingen (medisch specialisten, oogheelkunde, orthodontie en de beroepsopleiding huisartsen). Op dit onderdeel zijn tevens de uitgaven geraamd ten behoeve van de zes medische tuchtcolleges.
b) De Kaderwet volksgezondheidssubsidies dient als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Besluit volksgezondheidssubsidies en de Subsidieregeling volksgezondheid. Het tuchtrechtbesluit van de Wet beroepen individuele gezondheidszorg (BIG) dient als basis voor de uitgaven met betrekking tot de medische tuchtcolleges. Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de overige uitgaven, die niet gebaseerd zijn op de Kaderwet volksgezondheidssubsidies.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x 1 000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
1 Uitbreiding opleiding verloskundigen (uit premie) | 1 800 | 3 000 | 4 200 | 4 200 |
2 Uitbreiding opleiding huisartsen (uit premie) | 4 000 | 15 000 | 26 000 | 26 000 |
3 Overheveling taken naar BIG-register | – 689 | – 689 | – 689 | – 689 |
Totaal onderdeel | 5 111 | 17 311 | 29 511 | 29 511 |
1 Uitbreiding van de opleiding tot verloskundigen. De bestaande drie opleidingen hebben de uitbreiding met 40 nieuwe plaatsen (totaal is nu 160) reeds met ingang van het studiejaar 2000–2001 kunnen realiseren.
2 Deze middelen zijn bestemd voor de uitbreiding van de opleidingscapaciteit tot huisarts. De gefaseerde uitbreiding zal uiteindelijk leiden tot een opleidingscapaciteit van 457 in 2004.
3 Overheveling van taken op het gebied van vakbekwaamheids-verklaringen van buitenlands gediplomeerden naar het BIG-register.
Overzicht van aantal studenten en geslaagden bij de opleiding Verloskundigen | |||||||
1997 | 1998 | 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 | Raming 2002 | Raming 2003 | |
Verloskundigen: | |||||||
Aantal studenten | 458 | 460 | 466 | 520 | 560 | 600 | 640 |
Aantal geslaagden | 76 | 96 | 102 | 100 | 100 | 100 | 140 |
Opleidingsbudget(mln) | 14,1 | 14,6 | 15,1 | 17,2 | 18,4 | 19,6 | 20,8 |
BRON: opgave administraties drie opleidingen voor realisatie cijfers.
In bovenstaande tabel betreffen de aantallen 1997 en 1998 de eerste studenten van de nieuwe vierjarige opleiding. Het aantal geslaagden in 1999 is conform de verwachting.
Aantal (gedeclareerde) medische tuchtzaken o.b.v. de Medische Tuchtwet, gerangschikt naar de diverse medische tuchtcolleges (MTC) | ||||
Tuchtcollege | 1996 | 1997 | 1998 | 1999 |
Centraal MT | 249 | 255 | 305 | 282 |
MTC Amsterdam | 259 | 279 | 302 | 293 |
MTC Eindhoven | 227 | 262 | 288 | 255 |
MTC Zwolle | 127 | 153 | 188 | 214 |
MTC Groningen | 73 | 83 | 80 | 101 |
MTC Den Haag | 274 | 322 | 310 | 302 |
Totaal | 1 209 | 1 354 | 1 473 | 1 447 |
BRON: opgave tuchtcolleges
Overzicht over de opleiding huisartsen | ||||
1996 | 1997 | 1998 | 1999 | |
Huisartsen in opleiding: | ||||
Eerstejaars | 325 | 342 | 325 | 337 |
Totaal in opleiding | 848 | 1 017 | 997 | 980 |
Opleiding voltooid | 135 | 214 | 336 | 400 |
BRON: opgave SBOH.
In 1999 hebben 75 huisartsen in opleiding meer dan verwacht bij het opstellen van de raming over 1999 de opleiding voltooid. Deze extra uitstroom betreft in feite een versnelde uitstroom als gevolg van het invoeren van een vrijstellingsregeling waardoor een aanzienlijk aantal huisartsen in opleiding in minder dan de normale drie jaar de opleiding hebben voltooid.
In september 1994 is de opleiding verlengd van twee naar drie jaar. Het aantal geslaagden 1996 heeft betrekking op degenen die in maart 1994 met de tweejarige opleiding zijn gestart. Het aantal geslaagden 1997 heeft betrekking op degenen die in september met de driejarige opleiding zijn gestart, inclusief een extra instroom van 100 huisartsen in opleiding.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2501 | t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 123 053 | 113 977 | 113 959 | 113 959 | 113 959 | |||
1e Suppletore wet | 6 500 | 6 500 | 6 700 | 7 000 | 7 000 | |||
Nieuwe wijzigingen | 37 011 | 6 198 | 17 311 | 29 511 | 29 511 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 7 847 | 4 204 | 4 191 | 4 183 | 4 198 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 156 963 | 174 411 | 131 679 | 142 961 | 155 453 | 155 468 | 155 478 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2501 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 123 054 | 113 977 | 113 959 | 113 959 | 113 959 | |||
1e Suppletore wet | 7 000 | 7 000 | 7 000 | 7 000 | 7 000 | |||
Nieuwe wijzigingen | 32 011 | 6 998 | 18 111 | 30 311 | 30 311 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 4 152 | 4 202 | 4 191 | 4 183 | 4 198 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 148 069 | 166 217 | 132 177 | 143 261 | 155 453 | 155 468 | 155 478 | |
Uitgaven in EUR1000 | 67 191 | 75 426 | 59 979 | 65 009 | 70 541 | 70 548 | 70 553 |
Artikel 25.02 Volksgezondheidsbeleid
Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
01 Wet orgaandonatie en medische ethiek | 10 554 | 10 835 | 14 041 | 14 041 | 9 041 | 9 041 | 9 041 |
02 Onderzoeksinstituten, onderzoek en ontwikkelingswerk | 1 978 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
03 Tweedelijnszorg | 46 724 | 71 172 | 73 958 | 73 958 | 73 957 | 73 958 | 73 957 |
04 Eerstelijnszorg | 70 159 | 100 354 | 102 472 | 87 440 | 86 442 | 61 271 | 61 273 |
05 Basisgezondheidszorg en daarmee verband houdende uitgaven | 14 777 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
06 Geestelijke volksgezondheid | 16 008 | 31 806 | 35 125 | 34 926 | 28 726 | 28 726 | 28 726 |
07 Alcohol-, drug- en tabaksbeleid | 39 599 | 42 271 | 41 392 | 34 086 | 34 083 | 32 547 | 32 547 |
08 Aids en overige sexueel overdraagbare aandoeningen | 8 369 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
09 Patiënten- en consumentenbeleid | 36 369 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
10 Voeding, veterinair beleid en produktveiligheid | 27 040 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
11 Genees- en hulpmiddelen, lichaamsmaterialen en biotechnologie | 27 472 | 41 139 | 15 524 | 15 524 | 14 022 | 14 022 | 14 022 |
12 Illegalenfonds | 5 497 | 11 000 | 11 000 | 11 000 | 11 000 | 11 000 | 11 000 |
13 Projecten, experimenten en onderzoek | 94 413 | 129 430 | 135 000 | 137 489 | 138 358 | 139 859 | 139 859 |
14 Initiële storting Waarborgfonds zorgsector | 120 000 | ||||||
15 Gezondheidsbeleid | 158 055 | 121 363 | 116 455 | 111 754 | 111 755 | 111 755 | |
16 Noodfonds Bijlmermeerramp | 37 600 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Totaal artikel | 518 959 | 633 662 | 549 875 | 524 919 | 507 383 | 482 179 | 482 180 |
Uitgaven in EUR1000 | 235 493 | 287 543 | 249 522 | 238 198 | 230 240 | 218 803 | 218 804 |
25.02 Onderdeel 01 Wet orgaandonatie en medische ethiek
a) De op dit artikel geraamde uitgaven betreffen hoofdzakelijk de uitvoering van de van de Wet Orgaandonatie (WOD) en enige kleinere posten op het terrein van de medische ethiek zoals Bio-ethiek, kloneren, xenotransplantatie, IVF, steun en consultatiefunctie voor artsen ten aanzien van euthanasie en medisch ethische commissies. De uitgaven in het kader van de WOD betreffen met name:
– voorlichtingsactiviteiten;
– kosten drukken, verzenden en verwerken registratieformulieren;
– exploitatie van het (informatiesysteem) donorregister.
De uitgaven voor projecten, experimenten en onderzoeken (PEO) op het terrein van volksgezondheid en zorg zijn in belangrijke mate geconcentreerd op onderdeel 13 van dit uitgavenartikel (zie TK, 1996–1997, 25 000 XVI, nr. 18). De uitgaven die worden geraamd op onderhavig onderdeel dienen tevens in samenhang te worden bezien met (een deel van) de uitgaven op het PEO-artikelonderdeel 13.
b) De Kaderwet volksgezondheidssubsidies dient als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Besluit Volksgezondheidssubsidies en de Subsidieregeling volksgezondheid. Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de overige uitgaven, die niet gebaseerd zijn op de Kaderwet volksgezondheidssubsidies.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Inzet tbv herinneringscampagne orgaandonatie | 6 000 | 6 000 | 1 000 | 1 000 |
Totaal onderdeel | 6 000 | 6 000 | 1 000 | 1 000 |
In het Algemeen Overleg in de Tweede Kamer over orgaandonatie is aangedrongen op een herinneringscampagne. Hiervoor wordt in de komende twee jaar in totaal f 10 miljoen op de begroting gereserveerd. Daarnaast worden de structurele subsidies aan Pro Donor en de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) structureel met f 1 miljoen verhoogd. De dekking vindt plaats vanuit de premiemiddelen (MJA cure).
Overzicht van gegevens uit het Donorregister | ||||
1998 | 1999 | Cumulatief t/m 99 | Totaal per 31/12/99 | |
Aantal aanschrijvingen | 12 200 000 | 190 265 | 12 390 265 | |
Aantal geldige wilsbeschikkingen | 4 238 743 | 64 349 | 4 584 868 | |
Toestemming | 46,6% | 39,2% | 46,1% | |
Toestemming met beperking | 7,6% | 14,8% | 7,8% | |
Geen toestemming | 34,8% | 31,5% | 34,1% | |
Beslissing nabestaanden | 10,0% | 13,4% | 10,2% | |
Beslissing aangewezen persoon | 1,0% | 1,1% | 1,7% | |
Geretourneerd | 34,7% | 33,8% | 37,0% | |
Raadplegingen donorregister | 1 416 | 4 042 | 5 458 |
BRON opgave donorregister (bewerking gegevens registratiesysteem)
In bovenstaande tabel zijn een aantal kerncijfers met betrekking tot het Donorregister opgenomen.
In de tweede helft van februari 1998 en de eerste helft van maart 1998 zijn alle Nederlanders ouder dan 18 jaar aangeschreven om hen de mogelijkheid te geven hun wil ten aanzien van orgaandonatie kenbaar te maken. In het eerste kwartaal van 1999 zijn alle 18-jarige aangeschreven. De verwachting dat 25 tot 35 procent van de aangeschreven Nederlanders het formulier daadwerkelijk zou terugsturen in 1998 en 1999, is uitgekomen. Gebleken is dat van de 12,4 miljoen verstuurde formulieren er bijna 4,6 miljoen zijn geretourneerd.
25.02 onderdeel 02 Onderzoeksinstituten en ontwikkelingswerk
a) Op dit onderdeel werden tot en met begrotingsjaar 1999 uitgaven verantwoord met betrekking tot onderzoeksinstituten en ontwikkelingswerk.
25.02 Onderdeel 03 Tweedelijnszorg
a) De uitgaven op dit onderdeel hebben betrekking op de ontwikkeling en implementatie van ziekenhuis en topzorg beleid zoals bijvoorbeeld de eerste kosten van het opzetten van kenniscentra op het terrein van wachtlijsten in de curatieve zorg, uitgaven in het kader van onderzoek op het terrein van het terugdringen van wachtlijsten in de curatieve zorg en ondersteuning van het platform wachttijden in de curatieve zorg, uitgaven in het kader van kwaliteitsbeleid medisch specialisten, uitgaven in het kader van het opzetten van een regionale ondersteuningsstructuur voor medisch specialisten waarbij ook bevordering van deelname aan FTTO's en gebruik van EVS wordt ondergebracht, projecten op het terrein van verbetering van de ICT in de zorg, en een bijdrage aan de verbetering van chronische ademhalingsondersteuning (Groot Klimmendael). Daarnaast hebben de uitgaven betrekking op kwaliteit en doelmatigheid met name de uitvoering van het MTA-programma betreft(uitvoering plan van aanpak «Voortgangsrapportage Medical Technology Assesment (MTA) en doelmatigheid van zorg» (TK 1996–1997, 24 126).
De uitgaven op dit onderdeel betreffen voorts de bijdrage van VWS in de totale exploitatie van het Nederlands Kankerinstituut (NKI), de stichting Renine (levert ziekenhuizen diensten bij nierfunctievervanging), de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek De uitgaven voor projecten, experimenten en onderzoeken (PEO) op het terrein van volksgezondheid en zorg zijn in belangrijke mate geconcentreerd op onderdeel 13 van dit uitgavenartikel (zie TK, 1996–1997, 25 000 XVI, nr. 18). De uitgaven die worden geraamd op onderhavig onderdeel dienen tevens in samenhang te worden bezien met (een deel van) de uitgaven op het PEO-artikelonderdeel 13.
b) De Kaderwet volksgezondheidssubsidies dient als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Besluit Volksgezondheidssubsidies en de Subsidieregeling volksgezondheid. Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de overige uitgaven, die niet gebaseerd zijn op de Kaderwet volksgezondheidssubsidies.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
1 Uit MJA cure: invoering geïntegreerd med. spec.bedrijf | 10 000 | 10 000 | 10 000 | 10 000 |
2 Uit MJA cure: kwaliteitsverbetering medisch specialisten | 12 200 | 12 200 | 12 200 | 12 200 |
Totaal onderdeel | 22 200 | 22 200 | 22 200 | 22 200 |
1 In het Regeerakkoord 1998 geuite voornemen om de curatieve zorg te moderniseren. Het plan is om op korte termijn in 10 ziekenhuizen het Geïntegreerd medisch specialistisch bedrijf op experimentele wijze door te voeren. Een aantal ziekenhuizen is hiervoor reeds benaderd. Per deelnemend ziekenhuis wordt ongeveer f 1 miljoen als tegemoetkoming in de kosten uitgetrokken.
2 Daarnaast wordt dit artikelonderdeel vanaf 2000 vanuit de premiemiddelen (MJA cure) met f 10,2 miljoen en structureel met f 12,2 miljoen verhoogd in verband met de in het Regeerakkoord 1998 gemaakte afspraak met de Orde van Medisch Specialisten omtrent kwaliteitsverbetering en een Elektronisch voorschrijfsysteem (EVS) voor medisch specialisten.
25.02 Onderdeel 04 Eerstelijnszorg
a) De uitgaven op dit artikelonderdeel hebben ten eerste betrekking op de ontwikkeling en instandhouding van de organisatie voor crisisbeheersing en rampenbestrijding bij VWS. Het betreft hier trainingen van eventueel in te zetten personeel, verbeteren verwanteninformatie en de reguliere exploitatiekosten zoals een bijdrage aan het Rode Kruis en de kosten van aansluiting op het nationaal noodnet. Deze uitgaven hebben voorts betrekking op het Project Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (PGHOR), waarbij voor VWS het doel is om het in de nota met Zorg Verbonden (TK, 1999–2000, 25 672) verwoorde beleid verder vorm te geven. Daarnaast worden subsidies verstrekt aan de Landelijke Federatie voor AmbulanceZorg (LFAZ) ten behoeve van onder andere de projectorganisatie C2000, beleidsontwikkeling op het terrein van de terminale en palliatieve zorg, de implementatie van de kwaliteitswet, kwaliteitsbeleid paramedici, het project Electronisch Voorschrijven (geneesmiddelen) door huisartsen de bijdragen van VWS aan de exploitatie van het Nederlands Instituut Voor onderzoek van de Eerste Lijn (NIVEL), het Nederlands Paramedisch Instituut (NPI).
Op dit onderdeel worden uitgaven geraamd die betrekking hebben, de subsidie aan het Landelijk Centrum Verpleging en Verzorging (LCVV), een bijdrage aan het AWO-fonds ten behoeve van het realiseren van een verkorte opleiding tot kraamverzorgende. De uitgaven voor projecten, experimenten en onderzoeken (PEO) op het terrein van volksgezondheid en zorg zijn in belangrijke mate geconcentreerd op onderdeel 13 van dit uitgavenartikel (zie TK, 1996–1997, 25 000 XVI, nr. 18). De uitgaven die worden geraamd op onderhavig onderdeel dienen tevens in samenhang te worden bezien met (een deel van) de uitgaven op het PEO-artikelonderdeel 13.
b) De Welzijnswet 1994 en de Kaderwet volksgezondheidssubsidies en de Tijdelijke stimuleringsregeling algemeen maatschappelijk werk dienen als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid, het Besluit Volksgezondheidssubsidies, de welzijnsbeleid en de Subsidieregeling volksgezondheid. Subsidieregeling. Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de overige uitgaven, die niet gebaseerd zijn op hierboven aangegeven wetten en regelingen.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
1 Overheveling taken naar BIG-register | – 336 | – 336 | – 336 | – 336 |
2 Verhoging budget CCMO | – 676 | – 676 | – 676 | – 676 |
3 Subsidie aan nederl. Paramedisch Instituut (uit premie) | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 |
4 Psycho sociale nazorg nav vuurwerkramp Enschede | 12 500 | |||
5 Inloop en adviescentum nav vuurwerkramp Enschede | 3 500 | 1 000 | ||
Totaal onderdeel | 15 988 | 988 | – 12 | – 12 |
1 Overheveling van de taken op het gebied van vakbekwaamheids-verklaringen van buitenlands gediplomeerden naar het BIG register (uitgavenartikel 23.01, onderdeel 08).
2 Verlaging ten behoeve van het vergroten van de capaciteit van de centrale commissie mensgebonden onderzoek (CCMO). Deze commissie valt onder de directe verantwoordelijkheid van de Gezondheidsraad (uitgavenartikel 22.09, onderdeel 03).
3 Conform de afspraak in het convenant paramedici dat voortvloeide uit de Meerjarenafspraken 1998 wordt het Nederlands Paramedisch Instituut voortaan via de begroting gefinancierd.
4 Verhoging ten behoeve van het traject psychosociale nazorg dat in 2000 naar aanleiding van de vuurwerkramp te Enschede is gestart. Het betreft een voorlopige voorziening voor de jaren 2000 en 2001.
5 Verhoging in verband met de subsidiëring van het inloopen adviescentrum dat in 2000 naar aanleiding van de vuurwerkramp te Enschede is opgericht.
25.02 Onderdeel 06 Geestelijke volksgezondheid
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven hebben betrekking op de subsidiëring van onderzoeksinstituten, waaronder het Trimbos-instituut en uitgaven ten behoeve van (zorgvernieuwings) projecten op het terrein van de geestelijke gezondheidszorg en de GGZ-preventie.
Verder worden op dit onderdeel de uitgaven betreffende de financiering van adviesorganen en een koepelorganisatie ten behoeve van de nascholing en opleiding binnen de geestelijke gezondheidszorg geraamd.
Tevens wordt vanuit dit onderdeel de Stichting Pharos gesubsidieerd. In de memorie van toelichting van de begroting 2000 heb ik u geïnformeerd over het streven van de Stichting Informatie- en Coördinatie-Orgaan Dienstverlening Oorlogsgetroffenen (ICODO), de Stichting Pharos (landelijke instelling ten behoeve van gezondheidszorg aan asielzoekers en vluchtelingen) en Centrum '45 (instelling met een landelijke functie voor de behandeling van oorlogs- en geweldsgetroffenen) om te fuseren. Het doel van de drie organisaties was het oprichten van een landelijk top-referent kenniscentrum gericht op de oorlogs- en geweldsgetroffenen, inclusief de hedendaagse getraumatiseerden (zoals bijvoorbeeld vluchtelingen en asielzoekers).
De drie organisaties hebben voorjaar 2000 echter besloten om het streven naar een fusie te beëindigen, omdat zij niet in staat waren om een gemeenschappelijke visie te formuleren over hoe de nieuw te vormen organisatie na de beoogde fusie eruit zou moeten zien. De tegenstellingen tussen de drie organisaties bleken fundamenteel van aard en daarom onoverbrugbaar. De bestaande samenwerkingsrelaties blijven uiteraard wel gehandhaafd.
Ik leg mij neer bij de conclusie van de drie organisaties dat een fusie niet haalbaar is. Samen met de drie organisaties zal ik bezien in hoeverre de huidige positionering van functies en taken op het terrein van oorlogs- en geweldsgetroffenen, inclusief de hedendaagse getraumatiseerden, nog voldoet. De aandacht moet daarbij nadrukkelijk ook gericht zijn op andere organisaties dan ICODO, Pharos en Centrum '45. Ik denk bijvoorbeeld aan GGZ-instellingen met een specifieke deskundigheid op het onderhavige terrein.
Tevens worden vanuit dit artikelonderdeel onder andere de volgende activiteiten uitgevoerd:
• Onderzoek voor het ontwikkelen en implementeren van protocollen en richtlijnen ter bevordering van de doelmatigheid en efficiëntie binnen de geestelijke gezondheidszorg op het gebied van behandeling, medicatie- en voorschrijfbeleid en onderzoek.
• Onderzoek naar uniformeren van wachtlijstregistratie en wachtlijstbeleid Versterking van de eerstelijns GGZ door inzet van extra middelen voor:
• Onderzoek en experimenten met betrekking tot de eerstelijnspsycholoog
• Verbetering van de samenwerking in de eerstelijns GGZ
• Bevorderen van de deskundigheid van huisartsen op het gebeid van psychische klachten.
• Voor de aanpak van de knelpunten met betrekking tot arbeidsongeschiktheid om psychische redenen is de commissie Donner ingesteld.
De uitgaven voor projecten, experimenten en onderzoeken (PEO) op het terrein van volksgezondheid en zorg zijn in belangrijke mate geconcentreerd op onderdeel 13 van dit uitgavenartikel (zie TK, 1996–1997, 25 000 XVI, nr. 18). De uitgaven die worden geraamd op onderhavig onderdeel dienen tevens in samenhang te worden bezien met (een deel van) de uitgaven op het PEO-artikelonderdeel 13.
b) De Kaderwet volksgezondheidssubsidies dient als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Besluit Volksgezondheidssubsidies en de Subsidieregeling volksgezondheid. Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de overige uitgaven, die niet gebaseerd zijn op de Kaderwet volksgezondheidssubsidies.
25.02 Onderdeel 07 Drug- en alcoholbeleid
a) Ten laste van dit onderdeel worden enkele landelijke instellingen, waaronder het Trimbos-instituut en Tjandu, gefinancierd. Op dit onderdeel zijn ook uitgaven geraamd, bestemd voor:
– landelijke preventieprojecten (waaronder Landelijk Steunpunt Preventie (LSP)),
– onderzoeken gericht op het voorkomen van alcoholen druggebruik,
– heroïne-experiment.
Extra aandacht in 2001 zal uitgaan naar de volgende activiteiten op het gebied van het drugbeleid:
• Project Resultaten Scoren.
De speerpunten van dit beleid richten zich op kwaliteit en innovatie van zorg, kwaliteit en innovatie van preventie en sociaal verslavingsbeleid. Daartoe zijn drie ontwikkelcentra opgericht ( dit zijn samenwerkingsverbanden van instellingen en wetenschappelijke onderzoeksinstituten). Daarnaast is flankerend beleid nodig: GGZ Nederland heeft in het uitvoeringsplan 2000 tevens een werkprogramma opgesteld voor de ondersteunende projecten als monitoring, informatievoorziening, opleidingenbeleid en productbegroting/financieringssystematiek.
• Nationale drugmonitor (NDM).
Doelstelling van de NDM is het verwerven van inzicht in een aantal essentiële aspecten van de drugsproblematiek, die zowel afzonderlijk als in samenhang een betrouwbaar, evenwichtig en representatief beeld geven van de situatie in de praktijk, en die inzicht geven in trendmatige ontwikkelingen, de effecten van beleid, de randvoorwaarden en de te verwachten problemen.
• Campagne uitgaan en drugs.
In samenwerking met het Landelijk Steunpunt Preventie (LSP) is een uitvoeringsmodel vervaardigd. Dit model is tot stand gekomen d.m.v. instellingen voor verslavingszorg, GGD-en, uitgaanscircuits, diverse media, reclame enz. Het voorziet o.m. in een verdeling van verschillende productgroepen met specifieke preventie-activiteiten in drie domeinen, t.w. vrije tijd, school en thuis. In februari 2000 is in dit kader een nieuwe campagne over drugspreventie gestart.
• Internationaal drugbeleid.
Dit omvat een groot aantal activiteiten gericht op het voldoen aan internationale verplichtingen, het ondersteunen van projecten en internationale kennisuitwisseling. Ook voorlichting over het Nederlandse drugbeleid is een belangrijke activiteit. Voor alle bovengenoemde activiteiten geldt dat de Tweede Kamer meerdere malen haar instemming hiermee heeft betuigd.
De uitgaven voor projecten, experimenten en onderzoeken (PEO) op het terrein van volksgezondheid en zorg zijn in belangrijke mate geconcentreerd op onderdeel 13 van dit uitgavenartikel (zie TK, 1996–1997, 25 000 XVI, nr. 18). De uitgaven die worden geraamd op onderhavig onderdeel dienen tevens in samenhang te worden bezien met (een deel van) de uitgaven op het PEO-artikelonderdeel 13.
b) De Welzijnswet 1994 en de Kaderwet volksgezondheidssubsidies dienen als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid, het Besluit volksgezondheidssubsidies, de Subsidieregeling welzijnsbeleid en de Subsidieregeling volksgezondheid. Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de overige uitgaven, die niet gebaseerd zijn op de Kaderwet volksgezondheidssubsidies.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
1 Aanpassen budget Drang en overlastbeleid | 1 500 | 1 500 | 1 500 | 0 |
2 Aanpassen verdeling in begroting aan Welzijnsnota | – 962 | – 202 | – 202 | – 202 |
Totaal onderdeel | 538 | 1 298 | 1 298 | – 202 |
1 Verhoging ten behoeve van de continuering van projecten op het gebied van de strafrechtelijke opvang van verslaafden in Rotterdam. Dekking is gevonden door een verlaging van de subsidie aan ZON (onderdeel 13 van dit artikel).
2 Dit uitgavenartikel wordt verlaagd in verband met de aansluiting van de bij uitgavenartikel 24.10 opgenomen verdeling met de cijfers in de Welzijnsnota.
25.02 Onderdeel 11 Genees- en hulpmiddelen,
a) De op dit onderdeel geraamde subsidies en overige uitgaven zijn bestemd voor het voorbereiden en uitvoeren van beleid ten aanzien van de kwaliteit en de kosten op het terrein van genees- en hulpmiddelen, lichaamsmaterialen en medische biotechnologie.
– kostenbeheersing
Op dit onderdeel zijn onder andere uitgaven geraamd voor de uitvoering van de Wet op de Geneesmiddelenprijzen en voor de modernisering van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening. Ook zijn middelen begroot ten behoeve van het informatiesysteem voor het volgen van ontwikkelingen in de geneesmiddelenmarkt en voor het informatiesysteem dat de effecten van het Geneesmiddelenvergoedingensysteem (GVS) in beeld brengt.
– doelmatigheidsbevordering en voorlichting
In dit kader zijn middelen begroot voor het ondersteunen van F(T)TO-apotheker-coördinatoren en huisartscoördinatoren. Deze ondersteuning bestaat uit voorlichtingsmateriaal ter bevordering van het doelmatig voorschrijven. Daarnaast gaat het om uitgaven voor activiteiten en instanties, die rationeel en doelmatig voorschrijven en afleveren bevorderen, zoals de Stichting Geneesmiddelenbulletin en de Stichting Doelmatige Geneesmiddelenvoorziening en om uitgaven in het kader van de invoering van een farmaco-econimische richtlijn. Daarnaast wordt in dit kader een wijziging van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening (WOG) voorbereid. In 1999 is het project tot wijziging van de wet gestart. Doel van het project is het aanpassen van de wet, die dateert uit 1958, aan de eisen van de huidige tijd. De planning is dat de wet medio 2001 aan de Ministerraad wordt voorgelegd.
– kwaliteitsbeleid
Op het gebied van kwaliteitsbeleid zijn middelen geraamd voor het toezicht op de naleving van het reclame-besluit geneesmiddelen en voor het stimuleren van geneesmiddeleninnovatie (bijv. STIGON en Stichting New Drugs Research) en voor de ontwikkeling van weesgeneesmiddelen. (geneesmiddelen voor weinig voorkomende ziektes).
Het gebruik van cannabis als geneesmiddel is op dit moment niet toegestaan, doordat de rechtvaardiging daarvan momenteel nog onvoldoende wetenschappelijk is onderbouwd. Voor de coördinatie en stimulering van onderzoeksprojecten, alsmede voor de toevoer van cannabis van medicinale kwaliteit voor deze onderzoeken zal in de toekomst een zogenoemde «national agency» in de zin van het Enkelvoudig verdrag inzake verdovende middelen bij de internationale toezichthouder worden aangemeld. Dit organisatieonderdeel zal gaan werken onder de naam Bureau Medicinale Cannabis en zal deel uit maken van het Ministerie van VWS.
Medische hulpmiddelen
Het actuele beleid op het gebied van medische hulpmiddelen is er op gericht om ondoelmatigheden in de verstrekking van hulpmiddelen weg te nemen. Daartoe worden activiteiten op het gebied van informatievoorziening, prijzen, distributie en protocollering van zorg ondersteund. Hiertoe is het begrotingskader tot en met 2002 bijgesteld voor het uitvoeren van het vastgestelde beleid (Plan van Aanpak 1998, TK 1999–2000, 24 124, nr. 69) en actieprogramma 1999, TK 1999–2000, 24 124, nr. 100). Daarnaast zijn uitgaven begroot voor activiteiten ter uitvoering van Europese wet- en regelgeving op het terrein van de medische hulpmiddelen.
Lichaamsmaterialen en medische biotechnologie
Tenslotte zijn op dit onderdeel uitgaven geraamd voor het beleid betreffende lichaamsmaterialen en medische biotechnolgie. Dit betreft onder andere uitgaven voor het sturingstoezicht op de bloedvoorziening, het maken van een wet voor kwaliteit en veiligheid van lichaamsmaterialen, onderzoek naar een centrale faciliteit voor biotechnologische vindingen in de gezondheidszorg en stimuleren van een kennisinfrastructuur klinische toepassingen van genomics.
b) De Kaderwet volksgezondheidssubsidies dient als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Besluit volksgezondheidssubsidies en de Subsidieregeling volksgezondheid. Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de overige uitgaven, die niet gebaseerd zijn op de Kaderwet volksgezondheidssubsidies.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Aanpassing budget hulpmiddelen uit PEO ZON | 1 500 | 1 500 | ||
Totaal onderdeel | 1 500 | 1 500 | 0 | 0 |
Als gevolg van extra activiteiten ter uitvoering van Europese wet- en regelgeving op het terrein van de medische hulpmiddelen wordt dit artikelonderdeel verhoogd. Dekking is gevonden door een verlaging van de subsidie aan ZON (onderdeel 13 van dit artikel).
25.02 Onderdeel 12 Illegalenfonds
a) In het kader van de Koppelingswet is het Illegalenfonds opgericht. Om te voorkomen dat het uitblijven van betaling de toegankelijkheid van de gezondheidszorg voor vreemdelingen zonder wettig verblijf negatief zou beïnvloeden is het Illegalenfonds opgericht. In gevallen waarin de reguliere zorg wordt benadeeld of wanneer sprake is van onredelijk verlies van inkomsten, kunnen zorgverleners en instellingen het Illegalenfonds om financiële compensatie verzoeken.
b) De Kaderwet volksgezondheidssubsidies dient als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Besluit volksgezondheidssubsidies en de Subsidieregeling volksgezondheid. Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de overige uitgaven, die niet gebaseerd zijn op de Kaderwet volksgezondheidssubsidies.
25.02 Onderdeel 13 Projecten, experimenten en onderzoek
a) De op dit artikelonderdeel geraamde uitgaven betreffen projecten, experimenten en onderzoeken op het beleidsterrein van volksgezondheid en zorg. Doel is hierbij het verwerven van inzicht in de effecten van huidige en nieuwe vormen van preventie en zorgverlening. Met dit verworven inzicht kan de bestaande zorgpraktijk worden verbeterd alsmede nieuw beleid op het gebied van preventie in gang worden gezet.
Projecten, experimenten en onderzoek vormen een belangrijke pijler voor het beleid op het terrein van de volksgezondheid en zorg. Niet alleen bij de uitvoering, maar ook bij de voorbereiding en evaluatie van beleid speelt het PEO-programma een belangrijke rol. Projecten, experimenten en onderzoek zijn op verschillende manieren van belang, bijvoorbeeld bij het onderzoeken van doelmatigheid en effectiviteit, het stimuleren van zorgvernieuwing, het testen van nieuw beleid of zorgmethodieken op effectiviteit en haalbaarheid, het onderzoek naar aanleiding van vragen uit de politiek en het implementeren van beleid.
Het PEO-programma volksgezondheid en zorg kent in 2001 opnieuw de volgende aandachtsgebieden:
1. Staat van de volksgezondheid, de zorg en het zorgstelsel.
2. Financiering en structuur van het zorgsysteem.
3. Kwaliteit en doelmatigheid.
4. Preventie, bescherming en ziektebestrijding.
5. Patiënten- en consumentenbeleid.
6. Gezondheidsethiek.
7. Internationaal.
Deze aandachtsgebieden vinden voor het overgrote deel hun uitwerking in opdrachten aan de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), het Aidsfonds en ZorgOnderzoek Nederland (ZON).
Bij de NWO loopt een integraal programma op het terrein van chronische ziekten, dat wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een Programmacommissie Chronisch Zieken en dat bestaat uit zeven deelprogramma's, te weten:
– Zorg, opvang en begeleiding
– Strategisch onderzoek
– Neurologische en psychiatrische aandoeningen
– Epidemiologie
– Pijnonderzoek
– Arbeidsgebonden problematiek bij chronisch zieken
– Assistent geneeskundige in opleiding tot klinisch onderzoeker (AGIKO)-chronisch zieken
Vanaf 2001 start bij NWO een programma doelmatigheidsonderzoek waarvoor in 2001 en 2002 een bedrag van f 19 miljoen en in 2003 en 2004 f 10 miljoen beschikbaar is. Dit programma komt voort uit de overheveling van de ontwikkelingsgeneeskunde van het College voor Zorgverzekeringen naar de NWO.
In het kader van de preventie en behandeling van seropositiviteit/Aids en de verhoging van de kwaliteit van leven van Aids-geïnfecteerden wordt vanaf 1994 een budget aan het Aidsfonds toegekend. Het Aidsfonds wordt hiertoe bijgestaan door de Commissie Aids-beleid en de Programmacoördinatiecommissie Aids-onderzoek (PccAo). Voorts houdt het Aidsfonds zich bezig met de signalerings- en coördinatiefunctie, het documentatiecentrum en de Aidsinfolijn.
Kenmerkend voor de programma's van Zorgonderzoek Nederland is het toepassingsgerichte en vernieuwende karakter. Implementatie is daarbij een belangrijk aandachtspunt. De ingezette middelen kunnen worden gezien als een essentiële investering in de kwaliteit en doelmatigheid van de zorg in de nabije toekomst. In 2000 worden de activiteiten van de ZON geëvalueerd.
Op dit onderdeel zijn tevens middelen gereserveerd voor spoedeisende en niet programmatische projecten, experimenten, onderzoek en ontwikkeling, waarbij het ministerie zelf de aansturing van de activiteiten voor haar rekening neemt. Dit najaar zullen wij, zoals gebruikelijk de Tweede Kamer door middel van de PEO-brief uitvoerig informeren over het PEO-beleid op het terrein van volksgezondheid en zorg.
b) De Kaderwet volksgezondheidssubsidies dient als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Besluit volksgezondheidssubsidies en de Subsidieregeling volksgezondheid. Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de overige uitgaven, die niet gebaseerd zijn op de Kaderwet volksgezondheidssubsidies.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x 1 000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
1 Subsidie maatschappelijk verantwoord verzekeren | 50 | 50 | ||
2 Aanpassing budget hulpmiddelen uit PEO ZON | – 1 500 | – 1 500 | ||
3 Aanpassen budget Drang en overlastbeleid | – 1 500 | – 1 500 | – 1 500 | |
4 Juiste niveau van vacatiegelden | – 81 | – 81 | – 81 | – 81 |
5 Aanpassing onderzoeksbudget SCP | – 725 | – 725 | – 725 | – 725 |
6 Overheveling subsidies Internat. Vgz-beleid | – 1 121 | – 1 121 | – 1 121 | – 1 121 |
7 Subsidie ontw.geneeskunde aan NWO (uit premie) | 19 000 | 19 000 | 19 000 | 19 000 |
8 Implementatie plan milieu en gezondheid | – 5 000 | – 5 000 | – 5 000 | – 5 000 |
9 Overheveling naar Zon tbv onderzoek ouderenbeleid | 557 | 240 | ||
10 Overheveling informatiebeleid Vgz | – 1 887 | – 800 | – 800 | – 800 |
Totaal onderdeel | 7 793 | 8 563 | 9 773 | 11 273 |
1 Overheveling van uitgavenartikel 22.01, onderdeel 5 ten behoeve van het subsidiëren van het project Maatschappelijk verantwoord verzekeren.
2 Verlaging ten behoeve van het oplossen van knelpunten op het gebied van hulpmiddelen. Onderdeel 11, van dit artikel wordt met dezelfde bedragen verhoogd.
3 Verlaging ten behoeve van de continuering van projecten op het gebied van de strafrechtelijke opvang van verslaafden in Rotterdam. Onderdeel 07 van dit artikel wordt met dezelfde bedragen verhoogd.
4 Verlaging in verband met de aanpassing van het Vergoedingenregime van de Raad voor het Geneesmiddelenonderzoek (uitgavenartikel 22.09, onderdeel 04).
5 Verlaging in verband met de dekking van knelpunten op het gebied van de uitvoering van het onderzoeksprogramma van het SCP (uitgavenartikel 22.06).
6 Overheveling van een aantal subsidies op het gebied van internationale volksgezondheidsbeleid naar het uitgavenartikel 22.08.
7 Voortaan wordt de subsidie voor ontwikkelingsgeneeskunde in het kader van het programma doelmatigheidsonderzoek aan de NWO niet meer via de premiemiddelen verstrekt.
8 Overheveling naar onderdeel 15 in verband met de uitvoering van de motie Hermann en van Vliet, waarbij aandacht is gevraagd voor een National health & Environment Action Plan (NEHAP).
9 Overheveling van uitgavenartikel 24.02 in verband met een via de ZON uit te voeren onderzoek op het terrein van ouderenbeleid.
10 De beschikbare middelen met betrekking tot de ontwikkeling van het informatiebeleid in de volksgezondheid worden vanaf 2001 op onderdeel 01 van uitgavenartikel 25.01 geraamd.
Inzet van de PEO-middelen (uitgesplitst naar betreffende aandachtsgebieden) | |||||
1997 | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | |
Staat van de volksgezondheid, de zorg en het zorgstelsel | 8,5 | 3,9 | 2,8 | 8,9 | 2,7 |
Financiering en structuur | 2,8 | 5,5 | 4,0 | 2,4 | 2,7 |
Kwaliteit en doelmatigheid | 24,4 | 29,9 | 21,8 | 20,4 | 33,3 |
Preventie | 80,4 | 78,4 | 57,3 | 81,4 | 87,1 |
Patiënten- en consumentenbeleid | 6,5 | 8,5 | 6,2 | 12,5 | 5,5 |
Ethische en juridische zaken | 1,1 | 1,5 | 1,1 | 0,8 | 2,2 |
Internationaal | 1,1 | 1,5 | 1,1 | 1,1 | 1,5 |
Totaal | 124,8 | 129,2 | 94,4 | 127,3 | 135,0 |
(bedragen x f 1 miljoen)
In onderstaande tabel is de verdeling van de kosten van ZON weergegeven. Daarbij is een verschuiving ten opzichte van vorige jaren opgetreden. In 2000 heeft ZON alle organisatie- en beheerskosten – ook die kosten die direct met de uitvoering van programma's in verband kunnen worden gebracht beschreven als exploitatiekosten. In voorgaande jaren werden deze aangemerkt als programmakosten.
Programmakosten en beheerskosten van de ZON (bedragen x f 1 miljoen) | ||||
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | |
Totaalbedrag van de opdracht aan de ZON | 84,3 | 63,2 | 88,2 | 83,6 |
Totaal Programma-kosten (incl. co-financiering door derden) | 94,9 | 67,0 | 92,0 | 86,1 |
VWS bijdrage in de exploitatiekosten | 7,7% | 8,1% | 12,4% | 12,4% |
Eén van de doelstellingen bij het PEO-beleid is om zoveel mogelijk te komen tot gecoördineerde aanwending van PEO-middelen. Een belangrijk instrument om een dergelijke coördinatie tot stand te brengen is het gebruik maken van intermediaire organisaties, zoals ZorgOnderzoek Nederland. Door projecten, experimenten en onderzoek via intermediaire organisaties te laten verlopen, worden verschillende voorheen gescheiden financieringsstromen in één kanaal gebundeld, waardoor overlappingen worden voorkomen en de doelmatigheid van de ingezette middelen kan verbeteren.
Stroomlijning van het PEO-beleid wordt daarnaast in de hand gewerkt doordat ZON de wettelijke taak heeft te zorgen voor afstemming op de terreinen waarvoor ZON programma's ontwikkelt. Een belangrijk voordeel van een gecoördineerde aanwending is voorts dat de deskundigheid op het gebied van aansturing en implementatie van projecten, experimenten en onderzoek wordt gebundeld, waardoor de effectiviteit van de voor dit terrein ingezette middelen kan toenemen. In onderstaande tabel worden gegevens gepresenteerd over deze gecoördineerde aanwending.
Gecoördineerde aanwending van de PEO-middelen (bron: PEO-brieven 1995–1999 en begrotingsvoorstel 2000) | |||||
1997 | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | |
Programmatisch onderzoek: | |||||
– ZON/Praeventiefonds | 82,0 | 84,3 | 63,2 | 88,2 | 83,6 |
– MW-NWO | 8,6 | 7,1 | 7,9 | 10,6 | 26,3 |
– Aidsfonds | 8,9 | 6,7 | 5,9 | 6,1 | 6,1 |
– NCCZ | 7,9 | 7,1 | 2,6 | ||
Totaal | 107,4 | 105,2 | 79,6 | 104,9 | 115,1 |
Niet-programmatisch onderzoek | 17,4 | 24,0 | 14,8 | 22,4 | 19,9 |
Totaal PEO-middelen | 124,8 | 129,2 | 94,4 | 127,3 | 135,0 |
25.02 Onderdeel 15 Gezondheidsbeleid
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven vallen onder de noemer Gezondheidsbeleid. De gemeenschappelijke noemer van de vele onderwerpen die in het kader van Gezondheidsbeleid worden behandeld, is dat de burger wordt beschermd in zijn of haar belangen als consument en als patiënt en dat de gezondheid van de bevolking of van speciale kwetsbare groepen daaruit wordt bevorderd. Trefwoorden zijn daarbij preventie, gezondheidsbescherming, gezondheidsbevordering, patiëntenbeleid en gezondheidsonderzoek. Dit artikel is opgebouwd langs een 8-tal thema's, welke onderstaand nader worden toegelicht.
Algemeen en strategisch gezondheidbeleid
Het algemeen en strategisch gezondheidsbeleid heeft tot doel de vermindering van vermijdbare vroegtijdige sterfte en handicap en verbetering van de kwaliteit van het leven, ook bij ziekte en na ongevallen.
Het betreft hier de bijdrage van f 1,8 miljoen aan het International Agency for Research on Cancer (IARC) te Lyon. De Netherlands School of Public Health (NSPH) ontvangt een jaarlijkse subsidie van f 2,2 miljoen (incl. bureau facetbeleid)
Veiligheid en bescherming van consumenten
Aan Consument en Veiligheid zijn taken op het terrein van monitoren medisch behandelde letsels, epidemiologisch onderzoek, voorlichting, communicatie en onderzoek ten behoeve van onder meer normstelling opgedragen. Ten behoeve van deze activiteiten ontvangt Consument en Veiligheid een structurele subsidie van f 6,0 miljoen. Het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) is belast met de ontwikkeling van normen ten aanzien bestrijdingsmiddelen en ontvangt hiervoor een jaarlijkse subsidie van f 0,4 miljoen gulden. Voor de kosten die het College Toelating Bestrijdingsmiddelen (CTB) niet kan doorberekenen aan de aanvragers van deze toelatingen, ontvangt het CTB een structurele bijdrage f 0,5 miljoen vanuit de betrokken departementen (waaronder VWS). De bijdrage aan het CTB is verhoogd om tegemoet te komen aan de verplichtingen voortvloeiend uit de EU richtlijn voor biociden.
Algemene gezondheidsbevordering
De taken met betrekking tot de gedragsgerichte gezondheidsbevordering van het ministerie van VWS zijn uitbesteed aan het Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ). Het NIGZ wordt voor een bedrag van f 6,0 miljoen (45% van het totale budget van het NIGZ) gefinancierd uit de begroting van het ministerie van VWS. Het instituut heeft drie taken: voorlichting aan het publiek, ondersteuning van professionals en intermediairen op het gebied van gezondheidsvoorlichting en pleitbezorging naar beleidsmakers. Op het gebied van het tabaksontmoedigingsbeleid houdt de Stichting Volksgezondheid en Roken (STIVORO) zich bezig met o.a. voorlichting, jongerencampagnes, project naleving rookverbod en een maatschappelijk actieplan. Zij ontvangt hiervoor een subsidie van f 4,2 miljoen.
Ziektespecifieke preventie
In het kader van de bestrijding van aids en andere seksueel overdraagbare aandoeningen, ontvangen een aantal organisaties voor Aidspreventie, onderzoek, -behandeling en de verhoging van de kwaliteit van leven van Aids geïnfecteerde een basisfinanciering, zoals Stichting Aidsfonds (f 1,2 miljoen), Stichting ondersteuning Aidsfonds (f 1,9 miljoen) en SAD/Schorestichting (f 3,0 miljoen). Daarnaast wordt de subsidie voor HIV surveillance (f 0,8 miljoen) gecontinueerd. De Stichting soa bestrijding (f 2,0 miljoen) houdt zich bezig met de bestrijding van seksueel overdraagbare aandoeningen. Voor de overige infectieziektenbestrijding wordt financiële ondersteuning gegeven aan de Werkgroep Infectie Preventie (WIP) (f 0,26 miljoen), voor het opstellen van richtlijnen voor infectiepreventie in instellingen en aan het RIVM voor het verder ontwikkelen van een landelijk Infectieziekten Surveillance Informatie Systeem (ISIS) (f 0,87 miljoen). Bevordering van onderzoek, kwaliteit van zorg, preventie en voorlichting inzake kanker vindt plaats door middel van subsidiering van de Stichting Opsporing Erfelijke Tumoren (STOET) (f 0,67 miljoen), Vereniging van Integrale Kankercentra (VvIK) (f 0,4 miljoen), de Nederlandse Kankerbestrijding (f 0,7 miljoen) en voor het Helen Dowling Instituut (f 1,1 miljoen).
Patiëntenbeleid
Het betreft hier de uitgaven die betrekking hebben op het versterken van de positie van de patiënt/consument in het zorgstelsel. Voor de stichting Patiëntenfonds is in 2001 een subsidie van f 32 miljoen gereserveerd. Deze stichting verstrekt vervolgens subsidies aan landelijk werkzame patiënten/consumenten organisaties en richt zich daarnaast op de versterking van de regionale patiëntenorganisaties.
Het Patiëntenfonds heeft in de afgelopen periode een snelle ontwikkeling doorgemaakt. Voor de verdeling van de middelen van het fonds zijn criteria ontwikkeld, een voorlichtingsprogramma is tot stand gebracht en uitgevoerd, er zijn procedures rond indiening en vaststelling van financiële bijdragen tot stand gebracht en de samenwerking met ZorgOnderzoek Nederland heeft gestalte gekregen. Begin 2000 heeft een externe evaluatie plaatsgevonden, waarvoor het ministerie van VWS opdrachtgever is.
Uit het onderzoek van ZON dat door het Verweij-Jonker Instituut is uitgevoerd naar de positie en het functioneren van de Regionaal Patiënten/Consumenten Platform's (RP/CP's) en de gevolgen daarvan van de decentralisatie-impuls (Den Haag november 1998) blijkt dat doelstelling, takenpakket en functies van de RPCP's onvoldoende duidelijk zijn. Daarnaast heeft een verschil in inbedding van RPCP's in diverse provincies een eenduidige positionering van de RPCP's als regionale bundeling van het patiëntenbelang bemoeilijkt. Punten die voor verbetering in aanmerking komen zijn de relatie tussen de RPCP en haar achterban en een verdere professionalisering.
De overheid en partijen in het zorgveld hebben in november 1998 besloten dat het functioneren van de zorgsector kan worden bevorderd door het maken van meerjarige prestatie-afspraken, de zogenoemde Meerjarenafspraken. Binnen dit kader zijn er afspraken gemaakt en gelden gereserveerd om de invloed van patiënten/consumenten meer gestalte te geven alsook de regionale infrastructuur van de patiëntenbeweging te versterken. De beschikbare middelen vanuit de meerjarenafspraken, te weten f 4,5 miljoen voor de V&V-sector en f 4,2 miljoen voor de cure-sector op jaarbasis, zijn overgeboekt naar het Patiëntenfonds. Tevens is er een convenant is gesloten tussen VWS, het IPO en de NPCF om de positie van de patiënt in de regio en de RPCP's verder te versterken. In dit convenant zijn concrete afspraken gemaakt om de eerder geuite doelstelling vanuit de Meerjarenafspraken verder te concretiseren.
Door ZON is in het najaar van 1999 aan het Verwij-Jonker Instituut de opdracht verstrekt om de WMCZ te evalueren. Het doel van het onderzoek is een antwoord te krijgen op de vraag of de WMCZ aan zijn doel beantwoordt en of er sprake is van neveneffecten. Het onderzoek is momenteel in volle gang en zal naar verwachting in het najaar 2000 worden afgerond.
Van het subsidie aan het Patiëntenfonds is een beperkt deel bestemd voor de financiering van de kosten van de eigen organisatie. Het relatieve aandeel van het subsidie dat hiervoor wordt aangewend neemt af met de toename van het totaal voor het Fonds beschikbare budget.
Chronisch-ziekenbeleid
De Nationale Commissie Chronisch Zieken heeft haar activiteiten in 1999 beëindigd. Een aantal taken van de commissie zijn overgedragen aan anderen. Zo zal ZON zich gaan bezighouden met praktijkgeoriënteerde projecten op het gebied van chronisch zieken (f 4,5 miljoen) en krijgt het Breed Platform Verzekerden en Werk een aantal taken op het gebied van maatschappelijk positie (f 0,5 miljoen). Daarnaast voert NWO het onderzoekprogramma Chronisch Zieken uit en zal de implementatie van 3 coördinatiecentra chronisch zieken (vanuit de experimenteerfase) in 2001 zijn beslag krijgen.
Veterinaire public health
Binnen het veterinaire beschermingsbeleid past ook het beleid, inzake de beheersing van de dierlijke voedselproductieketen. Een van de instrumenten op dit beleidsterrein is de Vleeskeuringswet, die evenals de Destructiewet primair de verantwoordelijkheid is van de minister van VWS. Voor dit terrein worden vanaf 2001 geen financiële middelen van VWS meer voorzien, de financiering vindt via kostendekkende tarieven plaats.
Voeding
In 1998 is de voedingsnota uitgebracht onder de titel «Nederland: Goed gevoed?» (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 229, nrs 1–2) en ook aan de Tweede Kamer verzonden. Deze nota bevat een actieprogramma aangegeven gericht op het bevorderen van verstandige voedingsgewoonten. De uitvoering van dit actieprogramma is geïntegreerd in het peo-programma «gezond leven». De doorlopende activiteiten, zoals voorlichting (in casu subsidiëring van het Voedingscentrum f 1,78 miljoen) en het bijhouden van databestanden, lopen ook in 2001 door. De uitgaven voor projecten, experimenten en onderzoeken (PEO) op het terrein van volksgezondheid en zorg zijn in belangrijke mate geconcentreerd op onderdeel 13 van dit uitgavenartikel (zie TK, 1996–1997, 25 000 XVI, nr. 18). De uitgaven die worden geraamd p onderhavig onderdeel dienen tevens in samenhang te worden bezien met (een deel van) de uitgaven op het PEO-artikelonderdeel 13.
b) De Kaderwet volksgezondheidssubsidies dient als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Besluit volksgezondheidssubsidies en de Subsidieregeling volksgezondheid. Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de overige uitgaven, die niet gebaseerd zijn op de Kaderwet volksgezondheidssubsidies.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
1 Implementatie plan milieu en gezondheid | 5 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 |
2 Verhoging budget Patiëntenfonds (uit premie) | 900 | 900 | 900 | 900 |
3 Inning van boeten als gevolg van de Warenwet | 2 780 | 3 750 | 3 750 | 3 750 |
4 uit MJA cure: preventie activiteiten | 8 100 | 8 100 | 8 100 | 8 100 |
5 Gezondheidsonderzoek n.a.v. vuurwerkramp Enschede | 6 000 | |||
Totaal onderdeel | 22 780 | 17 750 | 17 750 | 17 750 |
1 Overheveling vanuit het PEO-zorg kader (onderdeel 13 van dit artikel) naar aanleiding van de motie Hermann en van Vliet, waarbij aandacht is gevraagd voor een National health & Environment Action Plan (NEHAP). Ten behoeve van dit plan is onderzoek gedaan naar de kansrijke beleidsmogelijkheden op het gebied van milieu en gezondheid. Thans worden de aanbevelingen uit het onderzoek in samenwerking met het ministerie van VROM nader uitgewerkt.
2 Overboeking vanuit de premiemiddelen ten behoeve van de subsidie aan het patiëntenfonds met betrekking tot het landelijk overleg cliëntraden Ouderenzorg.
3 Verhoging in verband met de kosten van het incassotraject bestuurlijke boeten Warenwet alsmede de kosten voor advisering in deze en ontwikkeling van bestuurlijke boeten als handhavingsinstrument in het kader van andere wetgeving (Tabakswet, drank en horecawet). In dit verband wordt ook verwezen naar de toelichting en opgenomen bij uitgavenartikel 26.02 en ontvangstenartikel 25.01, onderdeel 07.
4 Vanuit de MJA afspraken Cure wordt structureel een bedrag overgeheveld voor programmatische preventie activiteiten op het gebied van Hart en Vaatziekten, Hepatitis B vaccinatie van risicogroepen en infectieziekten preventie.
5 Verhoging in verband met de subsidiëring van een gezondheids- en monitoringsonderzoek dat in 2000 naar aanleiding van de vuurwerkramp te Enschede is gestart.
Programma organisatie van het Patiëntenfonds (bedragen x 1 miljoen) | ||||
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | |
Totale subsidie | 20,8 | 31,2 | 32,6 | 40,5 |
Bureaukosten | 1,1 | 1,4 | 1,4 | 1,5 |
Van het subsidie aan het Patiëntenfonds is een beperkt deel bestemd voor de financiering van de kosten van de eigen organisatie. Het relatieve aandeel van het subsidie dat hiervoor wordt aangewend neemt af met de toename van het totaal voor het Fonds beschikbare budget.
25.02 Onderdeel 16 Nazorg bij rampen
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn bestemd voor tegemoetkomingen aan bewoners en al dan niet vrijwillige hulpverleners die door de Bijlmerramp zijn getroffen, alsmede voor de uitvoeringskosten van de stichting die de tegemoetkomingen zal gaan verstrekken. Daarnaast zijn de uitgaven met betrekking tot het medisch onderzoek vliegramp Bijlmermeer (MOVB) op dit onderdeel geraamd.
b) De Kaderwet volksgezondheidssubsidies dient als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Besluit volksgezondheidssubsidies en de Subsidieregeling volksgezondheid. Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de overige uitgaven, die niet gebaseerd zijn op de Kaderwet volksgezondheidssubsidies.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2502 | t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 247 642 | 262 876 | 278 895 | 389 396 | 389 114 | |||
Amendementen | 1 500 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | |||
1e Suppletore wet | 119 083 | 23 329 | 22 277 | – 26 645 | 10 161 | |||
Nieuwe wijzigingen | 223 134 | 45 900 | 27 771 | 23 245 | 49 787 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 19 127 | 7 666 | 7 992 | 10 113 | 10 169 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 160 195 | 815 022 | 610 626 | 341 271 | 338 435 | 397 609 | 460 731 | 476 427 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2502 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 405 615 | 400 787 | 394 531 | 394 002 | 394 003 | |||
Amendementen | 1 500 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | |||
1e Suppletore wet | 86 844 | 60 523 | 60 329 | 49 629 | 24 459 | |||
Nieuwe wijzigingen | 128 636 | 76 599 | 58 299 | 52 009 | 52 009 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 10 267 | 10 266 | 10 260 | 10 243 | 10 208 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 518 959 | 633 662 | 549 875 | 524 919 | 507 383 | 482 179 | 482 180 | |
Uitgaven in EUR1000 | 235 493 | 287 543 | 249 522 | 238 198 | 230 240 | 218 803 | 218 804 |
Artikel 25.03 Rijksbijdragen volksgezondheid
Op het artikelonderdeel 01 werden tot de begroting 2000 de uitgaven geraamd, die betrekking hebben op de bijdragen van het Rijk aan het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten. Vooralsnog is dit onderdeel vanaf 2000 op 0 gesteld.
Op het artikelonderdeel 02 is een raming opgenomen voor uitgaven ten behoeve van het arbeidsmarktbeleid, welke hoofdzakelijk bestaan uit een bijdrage aan de sectorfondsen op het terrein van de arbeidsmarkt, scholing en werkgelegenheid.
Op het artikelonderdeel 03 «Extra banen zorgsector» werden uitgaven geraamd die te maken hadden met het creëren van extra banen in de zorgsector conform het Regeerakkoord 1994. De middelen voor vergoeding van arbeidsplaatsen zijn met ingang van 1 januari 2000 overgeheveld naar het ministerie van SZW.
Op het onderdeel 04 wordt de rijksbijdrage Ziekenfondsverzekering geraamd en verantwoord.
Op onderdeel 05 bevat de ramingen van de uitgaven met betrekking tot de rijksbijdrage ten behoeve van de financiering van de kosten van abortusklinieken.
Tenslotte worden op het nieuwe onderdeel 06 de uitgaven geraamd voor de Bijdrage in de kosten van de kortingen (BIKK). Het betreft de compensatie die door het Rijk wordt gegeven voor tegenvallende premieopbrengsten. De mogelijk tegenvallende premieopbrengsten houden verband met het verkleinen van de heffingsgrondslag ten gevolge van het invoeren van het nieuwe belastingstelsel.
Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
01 Rijksbijdrage AFBZ (T/m 1998: Rijksbijdragen ziektekosten) | 482 252 | 100 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
02 Arbeidsmarktbeleid | 160 764 | 257 893 | 264 408 | 249 190 | 210 783 | 188 783 | 188 783 |
03 Extra banen zorgsector | 475 022 | 3 558 | 2 829 | 29 | 0 | 0 | 0 |
04 Rijksbijdrage ziekenfondsverzekering (zie ook onderdeel 1) | 6 141 466 | 6 788 538 | 6 718 907 | 6 704 102 | 6 705 449 | 6 705 449 | 6 705 449 |
05 Rijksbijdrage financiering kosten abortusklinieken (zie ook onderdeel 1) | 14 593 | 12 524 | 12 524 | 12 524 | 12 524 | 12 524 | 12 524 |
06 Bijdrage in de kosten van kortingen | 368 530 | 502 850 | 5 144 600 | 5 263 400 | 5 384 900 | ||
Totaal artikel | 7 274 097 | 7 162 513 | 10 683 968 | 11 994 345 | 12 073 356 | 1 217 056 | 12 291 656 |
Uitgaven in EUR1000 | 3 300 841 | 3 250 207 | 4 848 173 | 5 442 796 | 5 478 650 | 5 522 576 | 5 577 710 |
25.03 Onderdeel 01 Rijksbijdrage AFBZ
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven hebben betrekking op de bijdragen van het rijk aan het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ). Het kabinet heeft bij de begrotingsvoorbereiding 2000 besloten de rijksbijdrage AFBZ vanaf het jaar 2000 op 0 te stellen.
b) Artikel 39, lid 2, van de Wet Financiering Volksverzekeringen (WFV) dient als basis voor de bijdrage van het rijk aan het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten.
25.03 Onderdeel 02 Arbeidsmarktbeleid
a) De geraamde uitgaven zijn grotendeels bestemd voor bijdragen aan de door sociale partners opgerichte sectorfondsen voor vernieuwende activiteiten op het brede terrein van arbeidsmarkt- en werkgelegenheidsbeleid in de VWS-sectoren. De activiteiten van de sectorfondsen richten zich ondermeer op behoud en doorstroom van personeel, verbetering arbeidsomstandigheden, reductie ziekteverzuim, stimulering kinderopvang, scholing zittend personeel, instroom van doelgroepen en regionale personeelsplanning. Per 1 januari 2001 gaan de drie grote sectorfondsen in de zorg en het welzijn (AWOZ, AWO en AWOB) over in een sectorfonds voor de Zorg en een sectorfonds voor Welzijn/ Jeugdhulpverlening. Naast de uitgaven voor de sectorfondsen zijn uitgaven geraamd voor arbeidsmarktonderzoek.
b) De Kaderwet volksgezondheidssubsidies dient als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Besluit Volksgezondheidssubsidies en de Subsidieregeling volksgezondheid. Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de overige uitgaven, die niet gebaseerd zijn op de Kaderwet Volksgezondheidssubsidies.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x 1 000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
1 Intensivering arbeidsmarktbeleid | 94 000 | 89 000 | 62000 | 40 000 |
2 Van SZW: tilregelingen | 10 000 | |||
Totaal onderdeel | 104 000 | 89 000 | 62000 | 40 000 |
1 Generale toevoeging van gelden ter intensivering van het arbeidsmarktbeleid welke langs twee sporen verloopt. Het eerste spoor richt zich op het terugdringen van ziekteverzuim. Hier doen zich terugverdieneffecten voor, waardoor het budget voor ziekteverzuim wordt afgebouwd. Het tweede spoor richt zich op overige arbeidsmarktmaatregelen (waaronder scholing). Hiervoor wordt structureel f 40 miljoen beschikbaar gesteld.
2 Overboeking van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor tilmiddelen en overige arbomaatregelen in de zorgsector.
Onderstaande tabel geeft de begrotingsbedragen per sectorfonds weer (exclusief indexering 2000) die maximaal beschikbaar (gesteld) zijn voor vernieuwend arbeidsmarktbeleid. In 2000 is het beschikbare budget voor de sectorfondsen structureel verhoogd, in verband met de dreigende krapte op de arbeidsmarkt. Voor de prestatiegegevens, in de vorm van activiteiten van de in onderstaande tabel genoemde sectorfondsen, verwijzen wij u naar bijlage A9 van de Zorgnota 2001.
Activiteitenbudget per sectorfonds | |||||
1997* | 1998* | 1999 | 2000** | 2001** | |
CAZ-breed*** | 64,3 | 79,7 | |||
CAWJ-breed | 8,3 | 8,7 | |||
AWOZ (ziekenhuiswezen) | 33,9 | 30,3 | 47,7 | 52,1 | 52,1 |
AWO (zorg en welzijn) | 35,8 | 36,4 | 57,1 | 61,8 | 61,8 |
AWOB (verzorgingshuizen) | 26,7 | 25,3 | 29,4 | 30,2 | 30,2 |
SBA (apothekersassistenten) | 1,8 | 1,7 | 3,1 | 3,2 | 3,2 |
SOVAM (ambulances) | 1,2 | 1,1 | 2,7 | 2,3 | 2,7 |
SfZ (zorgverzekeraars) | 0,7 | 0,4 | 0,2 | 0,1 | 0,0 |
SoFoKles (academische ziekenhuizen) | 0,0 | 0,0 | 1,6 | 2,1 | 2,1 |
Gezamenlijke fondsen | 1,1 | 1,1 | 1,2 | 0,0 | 0,0 |
Totaal | 101,2 | 96,3 | 143,0 | 224,4 | 240,5 |
* Vastgestelde subsidiebedragen.
** Exclusief loonmutatie 2000 en exclusief bijdrageregeling aanschaf van tilapparatuur.
*** Inclusief expertisecentrum, dat niet alleen voor de Zorg maar ook voor Welzijn/Jeugdhulpverlening wordt ingezet.
25.03 Onderdeel 03 Extra banen zorgsector
a) In het kader van het Regeerakkoord 1994 zijn middelen beschikbaar gesteld voor het creëren van extra arbeidsplaatsen in de zorgsector. Naar aanleiding van het Regeerakkoord 1998 is besloten de uitvoering van de extra banen zorgsector over te hevelen naar het ministerie van SZW. Deze heeft met ingang van 1 januari 2000 plaatsgevonden. Op dit begrotingsonderdeel resteren de geraamde uitgaven voor de afhandeling van de vergoedingen die tot en met 1999 zijn verstrekt.
b) De Kaderwet volksgezondheidssubsidies dient als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Besluit Volksgezondheidssubsidies en de Subsidieregeling volksgezondheid. Daarnaast dient de Begrotingswet als basis voor de overige uitgaven, die niet gebaseerd zijn op de Kaderwet volksgezondheidssubsidies.
In het kader van de Circulaire beleidsregels Extra arbeidsplaatsen Zorgsector zijn middelen tot en met 1999 beschikbaar gesteld voor Extra arbeidsplaatsen in de zorgsector. Voor een overzicht van de bezettingscijfers verwijzen wij u naar bijlage A9 van de Zorgnota 2001.
25.03 Onderdeel 04 Rijksbijdragen Ziekenfondsverzekering
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven hebben betrekking op de bijdrage van het rijk aan de Algemene Kas van de ziekenfondsverzekering.
Bij het op 0 stellen van de rijksbijdrage AFBZ vanaf het jaar 2000 is besloten in beginsel geen rijksbijdragemutaties meer door te voeren die samenhangen met financieringsverschuivingen tussen premie- en begrotingsgefinancierde uitgaven. Alleen voor meer omvangrijke financieringsverschuivingen zal nog een aanpassing van deze rijksbijdrage worden overwogen.
b) Artikel 14A van de Ziekenfondswet dient als basis voor de bijdrage van het rijk aan de ziekenfondsverzekering.
25.03 Onderdeel 05 Rijksbijdragen financiering kosten abortusklinieken
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven hebben betrekking op de bijdrage van het rijk ten behoeve van de financiering van abortusklinieken.
b) De bijdrage is gebaseerd op een door de Minister van VWS goedgekeurd besluit van de Ziekenfondsraad d.d. 14 oktober 1995 (Staatscourant 1995, 207).
25.03 Onderdeel 06 Bijdragen in de kosten van kortingen
a) De uitgaven welke op dit onderdeel worden geraamd hebben betrekking op de bijdrage die het Rijk verleend aan het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten ter compensatie van de grondslagverkleining die optreedt als gevolg van de invoering van het nieuwe belastingstelsel op 1 januari 2001.
b) De bijdrage is gebaseerd op artikel 44a van de Wet Financiering Volksverzekeringen
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Compsensatie premieheffing | 3 685 300 | 5 028 500 | 5 144 600 | 5 263 400 |
Totaal onderdeel | 3 685 300 | 5 028 500 | 5 144 600 | 5 263 400 |
Door de herziening van het belastingstelsel per 1 januari 2001 versmalt de grondslag voor de premieheffing bij de volksverzekeringen, waaronder de AWBZ. Dit is onder andere een gevolg van de introductie van de zogenaamde heffingskortingen in het belastingstelsel. Om de fondsen voor de hieruit voortvloeiende premiederving te compenseren, wordt een bijdrage in de kosten van kortingen, de zogenaamde BIKK, ingevoerd.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2503 | t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 6 742 419 | 6 660 934 | 6 637 167 | 6 630 431 | 6 630 431 | |||
1e Suppletore wet | 403 745 | 232 117 | 231 631 | 231 678 | 231 678 | |||
Nieuwe wijzigingen | 10 000 | 3 789 300 | 5 117 500 | 5 206 600 | 5 303 400 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 13 810 | 8 533 | 1 876 | 4 647 | 4 647 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 12 135 | 7 318 840 | 7 169 974 | 10 690 884 | 11 988 174 | 12 073 356 | 12 170 156 | 12 291 656 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2503 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 6 740 737 | 6 657 467 | 6 640 214 | 6 630 431 | 6 630 431 | |||
1e Suppletore wet | 406 180 | 232 117 | 231 631 | 231 678 | 231 678 | |||
Nieuwe wijzigingen | 10 000 | 3 789 300 | 5 117 500 | 5 206 600 | 5 303 400 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 5 596 | 5 084 | 5 000 | 4 647 | 4 647 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 7 274 097 | 7 162 513 | 10 683 968 | 11 994 345 | 12 073 356 | 12 170 156 | 12 291 656 | |
Uitgaven in EUR1000 | 3 300 841 | 3 250 27 | 4 848 173 | 5 442 796 | 5 478 650 | 5 522 576 | 5 577 710 |
Artikel 25.04 Garantie van rente en aflossing van leningen volksgezondheid
Dit artikel bevat de voorzieningen op de rijksbegroting voor eventuele aanspraken voortvloeiende uit onder rijksgarantie afgesloten leningen door intramurale zorginstellingen.
a) De verleende garanties hebben betrekking op aangegane geldleningen ten behoeve van de renovatie of nieuwbouw van inrichtingen voor de gezondheidszorg. In het kader van Garantieregeling 1958 worden incidenteel af en toe nog geldleningen aangegaan.
b) De garanties worden verstrekt op grond van de Garantieregeling inrichtingen voor de gezondheidszorg 1958 en de Financieringsregeling verpleeg- en behandelingsinrichtingen en de Begrotingswet.
In onderstaande tabellen wordt per garantieverlening nader op een aantal zaken in gegaan. Daarbij wordt opgemerkt dat in de standaard tabel ook de vermelding van (rente)bijtellingen en gerealiseerd risico is voorgeschreven. Echter in onderstaande tabellen is dit thans niet van toepassing en derhalve achterwege gelaten.
Tabel I: Bouw of herbouw, herstel en uitbreiding van inrichtingen voor gezondheidszorg | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Garantieplafond | 20 000 | 20 000 | 20 000 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari | 3 917 052 | 3 713 346 | 3 535 473 | 3 356 875 | 3 158 276 | 2 959 678 | 2 761 080 |
Aflossingen | 198 598 | 198 598 | 198 598 | 198 598 | 198 598 | ||
Verleende of te verlenen garanties | 0 | 20 000 | 20 000 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitstaand risico in hoofdsom per 31 december | 3 713 346 | 3 535 473 | 3 356 875 | 3 158 276 | 2 959678 | 2 761 080 | 2 562 481 |
Tabel II: Bouw of herbouw, herstel en uitbreiding van verpleeg- en behandelinrichtingen | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Garantieplafond | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari | 271 | 53 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Aflossingen | 218 | 53 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Verleende of te verlenen garanties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitstaand risico in hoofdsom per 31 december | 53 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Tabel III: Stichting Revalidatie-centrum «De Hoogstraat» te Leersum | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Garantieplafond | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari | 42 130 | 39 645 | 37 160 | 34 675 | 32 190 | 29 705 | 27 220 |
Aflossingen | 2 485 | 2 485 | 2 485 | 2 485 | 2 485 | 2 485 | 2 485 |
Verleende of te verlenen garanties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitstaand risico in hoofdsom per 31 december | 39 645 | 37 160 | 34 675 | 32 190 | 29 705 | 27 220 | 24 735 |
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2504 | t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | ||||||||
Nieuwe wijzigingen | 20 000 | 20 000 | ||||||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 20 000 | 20 000 |
HOOFDBELEIDSTERREIN 26 INSPECTIE GEZONDHEIDSBESCHERMING, WAREN & VETERINAIRE ZAKEN
De Inspectie Waren en Veterinaire Zaken heeft sinds het vorige begrotingsjaar de agentschapstatus verworven. De bijdrage van het moederdepartement wordt op uitgavenartikel 26.02 verantwoord. Een toelichting op de begroting van het agentschap wordt gegeven in de agentschapsbegroting die in deze memorie van toelichting is opgenomen.
Artikel 26.02 Bijdrage aan Agentschap Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren & Veterinaire Zaken
Overzicht uitgavenrealisatie en -ramingen (in f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totaal artikel | 127 594 | 124 721 | 121 135 | 121 099 | 121 164 | 121 210 | |
Uitgaven in EUR1000 | 57 900 | 56 596 | 54 969 | 54 952 | 54 982 | 55 003 |
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen de bijdrage van VWS aan het Agentschap Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren & Veterinaire Zaken.
b) De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Inning van boeten als gevolg van de Warenwet | 970 | |||
Totaal onderdeel | 970 | 0 | 0 | 0 |
Verhoging in verband met de kosten van het Bureau Bestuurlijke Boetes in verband met het innen van boeten op grond van de gewijzigde Warenwet (zie ook de toelichting bij uitgavenartikel 25.02 onderdeel 15 en ontvangstenartikel 25.01,onderdeel 07).
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2602 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 124 792 | 120 945 | 118 435 | 118 435 | 118 435 | |||
1e Suppletore wet | 150 | |||||||
Nieuwe wijzigingen | 970 | |||||||
Nieuwe nominale wijzigingen | 2 652 | 2 806 | 2 700 | 2 664 | 2 729 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 127 594 | 124 721 | 121 135 | 121 099 | 121 164 | 121 210 | ||
Uitgaven in EUR1000 | 57 900 | 56 596 | 54 969 | 54 952 | 54 982 | 55 003 |
HOOFDBELEIDSTERREIN 27 RIJKSINSTITUUT VOOR VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU
Dit hoofdbeleidsterrein omvat de personele en materiële uitgaven van het RIVM (incl. de met de Rijksgebouwendienst te verrekenen huisvestingsuitgaven). De uitgaven op dit hoofdbeleidsterrein hangen samen met de activiteiten van het RIVM, als kenniscentrum voor de rijksoverheid op het gebied van volksgezondheid, milieu en natuur. Hiertoe verricht het RIVM de volgende werkzaamheden:
a. onderzoek dat gericht is op ondersteuning van de beleidsontwikkeling en de uitoefening van toezicht op het terrein van de volksgezondheid en het terrein van het milieu en de natuur;
b. periodieke rapportage over de toestand en de toekomstige ontwikkelingen van de volksgezondheid, het milieu en de natuur;
c. andere door de Ministers op te dragen werkzaamheden.
De primaire opdrachtgevers voor het RIVM zijn de ministeries van VWS, VROM en LNV. Naast de genoemde taken kan het RIVM uit een oogpunt van algemeen belang andere werkzaamheden verrichten indien deze zijn opgenomen in een Meerjaren Activiteiten Programma (MAP) en hiervoor de goedkeuring van de Ministers verkregen is.
Door de uitvoering van het MAP Strategisch onderzoek geeft het instituut invulling aan haar strategische taakontwikkeling op de langere termijn. Dit onderzoek is gericht op toekomstige onderzoekbehoeften van de opdracht gevende departementen.
Voor het RIVM wordt bij de financiering onderscheid gemaakt in een basisfinanciering en een capaciteitsfinanciering. Daarnaast is er sprake van een zeker volume aan extern gefinancierd onderzoek, dat in opdracht van andere overheden en internationale organisaties wordt uitgevoerd. De basisfinanciering van het RIVM is afkomstig van de begroting van VWS en is bestemd voor de indirecte kosten van de kerntaken van het instituut (circa 25%). De capaciteitsfinanciering van het RIVM is afkomstig van de begrotingen van VWS en van VROM. Deze is bestemd voor de uitvoering van de MAP's op het gebied van de Volksgezondheid (circa 40%) en het Milieu (circa 35%).
Hieronder volgt per aandachtsgebied een korte beleidsinhoudelijke toelichting.
Inmiddels is gestart met de ToekomstVerkenningen 2002. Er wordt reeds aan een aantal themarapporten gewerkt, die betrekking hebben op onderwerpen op het gebied van volksgezondheid en zorg, zoals Gezondheid in de grote steden, Bevorderen van gezond gedrag bij specifieke groepen, Geneesmiddelen, Medische Hulpmiddelen, Vraag, aanbod en geografische spreiding van zorg en Ouderenzorg. Toekomstige themarapporten hebben betrekking op Gezonde en veilige voeding, Letsels en vergiftigingen door ongevallen en geweld, Infectieziekten in Nederland en Zorg in de grote steden. Het integratiedocument is voor 2002 gepland. Binnen dit taakveld wordt tevens aandacht besteed aan het digitaal presenteren van actuele gegevens op internet via de Monitor over ontwikkelingen in de volksgezondheid, determinanten, interventies en gevolgen voor de zorg. Ook wordt expertise ingezet voor de ondersteuning van discussies op het terrein van de stelselherziening en wachtlijstproblematiek.
In het kader van chronische aandoeningen wordt zowel populatie-onderzoek als patiëntgebonden onderzoek uitgevoerd, teneinde voor het beleid ziekte-overstijgende en ziekte-specifieke bevindingen te kunnen aanreiken. Ziekte-specifieke projecten hebben betrekking op chronische harten vaatziekten, kanker, chronische aandoeningen van de luchtwegen.
Het onderzoek naar de gevolgen van chronische ziekten voor het zorggebruik en de daarmee samenhangende kosten vinden plaats in aansluiting op de prioritaire gebieden van zorgbeleid. Systematische aandacht gaat uit naar verdelingsvraagstukken en toegankelijkheid van zorg, zorgprofielen en gepastheid van zorg, en kosteneffectiviteits-scenario's en doelmatigheid van zorg.
Binnen het taakveld Risicobeoordeling wordt de ontwikkeling waargenomen dat het gebied van de regelgeving steeds meer verschuift van nationaal naar Europees en mondiaal niveau. Advieswerkzaamheden richten zich steeds meer op verschillende internationale kaders, i.e. EU, WHO en OECD. Om de bij de risicobeoordeling gehanteerde methoden te verbeteren wordt onderzoek verricht op de «zwakke plekken» in de risk-assessment. Dit moet leiden tot een nauwkeurige vaststelling van het risico.
Met betrekking tot infectieziekten is het van belang om snel en efficiënt ziekte-uitbraken te bestrijden. De afgelopen jaren hebben meerdere voorbeelden waaronder legionella aangetoond dat intensivering van infectieziektebestrijding noodzakelijk is. Zowel inhoudelijk als logistiek (positionering LCI) is dit een speerpunt van het RIVM. In het verlengde hiervan ondersteunt het RIVM preventie- en bestrijdingsprogramma's of voert deze zelf uit (het Rijksvaccinatieprogramma). In 2000 is in de notitie «Naar een vaccinatieprogramma voor Nederland in de 21ste eeuw» een visie gepresenteerd voor het toekomstig vaccinatiebeleid in Nederland. Ontwikkeling van nieuwe vaccins is mede afhankelijk van besluitvorming door de Minister.
In het kader van voedselveiligheid zal intensivering van de samenwerking met het RIKILT en de Keuringsdienst van Waren plaatsvinden met als doel de keten rond voedselveiligheid beter te beheersen. Hierbij participeert het RIVM aan de volksgezondheidskant van de keten.
In het milieuonderzoek worden momenteel drie categorieën onderzoek onderscheiden, namelijk onderzoek in het kader van de Milieuplanbureaufunctie, doorlopend onderzoek en eenmalig onderzoek.
Op basis van de in de Wet op het RIVM vastgelegde professionele autonomie van het RIVM wordt de planbureaufunctie verder ingevuld. Hierbij is de missie gedefinieerd als: «het milieubeleid tijdig voorzien van een wetenschappelijke informatiebasis voor het nemen van strategische beslissingen, zodanig dat daarbij alle relevante aspecten en belangen voldoende in de politiek-maatschappelijke afweging worden betrokken». Kernactiviteiten van het planbureau zijn «Integrated Assessments», Quick Scan en interactieve beleidsondersteuning. Het betreft zowel de beleidsvoorbereiding, zoals NMP- en Milieuprogramma ondersteuning, als beleidsevaluatie, zoals de Milieu- en Natuurbalans. Het komende jaar zullen de volgende beleidsprocessen voor het planbureau een centrale plaats in nemen waar het gaat om een interactieve beleidsondersteuning:
– de inbreng van ecologische kennis in het Ruimtelijk Ordeningbeleid en in ICES processen;
– de uitwerking van internationale klimaatafspraken en internationale afspraken over grensoverschrijdende luchtverontreiniging;
– het mest- en ammoniakbeleid, in relatie tot de kwaliteit van de natte en droge natuur;
– het beleid rond verstoring van de leefomgeving door met name verkeer en het beleid rond de luchtvaart;
– bestrijdingsmiddelenbeleid en/of het algemene normstellingbeleid (inclusief effecten van normoverschrijding).
Het doorlopend onderzoek heeft als doel de beleidsdirecties en de inspectie te ondersteunen bij specifiek beleid dat zij voorbereiden, bij uitvoering of handhaving van het beleid en bij het uitvoeren van taken in het kader van wetgeving. Bij dit onderzoek betreft het in het algemeen concreet afgesproken producten, waarvoor meerjarenafspraken worden gemaakt met betrekking tot het instandhouden van de noodzakelijke expertise.
Eenmalige onderzoeksactiviteiten bestaan uit onderzoek dat wordt uitgevoerd ter beantwoording van door de beleidsdirecties geformuleerde eenduidige kennisvragen. Er wordt naar gestreefd hierbij zoveel mogelijk aan te sluiten op de expertise en het instrumentarium van het planbureauonderzoek.
Naar analogie van de milieuplanbureaufunctie wordt door het RIVM samen met de DLO-instituten de natuurplanbureaufunctie ingevuld. Het natuurplanbureau zorgt ervoor dat het (natuur)beleid kan beschikken over alle beschikbare relevante wetenschappelijke informatie. Daarmee kunnen het beleid en de politiek strategische beslissingen nemen, waarbij relevante aspecten van natuur en landschap in de afweging kunnen worden betrokken.
Artikel 27.01 Personeel en materieel RIVM
Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
01 Regulier personeel | 134 908 | 132 169 | 128 637 | 126 148 | 126 098 | 126 176 | 126 189 |
02 Overige personele uitgaven | 14 871 | 7 684 | 7 589 | 7 583 | 7 582 | 7 585 | 7 587 |
03 Post-actieven | 3 502 | 5 252 | 5 242 | 5 235 | 5 232 | 5 237 | 5 240 |
04 Personeel ten laste van derden | 8 959 | 10 000 | 10 000 | 10 000 | 10 000 | 10 000 | 10 000 |
05 Materieel | 138 060 | 114 262 | 110 722 | 106 573 | 105 216 | 104 223 | 104 223 |
06 Nationaal Onderzoeksprogramma Luchtverontreinining en Klimaatverandering | 4 839 | 6 963 | 7 531 | 7 942 | 0 | 0 | 0 |
07 «Huisvesting; verrekening met de Rijksgebouwendienst» | 36 105 | 36 798 | 41 861 | 41 862 | 41 862 | 50 370 | 50 370 |
Totaal artikel | 341 244 | 313 128 | 311 582 | 305 343 | 295 990 | 303 591 | 303 609 |
Uitgaven in EUR1000 | 154 850 | 142 091 | 141 390 | 138 559 | 134 314 | 137 764 | 137 772 |
27.01 Onderdeel 01 Regulier personeel
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen salarissen (inclusief sociale lasten) van personeel zoals vermeld in Bijlage 1A van deze begroting. Daarnaast worden de uitgaven voor ouderschapsverlof, overwerk en dergelijke ten laste van dit onderdeel gebracht.
b) De Ambtenarenwet, de Begrotingswet, alsmede de sociale werknemersverzekeringen, de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen dienen als basis voor de uitgaven. De Wet Privatisering ABP en het daarop gebaseerde pensioenreglement dienen als basis voor de uitgaven met betrekking tot het werkgeversaandeel in de pensioenpremies.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
1 Herschikking tussen materieel en personeel budget | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 |
2 Bijdrage van VROM mbt loonbijstelling 2000 | 1 772 | 1 652 | 1 620 | 1 665 |
Totaal onderdeel | 3 772 | 3 652 | 3 620 | 3 665 |
1. Herschikking tussen het materiële en het personele budget van het RIVM als gevolg van de in het kader van het Regeerakkoord 1998 opgelegde taakstelling. Onderdeel 05 van dit uitgavenartikel wordt met dezelfde bedragen verlaagd.
2. Bijdrage van het ministerie van VROM in verband met de toedeling van de loonbijstelling 2000 ten behoeve van het milieudeel van het RIVM. Het corresponderende ontvangstenartikel 27.02 wordt eveneens verhoogd.
Het RIVM is een kenniscentrum ten dienste van het beleid en het toezicht van de rijksoverheid. Dat betekent dat het instituut zijn producten (informatie, adviezen, meetgegevens, rapporten, publicaties, vaccins) primair ter beschikking stelt voor de ondersteuning en uitvoering van het overheidsbeleid inzake volksgezondheid, milieu en natuur. Daarnaast verricht het RIVM taken die bij of krachtens wetten zijn opgedragen, waaronder werkzaamheden met betrekking tot de levering van vaccins, of die in opdracht van de minister worden uitgevoerd, zoals bijvoorbeeld informatieverstrekking aan werkers in de gezondheidszorg. Hieronder is uit de door het RIVM verrichte werkzaamheden een selectie gemaakt naar het aantal geproduceerde rapporten en publicaties op het gebied van volksgezondheid en milieu.
Overzicht produktie van publicaties en rapporten | |||||
1995 | 1996 | 1997 | 1998 | 1999 | |
Publicaties | 547 | 544 | 636 | 511 | 547 |
Rapporten | 330 | 350 | 252 | 253 | 249 |
(Bron: jaarverslag 1999)
Voor een overzicht van de aantallen geproduceerde vaccins wordt verwezen naar het ontvangstenartikel 27.01, onderdeel 02.
In onderstaande tabel zijn voor 1999 de werkelijke bezetting en de gerealiseerde gemiddelde prijs per fte weergegeven. Voor de jaren vanaf 2000 is op basis van het beschikbare budget en de geraamde begrotingssterkte de gemiddelde prijs per fte vermeld. De vermelde begrotingssterkte is exclusief 100 plaatsen betaald door derden uit de collectieve sector.
Tabel II Onderbouwing Regulier personeel RIVM | ||||||
Realisatie 1999 | Raming 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Gemiddelde bezetting in fte's | 1 391 | 1 380 | 1 378 | 1 370 | 1 370 | 1 370 |
Gemiddelde prijs per fte | 97 | 96 | 93 | 92 | 92 | 92 |
Toegelicht begrotingsbedrag | 134 908 | 132 169 | 128 637 | 126 148 | 126 098 | 126 176 |
(Bedragen x f 1 000)
Tabel IIIa: Inzet van het aantal fte's en de (directe) personele kosten per MAP; realisatie voor 1999 | |||
Activiteiten | Capaciteit in fte's | Kosten (x f 1 miljoen) | |
MAP Volksgezondheid: | |||
– Advisering Risico-evaluatie | 27,9 | ||
– Geneesmiddelen en Medische hulpmiddelen | 56,5 | ||
– Gezondheidsverkenningen | 27,7 | ||
– Gezondheidszorgonderzoek | 8,2 | ||
– Infectieziekten | 97,8 | ||
– Milieu en Gezondheid | 18,1 | ||
– Ontw. Methodieken Modellering Risico-evaluatie | 21,6 | ||
– Onderzoek Indicatoren en determinanten | 38,7 | ||
– Rijks vaccinatie Programma | 75,2 | ||
– Vaccinontwikkeling | 35,6 | ||
– Zoönosen en Voeding | 48,5 | ||
Totaal MAP Volksgezondheid | 455,8 | 44,2 | |
Map Milieu: | |||
– Integratie en Bestuurszaken | 9,7 | ||
– Industrie, Bouw, Producten, Consumenten | – | ||
– Afvalstoffen | 9,5 | ||
– Internationale Milieuzaken | 2,4 | ||
– Bodem | 16,8 | ||
– Drinkwater, Water en Landbouw | 19,2 | ||
– Lucht en Energie | 39,7 | ||
– Geluid en Verkeer | 1,5 | ||
– Straling | 10,0 | ||
– Stoffen en Risico's | 60,9 | ||
– Toezicht en Handhaving | 30,1 | ||
199,8 | |||
– Milieuplanbureau | 186,8 | ||
Totaal MAP Milieu | 386,6 | 37,5 | |
Map Strategisch Onderzoek | |||
– Gezondheidstoestand en Determinanten | 12,0 | ||
– Infectieziektenbestrijding | 26,1 | ||
– Milieu-infrastructuur | – | ||
– Mens, Milieu en Omgeving | 4,3 | ||
– Ontwikkeling Verkenningen Milieu en Natuur | 29,0 | ||
– Stoffen en Risico's | 48,2 | ||
– Transitorium | 7,8 | ||
– Vaccins | 25,8 | ||
Totaal MAP Strategisch Onderzoek | 153,2 | 14,9 | |
Totaal MAP's VGZ, Milieu en Strategisch Onderzoek | 995,7 | 96,6 |
Tabel IIIb: Inzet van het aantal fte's en de (directe) personele kosten per MAP planning voor 2000 | |||
Activiteiten | Capaciteit in fte's | Kosten (x f 1 miljoen) | |
MAP Volksgezondheid: | |||
– Advisering Risico-evaluatie | 25,9 | ||
– Geneesmiddelen en Medische hulpmiddelen | 32,9 | ||
– Gezondheidsverkenningen | 29,9 | ||
– Gezondheidszorgonderzoek | 9,9 | ||
– Infectieziekten | 89,6 | ||
– Milieu en Gezondheid | 16,3 | ||
– Ontw. Methodieken Modellering Risico-evaluatie | 18,4 | ||
– Onderzoek Indicatoren en determinanten | 31,1 | ||
– Rijks vaccinatie Programma | 79,1 | ||
– Vaccinontwikkeling | 46,4 | ||
– Zoönosen en Voeding | 51,9 | ||
Totaal MAP Volksgezondheid | 431,3 | 38,8 | |
Map Milieu: | |||
– Integratie en Bestuurszaken | 6,8 | ||
– Afvalstoffen | 2,8 | ||
– Internationale Milieuzaken | 3,4 | ||
– Bodem | 16,3 | ||
– Drinkwater, Water en Landbouw | 14,4 | ||
– Lucht en Energie | 31,2 | ||
– Geluid en Verkeer | 1,2 | ||
– Straling | 13,8 | ||
– Stoffen en Risico's | 51,2 | ||
– Toezicht en Handhaving | 26,5 | ||
167,6 | |||
– Milieuplanbureau | 186,5 | ||
Totaal MAP Milieu | 354,1 | 31,9 | |
Map Strategisch Onderzoek | |||
– Gezondheidstoestand en Determinanten | 18,2 | ||
– Infectieziektenbestrijding | 24,7 | ||
– Mens, Milieu en Omgeving | 11,9 | ||
– Ontwikkeling Verkenningen Milieu en Natuur | 53,4 | ||
– Stoffen en Risico's | 53,4 | ||
– Transitorium | 3,2 | ||
– Vaccins | 24,0 | ||
Totaal MAP Strategisch Onderzoek | 188,8 | 17,0 | |
Totaal MAP's VGZ, Milieu en Strategisch Onderzoek | 974,2 | 87,7 |
In bovenstaande tabellen worden voor 1999 en 2000 de capaciteitsinzet in fte's per MAP weergegeven. De uitgaven zijn berekend door het aantal fte's te vermenigvuldigen met de gemiddelde prijs per fte voor 1999, respectievelijk 1999 (zie tabel II). Het verschil tussen het aantal fte's, ingezet voor de MAP's, en het totale aantal fte's wordt verklaard door de staf- en facilitaire-diensten en overig niet-MAP gerelateerd personeel.
Aangezien de activiteiten van het RIVM heterogeen van aard zijn en derhalve geen homogene eindproducten kennen, is de inzet van de capaciteit als indicator van de output van het RIVM opgevat.
Uit de tabellen IIIa en IIIb kan voor de jaren 1999 en 2000 worden opgemaakt dat er in 2000, op totaalniveau, sprake is van een capaciteitsafname vergeleken met 1999. Deze afname hangt samen met de in het kader van het Regeerakkoord 1998 opgelegde taakstellingen. Bij het MAP Volksgezondheid en het MAP Milieu wordt de vergelijking tussen de realisatie over 1999 en de planning voor 2000 door twee factoren beïnvloed, t.w. de capaciteitsafname als gevolg van de opgelegde taakstelling en de gebruikelijke hogere inzet op deze MAP's die gecompenseerd wordt door een lagere inzet op het MAP Strategisch Onderzoek.
In het algemeen is er een duidelijk achterblijven van de inzet ten behoeve van het MAP Strategisch Onderzoek ten opzichte van de planning waarneembaar. Dit komt omdat capaciteit wordt aangewend voor het voldoen aan de vraag in de andere MAP's.
27.01 Onderdeel 02 Overige personele uitgaven
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen: vergoedingen aan personeel van de kosten woon-werkverkeer, differentiatie in beloning, verhuiskosten, vorming en opleiding, werving en selectie, kinderopvang, inhuur externen en soortgelijke uitgaven.
b) De Ambtenarenwet dient als basis voor de uitgaven.
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verrekening van kosten kinderopvang via het RIVM | – 72 | – 72 | – 72 | – 72 |
Totaal onderdeel | – 72 | – 72 | – 72 | – 72 |
Overheveling naar uitgavenartikel 22.01, onderdeel 02, in verband met een bijdrage van het RIVM in de kosten van departementale kinderopvang.
27.01 Onderdeel 03 Post-actieven
a) Op dit onderdeel worden de uitgaven geraamd bestemd voor de betaling van wachtgeld aan post-actieven (bijvoorbeeld Rijkswachtgeldregeling, korte en lange uitkering 1966).
b) De Ambtenarenwet dient als basis voor de uitgaven.
27.01 Onderdeel 04 Personeel ten laste van derden
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen betalingen van salarissen (inclusief sociale lasten) van ambtenaren die werkzaamheden verrichten voor derden.
b) De Ambtenarenwet dient als basis voor de uitgaven.
In onderstaande tabel zijn voor 1999 de werkelijke bezetting en de gerealiseerde gemiddelde prijs per fte weergegeven. Voor de jaren vanaf 2000 is op basis van het beschikbare budget en de geraamde begrotingssterkte de gemiddelde prijs per fte vermeld. De raming is gebaseerd op de thans beschikbare fte's en de daarvoor geraamde bedragen (zie ook het betreffende ontvangstenartikel 27.01).
Onderbouwing personeel ten laste van derden | |||||||
Realisatie 1999 | Raming 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Gemiddelde bezetting in fte's | 114 | 125 | 125 | 125 | 125 | 125 | 125 |
Gemiddelde prijs per fte | 79 | 80 | 80 | 80 | 80 | 80 | 80 |
Toegelicht begrotingsbedrag | 8 959 | 10 000 | 10 000 | 10 000 | 10 000 | 10 000 | 10 000 |
(Bedragen x f 1 000)
a) Op dit onderdeel worden materiële uitgaven geraamd ten behoeve van het RIVM. Het betreft enerzijds personeelsgebonden uitgaven zoals reis- en verblijfskosten en werkplekautomatisering. Anderzijds betreft het materiële uitgaven ten behoeve van de bedrijfsvoering zoals gebouwgebonden uitgaven en uitgaven ten behoeve van analyse-apparatuur, hulpmiddelen voor productie en onderzoek, informatiesystemen en informatie-infrastructuur en uitbesteding Voorts betreft het uitgaven ter zake van de aankoop van sera en vaccins.
b) De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven. De uitgaven ten behoeve van de bedrijfshulpverlening (facilitaire uitgaven) zijn gebaseerd op het Besluit bedrijfshulpverlening Arbeidsomstandighedenwet (Stb. 783, 1993).
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
1 Herschikking tussen materieel en personeel budget | – 2 000 | – 2 000 | – 2 000 | – 2 000 |
2 Bijdrage VROM aan MAP milieu | 1 030 | 1 248 | 993 | |
3 Bijdrage van VROM m.b.t. prijsbijstelling 2000 | 587 | 580 | 580 | 580 |
Totaal onderdeel | – 383 | – 172 | – 427 | – 1 420 |
1 Herschikking op dit artikel tussen het materiële en het personele budget als gevolg van de in het kader van het Regeerakkoord 1998 opgelegde taakstelling.
2 Bijdrage van het ministerie van VROM ten behoeve van extra uit te voeren werkzaamheden in het kader van het MAP-milieu.
3 Bijdrage van het ministerie van VROM in verband met de toedeling van de prijsbijstelling 2000 ten behoeve van het milieudeel van het RIVM. Het corresponderende ontvangstenartikel 27.02 wordt eveneens verhoogd.
Onderbouwing materiële uitgaven
Onderbouwing materiële uitgaven (bedragen x f 1 000) | |||
Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 | |
Materiële kosten algemeen | 40,5 | 35,2 | 35,3 |
Investeringen | 12,4 | 17,7 | 14,5 |
Exploitatiekosten | 26,2 | 24,7 | 25,7 |
Hulpmiddelen voor productie/onderzoek | 14,4 | 6,9 | 7,8 |
Aankoop sera en vaccins | 33,5 | 15,5 | 15,5 |
Automatiseringskosten | 9,6 | 12,4 | 11,9 |
Bijdrage WHO en Oost-Europa-projecten | 1,4 | 1,3 | – |
Toegelicht begrotingsbedrag | 138,0 | 113,7 | 110,7 |
In bovenstaande tabel wordt een nadere specificatie gegeven van de opbouw van de materiële uitgaven.
27.01 Onderdeel 06 Nationaal Onderzoeksprogramma Luchtverontreiniging
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn bestemd voor de project- en uitvoeringskosten, samenhangend met het Nationaal Onderzoeksprogramma Mondiale Luchtverontreiniging en Klimaatverandering, tweede fase (NOP-2).
b) De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.
27.01 Onderdeel 07 Huisvesting RIVM
a) De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn bestemd voor de verrekening van de huisvestingsuitgaven van het RIVM (en eventuele «inwonende» diensten) met de Rijksgebouwendienst, voor zover deze direct of indirect samenhangen met de huurcontracten, zoals die met de Rijksgebouwendienst zijn gesloten.
b) De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.
In onderstaande tabel zijn kengetallen opgenomen ten aanzien van het vorig jaar van de RGD overgehevelde budget met betrekking tot huisvestingskosten.
Overzicht huisvestingskosten RIVM gerelateerd naar fte's | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Aantal fte's* | 1 380 | 1 378 | 1 370 | 1 370 |
Toegelicht begrotingsbedrag | 40 840 | 40 841 | 40 841 | 40 841 |
Kosten per fte | 29,6 | 29,6 | 29,6 | 29,6 |
(Bedragen x f 1 000)
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2701 | t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 295 790 | 302 559 | 291 023 | 290 358 | 298 658 | |||
1e Suppletore wet | 2 451 | 1 700 | 650 | |||||
Nieuwe wijzigingen | 5 720 | 3 267 | 3 408 | 3 121 | 2 173 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 2 701 | 2 619 | 2 751 | 2 511 | 2 760 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 10 968 | 341 244 | 306 662 | 310 145 | 297 832 | 295 990 | 303 591 | 303 609 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
U2701 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 302 487 | 303 765 | 298 534 | 290 358 | 298 658 | |||
1e Suppletore wet | 2 391 | 1 760 | 650 | |||||
Nieuwe wijzigingen | 5 720 | 3 267 | 3 408 | 3 121 | 2 173 | |||
Nieuwe nominale wijzigingen | 2 530 | 2 790 | 2 751 | 2 511 | 2 760 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 341 244 | 313 128 | 311 582 | 305 343 | 295 990 | 303 591 | 303 609 | |
Uitgaven in EUR1000 | 154 850 | 142 091 | 141 390 | 138 559 | 134 314 | 137 764 | 137 772 |
3. Toelichting op het Wetsartikel 2 (ontvangsten)
HOOFDBELEIDSTERREIN 22 ALGEMEEN
Overzicht ontvangstenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
01 Ontvangsten als gevolg van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
02 Bijdragen van personeel | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
03 Ontvangsten personeel | 1 388 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
04 Algemene ontvangsten | 5 561 | 1 656 | 1 354 | 1 354 | 1 354 | 1 354 | 1 354 |
05 Diensten voor derden | 1 655 | 1 385 | 1 385 | 1 385 | 1 385 | 1 385 | 1 385 |
Totaal artikel | 8 601 | 3 041 | 2 739 | 2 739 | 2 739 | 2 739 | 2 739 |
Totaal artikel in EUR1000 | 3 903 | 1 380 | 1 243 | 1 243 | 1 243 | 1 243 | 1 243 |
22.01 Onderdeel 01 Ontvangsten als gevolg van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten
a) Op dit onderdeel worden de middelen geraamd, die worden ontvangen als gevolg van de afrekening van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de vigerende subsidieregelingen en beschikkingen.
22.01 Onderdeel 02 Bijdragen van personeel
a) De op dit onderdeel geraamde ontvangsten betreffen onder andere bijdragen van personeel voor inkoop van diensttijd voor pensioen.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de mogelijkheden tot inkoop op grond van de toenmalige ABP-wet.
22.01 Onderdeel 03 Ontvangsten personeel
a) De op dit onderdeel geraamde ontvangsten hebben betrekking op AAW-uitkeringen van het ABP voor langdurig zieken.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW).
22.01 Onderdeel 04 Algemene ontvangsten
a) Op dit onderdeel worden de middelen geraamd, die worden ontvangen en niet als zodanig plaatsbaar zijn op enig ander artikel. Het betreft onder andere vergoedingen voor auteursrechten en gastdocentschappen, publicatie-opbrengsten en overige baten. Voor publicaties die door VWS worden uitgegeven, worden tarieven gehanteerd. Deze worden in overleg tussen de directie Voorlichting en Communicatie (V&C) en de uitgevende directie vastgesteld. De prijs is onder meer afhankelijk van het doel en het bereik van de publicatie. Wel kent elke publicatie een minimumprijs (f 15,–), dit is een vergoeding voor de handlingskosten. Ook de eigen bijdragen van het personeel van de Inspectie V&W ten behoeve van kinderopvang worden op dit onderdeel geraamd.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet en op de huidige subsidieregeling voor kinderopvang.
22.01 Onderdeel 05 Diensten voor derden
a) De op dit onderdeel geraamde ontvangsten betreffen diensten die door VWS worden verricht voor derden behorende tot de collectieve en de niet-collectieve sector. De voor deze activiteiten berekende tarieven zijn in principe kostendekkend.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op overeenkomsten met derden, bijvoorbeeld andere ministeries, lagere overheden en bedrijfsleven (niet-collectieve sector).
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
M2201 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 3 039 | 3 039 | 3 039 | 3 039 | 3 039 | |||
1e Suppletore wet | – 17 | – 300 | – 300 | – 300 | – 300 | |||
Nieuwe wijzigingen | 19 | |||||||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 8 601 | 3 041 | 2 739 | 2 739 | 2 739 | 2 739 | 2 739 | |
Uitgaven in EUR1000 | 3 903 | 1 380 | 1 243 | 1 243 | 1 243 | 1 243 | 1 243 |
Artikel 22.02 Overige ontvangsten andere begrotingen en organisaties
Overzicht ontvangstenrealisatie en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totaal artikel | 4 531 | 1 495 | 1 055 | 1 055 | 1 055 | 1 055 | 1 055 |
Totaal artikel in EUR1000 | 2 056 | 678 | 479 | 479 | 479 | 479 | 479 |
a) De op dit artikel geraamde ontvangsten betreffen veelal incidentele bijdragen van andere ministeries die in verband met een juiste verantwoording niet op één van de andere ontvangstenartikelen kunnen worden geraamd. Tevens omvat dit artikel ontvangsten van organisaties zoals bijvoorbeeld de Europese Unie.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
M2202 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 1 475 | 1 475 | 1 475 | 1 475 | 1 475 | |||
1e Suppletore wet | – 280 | – 420 | – 420 | – 420 | – 420 | |||
Nieuwe wijzigingen | 300 | |||||||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 4 531 | 1 495 | 1 055 | 1 055 | 1 055 | 1 055 | 1 055 | |
Uitgaven in EUR1000 | 2 056 | 678 | 479 | 479 | 479 | 479 | 479 |
HOOFDBELEIDSTERREIN 23 STAATSTOEZICHT OP DE VOLKSGEZONDHEID
Artikel 23.01 Inspectie gezondheidszorg
Overzicht ontvangstenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
01 Ontvangsten als gevolg van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten | 1 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
02 Algemene ontvangsten | 607 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
03 Diensten voor derden Inspectie gezondheidszorg | 1 146 | 777 | 620 | 620 | 620 | 620 | 620 |
04 Ontvangsten registraties volksgezondheid | 0 | 153 | 153 | 153 | 153 | 153 | 153 |
05 Ontvangsten registraties Wet BIG | 2 329 | 1 157 | 1 157 | 1 157 | 1 157 | 1 157 | 1 157 |
06 Ontvangsten additionele taken BIG-register | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal artikel | 4 083 | 2 087 | 1 930 | 1 930 | 1 930 | 1 930 | 1 930 |
Totaal artikel in EUR1000 | 1 853 | 947 | 876 | 876 | 876 | 876 | 876 |
23.01 Onderdeel 01 Ontvangsten als gevolg van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten
a) Op dit onderdeel worden de middelen geraamd, die worden ontvangen als gevolg van de afrekening van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de vigerende subsidieregelingen en beschikkingen.
23.01 Onderdeel 02 Algemene ontvangsten
a) Deze ontvangsten hebben voornamelijk betrekking op subsidie van het A&O-fonds, doorberekende personeelskosten en ontvangsten wegens de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang en lease-auto's. Deze incidentele ontvangsten laten zich naar hun aard moeilijk ramen.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet.
23.01 Onderdeel 03 Diensten voor derden Inspectie gezondheidszorg
a) Dit onderdeel bevat de raming van de vergoeding van derden voor diensten die door de IGZ worden verricht. De vergoedingen zijn gebaseerd op kostendekkende tarieven.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de Wet op de geneesmiddelenvoorziening.
Diensten voor derden IGZ (bedragen x f 1 000) | |||
Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 | |
Toegelicht begrotingsbedrag | 1 146 | 620 | 620 |
Aantal in- en exportverklaringen (f 135 per verklaring) | 4 097 | 4 000 | 4 000 |
Aantal opiumverloven (f 70 per verlof) | 2 931 | 2000 | 2000 |
Aantal bloed, sera en vaccins (f 500 per sera/vaccin) | 281 | 420 | 420 |
Het gaat hier om de volgende ontvangsten: Exportverklaringen, Opiumverloven en bloed, sera en vaccins. Dit onderdeel correspondeert voor de bovenstaande werkzaamheden met het uitgavenartikel 23.01, onderdeel 04, voor een bedrag van f 0,5 miljoen. Met betrekking tot de vrijgifte van sera en vaccins gaat het om ontvangsten met betrekking tot partijgewijze vrijgifte van de regeling bloedprodukten.
23.01 Onderdeel 04 Ontvangsten registraties volksgezondheid
Tot 1 april 1998 werden op dit artikelonderdeel ontvangsten geraamd met betrekking tot het registreren van psychotherapeuten. Vanaf die datum vindt registratie plaats op basis van de wet BIG. Zie onderdeel 05 van dit artikel.
23.01 Onderdeel 05 Ontvangsten registraties Wet BIG
a) Het betreft een raming van ontvangsten gebaseerd op een uniform tarief van de registratie – eenmalig en structureel – van beroepsbeoefenaren van beroepen die in artikel 3 van de wet worden genoemd: arts, tandarts, apotheker, klinisch psycholoog, psychotherapeut, verloskundige en verpleegkundige. De eenmalige registratie heeft betrekking op die beroepsbeoefenaren die reeds een diploma hebben en de structurele registratie op die beroepsbeoefenaren die na aanvang van de BIG-registratie hun diploma zullen behalen. Het uniforme tarief voor beide bedraagt f 130,–. Vanaf 1999 hebben de ontvangsten in hoofdzaak betrekking op de structurele registratie (nieuw gediplomeerden) Gezien de spreiding van het aantal registraties in genoemde periode lopen uitgaven en ontvangsten niet parallel. Over de gehele periode heen zijn de ontvangsten en uitgaven gelijk (zie uitgavenartikel 23.01, onderdeel 06).
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg.
Tabel I: Ontvangsten BIG-register (bedragen x f 1 miljoen) | |||||||
Realisatie 1999 | Raming 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Registraties | 17 000 | 8 900 | 8 900 | 8 900 | 8 900 | 8 900 | 8 900 |
Inkomsten | 2,2 | 1,2 | 1,2 | 1,2 | 1,2 | 1,2 | 1,2 |
Voor de registraties wordt een kostendekkend tarief van f 130,= per registratie in rekening gebracht. Na de gefaseerde invoering in de jaren tot en met 1999 wordt voor 2000 en volgende jaren uitgegaan van een regulier niveau van 8 900 registraties.
23.01 Onderdeel 07 Ontvangsten additionele taken BIG-register
a) Op dit artikelonderdeel worden ontvangsten geboekt die voortvloeien uit de aan het BIG-register opgedragen additionele taken.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
M2301 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 1 930 | 1 930 | 1 930 | 1 930 | 1 930 | |||
1e Suppletore wet | 75 | |||||||
Nieuwe wijzigingen | 82 | |||||||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 4 083 | 2 087 | 1 930 | 1 930 | 1 930 | 1 930 | 1 930 | |
Totaal artikel in EUR1000 | 1 853 | 947 | 876 | 876 | 876 | 876 | 876 |
HOOFDBELEIDSTERREIN 24 WELZIJN
Artikel 24.01 Welzijn algemeen
Overzicht ontvangstenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
01 Ontvangsten als gevolg van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten | 176 939 | 12 906 | 11 834 | 12 334 | 13 134 | 13 134 | 13 134 |
02 Algemene ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal artikel | 176 939 | 12 906 | 11 834 | 12 334 | 13 134 | 13 134 | 13 134 |
Totaal artikel in EUR1000 | 80 291 | 5 856 | 5 370 | 5 597 | 5 960 | 5 960 | 5 960 |
24.01 Onderdeel 01 Ontvangsten als gevolg van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten
a) Op dit onderdeel worden de middelen geraamd, die worden ontvangen als gevolg van de afrekening van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten op het Welzijnsterrein.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de vigerende subsidieregelingen en beschikkingen.
24.01 Onderdeel 02 Algemene ontvangsten
a) Op dit onderdeel worden de middelen geraamd, die worden ontvangen en als zodanig niet plaatsbaar zijn op enig ander artikel. Voor publicaties die door VWS worden uitgegeven, worden tarieven gehanteerd. Deze worden in overleg tussen de directie Voorlichting & Communicatie en de uitgevende directie vastgesteld. De prijs is onder meer afhankelijk van het doel en het bereik van de publicatie. Wel kent elke publicatie een minimumprijs (f 15,=), dit is een vergoeding voor de handlingskosten.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
M2401 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 12 434 | 11 834 | 12 334 | 13 134 | 13 134 | |||
1e Suppletore wet | 322 | |||||||
Nieuwe wijzigingen | 150 | |||||||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 176 939 | 12 906 | 11 834 | 12 334 | 13 134 | 13 134 | 13 134 | |
Totaalartikel in EUR1000 | 80 291 | 5 856 | 5 370 | 5 597 | 5 960 | 5 960 | 5 960 |
Artikel 24.02 Bijdrage van andere begrotingen
Overzicht ontvangstenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
01 Bijdrage van andere begrotingen inzake gehandicaptenbeleid | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
02 Bijdrage van andere begrotingen inzake jeugdhulpverlening en jeugdbeleid | 1 657 | 1 903 | 1 903 | 1 675 | 1 043 | 1 043 | 1 043 |
03 Bijdrage van begroting V inzake opvang vluchtelingen | 24 740 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
04 Bijdrage van andere begrotingen inzake opvang vluchtelingen en minderheden | 882 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal artikel | 27 279 | 1 903 | 1 903 | 1 675 | 1 043 | 1 043 | 1 043 |
Totaal artikel in EUR1000 | 12 379 | 864 | 864 | 760 | 473 | 473 | 473 |
24.02 Onderdeel 01 Bijdrage van andere begrotingen inzake gehandicaptenbeleid
Op dit onderdeel werd geraamd de bijdrage van het Ministerie van OCW ten behoeve van subsidiëring op grond van de op de Welzijnswet 1994 gebaseerde Subsidieregeling welzijnsbeleid. Met ingang van 1998 is deze bijdrage komen te vervallen.
24.02 Onderdeel 02 Bijdrage van andere begrotingen inzake jeugdhulpverlening en jeugdbeleid
a) Het betreft hier bijdragen van het Ministerie van Justitie aan subsidies en rijksbijdragen in het kader van de jeugdhulpverlening, alsmede bijdragen van diverse ministeries aan subsidies ten behoeve van het sociaal-educatief jeugdbeleid.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet.
24.02 Onderdeel 03 Bijdrage van begroting V inzake opvang vluchtelingen
a) Op dit artikelonderdeel werd tot en met de begroting 2000 een bijdrage van het Ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking in de kosten van de opvang van vluchtelingen en minderheden geraamd. Deze raming is inmiddels naar het ministerie van Justitie overgeheveld.
24.02 Onderdeel 04 Bijdrage van andere begrotingen ten behoeve van sociaal beleid
a) De op dit onderdeel geraamde ontvangsten betreffen veelal incidentele bijdragen van andere ministeries inzake sociaal
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
M2402 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 25 783 | 25 783 | 25 783 | 25 783 | 25 783 | |||
1e Suppletore wet | – 23 880 | – 23 880 | – 24 108 | – 24 740 | – 24 740 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 27 279 | 1 903 | 1 903 | 1 675 | 1 043 | 1 043 | 1 043 | |
Totaal artikel in EUR1000 | 12 379 | 864 | 864 | 760 | 473 | 473 | 473 |
Overzicht ontvangstenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
01 Ontvangsten Nederlandse filmkeuring | 99 | 55 | 55 | 55 | 55 | 55 | 55 |
02 Ontvangsten ouderbijdragen | 12 578 | 18 850 | 16 850 | 16 650 | 16 150 | 16 150 | 16 150 |
03 Ontvangsten desinvesteringen jeugdhulpverlening | 6 722 | 1 983 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal artikel | 19 400 | 20 888 | 16 905 | 16 705 | 16 205 | 16 205 | 16 205 |
Totaal artikel in EUR1000 | 8 803 | 9 479 | 7 671 | 7 580 | 7 354 | 7 354 | 7 354 |
24.03 Onderdeel 01 Ontvangsten Nederlandse filmkeuring
Er ligt een wetsvoorstel in de Tweede Kamer waarbij de NFK wordt afgeschaft (vermoedelijk per 1 januari 2001). Daarmee zullen de op dit artikelonderdeel geraamde ontvangsten vervallen.
a) Het betreft hier ontvangsten in verband met filmkeuringen. Deze tarieven zijn niet kostendekkend.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de Wet op de filmvertoningen. In deze wet zijn de vaststelling van de vergoedingen en de hoogte van de tarieven opgenomen.
Ontvangsten Nederlandse Filmkeuring | |||
1998 | 1999 | 2000 | |
Aantal films | 125 | 120 | 120 |
Gemiddelde speelduur (in minuten) | 111 | 110 | 110 |
Ontvangsten (x f 1 000) | 110 | 99 | 55 |
Het tarief bedraagt f 35,= per 5 minuten te keuren speelfilm. De uitgaven (exclusief huisvesting) bedragen circa f 0,4 miljoen, welke ten laste van uitgavenartikel 22.01, onderdeel 05, komen.
24.03 Onderdeel 02 Ontvangsten ouderbijdragen
a) Het betreft hier ontvangsten van jeugdigen en ouders van jeugdigen, welke zijn geplaatst in internaten en pleeggezinnen. Conform de afspraken in het laatste Regeerakkoord zal de regelgeving met betrekking tot de ouderbijdrage jeugdhulpverlening worden aangepast zodat een jaarlijkse indexatie zal plaatsvinden van de hoogte van deze ouderbijdrage. Deze indexatie zal na afronding van alle juridische procedures naar verwachting in het najaar van 2000 worden geëffectueerd.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de Wet op de jeugdhulpverlening en de Welzijnswet 1994 (Schippersinternaten).
c)
Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Inzet PEO-welzijn tbv tegenvaller ouderbijdragen | – 5 450 | – 5 750 | – 5 950 | – 5 950 |
Totaal onderdeel | – 5 450 | – 5 750 | – 5 950 | – 5 950 |
Verlaging in verband met jaarlijks terugkerende tegenvallende opbrengsten van de ouderbijdrage Jeugdhulpverlening. Dekking hiervoor vindt plaats door verlaging van de uitgaven op onderdeel 02 van uitgavenartikel 24.04.
Hoogte ouderbijdragen Jeugdhulpverlening per maand (in guldens) | |||
0–5 jaar | 6–11 jaar | 12–20 jaar | |
Residentieel en pleegzorg | 120 | 165 | 210 |
Semi-residentieel | 60 | 82,50 | 105 |
Conform het voornemen in het Regeerakkoord wordt gewerkt aan de jaarlijkse indexering van de hoogte van de ouderbijdrage jeugdhulpverlening. De hoogte van de ouderbijdrage zal gekoppeld worden aan de ontwikkeling in de het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. Vermoedelijk zal dit in het laatste kwartaal van 2000 zijn beslag krijgen.
Hoogte ouderbijdragen Schippersinternaten per maand (in guldens) per 1 januari 2000 | ||
6–11 jaar | 12–18 jaar | |
315 | 370 |
24.03 Onderdeel 03 Ontvangsten desinvesteringen jeugdhulpverlening
a) Deze ontvangsten betreffen desinvesteringen in accommodaties van voorzieningen welke in het kader van de jeugdhulpverlening gesubsidieerd worden.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de Wet op de jeugdhulpverlening en de Investeringssubsidieregeling.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
M2403 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 22 205 | 22 355 | 22 455 | 22 155 | 22 155 | |||
1e Suppletore wet | 420 | |||||||
Nieuwe wijzigingen | – 1 737 | – 5 450 | – 5 750 | – 5 950 | – 5 950 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 19 400 | 20 888 | 16 905 | 16 705 | 16 205 | 16 205 | 16 205 | |
Totaal artikel in EUR1000 | 8 803 | 9 479 | 7 671 | 7 580 | 7 354 | 7 354 | 7 354 |
HOOFDBELEIDSTERREIN 25 VOLKSGEZONDHEID
Artikel 25.01 Volksgezondheid algemeen
Overzicht ontvangstenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
01 Ontvangsten als gevolg van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten | 167 578 | 76 977 | 17 403 | 6 950 | 6 950 | 6 950 | 6 950 |
02 Algemene ontvangsten | 142 | 1 298 | 1 298 | 1 298 | 1 298 | 1 298 | 1 298 |
03 Diensten voor derden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
04 Opleidingen en examens op het gebied van de volksgezondheid | 136 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
05 Inverdieningstoelagen en studietoelagen | 193 | 1 102 | 1 102 | 1 102 | 1 102 | 1 102 | 1 102 |
06 Vergunningen geneesmiddelen | 2 923 | 2 277 | 2 277 | 2 277 | 2 277 | 2 277 | 2 277 |
07 Ontvangsten bestuurlijke boetes | 5 250 | 5 250 | 5 250 | 5 250 | 5 250 | ||
Totaal artikel | 170 972 | 81 654 | 27 330 | 16 877 | 16 877 | 16 877 | 16 877 |
Totaal artikel in EUR1000 | 77 584 | 37 053 | 12 402 | 7 658 | 7 658 | 7 658 | 7 658 |
25.01 Onderdeel 01 Ontvangsten als gevolg van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten
a) Op dit onderdeel worden de middelen geraamd, die worden ontvangen als gevolg van afrekening van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten op het volksgezondheidsterrein.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de vigerende subsidieregelingen en beschikkingen.
25.01 Onderdeel 02 Algemene ontvangsten
a) Het betreft een raming van ontvangsten gebaseerd op de verkoop van diverse rapporten en bulletins. Voor publicaties die door VWS worden uitgegeven, worden tarieven gehanteerd. Deze worden in overleg tussen de directie Voorlichting & Communicatie van dit ministerie en de uitgevende directie vastgesteld. De prijs is onder meer afhankelijk van het doel en het bereik van de publicatie. Wel kent elke publicatie een minimumprijs (f 15,=), dit is een vergoeding voor de handlingskosten. Dit onderdeel is tevens gereserveerd voor eventuele ontvangsten in het kader van de civiele verdedigingsvoorbereiding.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet.
25.01 Onderdeel 03 Diensten voor derden en overige ontvangsten
a) Het betreft hier (kostendekkende) ontvangsten voor verrichte diensten voor onderzoek met betrekking tot geneesmiddelen ten behoeve van derden, zoals de Algemene inspectiedienst (AID) van het Ministerie van LNV en fabrikanten.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op overeenkomsten met derden.
25.01 Onderdeel 04 Opleidingen en examens op het gebied van de volksgezondheid
a) Het op dit onderdeel geraamde bedrag heeft in hoofdzaak betrekking op ontvangsten ter zake van examengelden, welke zijn verschuldigd voor deelname aan het examen van diverse opleidingen.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op:
– de Wet op de ziekenverzorgers en ziekenverzorgsters, van 13 juni 1963, Stb. 289;
– regeling examengeld verloskundigen van 6 mei 1996, nr. CSZ/BO-961315;
– regeling uitvoering enige bepalingen Besluit radiodiagnostisch en radiotherapeutisch laboranten 1993 d.d. 31 mei 1996, nr. CSZ/BO-963808;
– regeling toekenning bevoegdheid tot het uitoefenen van de beroepen van mondhygiënist, oefentherapeut-César, oefentherapeut-Mensendieck, orthoptist en podotherapeut van 31 mei 1996, CSZ/BO-963807.
25.01 Onderdeel 05 Inverdieningstoelagen en studietoelagen
a) Het op dit onderdeel geraamde bedrag betreft in hoofdzaak (gedeeltelijke) terugbetalingen van renteloze leningen, welke aan aspirant-huisartsen zijn verstrekt gedurende hun eenjarige opleiding tot huisarts.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op individuele overeenkomsten.
25.01 Onderdeel 06 Vergunningen geneesmiddelen
a) Dit onderdeel bevat de raming van inkomsten uit het verstrekken van vergunningen op het terrein van de geneesmiddelenvoorziening en van de opiumverloven. De hiervoor berekende tarieven zijn kostendekkend. Uit een gedeelte van de hiermee gemoeide opbrengsten worden inspecteurs bij de Inspectie voor de geneesmiddelen gefinancierd. Daarnaast wordt met de opbrengsten personeel (inclusief materieel) van de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) gefinancierd.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de Wet op de geneesmiddelenvoorziening respectievelijk de Opiumwet.
25.01 Onderdeel 07 Ontvangsten bestuurlijke boetes
a) Dit onderdeel bevat de raming van inkomsten voortvloeiende uit op te leggen boeten op grond van de per 1 januari 2001 in werking tredende wetswijziging van de Warenwet. Met deze wetswijziging wordt ten behoeve van het «lik op stuk» beleid de mogelijkheid gecreëerd overtredingen van de Warenwet bestuursrechtelijk af te doen in plaats van strafrechtelijk. De hiervoor berekende tarieven zijn kostendekkend.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de Warenwet.
c)
Mutaties op dit artikel (bedragen x f 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Inning boeten Warenwet | 5 250 | 5 250 | 5 250 | 5 250 |
Totaal onderdeel | 5 250 | 5 250 | 5 250 | 5 250 |
Verhoging als gevolg van de wetswijziging van de Warenwet, waardoor bestuurlijke boeten kunnen worden opgelegd.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
M2501 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 81 627 | 22 080 | 11 627 | 11 627 | 11 627 | |||
Nieuwe wijzigingen | 27 | 5 250 | 5 250 | 5 250 | 5 250 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 170 972 | 81 654 | 27 330 | 16 877 | 16 877 | 16 877 | 16 877 | |
Totaal artikel in EUR1000 | 77 584 | 37 053 | 12 402 | 7 658 | 7 658 | 7 658 | 7 658 |
Artikel 25.02 Medische tuchtwet
Overzicht ontvangstenrealisatie en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totaal artikel | 7 | 20 | 20 | 20 | 20 | 20 | 20 |
Totaal artikel in EUR1000 | 3 | 9 | 9 | 9 | 9 | 9 | 9 |
a) Het op dit artikel geraamde bedrag heeft betrekking op door artsen, tandartsen, apothekers en verloskundigen betaalde geldboetes. De oplegging van een geldboete geschiedt door het desbetreffende medisch tuchtcollege.
b) De ontvangsten (via de inning van de opgelegde geldboetes) zijn gebaseerd op de Wet Beroepen individuele gezondheidszorg (tuchtrechtbesluit).
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
M2502 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 20 | 20 | 20 | 20 | 20 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 7 | 20 | 20 | 20 | 20 | 20 | 20 | |
Totaal artikel in EUR1000 | 3 | 9 | 9 | 9 | 9 | 9 | 9 |
Artikel 25.04 Terugbetaling op effectief geworden garanties
Overzicht ontvangstenrealisatie en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totaal artikel | 3 988 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal artikel in EUR1000 | 1 810 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
a) Op dit artikel worden eventuele ontvangsten op reeds geëffectueerde garanties geraamd.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
M2504 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | ||||||||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 3 988 | |||||||
Totaal artikel in EUR1000 | 1 810 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Artikel 25.06 Verrekening met agentschap CBG
Overzicht ontvangstenrealisatie en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totaal artikel | 264 | 264 | 264 | 264 | 264 | 264 | 264 |
Totaal artikel in EUR1000 | 120 | 120 | 120 | 120 | 120 | 120 | 120 |
a) Op dit artikel wordt de bijdrage geraamd in verband met het in 1999 gevormde agentschap «Directie College ter Beoordeling van Geneesmiddelen». Deze bijdrage heeft betrekking op departementale uitgaven ten behoeve van de DCBG.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
M2506 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 264 | 264 | 264 | 264 | 264 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 264 | 264 | 264 | 264 | 264 | 264 | 264 | |
Totaal artikel in EUR1000 | 120 | 120 | 120 | 120 | 120 | 120 | 120 |
HOOFDBELEIDSTERREIN 26 INSPECTIE GEZONDHEIDSBESCHERMING, WAREN & VETERINAIRE ZAKEN
Artikel 26.02 Ontvangsten van agentschap Inspectie gezondheidsbescherming, Waren & Veterinaire Zaken
Overzicht ontvangstenrealisatie en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totaal artikel | 20 284 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | |
Totaal artikel in EUR1000 | 9 204 | 681 | 681 | 681 | 681 | 681 |
a) Op dit artikel worden ontvangsten geraamd, als gevolg van een bijdrage van het agentschap IW&V aan het moederdepartement, met betrekking tot huisvestingskosten.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
M2602 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 20 284 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 20 284 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | ||
Totaal artikel in EUR1000 | 9 204 | 681 | 681 | 681 | 681 | 681 |
HOOFDBELEIDSTERREIN 27 RIJKSINSTITUUT VOOR VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU
Overzicht ontvangstenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
01 Algemene ontvangsten | 9 214 | 17 400 | 17 400 | 17 400 | 17 400 | 17 400 | 17 400 |
02 Verkoop en controle op sera en vaccins | 60 178 | 29 840 | 29 840 | 29 840 | 29 840 | 29 840 | 29 840 |
03 Beoordelingswerkzaamheden en diagnostisch onderzoek | 12 399 | 11 006 | 11 006 | 11 006 | 11 006 | 11 006 | 11 006 |
04 Diensten voor derden RIVM | 18 356 | 10 000 | 10 000 | 10 000 | 10 000 | 10 000 | 10 000 |
Totaal artikel | 100 147 | 68 246 | 68 246 | 68 246 | 68 246 | 68 246 | 68 246 |
Totaal artikel in EUR1000 | 45 445 | 30 969 | 30 969 | 30 969 | 30 969 | 30 969 | 30 969 |
27.01 Onderdeel 01 Algemene ontvangsten
a) Dit onderdeel bevat inkomsten ten gevolge van de verkoop van drukwerk en dergelijke en inkomsten uit hoofde van de doorberekening van facilitaire en overhead-kosten. De voor deze activiteiten berekende tarieven zijn kostendekkend. Daarnaast worden op dit onderdeel enkele personele ontvangsten verantwoord.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op overeenkomsten met derden.
Onderbouwing algemene ontvangsten
Onderbouwing algemene ontvangsten (bedragen x f 1 miljoen) | |||
Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 | |
Diverse ontvangsten | 1,0 | 1,2 | 1,2 |
Dienstverlening SVM | 7,0 | 2,5 | 2,5 |
Derden projecten | – | 12,8 | 12,8 |
Personele ontvangsten | 1,2 | 0,9 | 0,9 |
Totaal | 9,2 | 17,4 | 17,4 |
In bovenstaande tabel wordt de herkomst van de diverse ontvangsten weergegeven.
De post «Diverse ontvangsten» omvat de ontvangsten uit verkoop van rapporten, verkregen bonussen en kortingen en diverse overige ontvangsten. De post «Dienstverlening SVM» omvat aan de SVM doorbelaste facilitaire kosten. De post «Derden projecten» betreft de ontvangsten van derden-opdrachtgevers voor de materiële kosten van voor hen uitgevoerde onderzoeksprojecten en verricht advieswerk.
27.01 Onderdeel 02 Verkoop en controle op sera en vaccins
a) Dit onderdeel omvat de inkomsten die ontstaan door verkoop van sera en vaccins die zijn opgenomen in het rijksvaccinatieprogramma en de vaccins die worden verkocht onder de noemer kennisexploitatie. De voor deze activiteiten berekende tarieven zijn kostendekkend.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op prijsafspraken in het kader van het rijksvaccinatieprogramma.
Overzicht levering vaccins t.b.v. het Rijksvaccinatie programma | |||
Produktnaam | Aantal doses Realisatie 1999 | Aantal doses Raming 2000 | Aantal doses Raming 2001 |
DTP | 445 200 | 419 600 | 413 600 |
DKTP | 780 500 | 818 500 | 827 000 |
BMR | 415 420 | 426 700 | 413 800 |
HIB | 808 650 | 817 700 | 826 200 |
Totaal | 2 449 770 | 2 482 500 | 2 480 600 |
Onderbouwing inkomsten sera en vaccins
Onderbouwing van de inkomsten van sera en vaccins (bedragen x f 1 miljoen) | |||
---|---|---|---|
Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 | |
Levering vaccins | 60,2 | 29,8 | 29,8 |
Totaal | 60,2 | 29,8 | 29,8 |
27.01 Onderdeel 03 Beoordelingswerkzaamheden en diagnostisch onderzoek
a) Onder dit onderdeel worden inkomsten opgenomen die ontstaan door vergoedingen die het RIVM ontvangt voor verschillende soorten onderzoeken. Het betreft onder meer laboratoriumbepalingen op patiëntenmateriaal en milieubepalingen. Tevens worden op dit onderdeel de inkomsten geboekt die ontstaan uit de controle-activiteiten op vaccins in het kader van de Europese vrijgifte en uit de beoordelingswerkzaamheden die ten behoeve van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen worden verricht. De voor deze activiteiten berekende tarieven zijn, voorzover mogelijk, kostendekkend.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op diverse afspraken.
27.01 Onderdeel 04 Diensten voor derden RIVM
a) Op dit onderdeel wordt geraamd de vergoeding van derden voor diensten die door het RIVM worden verricht. De vergoedingen zijn gebaseerd op kostendekkende tarieven.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op overeenkomsten met derden.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
M2701 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 68 246 | 68 246 | 68 246 | 68 246 | 68 246 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 100 147 | 68 246 | 68 246 | 68 246 | 68 246 | 68 246 | 68 246 | |
Totaal artikel in EUR1000 | 45 445 | 30 969 | 30 969 | 30 969 | 30 969 | 30 969 | 30 969 |
Artikel 27.02 Bijdrage van begroting XI inzake het RIVM
Overzicht ontvangstenrealisatie en -ramingen op artikelonderdeel (in f 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Onderdeel Omschrijving | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totaal artikel | 80 355 | 84 937 | 81 340 | 80 556 | 80 524 | 79 576 | 79 576 |
Totaal artikel in EUR1000 | 36 464 | 38 543 | 36 910 | 36 555 | 36 540 | 36 110 | 36 110 |
a) Het betreft bijdragen van het Ministerie van VROM in het kader van het Meerjaren Activiteiten Programma milieu.
b) De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet.
c)
Mutaties op dit artikel (bedragen x 1 000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Bijdrage van Vrom m.b.t. loon- en prijsbijstelling | 2 309 | 2 232 | 2 200 | 2 245 |
Aanpassing aan bijdrage van Vrom | 775 | 993 | 993 | |
Toaal onderdeel | 3 084 | 3 225 | 3 193 | 2 245 |
1 Dit ontvangstenartikel wordt verhoogd in verband met de bijdrage van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu in verband met de toedeling van de Loon- en prijsbijstelling 2000 voor het uitvoeren van het milieu-deel van het RIVM. De betreffende onderdelen op het uitgavenartikel 27.01 van het RIVM worden eveneens verhoogd.
2 Deze ontvangstenraming wordt op technische gronden aangepast aan de te verwachten bijdrage van het ministerie van VROM.
Onderbouwing bijdrage Ministerie VROM
Onderbouwing bijdrage Ministerie VROM (bedragen x f 1 miljoen) | |||
Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 | |
Structurele bijdrage | 79,9 | 83,9 | 80,6 |
WHO-centrum | 0,5 | 0,5 | 0 |
Totaal | 80,4 | 84,4 | 80,6 |
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
M2702 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 79 832 | 78 256 | 77 331 | 77 331 | 77 331 | |||
Nieuwe wijzigingen | 5 105 | 3 084 | 3 225 | 3 193 | 2 245 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 80 355 | 84 937 | 81 340 | 80 556 | 80 524 | 79 576 | 79 576 | |
Totaal artikel in EUR1000 | 36 464 | 38 543 | 36 910 | 36 555 | 36 540 | 36 110 | 36 110 |
Toelichting op Wetsartikel 4 (Agentschappen) Agentschap College ter Beoordeling van Geneesmiddelen
Toelichting bij de begroting van baten en lasten (zie tabel 1) en de staat van kapitaaluitgaven en kapitaalontvangsten (zie tabel 3) van het agentschap College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (hierna te noemen ACBG).
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) wil een actieve bijdrage leveren aan het goed en veilig gebruik van geneesmiddelen in Nederland. Om dit te bereiken, worden geneesmiddelen beoordeeld voordat ze op de markt worden toegelaten.
Nadat ze toegelaten zijn houdt het College de patiëntenbijsluiter en de productinformatie actueel, aan de hand van voortschrijdende kennis van en ervaring met deze geneesmiddelen. Het CBG beschikt over unieke kennis op het gebied van de ontwikkeling en de postmarketing surveillance van geneesmiddelen (= geneesmiddelenbewaking).
Het ACBG ondersteunt de taken van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, een zelfstandig bestuurorgaan. Het ACBG is de uitvoeringsorganisatie van het College. De taken van het College zijn neergelegd in artikel 29, lid 1 van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening. Deze taken bestaan uit de beoordeling, de registratie en de bewaking van geneesmiddelen. Bij het aanwenden van de expertise wordt het belang van de geneesmiddelengebruiker centraal gesteld. Het College dient geneesmiddelen te beoordelen op louter wetenschappelijke gronden, zonder rekening te mogen houden met politieke en economische gronden. Bij de beoordeling staan de werkzaamheid van het geneesmiddel en de mogelijke schadelijkheid voor de gezondheid van de geneesmiddelengebruiker centraal.
Operationele beleidsdoelstellingen:
De missie van het CBG is een actieve bijdrage te leveren aan het goed en veilig gebruik van geneesmiddelen in Nederland. Om deze missie te realiseren is een vijftal doelstellingen geformuleerd:
1. Het op kritische wijze beoordelen van geneesmiddelen;
2. Het nauw betrokken zijn bij de Europese procedures. Tegenwoordig worden nieuwe geneesmiddelen veelal via Europese procedures tot de markt toegelaten. Betrokkenheid bij de Europese registraties en de technische beleidsontwikkeling is dan ook van groot belang;
3. Het monitoren van geneesmiddelen op de markt en het eventueel nemen van maatregelen;
4. Het transparant maken van het beoordelingsproces;
5. Het optimaliseren van het beoordelingsproces.
Het ACBG voert de volgende taken uit:
1. Het voorbereiden en uitvoeren van besluiten tot toelating en registratie, de weigering van toelating en de doorhaling van de registratie van geneesmiddelen, alsmede het aanpassen van registratievoorwaarden aan de stand van de wetenschap. Het vaststellen van de afleverstatus van geneesmiddelen (uitsluitend recept of niet);
2. Het opstellen van beoordelingsrapporten over de ingediende aanvragen tot registratie, dan wel tot wijziging van de registratievoorwaarden. Een groot deel van de werkzaamheden wordt binnen het ACBG uitgevoerd, een deel wordt uitbesteed aan het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en ziekenhuizen. De communicatie met het bedrijfsleven, de beroepsgroepen en andere registratieautoriteiten vindt primair plaats vanuit het ACBG. De formele besluitvorming is en blijft uitsluitend een bevoegdheid van het College;
3. Het verrichten van beoordelingswerkzaamheden ten behoeve van het Europees bureau voor de beoordeling van geneesmiddelen (EMEA);
4. De coördinatie van de geneesmiddelenbewaking (Post Marketing Surveillance) en het screenen van meldingen met betrekking tot de noodzaak van interventie door het College of door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Dit betreft het verzamelen van meldingen die afkomstig zijn van het landelijk meldingssysteem, meldingen van de registratiehouders en meldingen van de individuele beroepsbeoefenaren, alsmede het verzamelen van gegevens over meldingen uit andere lidstaten en meldingen die bij de Inspectie gezondheidszorg (IGZ) bekend zijn geworden;
5. Het opzetten en instandhouden van een systeem voor de registratie van homeopathische geneesmiddelen waarbij wordt beoordeeld in het kader van de zogenoemde «vereenvoudigde procedure». Dit betekent dat de beoordeling zich richt op de kwaliteit en de veiligheid van deze geneesmiddelen.
Dit leidt op hoofdlijnen tot een viertal «producten» van het agentschap:
1. Beoordelen van nationale aanvragen;
2. Beoordelen van Europese aanvragen;
3. Geneesmiddelenbewaking;
4. Beoordelen homeopathische geneesmiddelen.
Daar waar thans reeds mogelijk, is in deze begroting al rekening gehouden met deze indeling. Met de invoering van de beleidsbegroting in 2002 zal deze productindeling de kern gaan vormen van de begrotingspresentatie van het agentschap.
In deze paragraaf zullen kort de belangrijkste ontwikkelingen ten opzichte van 2000 worden aangegeven. De besluitvorming over de toelating van nieuwe geneesmiddelen vindt in toenemende mate plaats in EU-verband. Het Europees Bureau voor de beoordeling van geneesmiddelen in Londen maakt hierbij gebruik van de expertise van nationale geneesmiddelenautoriteiten zoals het CBG in Nederland. Daarnaast wenst het CBG invloed uit te oefenen op de wetenschappelijke beoordeling in Europees verband.
Op nationaal niveau blijft de geneesmiddelenbewaking en het onderhoud van het bestaande geneesmiddelenpakket een belangrijke taak.
In het komende jaar zal vooral worden geïnvesteerd in het versterken van de netwerken van het CBG. Het College beschikt over unieke kennis over geneesmiddelenontwikkeling en -toepassing, kennis die nog beter gedeeld zou kunnen worden met andere organisaties zoals het College voor de Zorgverzekeringen en de beroepsgroepen.
De ICT-structuur zal verder worden ontwikkeld om:
• De communicatie te verbeteren;
• Het mogelijk te maken elektronische dossiers in te dienen;
• Gegevensbestanden te raadplegen.
Over 1999 werd het financieel beheer van het agentschap als goed beoordeeld. Dat betekende een grote vooruitgang ten opzichte van de kanttekeningen bij het beheer over zowel 1997 als 1998. In 2000 is het financiële beheer verder verfijnd door onder andere meer managementinformatie te verstrekken. Voor 2001 zal deze lijn voortgezet worden door het nader uitwerken van de zogenaamde planning & controlcyclus binnen het agentschap.
De eerste signalen uit de vergelijking met andere Europese beoordelingsautoriteiten laat zien dat Nederland meer financiële informatie kan verstrekken dan de andere landen. In 2001 zal daarom verder meegewerkt worden aan een betere informatievoorziening op financieel terrein in Europa.
In 2000 is binnen het agentschap een stap voorwaarts gezet met de ontwikkeling van het geautomatiseerde systeem BIOS. Voor 2001 betekent dit dat er, mede door de overgang naar een beleidsbegroting 2002, aanpassingen zullen moeten worden doorgevoerd om de juiste gegevens uit het systeem te kunnen genereren. Dat heeft tot gevolg dat er een breuk zal ontstaan met de historische gegevens.
Daarentegen zal er meer specifieke en transparante informatie geleverd kunnen worden. Het opstellen van de nieuwe beleidsbegroting 2002 zal zorgen voor een andere (en betere) informatievoorziening, zowel intern als extern. Als gevolg daarvan ontstaat meer sturingsinformatie en door het nemen van maatregelen efficiencywinst. In welke mate dat gekoppeld gaat worden aan de kosten, wordt ook op dit moment nader uitgewerkt.
Tabel 1 De begroting van baten en lasten van het agentschap College ter Beoordeling van Geneesmiddelen | ||||||||||
1999 | 2000 | 2001 | EUR1000 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | Codering econ. funct. | ||
BATEN | ||||||||||
jaarvergoedingen | 18 197 | 18 887 | 18 907 | 8 580 | 18 907 | 18 907 | 18 907 | 18 907 | 16N | 05.0 |
beoordeling geneesmiddelen | 9 851 | 7 946 | 9 578 | 4 346 | 9 578 | 9 578 | 9 578 | 9 578 | 16N | 05.0 |
rente | 96 | 200 | 100 | 45 | 100 | 100 | 100 | 100 | 26N | 05.0 |
buitengewone baten | 174 | 15 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 17N | 05.0 |
Totaal baten | 28 318 | 27 048 | 28 585 | 12 971 | 28 585 | 28 585 | 28 585 | 28 585 | ||
LASTEN | ||||||||||
apparaatskosten | ||||||||||
* personeel | 11 936 | 11 916 | 12 666 | 5 748 | 13 046 | 13 328 | 13 715 | 14 106 | 11N | 05.0 |
* materieel | 3 350 | 3 489 | 3 651 | 1 657 | 3 704 | 3 509 | 3 565 | 3 623 | 12N | 05.0 |
onderzoek | 186 | 250 | 250 | 113 | 250 | 250 | 250 | 250 | 12N | 05.0 |
ZBO CBG | 729 | 695 | 695 | 315 | 695 | 695 | 695 | 695 | 11N | 05.0 |
inkoop beoordelingscapaciteit | 6 778 | 6 756 | 6 817 | 3 093 | 6 817 | 6 817 | 6 817 | 6 817 | 12N | 05.0 |
geneesmiddelenbewaking | 2 866 | 2 900 | 2 900 | 1 316 | 2 900 | 2 900 | 2 900 | 2 900 | 43C | 05.0 |
bijdrage aan kerndepartement | 264 | 264 | 264 | 120 | 264 | 264 | 264 | 264 | 08N | 05.0 |
afschrijvingen | 697 | 700 | 700 | 318 | 700 | 700 | 700 | 700 | 15N | 05.0 |
dotaties voorzieningen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 62N | 05.0 |
Totaal lasten | 26 806 | 26 970 | 27 943 | 12 680 | 28 376 | 28 463 | 28 906 | 29 355 | ||
Saldo van baten en lasten | 1 512 | 78 | 642 | 291 | 209 | 122 | – 321 | – 770 |
Het ACBG dient haar werkzaamheden op kostendekkende basis door te berekenen aan de farmaceutische industrie. Het agentschap streeft door een efficiënte bedrijfsvoering een (beperkt) positief saldo na.
Het ACBG is gedeeltelijk outputgericht, namelijk de daadwerkelijke geneesmiddelenbeoordeling. Gezien de taken van het ACBG geldt voor het overige werk inputfinanciering. Het gaat dan bijvoorbeeld om de taken op het gebied van de geneesmiddelenbewaking en de overhead.
Alle inkomsten van het ACBG komen voort uit tarieven. De tarieven zijn gebaseerd op het Besluit registratie geneesmiddelen (BRG) en het Besluit vergoedingen Wet op de Geneesmiddelenvoorziening. De totale lasten worden gedekt door de totale baten. Het ACBG is derhalve 100% kostendekkend.
Voor het op de markt brengen van een geneesmiddel moet jaarlijks een vergoeding worden betaald. In tabel 2 is, voor zover van toepassing, bij de jaarvergoedingen onderscheid gemaakt naar de ACBG-producten. Zo dient er in Nederland betaald te worden voor nationaal en homeopathisch geregistreerde geneesmiddelen. Voor geneesmiddelen die door Nederland zijn beoordeeld voor Europa, wordt een deel van de door de EMEA ontvangen jaarvergoeding ontvangen.
Ook bij de beoordeling van geneesmiddelen is aansluiting gezocht bij de ACBG-productlijst. Omdat er voor beoordelingen (bijvoorbeeld omdat er meerdere vormen van een geneesmiddel zijn) verschillende tarieven gelden, is het niet mogelijk een strikte prijs x aantal (PxQ) benadering toe te passen. Omdat beoordelingen zijn geclusterd, is het vermelden van een tarief daarom achterwege gelaten. De tarieven staan vermeld in het BRG. De baten zijn uiteraard wel gebaseerd op de gedetailleerde onderliggende tarieven en aantallen.
In het verleden werden in de begroting aantallen en opbrengsten gepresenteerd van vooruitgefactureerde beoordelingen, dus vergoedingen die pas in een later stadium als baat gerealiseerd zouden worden. Op dat moment was er nog geen inzicht in het zogenaamde «onderhanden werk». Die werd namelijk voor het eerst over 1999 bepaald en in die verantwoording opgenomen. Omdat tabel 2 een toelichting is op de baten in de begroting van baten en lasten, zijn nu derhalve in de raming opgenomen de (deels) gerealiseerde vergoedingen. De cijfers geven in tegenstelling tot het verleden dus dat deel van de vooruitgefactureerde vergoedingen dat als baat gerealiseerd wordt.
Van de EMEA (het Europese beoordelingsbureau) worden vergoedingen ontvangen voor de rapporteurschappen, voor wijzigingen en voor wetenschappelijke adviezen. De koers van de Euro bedraagt 2,20 371.
Voor het saldo op de rekening wordt een kleine rentevergoeding ontvangen. Het rentepercentage bedraagt 3,0%.
Tabel 2 Jaarvergoedingen 2001 | |||
tarief (guldens) | aantal | Baten (x f 1 000,-) | |
Nationaal geregistreerde geneesmiddelen | 1 800 | 10 300 | 18 540 |
Europees geregistreerde geneesmiddelen | 19 800 | 16 | 317 |
Homeopathische geregistreerde geneesmiddelen | 50 | 1 000 | 50 |
Totaal | f 18 907 |
Beoordeling geneesmiddelen 2001 | ||||
tarief (guldens) | aantal | Baten (x f 1 000,-) | ||
Nationale beoordelingen | ||||
– nieuwe aanvragen | * | 738 | 4 266 | |
– wijzigingen | * | 82 | 195 | |
4 461 | ||||
Europese beoordelingen | ||||
a. via centrale procedures | ||||
– (co)-rapporteurschappen | 110 186 | 7 | 771 | |
– wetenschappelijke adviezen | 27 546 | 12 | 331 | |
– Wijzigingen | 33 056 | 11 | 364 | |
1 466 | ||||
b. via wederzijdse erkenning procedures | ||||
– nieuwe aanvragen | * | 286 | 3 432 | |
– wijzigingen | * | 24 | 110 | |
3 542 | ||||
Homeopathische beoordelingen | ||||
– nieuwe aanvragen | * | 538 | 109 | |
– wijzigingen | 25 | 1 | 0 | |
109 | ||||
Totaal | f 9 578 |
* Zie toelichting Beoordeling geneesmiddelen
Als gevolg van de toegenomen hoeveelheid werk zijn er thans ongeveer 110 fte (gemiddeld f 103 000) bij het ACBG werkzaam. Daarnaast betreft het de kosten van scholing, reiskosten, wachtgelden, uitzendkrachten en overige personeelskosten. In totaal gaat het om een bedrag van f 12,7 miljoen. Vanaf 2002 is rekening gehouden met een stijging van de salariskosten met 1%.
De materiële kosten in verband met huisvesting, automatisering, repro en overige bureaukosten bedragen f 3,7 miljoen.
Het College kan in het kader van de registratiewerkzaamheden onderzoekingen laten verrichten; kosten f 0,3 miljoen.
De kosten van het ZBO College ter Beoordeling van Geneesmiddelen bedragen f 0,7 miljoen.
In het kader van de registratie van humane geneesmiddelen verricht het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) beoordelingswerkzaamheden op chemisch-farmaceutisch en farmacologisch-toxicologisch gebied. Daarnaast heeft het ACBG bij diverse ziekenhuizen specialisten ingeschakeld (ongeveer 5,0 fte van gemiddeld f 160 000), die specifieke kennis hebben op bepaalde terreinen. De kosten hiervan bedragen op dit moment f 6,8 miljoen.
De Stichting Landelijke Registratie Evaluatie Bijwerkingen (Lareb) is namens het ACBG belast met het opzetten van een nationaal systeem voor het verzamelen van spontane meldingen van (vermoede) bijwerkingen van geneesmiddelen, die in Nederland in de handel zijn. De totale kosten bedragen f 2,9 miljoen.
De bijdrage van f 0,26 miljoen heeft betrekking op de departementale uitgaven ten behoeve van het ACBG, zoals bijvoorbeeld de salarisadministratie.
De afschrijvingskosten bedragen door de toegenomen investeringen in automatiseringsapparatuur f 0,7 miljoen.
Het agentschap streeft door een efficiënte bedrijfsvoering een (beperkt) positief saldo na. Omdat het werkaanbod niet te beïnvloeden is, kan het aanbod van jaar op jaar verschillend zijn. Tevens moeten nieuwe geneesmiddelen via de EMEA voor de gehele EU worden beoordeeld. Ook daardoor is het aanbod van te beoordelen geneesmiddelen onzeker. Het eigen vermogen wordt daarom gebruikt om schommelingen in het aanbod van beoordelingen op te vangen.
Tabel 3 De toelichting op de staat van kapitaaluitgaven en kapitaalontvangsten: Het kasstroomoverzicht van het agentschap College ter Beoordeling van Geneesmiddelen | ||||||||||
1999 | 2000 | 2001 | EUR1000 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | Codering econ. funct. | ||
1. Rekening courant RHB 1 januari | 4 558 | 2 032 | 2 560 | 1 162 | 3 652 | 4 311 | 4 883 | 5 012 | ||
2. Totaal operationele kasstroom | – 1 687 | 778 | 1 342 | 609 | 909 | 822 | 379 | – 70 | 52 | 05.0 |
3a. -/- totaal investeringen | – 848 | – 250 | – 250 | – 113 | – 250 | – 250 | – 250 | – 250 | 52 | 050 |
3b. +/+ totaal boekwaarde desinvesteringen | 9 | – | – | – | – | – | – | – | ||
3. Totaal investeringskasstroom | – 839 | – 250 | – 250 | – 113 | – 250 | – 250 | – 250 | – 250 | ||
4a. -/- eenmalige uitkering aan moederdepartement | – | – | – | – | – | – | – | – | ||
4b. +/+ eenmalige storting door moederdepartement | – | – | – | – | – | – | – | – | ||
4c. -/- aflossingen op leningen | – | – | – | – | – | – | – | – | ||
4d. +/+ beroep op leenfaciliteit | – | – | – | – | – | – | – | – | ||
4e. vooruitgefactureerde registratievergoedingen | – | – | – | – | – | – | – | – | ||
4. Totaal financieringskasstroom | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
5. Rekening courant RHB 31 december (=1+2+3+4) | 2 032 | 2 560 | 3 652 | 1 657 | 4 311 | 4 883 | 5 012 | 4 692 |
De toelichting op de staat van kapitaaluitgaven en kapitaalontvangsten.
Het kasstroomoverzicht (zie tabel 3) is voornamelijk bedoeld om duidelijkheid te verschaffen of voorgenomen investeringen wel of niet gefinancierd kunnen worden. Uit het overzicht blijkt dat de liquiditeitspositie van het agentschap ruim voldoende is en er «nauwelijks» investeringen hoeven te worden gedaan. De investeringen betreffen hoofdzakelijk de vervanging van verouderde inventaris en automatiseringsapparatuur.
Omdat het ACBG in de vorm van de vooruitgefactureerde bedragen in zijn algemeenheid zo'n f 2 à 3 miljoen aan vreemd vermogen op de balans heeft staan, is een beroep op de leenfaciliteit niet nodig. De materiële vaste activa bedragen namelijk ongeveer f 1,6 miljoen. Dit bedrag wordt dus geheel gedekt uit het vreemde vermogen.
Tabel 4 Wettelijke termijnen In hoeveel procent van de aanvragen worden de wettelijke termijnen gehaald | |||
1999 | 2000 | 2001 | |
Europese procedures | 100% | 100% | 100% |
Nationale procedures | 68% | 80% | 90% |
Tabel 2 «Jaarvergoedingen en Beoordeling geneesmiddelen» geeft inzicht in de te verwachten aantallen beoordelingen en de daarmee samenhangende geraamde baten (ramingkengetal). Voor een toelichting zie de paragraaf Baten.
Tabel 4 geeft inzicht in het percentage van de aanvragen die binnen de wettelijke termijn worden afgehandeld (doelmatigheidskengetal). Uit het overzicht blijkt dat het ACBG kan blijven voldoen aan de Europese verplichtingen.
Voor de nationale aanvragen is het nog niet mogelijk het Europese voorbeeld te volgen, maar er is een duidelijke verbetering zichtbaar. Deze positieve groei moet bezien worden in het licht van het nog steeds toenemende werkaanbod. Verwacht mag worden dat met het beschikbaar komen van het workflow-managementsysteem, in 2001 90% van alle nationale aanvragen binnen de wettelijke termijn worden afgehandeld.
Tabel 5 Kostprijs per interne beoordelingsopdracht in relatie tot de totale lasten | ||||
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | |
Aanvragen | ||||
Nationaal: | ||||
Opdrachten aan interne beoordelingsgroepen | 2 575 | 2 674 | 2 500 | 2 300 |
Europees: | ||||
Opdrachten aan interne beoordelingsgroepen | 820 | 834 | 600 | 600 |
Totaal interne beoordelingsopdrachten (2) | 3 395 | 3 508 | 3 100 | 2 900 |
Ingekomen post (1) | 13 697 | 14 324 | 15 041 | 16 000 |
Mutatie ten opzichte van vorig jaar | 7% | 5% | 5% | 6% |
Indicatie «administratief» afgehandeld (= (1)–(2) | 10 302 | 10 816 | 11 941 | 13 100 |
Totale lasten (in miljoen guldens) | 25,582 | 26,806 | 26,97 | 27,943 |
Kostprijs per interne beoordelingsopdracht | f 7535 | f 7641 | f 8700 | f 9636 |
Mutatie ten opzichte van vorig jaar | – 14% | 1% | 14% | 11% |
Indicatieve kostprijs per ingekomen post | f 1868 | f 1871 | f 1793 | 1 746 |
Mutatie ten opzichte van vorig jaar | – 4% | 0% | – 4% | – 3% |
Zoals reeds eerder is vastgesteld, groeit het werkaanbod van het ACBG nog steeds (zie tabel 5). Omdat dat onder andere tot problemen leidde bij het halen van de wettelijke termijnen (zie tabel 4) is in 1999 door het College besloten niet meer alles te beoordelen. Zaken die elders in Europa reeds zijn beoordeeld, worden niet meer overgedaan. Alleen voor risicoproducten geldt dit niet. Het gaat dan bijvoorbeeld om bloedproducten. Daardoor zal het aantal interne beoordelingsopdrachten aan de beoordelingsgroepen vanaf 2000 terug gaan lopen (zie tabel 5).
De vrijgekomen capaciteit zal ingezet worden om een hoger percentage te realiseren van beoordelingen die binnen de wettelijke termijn worden afgehandeld. Tevens wordt getracht de vrijgekomen capaciteit in te zetten voor een hogere kwaliteit van het werk van het ACBG.
Omdat de beoordelingsopdracht eigenlijk het enige ACBG-product is, zijn deze aantallen geconfronteerd met de totale lasten van het ACBG. Daar komt dan een kostprijs uit voor een interne beoordelingsopdracht van het ACBG. De afgelopen periode gaf een duidelijke daling te zien van die kostprijs. Door de daling van het aantal interne beoordelingsopdrachten zal de kostprijs echter gaan stijgen.
Hierbij dient echter het volgende in ogenschouw te worden genomen. Bovengenoemde beoordelingsopdrachten betreffen de intern uitgezette opdrachten. Daarnaast wordt een steeds groter gedeelte «administratief» afgehandeld. Dat wil zeggen in een korte tijd minder gedetailleerd beoordeeld. Het totale aantal opdrachten (inkomende post) neemt nog steeds toe.
Agentschap Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren en Veterinaire Zaken
Toelichting bij de begroting van baten en lasten en de staat van kapitaaluitgaven en kapitaal ontvangsten van het agentschap Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren en Veterinaire Zaken.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en in het verlengde daarvan het beleidsapparaat, heeft als taak de volksgezondheid te bevorderen.
In de hiertoe dienende beleidscyclus wordt uitgegaan van een aantal taakvelden, te weten: verkenning, beleidsvoorbereiding, uitvoering en toezicht. Toezicht (in brede zin) behoort tot een van de kerntaken van VWS. Het toezicht is voor VWS ingevolge de Gezondheidswet in handen gesteld van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid (het Staatstoezicht). Het Staatstoezicht ressorteert volgens die wet onder de Minister van VWS. Het voert derhalve zijn toezichttaak onder verantwoordelijkheid van de minister uit. Binnen het toezicht worden de kerntaken handhaving en signalering/advisering onderscheiden.
Het Staatstoezicht opereert binnen de beleidscyclus niet alleen op het beleidsveld toezicht, maar ook op het gebied van verkenning (markt- en omgevingsanalyse) en de uitvoering.
In bestuurlijke termen maakt het Staatstoezicht deel uit van VWS en zijn de bewindslieden politiek/bestuurlijk verantwoordelijk (opdrachtgever) voor het doen en laten van het Staatstoezicht. Beheersmatig valt het Staatstoezicht onder verantwoordelijkheid van de Secretaris-Generaal.
Het agentschap IW&V is een van de drie samenstellende onderdelen van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid. Aan het hoofd van het agentschap IW&V staat de algemeen hoofdinspecteur.
Het toezicht wordt onder andere door middel van handhaving ingevuld.
De onafhankelijkheid van de handhavingstaak van het agentschap IW&V ten opzichte van het beleidsapparaat staat niet ter discussie. Wel is de handhavingstaak sterk op volksgezondheid gericht en heeft de Minister van VWS op grond van artikel 38 van de Gezondheidswet een aanwijzingsbevoegdheid. Tevens bestaat in het kader van de opsporing een duidelijke lijn (formele opdrachtgever) naar Justitie, met name de Officier van Justitie en het Openbaar Ministerie (OM).
Met betrekking tot signalering/advisering liggen de verhoudingen anders. De IW&V kent ongevraagde advisering aan de minister (het kerndepartement) en lagere overheden als het gaat om aanwezige gezondheidsrisico's. Ten behoeve van beleidsontwikkeling heeft het beleidsapparaat behoefte aan deze informatie. Naast het uitbrengen van adviezen over de staat van de volksgezondheid kan de inspectie adviseren over de handhaafbaarheid van de regelgeving, voordat deze van kracht wordt en over effecten op de volksgezondheid van nieuwe wetgeving.
Het agentschap IW&V heeft als werkterreinen de primaire productie, handel en industrie.
De werkterreinen zijn vastgelegd op basis van de Gezondheidswet en nader bepaald door specifieke wetgeving. Hierin wordt aan aspecten van gezondheids- en consumentenbescherming meer expliciet vorm en inhoud gegeven.
De aandacht van het agentschap IW&V richt zich primair op de volksgezondheid en daarnaast op consumentenbescherming. Veiligheid moet hierbij als een verbijzondering van het begrip volksgezondheid beschouwd worden.
De missie van het agentschap IW&V luidt: «De Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren en Veterinaire Zaken geeft onafhankelijk invulling aan de gezondheids- en consumentenbescherming in de gehele productieketen van levensmiddelen en non-foods, door het uitvoeren, toetsen en initiëren van beleid en het signaleren van bedreigingen».
De belangrijkste taken van het agentschap IW&V kunnen worden gebracht onder de noemers handhaving en signalering/advisering.
Handhaving betekent het nagaan of een individueel bedrijf zich aan de wet houdt en het nemen van maatregelen ten aanzien van het geconstateerde. Handhaving bestaat uit twee onderdelen: toezicht (in enge zin) en opsporing.
Toezicht is een activiteit, waarbij de toezichthouder steekproefsgewijs de mate van overeenstemming met wettelijke voorschriften nagaat. Opsporing is een activiteit die gericht is op de bevestiging van vermoedens dat de voorschriften zijn overtreden.
In het instrument handhaving is «keuring» niet opgenomen.
Wel houdt het agentschap IW&V zich bezig met toezicht op keuringsinstanties van zowel privaatrechtelijke als publiekrechtelijke aard. Dit wordt additioneel of tweedelijnstoezicht genoemd.
Tot de taken van het agentschap IW&V behoort ook voorlichting ter ondersteuning van de handhavingstaak.
Signalering/advisering houdt in het stellen van diagnoses (op grond van handhaving, surveillance en rnonitoring) en het aangeven van therapieën. Signalering moet inzicht geven in de mate van gezondheidsbedreiging van hetzij een categorie producten, hetzij een proces, hetzij een bepaalde sector bedrijven.
Beide genoemde kerntaken hebben een zelfde doel: bewerkstelligen van normconform gedrag (hetgeen weer gezondheids- en consumentenbescherming tot gevolg heeft). Hoewel beide taken hier separaat zijn genoemd, is er een duidelijke relatie. Alleen de gezamenlijke activiteit kan de invulling van de missie op een kwalitatief goed niveau garanderen.
Ook in de Gezondheidswet zijn beide onlosmakelijk aan elkaar gekoppeld, als taken van het Staatstoezicht en daarmee van het agentschap IW&V.
Voor de uitoefening van haar taak beschikt het agentschap IW&V over een aantal bevoegdheden waarvan de belangrijkste zijn het betreden van plaatsen voor onderzoek, het ter plekke onderzoeken of monsters nemen, het inzien en kopiëren van zakelijke bescheiden, het opmaken van proces-verbaal en in beslag nemen van ondeugdelijke goederen.
Wetgeving is tot stand gekomen waarin het agentschap IW&V de bevoegdheid wordt toegekend om bestuurlijke boeten op te leggen aan overtreders van de Warenwet. Met deze bevoegdheid is het agentschap IW&V beter in staat een lik-op-stuk beleid te voeren bij overtredingen. Zo zal zij voor het opleggen van sancties niet langer meer afhankelijk zijn van de medewerking van het Openbaar ministerie.
Het agentschap IW&V is in 1998 ontstaan uit een fusie van de Inspectie Gezondheidsbescherming en de Veterinaire Inspectie. De Inspectie bestaat uit 5 regionale inspecties en een Algemene Directie in Den Haag. De formatie omvat voor 2001 877 fte. Het agentschap IW&V voert geen opdrachten uit voor derden en doet marktpartijen derhalve geen concur-rentie aan. Alle kosten van het agentschap IW&V komen ten laste van het Ministerie.
De producten van het agentschap IW&V bestaan uit:
* inspecties en monsternemingen in het kader van de handhaving van die wetten ten aanzien waarvan het agentschap IW&V is belast met het toezicht opde naleving,
* signalerings- en adviseringsprojecten op het terrein van de gezondheidsbescherming.
Ten aanzien van deze producten en diensten zullen de volgende kengetallen worden gehanteerd:
* het aantal te verrichten inspecties
* het aantal te onderzoeken monsters
* de kostprijs van de te verrichten inspecties
* de kostprijs van de te nemen monsters
Deze kengetallen zijn in onderstaande tabel terug te vinden. Voor de begrotingsjaren en 2000 is per product een inschatting gemaakt van de te behalen productie (q) en de daarbij behorende kostprijs (p). Per product leidt dat tot een omzet. De omzetten van de inspecties en monsteronderzoeken omvatten ongeveer 85 % van de totale productie.
Tabel kengetallen | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Aantallen | ||||||
Te verrichten inspecties | 105 600 | 107 100 | 108 300 | 110 800 | 113 800 | 116 200 |
Te onderzoeken monsters | 102 900 | 103 000 | 103 600 | 105 800 | 108 800 | 111 000 |
Kostprijs | ||||||
Te verrichten inspecties | 619,00 | 593,00 | 565,00 | 552,00 | 538,00 | 527,00 |
Te onderzoeken monsters | 342,00 | 334,00 | 318,00 | 311,00 | 303,00 | 297,00 |
Het restant van de productie wordt gevormd door de boven al genoemde signalerings- en adviseringsprojecten. Deze projecten zijn niet eenvormig genoeg om als één product te kunnen definiëren.
Allereerst wordt doelmatigheid bevorderd door een concentratie van 17 naar 5 regionale vestigingen. Door het opnieuw inregelen van de productieprocessen en heralloceren van capaciteiten moet de organisatie op termijn gaan werken als bedoeld was bij het reorganisatievoornemen: efficiënter en effectiever.
De doelmatigheid is onder andere te volgen aan de hand van de kostprijs die de komende jaren gehanteerd gaat worden. Van 2000 naar 2005 neemt de kostprijs van de inspecties af met bijna 15%, die van de monsteronderzoeken met ruim 13%.
Vooralsnog doet zich een capaciteitsprobleem voor: de formatie is voor slechts 91% gevuld.
Prikkel voor doelmatiger werken is de mogelijkheid het exploitatieoverschot tot een bedrag, overeenkomstig 5% van de omzet, te reserveren.
De doelmatigheid komt ook tot uitdrukking in de aantallen. Vermeldenswaard is de stijging van de aantallen (q) bij de twee producten van 1,9% gemiddeld per jaar.
Tevens zullen in het managementcontract de volgende kwaliteitsprestaties worden afgesproken:
• de doorlooptijd van de monsters
• de doorlooptijd van de processen-verbaal
• het percentage te bezoeken bedrijven
• het percentage bedrijven dat opnieuw zal worden bezocht i.v.m. een eerder geconstateerd niet-naleven van de regelgeving
• (inzicht verschaffen in) het percentage inspecties en monsters waarbij een niet-naleven van de regelgeving wordt geconstateerd
• (inzicht verschaffen in) het percentage inspecties en monsters dat tot maatregelen leidt.
• (inzicht verschaffen in) het percentage inspecties per bedrijfstak waarbij naleving van de regelgeving wordt geconstateerd (rapportage nalevingpercentage – er zal een kengetal worden ontwikkeld ter indicatie van het nalevingniveau van te handhaven wetten).
• (inzicht verschaffen in) realisatie bestuurlijke boeten.
Ontwikkelingen/Reorganisatie, Flankerend beleid en kostprijzen
Per 1 september 1998 is de Inspectie Gezondheidsbescherming gefuseerd met de Veterinaire Inspectie tot Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren en Veterinaire Zaken. Tegelijkertijd is er een forse reorganisatie doorgevoerd, waarbij onder andere een concentratie van 17 naar 5 regionale diensten plaatsvond. Deze operatie ging gepaard met een afname van formatie-aantallen en bezettingsaantallen van resp. 22,4 fte en 76,7 fte.
De jaren 1999 en 2000 stonden geheel in het teken van de implementatie van reorganisatie-uitgangspunten. lmplementatie gaat gepaard met hoge uitgaven voor flankerend beleid en inrichten van te bouwen en te verbouwen dienstgebouwen. Gevolg hiervan is dat de integrale kosten per product fors gestegen zijn.
De totale reorganisatiekosten tot en met 2000 bedragen circa f 32 miljoen en bestaan uit kosten voor verhuizingen, reizen, opleidingen, wachtgelden en gebouwen. Dit bedrag is door de dienst zelf vrijgemaakt of is vrijgekomen door over een aantal jaren investeringen tot vrijwel nul te reduceren, door aanhouden van een vacaturebestand en door dalende exploitatiekosten (t.g.v. een dalende productie).
Door het steeds verder inregelen van de productieprocessen, de afbouw van het flankerend beleid en een na te streven productieverhoging zal de kostprijs dalen op de wijze zoals aangegeven onder «Doelmatigheid».
Per 1-1-2000 is de Inspectie een agentschap geworden. Met de Secretaris-Generaal is een Managementafspraak gemaakt die bestaat uit de afname (door VWS) van een aantal producten tegen de vastgestelde integrale kostprijs. Aan het einde van het jaar vindt een nacalculatie en een verreke-ning plaats.
De in 1999 gewijzigde planning & controlsystematiek is verder geoptimaliseerd: concerndoelstellingen worden geformuleerd en de realisatie wordt gevolgd. Naast een vorm van management control is tevens een vorm van strategische control geïntroduceerd. Een verdere productdifferentiatie en normering zullen in de komende jaren ingevoerd worden.
In 2000 is een nieuw financieel systeem geïntroduceerd wat aansluit op het baten/lastenstelsel en om de voor de continuïteit van het agentschap noodzakelijke managementinformatie te genereren.
Met voornoemde instrumenten zal in de komende jaren informatie worden gegenereerd over naleving van wetten (doelbereiking) en «value for money».
DE BEGROTING VAN BATEN EN LASTEN VAN HET AGENTSCHAP INSPECTIE GEZONDHEIDSBESCHERMING, WAREN EN VETERINAIRE ZAKEN | |||||||
2000 | 2001 | EUR | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Baten | |||||||
Opbrengst Moederdepartement | 127 594 000 | 124 721 000 | 56 596 000 | 121 135 000 | 121 099 000 | 121 164 000 | 121 210 000 |
Opbrengst tweeden/derden | 2 300 000 | 2 000 000 | 908 000 | 2 000 000 | 2 000 000 | 2 000 000 | 2 000 000 |
Bijzondere baten | 2 500 000 | ||||||
Totaal Baten | 132 394 000 | 126 721 000 | 57 504 000 | 123 135 000 | 123 099 000 | 123 164 000 | 123 210 000 |
Lasten | |||||||
Apparaatskosten | |||||||
Personele kosten | 87 335 000 | 82 851 000 | 37 596 000 | 80 635 000 | 79 499 000 | 80 464 000 | 80 210 000 |
Materiële kosten | 22 500 000 | 21 370 000 | 9 697 000 | 22 500 000 | 22 800 000 | 22 400 000 | 22 600 000 |
Huurkosten | 11 000 000 | 11 700 000 | 5 309 000 | 12 500 000 | 12 800 000 | 13 100 000 | 13 400 000 |
Rentelasten | 800 000 | 1 100 000 | 499 000 | 1 300 000 | 1 200 000 | 1 200 000 | 1 200 000 |
Afschrijvingskosten | 5 947 000 | 7 528 000 | 3 416 000 | 7 435 000 | 6 475 000 | 5 671 000 | 5 121 000 |
Dotaties voorzieningen | 500 000 | 227 000 | 500 000 | 500 000 | 500 000 | 500 000 | |
Buitengewone lasten | 3 112 000 | 0 | |||||
Totaal lasten | 130 694 000 | 125 049 000 | 56 744 000 | 124 870 000 | 123 274 000 | 123 335 000 | 123 031 000 |
Saldo van baten en lasten | 1 700 000 | 1 672 000 | 759 000 | – 1 735 000 | – 175 000 | – 171 000 | 179 000 |
Toelichting op de begroting van baten en lasten van Agentschap Inspectie W&V
De cijfers over 1999 zijn niet meegenomen daar de Inspectie W&V met ingang van 1 januari 2000 een agentschap geworden is.
De opbrengst van het moederdepartement kan verdeeld worden over de volgende productgroepen (bedragen in miljoenen):
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Inspecties | 65,38 | 63,52 | 61,19 | 61,17 | 61,20 | 61,24 |
Monsteronderzoeken | 35,21 | 34,20 | 32,95 | 32,93 | 32,96 | 32,97 |
Signaleringsprojecten | 27,00 | 27,00 | 27,00 | 27,00 | 27,00 | 27,00 |
Totaal | 127,59 | 124,72 | 121,14 | 121,10 | 121,16 | 121,21 |
De opbrengst derden vloeit voornamelijk voort uit de uitreiking van gezondheidsverklaringen.
Ter voorkoming van negatieve saldi van baten en lasten legt de Inspectie W&V zichzelf de volgende taakstelling op. De taakstelling zal vanuit het materieelbudget gefinancierd moeten worden. Met uitzondering van 2002 kan er dan een matig positief resultaat behaald worden.
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Eigen efficiency taakstelling | 0 | 2,5 miljoen | 2,5 miljoen | 2,5 miljoen | 3,4 miljoen | 3,7 miljoen |
Dit betekent dat de komende jaren in totaliteit de Keuringsdienst van Waren de volgende kostenreducties moet realiseren (bedragen in miljoenen):
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Taakstelling overbezoldiging | 0,20 | 0,40 | 0,60 | 0,80 | 1,00 | 1,00 |
Eigen efficiency taakstelling | 0,00 | 2,50 | 2,50 | 2,50 | 3,40 | 3,70 |
Arbeidsproductiviteit | 0,95 | 1,43 | 1,84 | 1,84 | 1,84 | 1,84 |
Volume taakstelling* | 0,60 | 1,20 | 1,74 | 1,74 | 1,74 | 1,74 |
Doelmatiger inkoopbeleid | 1,00 | 1,50 | 2,00 | 2,00 | 2,00 | 2,00 |
Totaal | 2,75 | 7,03 | 8,68 | 8,88 | 9,98 | 10,28 |
* is verwerkt in het aantal ftes
De personeelskosten zijn als volgt opgebouwd (in mln):
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Salarissen | 79,135 | 76,746 | 75,316 | 74,999 | 75,909 | 75,670 |
Flankerend beleid | 2,500 | 1,500 | 0,800 | |||
Overige P-kosten | 5,700 | 4,605 | 4,519 | 4,500 | 4,555 | 4,540 |
Totaal | 87,335 | 82,851 | 80,635 | 79,499 | 80,409 | 80,210 |
In de begrotingsstaat zelf zijn de huurkosten al apart vernoemd omdat zij een substantieel onderdeel vormen van de totale materiële kosten ± 50%.
De rentelasten vloeien voort uit rente- en aflossingsdragendvermogen en zijn berekend op basis van de rentepercentages april 2000.
De afschrijvingen bestaan uit afschrijvingen over de vaste activa uit voorgaande jaren plus de afschrijvingen over de vaste activa die worden aangeschaft in de begrotingsjaren.
afschrijvingstermijn (jaar) | Afschrijvingen (in mln) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Laboratoriumapparatuur | 10 | 2,292 | 2,547 | 2,552 | 2,503 | 2,461 | 2,442 |
Hulpapparatuur | 5 | 0,253 | 0,309 | 0,453 | 0,638 | 0,822 | 1,015 |
Dienstauto's | 5 | 0,577 | 0,994 | 1,236 | 1,323 | 1,204 | 0,822 |
Inventaris | 10 | 0,218 | 0,335 | 0,371 | 0,361 | 0,351 | 0,342 |
Soft- en hardware | 3 | 2,607 | 3,343 | 2,823 | 1,650 | 0,833 | 0,500 |
Totaal | 5,947 | 7,528 | 7,435 | 6,475 | 5,671 | 5,121 |
Op de openingsbalans is een voorziening voor wachtgelders opgenomen. Dit betreft de verwachte instroom wachtgelders. De uitstroom loopt dan weer via de voorziening.
De toelichting op de staat van kapitaaluitgaven en kapitaalontvangsten | |||||||
Kasstroomoverzicht | 2000 | 2001 | EUR | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Rekening courant RHB 1–1 | 0 | 6 327 100 | 2 871 000 | 8 363 300 | 6 992 900 | 7 182 400 | 7 375 100 |
totaal operationele kasstroom | 11 754 100 | 7 256 200 | 3 293 000 | 4 349 600 | 5 495 500 | 4 938 700 | 4 890 000 |
totaal investeringen -/- | 12 422 000 | 9 100 000 | 4 129 000 | 5 553 000 | 4 153 000 | 4 153 000 | 4 153 000 |
totaal boekwaarde desinvesteringen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
totaal investeringskasstroom | – 12 422000 | – 9 100 000 | – 4 129 000 | – 5 553 000 | – 4 153 000 | – 4 153 000 | – 4 153 000 |
eenmalige uitkering aan moederdepartement | – 9 969 570 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
eenmalige storting door moederdepartement | 0 | 0 | 0 | 0 | |||
aflossing op leningen | – 3 605 000 | – 5 220 000 | – 2 369 000 | – 5 720 000 | – 5 306 000 | – 4 746 000 | – 4 529 000 |
beroep op leenfaciliteit | 20 569 570 | 9 100 000 | 4 129 000 | 5 553 000 | 4 153 000 | 4 153 000 | 4 153 000 |
Totaal financieringskasstroom | 6 995 000 | 3 880 000 | 1 761 000 | – 167 000 | – 1 153 000 | – 593 000 | – 376 000 |
Rekening courant RHB 31–12 | 6 327 100 | 8 363 300 | 3 796 000 | 6 992 900 | 7 182 400 | 7 375 100 | 7 736 100 |